Het is misschien niet iets voor een doordeweekse dag, maar bij het laatste stukje over de bepaling van gesteldheid struikelde de taalprof over een spontane opeenvolging van drie keer het woordje
als. Hij wilde schrijven:
Als 'als' "zoals" betekent, is er geen sprake van een bepaling van gesteldheid, en schreef bijna:
Als 'als' "als" betekent, is er geen sprake van een bepaling van gesteldheid.
Nou dacht hij altijd dat de opperlandse kampioen het woord
vliegen was:
Als achter vliegen vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna. En hij wist ook wel dat met het woordje
dat ook wel iets te construeren valt, omdat
dat verschillende woordsoorten kan vertegenwoordigen (onderschikkend voegwoord, aanwijzend voornaamwoord, betrekkelijk voornaamwoord, en dan kun je er ook nog een zelfstandig naamwoord van maken door er aanhalingstekens omheen te zetten). Zo kun je maken:
Het bestuur, dat dat dát "dat" dát "dat" kon vervangen, niet opgemerkt had..., waarbij een bijzin met voegwoord
dat het onderwerp vormt in een bijzin met betrekkelijk voornaamwoord. In een parafrase:
Het bestuur, hetwelk dat dit "dat" dat "dat" kon vervangen, niet opgemerkt had...
Maar met
als kan het nog sterker.