dinsdag 28 februari 2006

Vragen 39

Heb je een vraag over grammatica? Stel hem hier, en de taalprof zal zo snel mogelijk reageren. De vorige vragen staan hier. Ben je docent, en gaat je vraag heel specifiek over grammatica in de klas, bekijk dan ook taalprofklas en stel je vraag eventueel daar.

Heb je onlangs een vraag gesteld en staat hij hier niet bij? Kijk dan bij de oudere vragen.

130 opmerkingen:

  1. Beste Taalprof

    Ik zit al een tijdje na te denken over de ontleding van volgende zin: Mijn lievelingskleur is blauw.

    Het lijkt me logischer dat 'blauw' hier het onderwerp is en 'mijn lievelingskleur' het naamwoordelijk deel van het gezegde. Als je de zin ombouwt naar 'Blauw is mijn lievelingskleur.' dan lijkt dat ook logischer dan in de originele zin.

    Maar als ik dan vergelijkbare zinnen zoek kom ik bijvoorbeeld op 'Mijn tuinhek is blauw.' en daar kan ik moeilijk anders dan 'mijn tuinhek' als onderwerp benoemen.

    Kan jij verklaren waar het verschil zit?

    Bedankt en fijne groeten!

    Bart

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het is nog niet zo gemakkelijk om te bewijzen dat 'blauw' het onderwerp is in 'mijn lievelingskleur is blauw.' Je kunt de zin denk ik op twee manieren opvatten: als het toekennen van de betekenis 'mijn lievelingskleur' aan de kleur blauw ('de kleur blauw heeft verschillende eigenschappen, waarvan 'mijn lievelingskleur zijn' er eentje is), maar ook als het identificeren van mijn lievelingskleur ('mijn lievelingskleur kan bepaald worden op de kleur blauw'). In de eerste betekenis zou je zeggen dat 'blauw' het onderwerp is, in de tweede zou ik 'mijn lievelingskleur' het onderwerp noemen.

      Je hebt vrijwel geen andere middelen in deze constructie om het onderwerp te bepalen, want als je er een meervoud maakt moet de ander ook meervoud worden (hoewel je in de tweede betekenis wel de mogelijkheid hebt 'Blauw en rood zijn mijn lievelingskleur,' waarmee je bewijst dat 'blauw en rood' onderwerp is), en ook het gebruiken van voornaamwoorden geeft een onduidelijk resultaat. Je kunt wel zeggen 'mijn lievelingsneef is hij' maar je hebt ook de constructie 'dat ben ik,' waarin je duidelijk twee betekenissen hebt ('die man daar, dat ben ik' en 'verbaasd, dat ben ik') die overeenkomen met twee ontledingen.

      Je kunt dus het beste naar de betekenis kijken. Het naamwoordelijk gezegde zegt dat iemand of iets iets is. De vraag is dus, wie of wat er wat is.

      Verwijderen
  2. Hallo meneer,
    'Ik wil in het water.'
    'Ik wil het water in.'
    'Ik wil in de bus.'
    'Ik wil de bus in.'

    Is er een verschil in betekenis tussen deze varianten? Stel je ziet een bus, maar de deuren zijn nog niet geopend, kun je dan zeggen: ik wil in de bus?

    Francois

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Je kunt het verschil het beste aanvoelen in de twee zinnen:

      - Hij liep in het bos
      - Hij liep het bos in

      Hier is het verschil heel duidelijk: het voorzetsel 'in' geeft alleen de plaats aan, het achterzetsel 'in' is richting.

      In jouw zinnen is het hoofdwerkwoord niet ingevuld, en alleen het hulpwerkwoord van modaliteit 'willen' blijft over. Dit kan alleen bij een richtingsbetekenis ('ik wil weg,' 'ik wil naar huis,' maar niet 'ik wil thuis' of 'ik wil ergens anders').

      Dat betekent dat het verschil bijna wegvalt. Bij 'de bus in' zit de richtingsbetekenis in het achterzetsel 'in' én in het weggelaten werkwoord, maar bij 'ik wil in de bus' zit er toch nog richtingsbetekenis in het weggelaten werkwoord. Hooguit zou je kunnen zeggen dat bij 'ik wil het water in' iets meer het begin van de beweging wordt uitgedrukt, terwijl je 'ik wil in het water' wat algemener de doellocatie aangeeft.

      Verwijderen
  3. Goedemorgen,

    Zin 1: Ik wil vanavond best sporten, maar ik ben moe.
    Zin 2: Ik wil vanavond best sporten, maar ben moe.

    Zin één kun je samentrekken tot zin twee, maar toch merk ik een klein verschil. Bij zin één bestaat er volgens mij wat meer een contrast. Je verwittigt iemand van het feit dat jij ziek bent, dat is nieuwe informatie. Bij zin twee gebeurt dat terloops. Is hier iets over bekend. Wellicht zie ik spoken.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Er is kritiek mogelijk op de samentrekking in 2, omdat je zou kunnen argumenteren dat 'ik' in het eerste deel een andere betekenis heeft dan in het tweede deel. Meer specifiek is 'ik' in het eerste deel iemand die iets wil doen, terwijl 'ik' in het tweede deel iemand is die iets is.

      Ik moet zeggen dat mijn persoonlijke taalgevoel bij 2 ook inderdaad aarzelt. Ik heb toch de neiging om daar een 'k' in te frommelen, waardoor het geen samenstelling meer is. Dat zou kunnen aansluiten bij jouw gevoel van terloopsheid. In zin 2 staat 'ik' er nog wel, maar het is sterk gereduceerd (hoewel niet echt samengetrokken). Daardoor ontstaat het effect dat 'ik' minder nadrukkelijk is, en van de weeromstuit ga je zin 1 lezen als een betekenis waarin 'ik' juist wel benadrukt is.

      Verwijderen
  4. Ik vroeg mijn leraar Nederlands vandaag, wat is het verschil tussen 'Ik ga naar Frank, die is een timmerman' en 'Ik ga naar Frank, dat is een timmerman'? Hij kon me daar niet echt een antwoord op geven.

    'Adolf Hitler, die/dat was een nazi.' 'Robert, die/dat is geen vriend van me.' Het heeft iets geks om met die te verwijzen, maar ik vraag me af of het taalkundig gezien ook fout is... Ik vind in een stukje van Dijkshoorn wel: 'Die is geen vriend van Scheut.'

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Misschien vormt een zin met geen een uitzondering op de regel. 'Frank, die is geen timmerman' klinkt stukken beter dan 'Frank, die is een timmerman.' Nou kun je het lidwoord hier natuurlijk weglaten, 'Frank, die is timmerman', maar bij vriend is dat lastig. Is dat woord een vreemde eend in de bijt? 'Frank, die is een vriend van me' en 'Frank, die is geen vriend van me.' Bij geen klinkt hij goed, bij een niet.

      Ben ik goed op weg?

      Verwijderen
    2. Ik vind het al een mooi stukje taalkundig redeneren, wat je daar doet! Er spelen denk ik een aantal kwesties:

      1. Als je bij 'timmerman' het lidwoord weglaat, wordt 'timmerman' meer de aanduiding van bepaalde kwaliteiten (hij is echt op ten top timmerman). Het woord 'timmerman' lijkt dan meer op een bijvoeglijk naamwoord (in de taalkunde wordt het dan 'predikaatsnomen' genoemd. Dat is bij beroepsnamen gemakkelijker dan bij andere woorden. 'Hij is vriend' is dus een gekke zin, maar 'Hij is schrijver' of 'Hij is bakker' is prima.
      2. De mogelijkheid om 'dat' als onderwerp te gebruiken, is alleen mogelijk bij naamwoordelijke gezegdes met een 'echt' zelfstandig naamwoord, dus niet bij predikaatsnomina. Dus wel 'Jan, dat is een timmerman,' maar niet 'Jan, dat is timmerman' en 'Jan, dat is slim.' Waarom je in die gevallen 'dat' kunt gebruiken, daar bestaat veel discussie over, en eigenlijk weten we dat niet precies. Dat is nog een raadsel.
      3. Er is een verschil in opbouw tussen 'Ik kijk naar Adolf, dat was een nazi' en 'Adolf, dat was een nazi.' De eerste zin is een nevenschikking van twee volledige zinnen (eigenlijk zou je daar eerder een puntkomma spellen dan een komma). Daar kun je ook in plaats van de komma het woordje 'en' gebruiken: 'Ik kijk naar Adolf en dat was een nazi.' Bij 'Adolf, dat was een nazi' heb je maar één zin, waarbij 'Adolf' voorop is gezet, eigenlijk zelfs buiten de zin, als een aanloopje (vandaar de komma). Taalkundig heet dat 'links-dislocatie.' Je kunt daar geen 'en' gebruiken ('Adolf, en dat was een nazi'). Bij linksdislocatie is er altijd sprake van een steunwoordje (bv. 'die' of 'dat'). Daar heb je dan de mogelijkheid om 'die' te gebruiken, omdat je dat bij niet-naamwoordelijke zinnen ook zou doen ('Adolf, die ken ik niet' of 'Adolf, die kon niet tegen zijn verlies'). Bij de nevenschikking kun je alleen de keuze maken die je ook in de aparte zin zou maken.

      Jouw taalgevoel heeft bij de linksdislocatie de voorkeur voor 'dat.' Daar lijkt me taalkundig niets mis mee, en waarschijnlijk in overeenstemming met het taalgevoel van de meeste mensen. Dat zou je nog verder kunnen onderzoeken door een experimentje te doen waarbij je bij je klasgenoten de verschillende voorkeuren nagaat (bijvoorbeeld, je biedt de twee varianten 'Adolf, dat was een nazi' en 'Adolf, die was een nazi' aan en vraagt op een schaal van een tot vijf aan welke variant ze de voorkeur geven. En dan voor een paar verschillende gevallen).

      Verwijderen
  5. Taalprof, ik heb wat korte vragen. Is er goed in deze zin: "Fransen, die werken er niet meer in het bedrijf"? Is de zin te vergelijken met: "De mogelijkheid, die is/bestaat er niet in Nederland"? Is dat terug te leiden naar het gedeelte 2a op deze pagina van de ANS: http://ans.ruhosting.nl/e-ans/08/06/03/02/01/body.html? Oftewel, kunnen andere werkwoorden de 'er zijn-functie' overnemen?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Interessante zin! Het betreft hier een zogeheten 'links-dislocatie,' waarin een zinsdeel in de aanloop van de zin wordt geplaatst (voor de komma), met een steunpronomen ('die') in de zin zelf. Het is dus een variant op 'Fransen werken er niet meer in het bedrijf,' en daarin is 'er' gerechtvaardigd omdat 'Fransen' onbepaald is. Het plaatsonderwerp 'er' treedt gewoonlijk op bij onbepaalde onderwerpen.

