In hoeveel soorten je woorden moet verdelen weet niemand, maar een ding is zeker: in alle talen heb je werkwoorden en naamwoorden. De meeste mensen leggen die woordsoorten zo uit: met werkwoorden beschrijf je gebeurtenissen (wat je doet bijvoorbeeld), en met naamwoorden beschrijf je dingen (personen) en eigenschappen.
Toch zit het grammaticaal gezien anders. In ieder geval in talen als het Nederlands.
Werkwoorden en naamwoorden kunnen markeringen krijgen voor getal en persoon, maar alleen werkwoorden kunnen voor tijd gemarkeerd worden. Een woord als ontploffen kan een vormvariant ontplofte krijgen. Bij een woord als explosie (dat ruwweg dezelfde gebeurtenis beschrijft) kan dat niet. Daarom is ontploffen een werkwoord en explosie niet.
Nou hóéft een werkwoord die markeringen niet te krijgen, maar het kan wel. In een zin als ik ga slapen zijn ga en slapen allebei werkwoorden, maar markeringen voor tijd, getal en persoon kunnen alleen op ga zitten. Zo'n speciale woordsoort (werkwoord) op die speciale plaats (waar markering mogelijk is) noem je een persoonsvorm.
Wat voor markeringen zijn dat, tijd, getal en persoon? Wat dat betreft heeft het Nederlands een sterk vereenvoudigd systeem. Voor tijd bestaat er eigenlijk maar één markering: verleden tijd. Een werkwoord als slaap kan sliep worden en werk kan werkte worden. Alle andere tijden moet je in het Nederlands uitdrukken met hulpwoordjes (hulpwerkwoorden zoals zijn of hebben).
Een vorm als geslapen of gewerkt is geen persoonsvorm, want hij zegt niets over de tijd. Hoezo niet? Dat zit zo:
Kijk eens naar een tijdsbepaling als zondag. Die kan op twee dagen slaan: "vorige zondag" of "volgende zondag". Met andere woorden: een zondag in het verleden of een zondag in de toekomst. Als je zegt ik belde je zondag op, dan kun je zondag nog maar op één manier opvatten (verleden). Zeg je ik bel je zondag op, dan gaat het om een zondag in de toekomst, of alle zondagen, in ieder geval niet alleen een zondag in het verleden. En hoe zit het met ik heb je zondag opgebeld? Nu kun je zondag nog op twee manieren opvatten: ofwel je hebt afgelopen zondag gebeld, ofwel je zult dat aanstaande zondag gedaan hebben. Daarom zegt geslapen niets over tijd en is het geen persoonsvorm.
En hoe zit het met die persoon- en getalsmarkeringen? Ook daarin is het Nederlands zeer eenvoudig: je kunt werkwoorden markeren als meervoud (of niet), en alleen als je dat niet doet (dus in het enkelvoud) kun je werkwoorden markeren voor een andere persoon dan jezelf. Van werk kun je werken maken (meervoud), óf werkt. In het laatste geval zeg je dat je niet zelf werkt, maar dat iemand anders (degene die je aanspreekt of iemand anders) het doet.
Er zijn een paar werkwoorden met een ander systeem (kunnen, mogen, willen, moeten, zullen). Die markeren alleen de tweede persoon (kunt, zult), of missen alle persoonsmarkering. En er is één werkwoord met drie verschillende vormen in het enkelvoud: het werkwoord zijn (ben, bent, is). Dat is geen systeem in de taal, maar een overblijfsel van oudere systemen. Waarom? Omdat die werkwoorden ontzettend vaak voorkomen en dus heel erg goed bestand zijn tegen taalverandering.
Poeh, zo'n uitleg valt niet mee, hoor. Een volwassen taalgebruiker die geen onderscheid kan maken tussen een werkwoord en een naamwoord gaat het héél moeilijk krijgen zodra hij een andere taal wil leren, of zijn eigen taal goed onder de knie wil krijgen.
BeantwoordenVerwijderenGroeten,
Say it in Dutch
Ja nou gaat het weer over anderstaligen. Best, maar het leren van een nieuwe taal is zo sterk afhankelijk van je eigen taal. In alle talen bestaat het onderscheid tussen werkwoord en naamwoord. Als je het voor je eigen taal weet, dan moet je die kennis gebruiken.
BeantwoordenVerwijderenHoezo, als je je eigen taal onder de knie wil krijgen? Je hébt toch zeker je eigen taal onder de knie? Het is toch zeker ook jouw taal? Misschien wil je de grammatica onder de knie krijgen, maar van grammaticakennis ga je niet beter praten of schrijven. De meeste goede schrijvers weten maar bitter weinig van grammatica, en toch schrijven ze prachtig.
Wat heb je dan aan grammaticakennis? Nou, dan kun je tenminste praten over taal.
Ja, waar is grammatica goed voor? Ik vind het zelf erg prettig om een onderliggend systeem te begrijpen, maar regeltjes _leren_ vindt niemand leuk. Als moedertaalspreker heb je die onderliggende regels ooit onbewust in je geheugen opgeslagen. Tenminste, dat zou je verwachten. Maar als je de kranten van vandaag leest, vraag je je wel eens af of de journalisten het allemaal wel in het snotje hebben. Ze schrijven gemakkelijk een meervoudspersoonsvorm waar een enkelvoud moet staan, enkel en alleen omdat het dichtstbijzijnde woord toevallig in het meervoud staat (bijv. het lijdend voorwerp). Dat doet mij pijn. Het draagt ook niet bij aan de begrijpelijkheid van een tekst. Maar misschien ben ik een purist?
BeantwoordenVerwijderenGroetjes,
Say it in Dutch
In mijn visie is grammatica niet een vak dat je regeltjes leert die je kunt gebruiken bij het schrijven en spreken. Zoals je terecht zegt leer je die regeltjes (of eerder de onderliggende principes) allemaal onbewust. Het vak grammatica dient om dat allemaal aan het licht te brengen. Daardoor kun je je bewust worden van wat je allemaal weet en doet, en -belangrijker- kun je daarover praten. Anders blijf je bij het praten over taal steken in woorden als vaag of anglicisme.
BeantwoordenVerwijderenDie opmerking over die journalisten die zo gemakkelijk een persoonsvorm in het meervoud gebruiken waar het enkelvoud zou moeten zijn, daar geloof ik eerlijk gezegd niets van. Ik zal niet zeggen dat niemand zich ooit vergist, maar wat zou het voor nut hebben om de persoonsvorm te richten naar het dichtstbijzijnde woord? Wat heb je eraan om een persoonsvorm in het verkeerde getal te zetten? Misschien zeg je: het is gewoon slordig, maar wat is dat, "slordigheid"? Sinds wanneer is taalgebruik opletten? Het aardige van taal is juist dat het allemaal onbewust gaat. Ik zou wel eens een overtuigend voorbeeld van zo'n dichtbijzijnd meervoud willen zien. Volgens mij is er vrijwel altijd iets anders aan de hand.
Ik kan je trouwens ook een ander voorbeeld noemen van precies het omgekeerde. In de constructie ik ben een van de weinige mensen die dit snapt moet je volgens de norm het meervoud gebruiken, maar de meeste mensen gebruiken hier juist het enkelvoud. Dat kan niet zijn omdat het dichtstbijzijnde woord in het enkelvoud staat. Want dat (namelijk het woord mensen) is juist meervoud. Die hele gedachte dat je "per ongeluk" de persoonsvorm richt naar het dichtstbijzijnde woord kan dus niet juist zijn.