      Het interessante is nu dat dit onbepaalde karakter van het onderwerp blijkbaar gehandhaafd wordt bij het steunpronomen, ondanks het feit dat 'die' eigenlijk bepaald is. Dat gebeurt bijvoorbeeld niet, of veel minder prominent, bij het betrekkelijk voornaamwoord 'die' (bijvoorbeeld 'Ik bedoel alleen Fransen die in dat bedrijf werken,' dat volgens mij zelfs beter is zonder 'er'). Ook bij het normale aanwijzende voornaamwoord lijkt dit effect wel een beetje aanwezig ('Fransen? Die werken er niet meer in dit bedrijf.')

      Het lijkt wel wat op de passage in de ANS die je noemt (je zou kunnen zeggen dat 'die' staat voor een onbepaalde constituent), maar van vervanging kan hier natuurlijk geen sprake zijn. Ik denk dat dit toch een algemener geval is, dat de ANS ten onrechte niet vermeldt.

      Ik denk dus niet dat de werkwoorden er iets mee te maken hebben. Het gaat om het onbepaalde karakter van het onderwerp 'die.'

      Verwijderen
  6. Zin A: Ik heb veel hobby's, breien is daar een van.
    Zin B: Ik heb veel hobby's, breien is er daar een van.

    Deze zinnen kloppen allebei, ze worden allebei gebezigd. Maar hoe kan het dat je het woord er hier kunt weglaten?

    Zin C: Er zijn een paar standbeelden, ik heb daar een van.

    Hier kan het, naar mijn weten, niet.

    Zin D: Ik heb veel hobby's, daar is breien een van.

    Hier kan het volgens mij ook niet, dan kunnen we het, denk ik, niet op de opeenvolging van er en daar gooien (C moet met er en daar), maar ook niet op een speciale karakteristiek van het werkwoord zijn (D moet met er). Is het misschien een combinatie?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Wat hier speelt is dat verschillende er-woorden achter elkaar (er, daar, waar, hier) ertoe kunnen leiden dat er maar één keer 'er' gerealiseerd wordt, en soms zelfs geeneen.

      Neem de zin 'Er hebben er twee op zitten wachten (bijvoorbeeld: er hebben twee mensen op deze gebeurtenis zitten wachten). Stel je zet die zin in een andere volgorde (door 'twee mensen' voorop te plaatsen), dan zou je strikt genomen moeten krijgen 'Twee mensen hebben er erop zitten wachten.' In de praktijk valt dan één 'er' weg. Dit effect zie je in iets mindere mate bij botsing van 'er' en 'daar.' Je kunt wel zeggen 'Twee mensen hebben er daarop zitten wachten,' maar 'Twee mensen hebben daarop zitten wachten' is ook mogelijk.

      De enige soort 'er' die zich tegen dit laatste verzet is het zogeheten 'kwantitatieve er,' het 'er' dat je bij telwoorden ziet. Bijvoorbeeld: 'ik heb er twee daarop gezet.' Dat kun je omvormen tot 'ik heb er daar twee op gezet,' maar dan kan 'er' niet wegvallen.

      In jouw voorbeeldzin A is 'er' weggevallen omdat het naast 'daar' staat. Dat is niet verplicht, getuige zin B. In zin C heb je het kwantitatieve 'er,' dat verzet zich hiertegen (let op: de zin wordt weer wel goed als je van 'daar' 'er' maakt: het kwantitatieve 'er' kan prima samenvallen met een ander 'er'). In zin D staat 'er' niet naast 'daar' (het hoort tussen 'breien' en 'een' te staan, en het mag dus niet wegvallen.

      Verwijderen
  7. Hi! At this moment in time I'm following a Dutch learner course, and in class we couldn't agree on this sentence: *In/vanuit het vliegtuig zag Londen er mooi uit.* Someone pointed out your website and said you could help us out. Are they both possibilities with the same meaning? Do Dutch speakers use both? Care to help out a learner? Je kunt in het Nederlands antwoorden.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Both sentences are possible, but there is a difference in meaning. 'In het vliegtuig zag Londen er mooi uit' means something like 'While I was (or we were) on the plane, London looked beautiful.' Slightly odd, because there is also a meaning available where London is situated in the plane. The sentence gets better if it is extended to 'Eenmaal in het vliegtuig zag Londen er mooi uit' (As soon as we were in the plane, London looked beautiful. In other words: we looked at London while we were at the gate or on the stairs to the plane, and we were unimpressed, but as soon as we were on the plane, it looked beautiful).

      The other sentence, 'Vanuit het vliegtuig zag Londen er mooi uit' is the normal choice. It states that London looked beautiful from the perspective of being on the plane (the English 'from').

      Verwijderen
  8. Beste Taalprof,

    Tot welke woordsoort behoort het woord niets in de zin: Niets is veranderlijker dan het weer.

    Met vriendelijke groet,

    Marije Wiersma-Visser

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. 'niets' is een onbepaald voornaamwoord. Je kunt het ook wel als zelfstandig naamwoord gebruiken, maar dat is alleen als je zegt 'het niets'

      Verwijderen
  9. Beste taalprof

    'We bezochten gisteren een oude stad. Dat was tof.'
    Welke woordsoort is tof?
    Een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord?
    Tof verwijst naar dat en dat verwijst naar het bezoek uit de vorige zin. Het woord bezoek wordt echter niet gebruikt in de vorige zin, maar is als het ware verzwegen.
    Klopt het dat we 'tof' als bijvoeglijk naamwoord mogen benoemen?

    Bedankt voor uw reactie.
    Vriendelijke groeten




    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Daar zijn verschillende argumenten voor: het eerste argument is dat 'tof' in elk geval mogelijk een bijvoeglijk naamwoord is, omdat je ook trappen van vergelijking hebt ('tof - toffer - tofst'). Bovendien kun je 'tof' ook vervoegen ('een toffe reis'), en dat kan alleen bij bijvoeglijke naamwoorden.

      Het gebruik van 'tof' in deze zin geeft ook geen aanleiding om het hier anders te benoemen. Het is hier gebruikt in een naamwoordelijk gezegde 'tof zijn,' dus het is naamwoordelijk deel. Een bijvoeglijk naamwoord kan als naamwoordelijk deel gebruikt worden.

      De betekenis van het onderwerp ('dat') heeft niets te maken met de benoeming van de woordsoort van 'tof.' 'Tof' is natuurlijk indirect wel predicatief gebruikt bij het werkwoord 'bezochten' (misschien bedoel je dat als een mogelijk bezwaar), maar dat is eerst genominaliseerd tot 'het bezoek' (maar dit gebeurt alleen in je hoofd), en daarna wordt naar die nominalisatie verwezen met het voornaamwoord 'dat.' En 'tof' is dan een predikaat bij het aanwijzend voornaamwoord 'dat,' dus uiteindelijk toch bij een zelfstandigheid.

      Verwijderen
  10. Hoi Taalprof,

    “Ik heb mama verteld dat Mick gegamed heeft en (dat) papa lag te slapen.”

    Zit het verschil tussen mét en zónder het tweede ‘dat’ hem in de mededeling aan de moeder? “Mama, Mick heeft gegamed en papa lag te slapen” versus “Mama, Mick heeft gegamed.” “O, is dat zo, kind?” “Ja, en papa lag te slapen.”

    Groeten

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Hoe vaker ik mijn voorbeeldzin lees, hoe gekker ik de variant zonder twee keer ‘dat’ vind.

      Verwijderen
    2. Ik zou zeggen dat je het met 'dat' in elk geval over twee gescheiden gebeurtenissen hebt. In mijn taalgevoel is het zo dat het weglaten van 'dat' op de een of andere manier één, of een samengestelde gebeurtenis gesuggereerd wordt, of iets van een verband. Dat kan wel, maar dan moet de context dat wel toelaten. Bijvoorbeeld, je moet oppassen op twee kinderen, Mick en Tim. En dan zeg je 'Ik heb de ouders verteld dat Mick zat te gamen en Tim lag te slapen.' Dat lijkt me best een voorstelbare zin.

      In jouw voorbeeld is het verband tussen de twee gebeurtenissen moeilijk te leggen, en de eerste gebeurtenis is ook nog eens voltooid terwijl de tweede onvoltooid is, dus dat bevordert die samenhang ook al niet. Geen wonder dat hij steeds gekker wordt.

      Verwijderen
  11. Hoi Taalprof,

    Als ik deze zin heb: 'Veel medewerkers kozen ervoor thuis te blijven... maar enkele gingen gewoon naar hun werk.' En ik wil 'Enkele gingen gewoon naar hun werk' als kop gebruiken (van bijv een artikel), komt er dan automatisch een n achter enkele? Aan de ene kant heb ik de neiging heel erg om er wel een n bij te zetten, 'Enkelen gingen gewoon naar hun werk' klinkt logischer, want personen. Aan de andere kant is 'Enkele gingen gewoon naar hun werk' de één-op-één weergave van de tekst...

    Wat vindt u?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Je neiging om er een 'n' bij te zetten komt voort uit het gevoel dat je bij de kop verder geen context hebt.

      In de zin laat je de meervoudsuitgang '-n' weg vanuit de gedachte dat het een samentrekking is, en dat je er dus automatisch, omdat dat in het eerste deel van de nevenschikking staat, het woord 'medewerkers' bij denkt. Bij de kop mis je die context, dus voelt het beter aan om die 'n' erbij te zetten, maar dan lijkt de betekenis te verschuiven omdat dan niet duidelijk is dat het medewerkers betreft.

      Je kunt het probleem vermijden door in de kop voor een ander telwoord te kiezen ('een paar' bijvoorbeeld). Ik denk dat het niet echt oplosbaar is: welke keuze je ook maakt, er zitten nadelen aan. Als je toch die min of meer letterlijke quote in de kop wilt hebben, zou ik de neiging volgen om de -n erbij te zetten. Dat is wat je taalgevoel zegt, en fout is het zeker niet.

      Verwijderen
  12. Hallo,

    In de Nederlandse les hebben wij het vandaag gehad over het verschil tussen moeten en hoeven. Nu heb ik een opdracht met deze zin: De rechter heeft besloten dat de gedaagde maar 100 euro moet betalen/hoeft te betalen. Volgens mij kunnen allebei deze werkwoorden namelijk, terwijl ik bijvoorbeeld bij *Ik moet maar tot vijf uur werken/Ik hoef maar tot vijf uur te werken* wel duidelijk een voorkeur heb voor hoeven. Weet u hoe dat kan?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het werkwoord 'hoeven' kun je niet altijd gebruiken: er moet sprake zijn van een ontkenning ('Je hoeft dat niet te doen' tegenover *'je hoeft dat te doen'), of een soort toegeving ('Je hoeft dit maar een keer te doen,' 'je hoeft dit maar te doen en...') waar iets van een verborgen ontkenning in zit ('je hoeft dit maar een keer te doen' = 'je hoeft dit niet vaker dan een keer te doen').

      'Moeten' is aan minder beperkingen gebonden. Ik denk dat 'Ik moet maar tot vijf uur werken' niet echt ongrammaticaal is. Het kan zijn dat je een voorkeur voor 'hoeven' hebt in deze zin, maar dat maakt de andere vorm nog niet ongrammaticaal.

      Een compleet overzicht van het verschil tussen 'moeten' en 'hoeven' vind je hier

      Lijkt me trouwens een interessante les!

      Verwijderen
  13. Goedenavond taalprof,

    Een snelle en hoogstwaarschijnlijk makkelijke vraag voor u: zijn deze twee zinnen grammaticaal of moet het woord hij weg? Zo ja, waarom is dat?

    Ik zag dat Piet de deur opendeed en hij naar binnen ging.
    Ik zag dat Piet de deurknop omdraaide en hij hem ervanaf trok.

    Alvast bedankt voor uw antwoord.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Volgens de taalnorm is samentrekking nooit verplicht. Ik denk wel dat het natuurlijker is om in deze gevallen samen met het voegwoord ook het onderwerp weg te laten, omdat 'hij' al de functie heeft om niet opnieuw 'Piet' te hoeven zeggen, en samentrekking heeft die functie ook al. Toevoeging van 'hij' heeft geen duidelijk voordeel of betekenisverschil, dus het roept eerder vragen op, omdat de overblijvende zinsdelen bij samentrekking in normale gevallen juist constrasteren met de zinsdelen uit het eerste deel van de nevenschikking.

      Verwijderen
  14. Bij de zin: " Het schijnt dat hij ziek is. " is er dan sprake van een naamwoordelijk gezegde, of hoe moet je zo'n zin ontleden?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het koppelwerkwoord 'schijnen' is altijd een combinatie van het modale hulpwerkwoord 'schijnen' ('ze schijnen te roken') en het koppelwerkwoord 'zijn.' Vandaar dat je bij 'Hij schijnt meestal vrolijk' altijd 'te zijn' kunt toevoegen. Dan is 'te zijn' het koppelwerkwoord en 'schijnen' weer hulpwerkwoord.

      Hier heb je het zelfstandig werkwoord 'schijnen' (iets schijnt). Dat komt meestal voor in de constructie met in plaats van 'iets' een bijzin, en dan met een voorlopig onderwerp 'het': 'het schijnt, dat...'

      Verwijderen
    2. Beste Peter-Arno,
      Hartelijk dank. Ik dacht eigenlijk al dat het zo zat, maar ik had die term "voorlopig onderwerp" niet paraat.Daardoor zat ik een beetje met "het" in m'n maag. Ook had niet bedacht dat "zijn" hier het koppelwerkwoord is zodat "schijnt" hulpwerkwoord wordt. Leuk leuk leuk. Vr. groet, Leentje.

      Verwijderen
  15. Beste Peter-Arno,

    In de volgende zin:
    'Mijn kinderen zijn helaas allergisch voor soep geworden', klopt het dan dat 'allergisch voor soep' één zinsdeel is en dat dat dus in zijn geheel het naamwoordelijk deel van het gezegde is?
    Alvast hartelijk dank!

    Groeten, Tanja

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Beste Tanja,

      'allergisch voor soep' als een zinsdeel kun je heel goed verdedigen. Je kunt bijvoorbeeld erop wijzen dat je het geheel voor de persoonsvorm kunt plaatsen ('Allergisch voor soep zijn mijn kinderen helaas geworden'), of vanuit de betekenis, dat mijn kinderen iets geworden zijn, namelijk allergisch voor soep. 'Allergisch voor soep' is dan qua betekenis de invulling van 'iets.'

      Toch zou je ook kunnen beargumenteren dat het ook twee zinsdelen kunnen zijn. Zo kun je aanvoeren dat je 'voor soep' ook voor 'allergisch' kunt plaatsen: 'Mijn kinderen zijn helaas voor soep allergisch geworden.' Dan is qua betekenis 'voor soep' een soort bijwoordelijke bepaling van beperking geworden. Ten slotte kun je hierbij nog opmerken dat je ook een bijzinsvariant hebt in: 'Mijn kinderen zijn er allergisch voor geworden dat ik ze soep laat eten.' De constructie met 'ervoor' en een dat-zin zou je eigenlijk moeten benoemen als een voorzetselvoorwerp.

      Er zijn dus drie ontledingen die je hier kunt verdedigen.

      Verwijderen
  16. Hallo Taalprof,

    Stel ik loop in een beddenzaak, wijs naar een bed en roep: ‘Die wil ik hebben!’, pleeg ik dan een taalzonde omdat die eigenlijk dat zou moeten zijn? Het is voor mij ‘natuurlijker’ om automatisch met die te komen... Op dbnl vind ik een artikel dat stelt dat er ‘spaarzaam met die naar het-woorden verwezen mag worden’, iets met latente congruentie, maar dat vind ik nogal vaag klinken.

    Groeten

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Of iets mag of niet mag is een kwestie van de taalnorm. Jij rapporteert iets over je taalgevoel. Het lijkt erop dat die taalnorm langzaam aan het opschuiven is naar het veranderende taalgevoel. Dat gaat gepaard met enige vaagheid in de regelgeving, omdat het grensgebied onduidelijker wordt.

      Verwijderen
  17. Goedenavond,

    Ik woon nu al een tijdje in Nederland en heb het Nederlands bijna helemaal onder de knie. Het gebruik van het woord meevallen verbaast me echter zo nu en dan. Als ik gevraagd wordt: heb je gisteren veel vis gevangen, en ik zeg: “Dat valt mee, tien stekelbaarsjes”, dan kan dat volgens mij betekenen dat ik de vangst mee vond vallen (beter dan verwacht, positief), maar ook dat ik vindt dat ik niet zoveel gevangen heb (veel? valt wel mee, negatief). Hoe kan dit?

    Jon

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het gaat hier om de zogeheten 'modaliteit:' de manier waarop de spreker over de wereld denkt. Dat kan te maken hebben met verwachting (inschatting, waarschijnlijkheid, zekerheid, onzekerheid, maar ook verrassing) en met wenselijkheid (wat jij positief en negatief noemt, maar het kan ook gaan om verplichting en toestemming).

      'Meevallen' duidt in ieder geval een vorm van verrassing aan: de situatie is anders dan je hem eerst hebt verwacht. Of dat gepaard gaat met wenselijkheid of onwenselijkheid is niet gespecificeerd in de betekenis van 'meevallen,' dus dat haal je uit de context. Daarbij reageert 'meevallen' op een eerdere verwachting. Of de interpretatie dan positief of negatief wordt, kan van veel factoren afhankelijk zijn. Als tien stekelbaarsjes meer is dan je verwacht hebt, en meer is beter, dan is 'meevallen' positief. Ook als tien minder is dan je verwacht en minder is beter (bijvoorbeeld als het over een bedreigde diersoort zou gaan), is 'meevallen' positief. Anders is het onwenselijk.

      Het komt vaker voor dat modaliteitsbetekenissen in de context kunnen variëren. Daarbij is de context beslissend (en je kunt ook in de toon waarop je het zegt aanwijzingen geven over wat je bedoelt). Als je 'Nou dat valt mee' met stijgende toon uitspreekt is het positief. Doe je het met dalende toon, dan is het negatief.

      Verwijderen
  18. 1. Jan heeft een appel gegeten en Piet een biertje gedronken.
    2.? Omdat Jan een appel heeft gegeten en Piet een biertje gedronken.
    3.? Omdat Jan een appel gegeten heeft en Piet een biertje gedronken.
    4.? Ik hoorde dat Jan een appel heeft gegeten en Piet een biertje gedronken.
    5.? Ik hoorde dat Jan een appel gegeten heeft en Piet een biertje gedronken.

    Volgens de ANS is zin nummer 1 grammaticaal (http://ans.ruhosting.nl/e-ans/27/05/02/02/02/04/body.html). De zinnen 2 tot en met 5 klinken mij echter verkeerd in de oren. Ik heb nog wat geprobeerd te spelen met voor- en achter-pv (de zinnen 3 en 5), maar ik weet niet helemaal of dit het er nou beter op maakt, misschien marginaal voor het gevoel, maar dat kan ook zijn omdat ik er te lang naar kijk. Bovendien kan ik geen literatuur over dit verschijnsel vinden. Zou u uitkomt kunnen bieden, Taalprof? Zijn deze zinnen ongrammaticaal? Waarom wel/niet?

    Vriendelijk dank.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ze worden beter als je (ook) een contrastklemtoon op 'gegeten' en 'gedronken' legt. Deze vorm van samentrekking is rond 1980 sterk in de belangstelling van taalkundigen geweest, onder de naam 'Gapping.' Het principe lijkt in elk geval te zijn dat de overblijvende delen gehele woordgroepen zijn, die contrasteren met woordgroepen in het eerste deel van de nevenschikking. Een van de bekendste werken hierover is het proefschrift van Anneke Neijt uit 1979.

      Verwijderen
  19. Beste Taalprof, Ik zou graag willen weten wat u vindt van de formulering 'meer divers' en 'meer adequaat'. Zelf zou ik eerder kiezen voor 'diverser' en 'adequater', maar misschien zijn beide correct?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Volgens de officiële taalnorm zijn er voor het gebruik van de 'omschreven trappen van vergelijking' geen scherpe grenzen te trekken. In dit advies staat het allemaal samengevat.

      Zelf hanteer ik het principe dat ik dit op gevoel doe. Voor mij zit er ook wel wat betekenisverschil tussen 'adequater' en 'meer adequaat.' Het eerste is een graad van adequaatheid, terwijl het tweede aangeeft dat iets in meerdere mate voldoet aan een soort absolute criteria voor adequaatheid. Maar dat is een heel klein verschil.

      Verwijderen
  20. A. Hij zei dat hij vrij moest krijgen omdat hij aankomende zaterdag een feestje heeft/had.
    B. Hij vertelde dat hij aan het inpakken was omdat hij volgende week op vakantie gaat/ging.

    Op school heb ik geleerd over indirecte en directe rede. Kunnen de bijzinnen in de zinnen hierboven in de verleden tijd staan, ook als er verwezen wordt naar toekomstige handelingen? Of valt omdat... buiten de indirecte rede en is het verplicht een tegenwoordige tijd te gebruiken?

    Nienke

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Als ik mijn vragen zelf zou moeten beantwoorden, zou ik zeggen dat de tijdsaanduidingen volgende week en aankomende zaterdag op een dusdanige manier naar de toekomst wijzen, dat een tegenwoordige tijd beter aanvoelt. Een verleden tijd is, denk ik, in principe wel grammaticaal, maar dan weet je niet wanneer ‘aankomende zaterdag’ precies plaatsvindt/plaatsvond, omdat je redeneert vanuit het perspectief van de persoon die de mededeling deed.

      Let wel: ik heb geen taalkundige achtergrond, maar dacht dat u het misschien zou waarderen als ik zelf een poging zou wagen.

      Verwijderen
    2. Vanwege de tijdsaanduidingen 'aankomende zaterdag' en 'volgende week' ben je inderdaad - denk ik - geneigd om de bijzin vanuit het perspectief van het gesprek (of de luisteraar) te interpreteren. Daar past dan alleen de tegenwoordige tijd bij.

      Er is trouwens nog wel een mogelijkheid om toch verleden tijd te gebruiken. Dan moet je je voorstellen dat je 'volgende week' en 'aankomende week' vanuit het perspectief van het onderwerp van de hoofdzin begrijpt: Hij zei dat hij vrij moest krijgen omdat hij op de zaterdag die destijds voor hem aankomende zaterdag was een feestje had.

      Verwijderen
  21. Wat is correct: 'Toch word je om je mening gevraagd?' of 'Toch wordt je om je mening gevraagd'. Is het: 'Ik word om mijn mening gevraagd?' of 'Mij wordt om mijn mening gevraagd?'

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik heb hier een aantal jaren geleden al eens uitgebreid over geschreven. In dit stukje staat de kern, maar volg ook de link bovenin naar de eerdere discussie, en vooral ook de link onderaan waar ik het allemaal opzoek.

      Verwijderen
  22. Is het woord aardig in de zin Mijn buurmeisje is aardig. een bijvoeglijke bepaling of niet?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Op Digischool zag ik bij bijvoeglijke bepalingen staan:

      “Deze week was geweldig!” (‘geweldig’ zegt iets over ‘week’)

      “Mijn geliefde is mooi, lief, aardig en sociaal.” (deze vier woorden zeggen allemaal iets over ‘Mijn geliefde’)

      Ik heb echter nergens kunnen lezen dat er tussen het zelfstandig naamwoord en de bijvoeglijke bepaling een werkwoord mag staan. De bijvoeglijke bepaling staat altijd direct voor of achter de kern.

      Verwijderen
    2. Een bijvoeglijke bepaling vormt altijd één zinsdeel met het zinsdeel waar het "iets van zegt". Dat is hier niet het geval. In 'Deze week was geweldig' zijn 'deze week' en 'geweldig' losse zinsdelen. Als op digischool staat dat 'geweldig' daar een bijvoeglijke bepaling is, is dat onjuist. Het is hier naamwoordelijk deel van het gezegde.

      Let wel: 'geweldig' is in die functie wel nog een bijvoeglijk naamwoord. Dat is misschien de verwarring. Een bijvoeglijk naamwoord kan gebruikt worden als bijvoeglijke bepaling ('een geweldige week'), maar ook als naamwoordelijk deel ('de week was geweldig') en als bepaling van gesteldheid ('ik vond de week geweldig'). In al die gevallen zit er een 'zijn-betekenis' tussen 'de week' en 'geweldig,' maar het zijn andere zinsdelen.

      Verwijderen
    3. Heel erg bedankt voor het antwoord. Ik begon al aan mezelf te twijfelen.

      Verwijderen
  23. Is er geen antwoord op mijn vraag?

    BeantwoordenVerwijderen
  24. In het Russisch is 'iets interesseert mij': меня интересует, waarbij меня (mij) accusatief is. Naar aanleiding hiervan ontstond er in de cursus een welles-nietes over de functie van 'mij' in het Nederlands. Ik vond dat dat een datief/meewerkend voorwerp is, maar anderen vonden het een lijdend voorwerp. Beste taalprof, wat vindt u hierover?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Die Russische accusatief zou je misschien kunnen verklaren als een soort accusatief van richting (naar mij), maar in het Nederlands voelt 'mij' toch eerder aan als belanghebbend voorwerp, vind ik.

      Verwijderen
    2. Als je naar de theorie van de semantische rollen kijkt, moet je denk ik constateren dat 'mij' hier de rol van 'ervaarder' (experiencer) zou hebben. Dat ligt inderdaad dicht bij de rol van de ontvanger, maar het is niet hetzelfde.

      De vraag is of je hieruit meteen zou moeten besluiten dat het meewerkend voorwerp is. Het is in ieder geval zeker dat het voorwerp niet alle kenmerken van een meewerkend voorwerp heeft. Zo heb je geen weglaatbaar (of toevoegbaar) voorzetsel. Anderzijds zou je wel kunnen stellen dat er wel een lijdende vorm mogelijk is, waarbij 'mij' onderwerp wordt: ik word door iets geïnteresseerd. Ik neig er dus toe om 'mij' in het Nederlands ook als een lijdend voorwerp te benoemen.

      Strikt theoretisch zou je het moeten kunnen zien als je de keuze afweegt tussen 'Iets interesseert hen' of 'Iets interesseert hun,' maar ik denk dat geen Nederlander daar nog een duidelijk taalgevoel in heeft.

      Verwijderen
  25. Beste Taalprof,

    Ik was vandaag les aan het geven aan een 2vwo klas over hoofd- en bijzinnen. De leerlingen moesten zelf zinnen bedenken met een bepaalde structuur. Nu gaat mijn vraag over de volgende zin:

    "Ik moet mijn kamer opruimen omdat hij vies is en er komen mensen logeren."

    [Ik moet mijn kamer opruimen] is de hoofdzin en [omdat hij vies is] een ondergeschikte bijzin. Maar wat is [en er komen mensen logeren]? Is dit een bijzin, nevengeschikt aan de vorige bijzin? Of is het een hoofdzin? En als je de volgorde verandert in:

    [En er mensen komen logeren]

    Maakt dat uit voor de analyse? Oftewel, kan de volgorde de analyse veranderen? Wij leren de leerlingen dat iets een bijzin is als je iets kan zetten tussen de persoonsvorm en het onderwerp. Nu vind ik, [en er komen niet mensen logeren] niet grammaticaal incorrect, vandaar dat ik dit als bijzin zie. Een collega van mij vond het wél incorrect.

    Ik ben benieuwd wat u hiervan vindt!

    Met vriendelijke groeten,
    Tanja

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Beste Tanja, wat vonden de leerlingen zelf? Wat voor argumenten kun je aandragen dat het een hoofdzin of een bijzin is. Zo te horen waren jullie al een heel eind in de redenering toen je probeerde om de volgorde te veranderen in 'en er mensen komen logeren.'

      Misschien heb je er geen tijd voor, maar ik denk dat leerlingen van 2vwo het best leuk zouden vinden om zelf naar het beste antwoord op zoek te gaan. Volgens mij leren ze dan heel veel over de werkelijke eigenschappen van hoofd- en bijzin. Want wat is eigenlijk een hoofdzin of een bijzin?

      Ik wil met alle plezier een voorzetje geven over argumenten, of als een soort autoriteit je vragen beantwoorden, maar daar leren jullie op zichzelf weinig van. Dan ben je het na een week weer vergeten. Zoek het uit en je vergeet het je hele leven niet meer.

      Weet je wat? Ik geef jullie een paar tips om verder te kijken. Als je echt alleen maar mijn analyse wilt (hoe interessant is dat nou helemaal?), geef het dan aan en dan geef ik die alsnog.

      Allereerst: verzamel argumenten om het stuk 'en er komen mensen logeren' en rangschik ze naar een aantal perspectieven.

      Het eerste argument noem je zelf al: er is sprake van nevenschikking, en dat verbindt gelijke delen. Dat is een vormargument. Probleem is: wat is het eerste deel van de nevenschikking? Dat kun je aan de vorm niet zien, daarvoor moet je naar de betekenis. Kun je beredeneren welke twee dingen nevengeschikt zijn?

      Dan je eigen argument dat je ook zou kunnen zeggen 'en er mensen komen logeren.' Klopt dat wel? Daarvoor zou je te rade kunnen gaan bij je eigen taalgevoel: bestaan daar soms verschillende meningen over? Of je kijkt naar de werkelijkheid: kun je dat voorbeeld, of een soortgelijk voorbeeld ergens vinden? (bijvoorbeeld in taalbeschrijvingen). Of je kijkt naar de taalnorm: is er een regel die dit verbiedt? Kan dat wel, een nevenschikking van een bijzin zonder voegwoord?

      Een andere lijn van redeneren is: wat is eigenlijk het probleem? Je noemt zelf het principe dat iets een bijzin is als je iets kan zetten tussen persoonsvorm en het onderwerp. Ik denk dat dit niet het juiste principe is. Het gaat om het verschil tussen een 'voor-pv' (waarbij de persoonsvorm los van de andere werkwoorden staat) of de 'achter-pv' (waarbij de persoonsvorm samen met de andere werkwoorden een groep vormt). Jullie eerste zin bevat duidelijk een voor-pv. Dat is in principe de woordvolgorde van de hoofdzin (maar er zijn uitzonderingen, zoals beschreven in de Algemene Nederlandse Spraakkunst 24.3.1.1). Is dit zo'n uitzondering? En waarom?
      En daarbij komt: het woordvolgorde-argument is gebaseerd op de vorm. Waar blijft dan de betekenis?

      Je voorbeeldzin met 'niet' is waarschijnlijk een beetje gek vanwege je keuze voor 'niet.' Met andere zinsdelen wordt het een stuk beter 'en er komen de hele tijd mensen logeren' is natuurlijk een prima zin (dat zal je collega ook beamen). En daar staat een heel zinsdeel tussen onderwerp en persoonsvorm.

      Verwijderen
  26. Beste Taalprof,

    1. Ik word helemaal gek van het vele huilen dat hij doet.
    2. Ik word helemaal gek van het vele huilen wat hij doet.

    Ik kom beide varianten tegen, maar zijn ze ook allebei grammaticaal? Wat is het verschil? Bij wat krijg ik meer het idee van een toevoeging (wat hij overigens doet).

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik denk dat de taalnorm hier nog 'dat' voorschrijft, omdat het gaat om een betrekkelijk voornaamwoord dat verwijst naar een het-woord ('het huilen'), maar de keuze voor 'wat' is te begrijpen vanwege het zinsachtige karakter van 'het huilen' (dat gaat in elk geval over een gebeurtenis).

      Verwijderen
  27. Goedenavond,

    Twee zinnen, allebei uit boeken:

    A. Romario had zaterdagavond zin te voetballen.
    B. Hij had even geen zin te horen waar en bij wie.

    Ik vind zin A ongrammaticaal en zin B grammaticaal klinken. Ik zou voor ‘zin om te voetballen’ kiezen, maar niet per se voor ‘geen zin om te horen’. Bent u het met mij eens, is dit ook echt zo? Zijn er taalregels die dit wat duidelijker zouden kunnen maken?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Misschien is zin A wel grammaticaal, maar gewoon niet veelvoorkomend? Even googelen levert op: ‘ze had zin te bewegen’, ‘ik had zin te gillen’. Vind dat nog steeds vreemd klinken... ‘Ik heb geen zin morgen te werken.’

      Verwijderen
    2. Dat laatste denk ik ook. Een ruwe googletelling lijkt uit te komen op een verhouding 1:8 voor 'zin te' tegenover 'zin om te'. Mijn taalgevoel zou hier geloof ik ook voor 'zin om te' kiezen. Maar pas op: de variant zonder 'om' wordt wel beter als je de zin langer maakt: 'Ik heb altijd erg veel zin gehad met mooi weer in de tuin te zitten.' Ook met voorlopig voorzetselvoorwerp wordt de variant zonder 'om' beter: 'Hij had er erg veel zin in de bloemetjes buiten te zetten.'

      Verwijderen
  28. Dag Taalprof.

    Ik zit met de zin 'Ik dwing de man een bekentenis af': is 'de man' hier een lijd.vwp of een (crypto-)vzv (eigenlijk: van de man) ?

    C.B.Thissen

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik zou het eerder meewerkend voorwerp noemen. Je hebt bij het meewerkend voorwerp drie verschillende voorzetsels die weglaatbaar of toevoegbaar zijn: 'aan' is het klassieke voorzetsel, maar ook 'voor' komt voor ('zij schonk mij iets in'), en - wat in dit geval toepasselijk is - 'bij'. Dat 'bij' zie je vaker bij zogeheten onvervreemdbare voorwerpen: voorwerpen die bijvoorbeeld tot het lichaam van het meewerkend voorwerp behoren, of op een andere manier onlosmakelijk daarmee verbonden zijn. Voorbeelden: 'Zij veegde hem het voorhoofd af,' 'Hij schopte mij de schenen kapot.' Maar ook 'Zij vroegen hem het hemd van het lijf.' In al die gevallen kun je 'bij' toevoegen.

      Ik denk dat dit daar ook een voorbeeld van is. Je zou kunnen zeggen 'Ik dwing bij de man een bekentenis af.' De bekentenis wordt als (bijna) onlosmakelijk met de man voorgesteld. Dat klopt dus met de vorm, en ook met de betekenis van de zin.

      Verwijderen
    2. Aha, ja, nu zie ik her en der ook 'bij' als mogelijkheid voor een mwvp. Nooit geweten - bedankt !

      Verwijderen
  29. Beste taalprof, ik heb een vraag over wie versus wat. Ik zie behoorlijk vaak dit soort zinnen terugkomen in de media: 1. Wie is er sneller, de cheetah of de dolfijn? 2. Wie is er sneller, een Formule E of een opstijgend vliegtuig? Maar kun je wie wel gebruiken voor objecten/dieren? Ik moet zeggen dat ik zeker bij dieren óók de neiging heb om wie te gebruiken. "Vocht je kat gisteren met je hond? Wie won er?" Bij auto's/objecten gaat mijn voorkeur uit naar wat, denk ik.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik denk dat wat je hier observeert het verschil is tussen 'levend' en 'niet-levend,' of misschien 'bezield' en 'niet-bezield'. Traditioneel hoort 'wie' bij 'mensen.' Van daaruit is maar het een kleine stap naar 'bezielde wezens' (waaronder je dan ook de dieren kunt rekenen).

      Verwijderen
  30. Hoi Taalprof,

    Ik typte vanmiddag automatisch de volgende zin: ,,Ik ga alleen mee op jouw bedrijfsuitje als dat mag van je werkgever."

    Toen dacht ik, maak ik hier een fout en moet het zijn: ,,Ik ga alleen mee op jouw bedrijfsuitje als dat van je werkgever mag"?

    Na enig zoekwerk denk ik dat het allebei goed is, maar dat het bereik van het woord alleen anders is in beide zinnen. Nu heb ik alleen nog confirmatie van een professional nodig, u dus.

    Gr.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Beste Frank, waarom dacht je dat het fout was? Omdat je vindt dat er bij variatie altijd maar één vorm de juiste is? Of omdat je vindt dat er in zo'n geval altijd een betekenisverschil moet zijn?

      De meeste voorzetselgroepen kunnen zowel voor als achter de werkwoordelijke eindgroep staan (alleen richtingbepalingen en voorzetselgroepen met een predicatieve betekenis, zoals 'in de war' of 'aan het werk' staan in de regel ervoor).

      Jij veronderstelt nu een betekenisverschil dat je omschrijft met de term 'bereik.' Dat vind ik lastig te volgen. In de achterpositie heb je misschien iets meer mogelijkheid om 'van je werkgever' als een uitbreidende toevoeging te zien ('als het mag, van je werkgever bedoel ik'). Maar het verschil is klein, als het er al is.

      Verwijderen
  31. Goedemorgen,

    Even googelen deed me op deze website belanden, bij een oude discussie over 'Alle mensen die er in Groningen wonen'. Ik heb een soortgelijke zin: 'Hij overleefde de aanslag die er op hem gepleegd werd.' Ik snap niet zo goed wat het woordje er in deze zin doet, al klinkt hij zeker niet verkeerd. In de oude discussie zei u dat je op een dergelijke manier misschien de mogelijkheid openhoudt dat er géén aanslag gepleegd is, maar dat is wel heel gek, toch?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. (Waarbij er dus niet locatief bedoeld wordt, als 'in Dallas', maar dat begrijpt u.)

      Verwijderen
    2. Het punt hier is denk ik dat het woordje 'er' iets introduceert, in dit geval het feit dat er überhaupt een aanslag gepleegd werd. Het verschil tussen 'Hij overleefde de aanslag die er op hem gepleegd werd' en 'Hij overleefde de aanslag die op hem gepleegd werd' is dat je in het tweede geval ervan uitgaat dat al bekend is dat er een aanslag gepleegd is. Dan is de informatie alleen dat hij die aanslag overleefde. De eerste zin zegt twee dingen: er is een aanslag op hem gepleegd en hij overleefde die.

      De link met de discussie hierboven is dat de introductie van de aanslag van de situatie uitgaat dat we dat nog niet weten, en dat dus de mogelijkheid dat er geen aanslag is nog openstond.

      Verwijderen
  32. Beste Taalprof,

    “Wat vind je van Trump”, vroeg Timothy aan Patrick. “Nou, ik vind het wel een goede president.” Timothy reageerde geschokt: “Waarom vind je het een goede president?!”

    Is het correct (grammaticaal) om hier steeds het te gebruiken in plaats van hem? Zeker in een vraagzin (“Waarom vind je het een aardige vent?”) voel ik de neiging om over te schakelen naar hem, maar misschien is dat persoonlijk.

    Gr.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik ken geen grammaticale regel die hier het gebruik van 'het' verbiedt. Over dat gebruik zijn hele proefschriften geschreven (bijvoorbeeld het proefschrift van Romijn). Je ziet het overigens ook in 'Jan, dat vind ik een aardige vent,' versus 'Jan, die vind ik een aardige vent.' Ik geloof dat ik persoonlijk voor de eerste variant zou kiezen.

      Verwijderen
  33. Taalprof,

    Klopt het dat presentatief er moeilijk samengaat met een voornaamwoordelijk bijwoord?

    Voorbeeld:

    a. Er woont in dat huis een man.
    b. In dat huis woont er een man.
    c. Er woont daar een man.
    d. Daar woont er een man.
    e.? Er woont daarin een man.
    f.? Daarin woont er een man.

    Heeft dit te maken met een bepaalde mate van stelligheid? Zin d vind ik al een beetje twijfelachtig, maar kan volgens mij in sommige contexten nog wel door de beugel. De zinnen e en f lijken mij echter vrijwel ondenkbaar. Dat moet dan te maken hebben met het voornaamwoordelijk bijwoord, toch?

    BeantwoordenVerwijderen
  34. Beste taalprof

    Ik wil u vragen om eens uw licht te laten schijnen over volgende twee zinnen:

    Deze kaarten kunnen worden gebruikt.
    Deze kaarten kunnen gebruikt worden.

    Waarom zou ik de eerste zin verkiezen boven de tweede of omgekeerd? Wat zijn de regels hiervoor?

    Bedankt en vriendelijke groeten!

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. De officiële taalnorm keurt beide woordvolgordes goed. Er is geen verschil in correctheid.Taalkundig onderzoek laat wel zien dat er persoonlijke en regionale voorkeuren bestaan, maar geen belangrijke redenen om te kiezen voor een van beide. Als je puur vanuit een ontleed-oogpunt zou kijken dan zou je de eerste variant iets "werkwoordelijker" kunnen noemen, en de tweede iets "naamwoordelijker," omdat er voor 'gebruikt' een lezing als naamwoordelijk deel beschikbaar zou zijn in de tweede zin ('Deze kaarten kunnen vies worden') maar niet in de eerste ('Deze kaarten kunnen worden vies'), maar het betekenisverschil lijkt te onduidelijk om dat daadwerkelijk als argumentatie voor een keuze te kunnen gebruiken.

      Verwijderen
    2. Bedankt voor uw antwoorden.

      Verwijderen
  35. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

    BeantwoordenVerwijderen
  36. Hoi,

    Op 34-jarige leeftijd stopte hij met wedstrijden (te) rijden.

    Kan deze zin met te én zonder? Is er een verschil? Op Google vind ik bijvoorbeeld de zin “Je moet eens stoppen met mensen te vermoorden.”

    Groet

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Gek fenomeen.

      Ik vind zelf "Hij stopte met te denken dat hij koning was" goed klinken, maar "Hij stopte met tuinhuisjes te bouwen" weer totaal niet. Misschien is dat omdat tuinhuisjes bouwen (wedstrijden rijden) meer een activiteit is, en te denken dat meer een state of mind. Aan de andere kant schrijft de NOS ook "Het is nog onduidelijk waarom de Murle-stam op zo'n grote schaal is begonnen met mensen te vermoorden."

      Vreemd.

      Verwijderen
    2. Of een eigenschap, dan zou "met mensen te vermoorden" ook goed zijn, ik weet niet of ik dichter bij de oplossing kom :P

      Verwijderen
    3. Zonder 'te' is in ieder geval OK. Dan is het een zogenoemde 'nominalisatie.' Van 'wedstrijden rijden' maak je dan een soort zelfstandig naamwoord ('het wedstrijden rijden').

      Dat kan niet met 'te' ('het wedstrijden te rijden,' dat kan niet). Met 'te' heb je een zogeheten beknopte bijzin. Zo'n beknopte bijzin met voorzetsel 'met' is in ieder geval ongebruikelijk (hij klinkt mij ook vreemder in de oren). Meestal krijg je dan 'hij stopte ermee, wedstrijden te rijden.'

      De constructie met 'te' doet mij enigszins Belgisch aan. In Vlaanderen is de tolerantie voor beknopte bijzinnen met voorzetsel volgens mij groter (je hebt ook zinnen als 'bedankt om te komen' en 'bewijs van te mogen passeren.'

      Verwijderen
  37. Ik ben in verwarring door de combinatie van voorzetselvoorwerp met naamwoordelijk gezegde. Volgens Klein en Van der Toorn (Cursus zinsontleding) is in:
    De titel is een toespeling op een bundel van Slauerhoff
    = is een toespeling op een bundel van Slauerhoff
    als geheel naamwoordelijk gezegde vanwege het vaste voorzetsel toespeling op...
    en dus geen voorzetselvoorwerp
    Maar volgens dezelfden is in
    Ruud is altijd gehoorzaam aan de bevelen van zijn vrouw
    het naamwoordelijk gezegd alleen: is gehoorzaam
    waarom hoort in dit aan de bevelen van zijn vrouw
    niet bij het naamwoordelijk gezegde
    en wordt benoemd als voorzetselvoorwerp?

    Alvast dank voor uw reactie!

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. In de combinatie 'gehoorzaam zijn aan iets' is 'iets' in ieder geval oorspronkelijk een meewerkend voorwerp. Vroeger is dit derde naamval geweest ('wij zijn uwer bevelen gehoorzaam'). Ik denk dat het voor veel mensen niet (meer) goed klinkt om te zeggen 'Ruud is de bevelen van zijn vrouw altijd gehoorzaam,' maar als je dat nog kunt zeggen zou je het als meewerkend voorwerp benoemen. Als je vindt dat 'aan' verplicht is, zou ik het om historische redenen nog wel een voorwerp noemen, maar dan is het voorzetselvoorwerp. Dit kun je ook nog motiveren door erop te wijzen dat 'gehoorzaam zijn (aan)' dezelfde betekenis heeft als het werkwoord 'gehoorzamen (aan),' dat ook gewoon een voorwerp heeft. Bij 'een toespeling zijn op' heb je dat niet, dus daar is meer aanleiding om 'toespeling op een bundel van Slauerhoff' bij elkaar te houden.

      Verwijderen
  38. Hey Taalprof,

    Piet vertelde me dat hij vroeg is wakker geworden.

    Is deze woordvolgorde grammaticaal omdat wakker worden een soort vaste verbinding is? Vroeg wakker is geworden en vroeg wakker geworden is zijn gebruikelijker, maar ik heb geen moeite met de bovenstaande zin. Schuurt hij bij u wel of bent u het met me eens?

    Vriendelijke groeten,

    José

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. In mijn taalgevoel schuurt dat lichtjes, maar niet zo heel erg (zeker niet na een paar keer lezen). Ik zou een voorkeur hebben voor 'wakker geworden is' of 'wakker is geworden' (in die volgorde), dus deze optie staat voor mij op de derde plaats. Ik denk dat het hier mogelijk is om 'wakkerworden' als een soort betekeniseenheid op te vatten (met de betekenis 'ontwaken'), waardoor je het eigenlijk als één woord zou kunnen gebruiken. Dan heb je het scheidbaar samengestelde werkwoord 'wakkerworden.'

      Verwijderen
  39. Hoi taalprof,
    Als ik iemand een 'mooie bos bloemen' geef. Is 'mooie' dan het bvb bij 'bos' of bij 'bloemen'? Idem bij frases als 'goed stel hersenen' of 'stevige set speelkaarten'; wat is de 'status' van dat middelste woord?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Bij 'een goed stel hersenen' heb je qua vorm in elk geval een duidelijk argument om 'goed' als bijvoeglijke bepaling bij 'stel' te zien. Qua betekenis heb je nergens een goed argument om het bijvoeglijk naamwoord alléén op het laatste woord te betrekken. Het gaat dus om de vraag of het bijvoeglijk naamwoord alléén bij het middelste woord hoort, of bij het geheel. Ik denk dat dit per geval kan verschillen: bij 'een stevige set speelkaarten' is het duidelijk dat 'stevige' alleen op de set betrekking heeft (het lijkt me iets anders dan 'een set stevige speelkaarten'). Bij 'een goed stel hersenen' lijkt mij de verbinding tussen 'stel' en 'hersenen' zo groot dat je qua betekenis niet eens een onderscheid kunt maken (je hebt ook niet 'een stel goede hersenen'), en bij 'een mooie bos bloemen' heb ik de neiging om 'mooie' qua betekenis op het geheel te betrekken ('een mooie bos lelijke bloemen' heeft iets van een tegenstrijdigheid, al kan ik me daar heel in de verte wel iets bij voorstellen).

      Verwijderen
  40. Beste Taalprof,
    Ik kom een zin tegen met de volgende structuur: 'Zij die te hard rijden, zet de politie op de bon.' Volgens mijn gevoel kan dit. Maar laat je de relatieve bijzin weg, dan krijg je 'Zij zet de politie op de bon' ofwel 'De politie zet zij op de bon' en dan zie je toch duidelijk dat 'zij' hier geen onderwerp maar voorwerp is en dat het moet zijn 'De politie zet hen op de bon'. Is de eerste zin dus fout en moet het dus zijn: 'Hen die te hard rijden, zet de politie op de bon'? Of mag je hier niet zomaar de bijzin weglaten?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Volgens de taalnorm moet je hier 'hen' gebruiken. Immers, 'hen' is de kern van de hele woordgroep 'hen die te hard rijden', en dat is het lijdend voorwerp van de zin.

      Er zijn echter een paar factoren die hier je taalgevoel een andere kant uit proberen te sturen:

      1. Het zinsdeel 'hen die te hard rijden' is het eerste zinsdeel van de zin. Daardoor heb je de neiging om het als onderwerp te voelen.
      2. In de bijzin 'die te hard rijden' is 'die' het onderwerp. Dat onderwerp verwijst naar 'hen,' en dat levert een kleine kortsluiting in je taalgevoel op: het is het fijnste als voornaamwoord en antecedent dezelfde naamval hebben. Omdat de functie van 'die' door de onmiddellijke omgeving bepaald wordt, en de functie van 'hen' pas aan het eind van de zin blijkt, heb je sterk de neiging om 'hen' toch als onderwerp te zien (en dus 'zij' te zeggen).
      3. De vorm 'hen' is langzamerhand een boekenwoord aan het worden. Zelfs in 'De politie zet hen op de bon' klinkt het al ouderwets. Daar zou je liever 'ze' zeggen. Maar 'ze' kan hier niet, want een onbeklemtoond voornaamwoord kan geen bijzin hebben. Dus zit je vast aan een volle, beklemtoonde vorm.

      De meest natuurlijke oplossing zou hier zijn 'Zij die te hard rijden worden door de politie op de bon gezet' (of 'geslingerd').

      Verwijderen
  41. Beste Taalprof,

    Hoe zit het precies met het woord 'dat' in constituenten zoals 'de tijd dat', 'de dag dat', 'de keer dat'? En met die constituenten zelf? Wat is grammaticaal precies het vershil tussen 'de tijd die je op school doorbrengt'/'de tijd dat je op school zit' en 'de keer dat ik je zag'/'de keer die ik me nog herinner'?

    Met vriendelijke groet, Heleen

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. In 'de tijd dat je op school zit' is 'dat' een onderschikkend voegwoord. Het vervult geen zinsdeelfunctie in de bijzin (het is niet onderwerp of lijdend voorwerp bijvoorbeeld), en het dient alleen om de bijzin aan 'de tijd' te koppelen. Dat dit een voegwoord is, zie je aan het feit dat het woord niet verandert in 'die' als je er meervoud van maakt:

      - de dag dat het regent
      - de dagen dat het regent

      In 'de tijd die je op school doorbrengt' is 'die' een betrekkelijk voornaamwoord. Dat vervult wel een zinsdeelfunctie in de bijzin: het is het lijdend voorwerp (iets doorbrengen), en het richt zich qua geslacht naar het woord waar het bij aanknoopt:

      - de tijd die je op school doorbrengt
      - het jaar dat je op school doorbrengt

      De mogelijkheid om een bijvoeglijke bijzin met 'dat' te maken is beperkt. Het kan alleen bij bepaalde woorden die de tijd aangeven ('de jaren dat het gesneeuwd heeft,' 'de maanden dat je vakantie hebt') en bij het woord 'feit' ('het feit dat het regent').

      Er zijn ook woorden waar je bijzinnen met 'of' bij kunt zetten, bijvoorbeeld: 'de vraag of het regent.'

      Bij 'de keer dat ik je zag' en 'de keer die ik me nog herinner' zie je hetzelfde. Bij 'de keer dat ik je zag' vervult 'dat' geen zinsdeelfunctie binnen de bijzin 'dat ik je zag' (ik is onderwerp, je is lijdend voorwerp en meer zinsdelen heb je daar niet). In 'de keer die ik me nog herinner' is 'die' lijdend voorwerp bij 'herinneren'.

      Verwijderen
    2. Dank je wel! Groet, Heleen

      Verwijderen
  42. Om mijn leerlingen te laten zien waarom grammatica belangrijk is, gebruik ik altijd drie zinnen:
    De man keek naar de hond met de verrekijker.
    De man met de verrekijker keek naar de hond.
    De man keek met de verrekijker naar de hond.

    Vervolgens vraag ik wat er nu met die verrekijker allemaal gebeurt. De meeste leerlingen (vmbo) vinden dit best lastig. De vraag die ik kreeg was of je kon zeggen dat het voorzetsel altijd gaat over het woord wat ervoor staat. Dus omdat in de eerste zin ‘met’ voor man staat, heeft de man de verrekijker. In de derde zin gebruikt hij met ‘keek’ een verrekijker.
    Nadat we een aantal zinnen hadden onderzocht, kwamen we er achter dat dit inderdaad het geval is. Maar ik twijfel wel of het klopt.
    Daarom is mijn vraag:
    Heeft een woordgroep wat begint met een voorzetsel betrekking op het woord wat voor de woordgroep staat?
    Bij het ontleden van zinnen zien ze wel dat het een bijv. bep of bijw. bep., maar bij schrijfvaardigheid gaat het hier nog weleens mis. Dan is het wel makkelijk om als tip te kunnen geven dat de woordgroep direct slaat op het woord ervoor. Maar ja, dan moet het wel kloppen wat ik zeg.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Wat jullie hier zelf ontdekt hebben is dat het voorzetsel niet zomaar een woordje is dat ergens voor staat, maar dat het voorzetsel altijd twee dingen met elkaar verbindt. Een zinsdeel bijvoorbeeld als 'op de kast' krijgt pas betekenis als je het hebt over iets wat op de kast staat of zit of ligt. 'op' legt dan een relatie tussen 'iets' en 'kast'.

      Een voorzetsel is dus eigenlijk een verbindingswoord. Het verbindt twee dingen. Het tweede ding staat er altijd meteen naast ('op de kast' of 'de kast op'), en het eerste staat ergens anders in de zin. Meestal er vlak voor, maar soms een eindje ervandaan. Bijvoorbeeld:

      - Ik heb gisteren een man in het park gezien met een verrekijker.

      'met' verbindt de verrekijker met 'gezien' of met 'een man', en die staan allebei een eindje terug.

      Of in:

      met zo'n verrekijker heb ik nog nooit iemand gezien.

      Nu verbindt 'met' weer een verrekijker met 'gezien' of met 'iemand', maar die staat nu een eindje verderop.

      Jullie laatste conclusie is dus niet helemaal goed, maar ik vind het wel knap dat jullie hebben ontdekt dat voorzetsels eigenlijk verbindingswoorden zijn!

      Verwijderen
  43. Beste taalprof,

    Men hoort vaak de zin "help me herinneren dat ik (bijv. de vuilnis nog buiten moet zetten)". Ook al hoor je dit vaak en is er zelfs een boek met de titel "help me herinneren" (Bernlef), heb ik het idee dat deze zinsnede niet klopt. Herinneren kan wederkerend zijn of overgankelijk. Wanneer het wederkerend is, zich herinneren, betekent het: onthouden hebben of terugdenken aan. Als overgankelijk werkwoord heeft het de betekenis: iemand doen terugdenken aan, iemands aandacht vestigen op. Wanneer men zegt "help me herinneren dat...", bedoelt men toch eigenlijk "help me me te herinneren dat..." of "herinner me eraan dat..."?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Interessante observatie! Het is inderdaad 'zich iets herinneren' en 'iemand aan iets herinneren,' en de vraag is welk van de twee bedoeld is in 'help me herinneren dat...'. Als je naar de betekenis kijkt, dan ben je geneigd om 'mij' bij 'helpen' te zetten, zodat je iets krijgt als 'help mij ermee mij te herinneren dat...', maar dat is ook weer niet precies wat er bedoeld wordt (je bedoelt meer 'help mij ergens aan te denken').

      Het lijkt in ieder geval qua betekenis niet de tweede vorm, want dan zou het iets moeten betekenen als 'Help (iemand) ermee, om mij eraan te herinneren dat...'

      Een verdere betekeniscomplicatie is dat 'herinneren' in de zin 'help mij herinneren dat...' over de toekomst gaat. Vanuit die observatie zou je moeten zeggen dat de betekenis iets is als 'help mij de komende tijd om mij voortdurend de verplichting te herinneren dat ik het vuilnis nog buiten moet zetten'.

      Op grond van de betekenis zou ik dus denken dat het wederkerende herinneren bedoeld is. Nu de vorm. Allereerst kun je gemakkelijk aantonen dat 'mij' hier niet het wederkerend voornaamwoord is:

      (1) * Help mijzelf te herinneren dat ik het vuilnis nog buiten moet zetten

      Ook in een derde persoon kan het niet 'zich' worden:

      (2) Zij hielp hem herinneren dat hij het vuilnis nog buiten moest zetten
      (3) * Zij hielp zich te herinneren dat hij het vuilnis nog buiten moest zetten

      Bij die derde persoon wordt het bovendien ineens een stuk beter om dat wederkerend voornaamwoord toe te voegen:

      (4) Zij hielp hem zich te herinneren dat hij het vuilnis nog buiten moest zetten

      Dit doet het vermoeden rijzen dat in de oorspronkelijke zin om een of andere reden het wederkerend voornaamwoord 'me' en het woordje 'te' zijn weggelaten.

      Weglating van 'me' is begrijpelijk vanwege het 'mij me' dat je anders zou krijgen. En 'te' kan met licht betekenisverschil bij 'helpen' (net als bij 'leren') worden weggelaten:

      (5) Hij hielp zijn zoontje zwemmen (hij assisteerde hem bij de handelingen die hij moest verrichten om te zwemmen)
      (6) Hij hielp zijn zoontje te zwemmen (hij creëerde de omstandigheden waarin zijn zoontje kon zwemmen)

      In (5) kan het zoontje nog niet zwemmen, alleen met hulp van zijn vader; in (6) is het best mogelijk dat het zoontje al een geoefend zwemmer is maar dat hij bijvoorbeeld het toegangskaartje voor het zwembad niet kan betalen. Dit verschil komt neer op een verschil tussen deelnemer en oorzaak (of in elk geval facilitator).

      Ik denk dus, al met al, dat 'help me herinneren' een vorm is waarbij de aangesprokene als deelnemer wordt uitgenodigd en het wederkerende voornaamwoord (misschien ook daarom) is weggelaten.

      Als participatie niet mogelijk is, zoals in de volgende zin, dan kan 'te' nooit weggelaten worden:

      (7) Help me niet te vergeten om het vuilnis buiten te zetten
      (8) * Help me niet vergeten om het vuilnis buiten te zetten

      Dat kan weer wel bij:

      (9) Help me te vergeten dat mijn hond gestorven is
      (10) Help me vergeten dat mijn hond gestorven is

      Verwijderen
  44. Dank u zeer voor deze uitgebreide, verhelderende reactie!

    BeantwoordenVerwijderen
  45. Beste Taalprof,

    Als ik een serie aan het kijken ben op Netflix met een vriendin en de intro start, dan kan ik vragen:

    1. Wil je de intro zien?
    2. Wil je de intro kijken?

    Voordat ik al dan niet besluit op 'overslaan' te drukken. In het algemeen heb ik niet zoveel moeite om het verschil tussen kijken en zien te bepalen, maar in dezen is dat toch miniem? Wanneer gebruik je 1 en wanneer 2, is dat überhaupt wel aan te geven?

    Groeten

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Er lijkt in deze context inderdaad weinig verschil, maar 'zien' is wat minder actief dan kijken. Een beetje extreem gezegd: 'zien' is iets wat je overkomt en 'kijken' is meer iets wat je actief doet. 'Kijken' heeft ook eigenlijk een voorwerp met 'naar' ('naar iets kijken'), dat in deze context kan worden weggelaten (als je naar iets kijkt waar je regelmatig naar kunt kijken). Voor sommige mensen is 'iets kijken' een taalfout. Zie bijvoorbeeld dit taaladvies.

      Verwijderen
  46. Hi! Met een zelfstandig adjectief verwijs je meestal naar iets wat in dezelfde of de voorgaande zin genoemd is. Bijvoorbeeld: 'De Duitse ploegen hebben de Nederlandse verslagen.' Kan dat ook andersom? 'De Duitse hebben de Nederlandse ploegen verslagen', 'Toen de Duitse de Nederlandse ploeg versloeg...'

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik zit even in te schatten wat de achtergrond van je vraag is. Als je moedertaalspreker van het Nederlands bent zouden deze zinnen voor jouw taalgevoel prima moeten zijn. Dus waarom zou je dan twijfelen? Maar misschien heb je een andere taalachtergrond. Dan is het antwoord gewoon dat het prima is.

      Traditioneel wordt dit beschouwd als een vorm van samentrekking: als je het hebt over 'De Duitse hebben de Nederlandse ploegen verslagen', dan zou je het woord 'ploegen' in het begin hebben weggelaten op grond van het feit dat dit woord later in de zin genoemd word. Echter, het is nog maar de vraag of het wel echt samentrekking is, want in de juiste context kun je ook zeggen 'De Duitse hebben de Nederlandse verslagen', als je het tenminste in de context het over verschillende ploegen hebt. De weglating van het zelfstandig naamwoord kan dus ook als het woord in dezelfde zin helemaal niet genoemd wordt.

      Verwijderen
  47. Mijn dochter stelde mij een vraag waar ik nog geen bevredigend antwoord op heb. Graag uw hulp. De vraag luidt:
    Is de vloer een ding? Gevoelsmatig vind ik een plank meer een ding dan een vloer. Maar wat is een vloer dan?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Blijkbaar hebben we het gevoel dat een ding meer een "roerend goed" is dan een "onroerend goed". Ook hebben we het idee dat een ding niet uit losse andere dingen bestaat. Stel dat je het over een parketvloer hebt, die je bijvoorbeeld besteld hebt en die dan bezorgd wordt, dan ben je niet geneigd om dat een ding te vinden omdat het eerder bestaat uit allerlei losse onderdelen (vloerdelen) die afzonderlijk eerder een ding zijn.

      De grens tussen dingen en niet-dingen is denk ik moeilijk te trekken. Zeker als je de abstracte betekenis erbij betrekt ('transparantie is wel een ding bij ons op kantoor'). In zijn algemeenheid kun je een ding zien als een zelfstandigheid met in elk geval de volgende eigenschappen (in volgorde van belangrijk):

      - niet-levend
      - telbaar (d.w.z. geen stof bijv, zoals melk of zand)
      - enkelvoudig (d.w.z. geen verzameling)
      - "roerend" (d.w.z. los, hanteerbaar)
      - concreet (behalve in figuurlijke betekenis)

      Aan al die betekenisaspecten kun je morrelen. Zo dichtte de Schoolmeester in de 19e eeuw: "Ja, de onschuld, jongeling!/
      is eerst een heerlijk ding" Daar gaat het om een abstract iets. Ook bij 'je ding doen' gaat het eerder over iets abstracts dan over iets concreets.

      Overigens ligt de oorsprong van het woord in het tijdstip voor een volksvergadering. Vandaar heeft de betekenis zich ontwikkeld tot 'rechtszaak' en dingen die van daaruit bepaald worden, zoals eigendommen.

      Verwijderen
  48. Goedemorgen Taalprof,

    1. Wordt er voor optie a gekozen, dan komt daar een wetsvoorstel en dus meer problemen bij kijken.
    2. Wordt er voor optie a gekozen, dan komen daar een wetsvoorstel en dus meer problemen bij kijken.
    3. Breiden we uit, dan komt daar een hoger verwachtingspatroon en dus meer druk bij kijken.
    4. Breiden we uit, dan komen daar een hoger verwachtingspatroon en dus meer druk bij kijken.

    Mag je in deze zinnen vrij kiezen tussen enkelvoud en meervoud of is er een voorkeur voor een van deze twee vormen?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik heb overigens een voorkeur voor 2 en 3. 4 klinkt voor mij ook nog wel oké en 1 het slechtst. Ik vermoed omdat de nevenschikking in 3 en 4 meer een 'conceptuele eenheid' vormt, waar die in 1 en 2 ver te zoeken is. Dat is wat mijn taalgevoel zegt...

      Verwijderen
    2. Het ligt eraan wat je me precies vraagt. Als je vraagt naar een officiële taalnorm dan denk ik dat deze er het dichtste bij komt. Je zou dan de nevenschikking als een aaneenschakeling moeten lezen (X, en dus Y). Dat zou betekenen dat volgens de taalnorm 1 en 3 correct zijn.

      Ik denk dat jouw taalgevoel probeert om de nevenschikking als een gewone nevenschikking te lezen. De aaneenschakelende lezing zou je (een beetje overdreven) moeten lezen als 'Wordt er voor optie a gekozen, dan komt daar een wetsvoorstel, en dus meer problemen, bij kijken. Ik denk dat die lezing ook voor je taalgevoel beter wordt naarmate je die komma-intonatie meer benadrukt (zet dat stuk maar eens tussen haakjes of tussen gedachtestreepjes).

      Als je de nevenschikking niet-aaneenschakelend zou lezen, dan krijg je een ongelijke nevenschikking, vergelijkbaar met dit voorbeeld. Het officiële advies noemt dit "problematisch" en beveelt aan de hele nevenschikking in dat geval te vermijden. Ik denk dat voor je taalgevoel dan het meervoud de beste optie wordt.

      Gaat het dus om het officiële advies, dan luidt het: kies in beide gevallen het enkelvoud, maar lees het als aaneenschakelende nevenschikking (dus met komma-intonatie), of vermijd de hele constructie.

      Gaat het om de verklaring van je taalgevoel, dan zou ik denken dat jij probeert de nevenschikking als gewone nevenschikking te lezen, en dan bij gelijke delen het gevoel hebt dat je voor het getal van een van de delen kunt kiezen, terwijl je bij ongelijke delen het meervoud beter vindt.

      Verwijderen
  49. Hi,

    I understand that the Dutch use dummy verbs like the English do. “I love him more than you do” translates to “Ik hou meer van hem dan jij doet”, and that’s correct, although you can replace ‘doet’ with ‘houdt’.

    Does the same go for the verb ‘vinden’, as in:

    1. I like fishing more than he does.
    2. Ik vind vissen leuker dan hij.
    3. Ik vind vissen leuker dan hij vindt.
    4. ?Ik vind vissen leuker dan hij doet.

    The last one doesn’t sound as correct, but it must be, right? It's just not the norm.

    Thank you.

    BeantwoordenVerwijderen
  50. The dummy verb 'do' is linguistically considered as a 'last resort'-verb (see taalportaal.org (although in informal speech or childrens' speech, the use of dummy 'do' is less restricted.)

    My native speaker intuition about your examples is that both 3 and 4 are at least marked. To be honest, if forced to choose between the two, I would prefer 4 over 3, contrary to your judgment. The same pattern for me holds for cases like:

    3a.?? Ik vind vissen leuker dan hij dat vindt
    4a.? Ik vind vissen leuker dan hij dat doet

    In these examples, the pronoun 'dat' in 3a has to refer to the small clause 'vissen leuker dan hij dat vindt' (which would make it a Bach-Peters-sentence), whereas in 4a it refers to 'vinden', which is marked (because as a last resort it is not necessary) but not entirely out.

    BeantwoordenVerwijderen
  51. Mijn Turkse vriendin dacht van de week een fout in een zin te hebben geconstateerd toen ze de zin zag staan: Gebeurt jou dat nooit?
    In een vraagzin is het immers gebruikelijk dat de woordvolgorde is: persoonsvorm en dan onderwerp. Maar hier staat 'dat' ertussen gemoffeld. Rara, hoe kan dit? ('Gebeurt dat jou nooit kan uiteraard ook wel', maar deze zin kan ook)

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ja dat klopt: voornaamwoorden (vooral als meewerkend voorwerp) kunnen ook voor het onderwerp staan. In zijn algemeenheid kan dit gemakkelijker als het onderwerp onbepaald is (dan kan het onderwerp ook verderop staan: 'Gebeurt jou ook altijd van alles?'), of als het voornaamwoord onbeklemtoond is, maar er zijn ook andere mogelijke gevallen.

      In de Algemene Nederlandse Spraakkunst kun je meer hierover lezen. Daaruit blijkt dat de precieze beperkingen en mogelijkheden nog niet geheel achterhaald zijn.

      Verwijderen
  52. 1. ‘Weet jij wie Ronald Bakker is? Dat is jouw opa, maar hij overleed toen je heel klein was.’
    2. ‘Weet jij wie Ronald Bakker was? Dat was jouw opa, maar hij overleed toen je heel klein was.’

    Op de een of andere manier voelt het voor mij niet heel verkeerd aan om hier de tegenwoordige tijd te gebruiken, wat u? Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld: 'Sommige kinderen weten zelfs niet wie John Lennon is.' Is dat omdat 'wie is' dusdanig weinig betekenis heeft dat het opgevat kan worden als 'ken jij'? Of houdt u er een ander taalgevoel op na?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik denk dat het een kwestie is van perspectief. Je kunt als het ware van buiten de tijdlijn van iemand zeggen dat het jouw opa is. Maar je kunt ook, binnen de tijdlijn, de persoon karakteriseren in de tijd waarin hij leefde. De vraag 'Wie was Ronald Bakker?' is een uitnodiging om de persoon te beschrijven in zijn tijd, en 'Wie is Ronald Bakker?' vraagt meer naar een tijdloze karakterisering.

      Verwijderen
  53. Hallo,

    Is in de zin: 'Maar het is bijna zeker dat het om dezelfde gaat', het woordje is een koppelwerkwoord? Dus een naamwoordelijk gezegde.

    BeantwoordenVerwijderen
  54. Bestaat er een specifieke term voor het gebruik van 'hem' in uitdrukkingen als 'daar zit hem de kneep' en 'het probleem zit hem erin dat ...'?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het is in elk geval een 'loos' zinsdeel, want het heeft geen echte betekenis (het verwijst niet naar een persoon). Ik zou het een 'loos meewerkend voorwerp' noemen (omdat je heel ver weg de betekenis 'voor hem' hebt).

      Zie ook dit artikeltje

      Verwijderen
  55. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

    BeantwoordenVerwijderen
  56. Beste Taalprof,

    Ik heb een vraag over het plaatsen van een komma in een beperkende bijzin waarin het betrekkelijk voornaamwoord niet terugslaat op het laatstgenoemde woord. Ik heb geleerd dat je dan een komma moet plaatsen, ook al is het een beperkende bijzin. Maar ik kan deze regel nergens terugvinden. Bijvoorbeeld in de zin: , daar zou dan volgens mij een komma moeten staan voor omdat er geen schilderkunst maar tuinen zijn bezocht! Wat weet u hierover?

    BeantwoordenVerwijderen
  57. De voorbeeldzin valt steeds weg, excuses, hier komt hij: Keer samen met haar terug naar alle tuinen uit de literatuur en de schilderkunst die ze in de tussenliggende jaren bezocht

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. In de voorbeeldzin lijkt mij sprake van een beperkende bijzin. Het gaat immers om alle tuinen [...] die ze heeft bezocht. Zij zal niet alle tuinen uit de literatuur en de schilderkunst in de hele wereld hebben bezocht, dus een uitbreidende lezing is niet goed mogelijk.

      Het gaat bij het plaatsen (in dit geval het weglaten) van die komma dus niet om de vraag of het betrekkelijk voornaamwoord direct volgt op het antecedent, maar alleen om de vraag of de betekenis beperkend of uitbreidend is.

      Verwijderen
  58. De beperking van de bijzin verandert niet door de plaats van het antecedent. Ik zou dus zeggen dat er geen komma voor komt. Alleen de door haar in de tussenliggende jaren bezochte tuinen gaan ze terugzien. Anders zou ze een echte globetrotter zijn.
    Wat je zogenaamd geleerd hebt zou je dan ook niet kunnen terugvinden.
    Maar in principe zou het wel kunnen, spelling!

    BeantwoordenVerwijderen
  59. Beste Taalprof, Ik begrijp niet goed waarom 'echt niet' niet samen één zinsdeel mag zijn in de zin: 'Ik zou mijn broertje dat echt niet toevertrouwen.' Naar ik heb begrepen zijn het twee losse bijwoordelijke bepalingen. Waarom is dat zo?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Beste anoniem: het punt is dat je argumenten moet hebben om 'echt niet' bij elkaar te nemen. Ik neem aan dat jouw eerste argument is dat je vindt dat 'echt niet' qua betekenis bij elkaar hoort. Maar kun je dat onderbouwen? Is er bijvoorbeeld één woord te bedenken met dezelfde betekenis als 'echt niet'? Of kun je argumenteren op basis van de vorm dat 'echt niet' een woordgroep is, bijvoorbeeld door de eenzinsdeelsproef: is het een goede zin als je zegt 'Echt niet zou ik mijn broertje dat toevertrouwen'? Als je dat een mindere zin vindt, dan is het minder waarschijnlijk dat 'echt niet' een woordgroep is.

      Het is mogelijk dat je voor beide standpunten argumenten kunt bedenken. Dan is het verder een kwestie van afweging. Zijn de argumenten voor het ene standpunt beter, of vormen ze een groter probleem voor het andere standpunt? Of kun je argumenteren dat er twee mogelijkheden zijn, die bijvoorbeeld samenhangen met een betekenisverschil?

      Ik weet niet precies waarom je zegt dat 'echt niet' niet samen één zinsdeel mag zijn, maar ik neem aan dat iemand (of een methode) dat tegen jou gezegd heeft. Welnu, dat is dan iemand (of een methode) die die afweging heeft gemaakt en tot een conclusie is gekomen. Vraag dan eens naar die afweging.

      Verwijderen
  60. Goedemorgen Taalprof,

    Ik voel een klein nuanceverschil tussen 'willen' en 'willen doen':

    - (Wil je misschien paintballen op vakantie?) Dat wil ik niet (doen).

    Hier vind ik het verschil marginaal, maar...

    - (Wil je alsjeblieft je spruitjes opeten?) Dat wil ik niet (doen).

    Hier zou ik voor de variant zonder 'doen' gaan. Ik kan het verschil alleen niet benoemen, richt je je bij 'willen doen' meer op de activiteit, waar 'willen' wat sterker is? Wat denkt u?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Mijn eerste ingeving bij je voorbeelden is dat je 'paintballen' niet noodzakelijk als een werkwoord hoeft te lezen. Je kunt er bijvoorbeeld ook gemakkelijk een zelfstandig naamwoord invullen: 'Wil je misschien een excursie op vakantie?' In het tweede voorbeeld kan dat niet ('Wil je aljeblieft een excursie?').

      Het zou kunnen dat het verschil in voorkeur daarmee te maken heeft. Doordat in het tweede voorbeeld de werkwoordbetekenis 'doen' al sterker in het werkwoord aanwezig is, wordt het minder noodzakelijk om 'doen' te herhalen.

      Een ander verschil is dat je in voorbeeld 1 simpelweg een ja/nee-vraag beantwoordt, terwijl je in het tweede geval de vraag interpreteert als een bevel, waardoor je antwoord eerder het karakter van een weigering dan van een informatief antwoord krijgt. De weigering 'dat wil ik niet' is dan de normale keuze. Met 'doen' erbij lijkt het meer een antwoord op een informatieve vraag, en dat is in het licht van de communicatie niet toepasselijk.

      Verwijderen
  61. wat is het bijvoeglijk naamwoord van doen?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Bijvoeglijke naamwoorden die van werkwoorden zijn afgeleid kunnen twee vormen aannemen: allereerst die van het tegenwoordig deelwoord. In het geval van 'doen' is dat 'doende'. Dat is zeldzaam en wordt bijna uitsluitend gebruikt in vaste uitdrukkingen als 'al doende leert men' of 'zo doende'. Maar stel dat iemand de was moet doen, dan zou je kunnen spreken over 'een de was doende persoon'. De tweede vorm is die van het voltooid deelwoord ('gedaan'). Ook dat wordt zelden gebruikt, en ook vaak in vaste uitdrukkingen als 'gedane zaken'. Maar je zou ook kunnen spreken over 'het gedane werk', of, van het vorige voorbeeld, 'de gedane was'.

      Verwijderen