vrijdag 29 december 2006

Geheime notulen



Nederland is een echt verenigingsland. Er bestaan talloze grotere en kleinere verenigingen, clubs, actiegroepen, belangengroeperingen, genootschappen, en gezelschappen op allerlei gebied. Een relatief onbekende club is het Frits Barend Genootschap, dat zich ten doel stelt om onnodige bepalingen van gesteldheid te bestrijden.


De taalprof wist de hand te leggen op de geheime notulen van een van de vergaderingen van deze actiegroep. Die notulen bestaan uit twee verfrommelde A4-tjes, met daarop in potlood geschreven Nog uitwerken! Alhoewel het dus niet de officiële notulen betreft meen ik, in het kader van mijn charme-offensief voor de bepaling van gesteldheid, mijn lezers dit document niet te mogen onthouden.

donderdag 28 december 2006

Dolkstoot in de rug



Ik beloof dat ik nog eens een keer een mooie afgewogen samenvatting zal maken van die discussie over de ontleding van ik ben aan het koken. Ook al lijkt de discussie een beetje uitgewoed, ik vind nog steeds extra argumenten waar ik in ieder geval mijzelf kostelijk mee amuseer. En de volgende redenering vind ik zelfs de moeite waard voor een apart logje.


Zal ik eerst nog maar even vertellen waar het over gaat, voor degenen die het hart niet hebben om de hele discussie erop na te slaan?

dinsdag 26 december 2006

Kerstpuzzel




Om de zinnen te verzetten, en na alle gourmetschotels weer eens wat geestelijk voedsel te nuttigen, een citaat uit het Nederlandse taalverleden. De vraag is: uit welk jaar stamt dit citaat? Het is een wat lange lel, dus hou je vast.



vrijdag 22 december 2006

Buiten-, binnen of in de kou staan




De taalprof heeft het wel nooit over spelling, maar hij is er natuurlijk ook niet vies van om op de golven van de media-aandacht voor het Groot Dictee eventjes mee te surfen, om ongemerkt een paar leuke grammaticale kwesties te belichten.


Dat je veel slimmer moet zijn om goed te kunnen spellen dan om goed te kunnen ontleden, heb ik al vaker gezegd. Maar niemand gelooft dat. Toch moet iemand die vindt dat grammatica moeilijker is dan spelling mij maar eens uitleggen waarom je buitenstaan in het dictee aan elkaar moest schrijven (toen zij de drempel overging en half buitenstond), terwijl binnen staan altijd los geschreven wordt.


Ja, ik weet het wel, het antwoord is eenvoudig: omdat buitenstaan in het woordenboek staat, en binnenstaan niet. Maar wat zit daarachter? Okee, je hebt ook het woord buitenstaander en niet binnenstaander, maar wat heeft dat er nou weer mee te maken?


In een vorige log schreef ik over werkwoordpartikels (en wel speciaal over de "ingeslikte bepalingen van gesteldheid"). Ik merkte daar op dat de scheidbaar samengestelde werkwoorden hun partikel soms "uitspugen" als je er hulpwerkwoorden bij zet. Naast Ik zou jou vanmiddag graag willen kunnen opbellen kun je ook zeggen Ik zou jou vanmiddag graag op willen kunnen bellen. In het dicteewoord buitenstaan is er ook sprake van een partikel. Hoe zit het daar?


De versie met het "uitgespuugde" partikel is hier prima: Zij zou daar half buiten schijnen te hebben gestaan. En de "ingeslikte" variant? Zij zou daar half schijnen te hebben buitengestaan. Voor mij klinkt dat voor geen meter!


Wat is dat nu? Het werkwoord zou dus buitenstaan moeten zijn, maar als je er hulpwerkwoorden bij zet wordt het verplicht gesplitst. Dat is wel heel erg wonderlijk. Je zou zeggen dat er dus weinig reden is om aan te nemen dat buitenstaan wel echt een samengesteld werkwoord is.


Volgens mij maakt het niet zo veel uit (wat veel mensen in de discussie hierover suggereren) of je buitenstaan nu letterlijk of figuurlijk opvat. Het grammaticale verschil is dat buiten in het eerste geval een bijwoordelijke bepaling van plaats is, en in het tweede geval een bepaling van gesteldheid. Een apart zinsdeel is het hoe dan ook.


En dan nog eens wat. Als buitenstaan een samengesteld werkwoord is, hoe zit de volgende zin dan in elkaar: wij staan ergens buiten? Wat is ergens? Een plaatsbepaling? Dat lijkt me niet. Natuurlijk wel in de letterlijke betekenis ("wij staan op een bepaalde plaats buiten"), maar niet in de betekenis dat wij "ergens buiten gehouden worden". In die betekenis is ergens buiten de bepaling van gesteldheid (of voor mijn part een figuurlijk gebruikte bijwoordelijke bepaling). Maar ergens buiten is een voornaamwoordelijk bijwoord. Dan kan buiten dus niet ook nog eens deel van het werkwoord zijn.


In het dictee stond toen zij de drempel overging en half buitenstond. Nou zou ik in dat eerste stuk al gedacht hebben dat de drempel over een richtingsbepaling is, maar grammaticaal gezien is er geen twijfel over mogelijk dat buiten een bijwoordelijke bepaling van plaats is. Vervangbaar door op straat, in het donker, binnen, in de kou en talloze andere bepalingen.


Uiteraard is over de inhoud van het dictee elke correspondentie onmogelijk. Dit logje is echter geen correspondentie. Het is grammaticale analyse. Iets wat blijkbaar niet ten grondslag heeft gelegen aan deze spelling, of de opname van het woord buitenstaan in het woordenboek.

donderdag 21 december 2006

Bepalingen van gesteldheid in het dictee



Hoewel (omdat?) de taalprof geen verstand heeft van spelling, kijkt hij wel naar het Groot Dictee der Nederlandse Taal. Al was het alleen maar om fraaie bepalingen van gesteldheid te spotten. En het blijkt dat je tussen-ennen best totaal kunt vermijden, maar zonder bepalingen van gesteldheid gaat het echt niet.


Vier echte, één twijfelgeval, en één zinsdeel dat wij benoemen als een bijwoordelijke bepaling maar dat in diepste zin eigenlijk toch een bepaling van gesteldheid is. Dat is de oogst op acht dicteezinnen.

maandag 18 december 2006

Rare jongens, die Engelsen



Als je in een Engelse grammatica naar de term bepaling van gesteldheid zoekt, kom je bij een aantal verschillende termen uit: subject complement, object complement, en predicative adjunct. Kijk je vervolgens bij subject complement, dan vind je dat dat weer overeenkomt met wat wij naamwoordelijk deel van het gezegde noemen. Hûh? Zijn die Engelsen nou helemaal gek geworden?

zondag 17 december 2006

Slikken en spugen




Valt er eigenlijk nog wel wat te zeggen over de bepaling van gesteldheid? Is dat nu onderhand niet uitgekauwd? Ik dacht het niet! Eerder heb ik al beweerd dat je de bepaling van gesteldheid overal tegenkomt in de grammatica. Maar wist je dat bijvoorbeeld bijna alle samengestelde werkwoorden (zoals aanzetten, opbellen, weggooien) eigenlijk "ingeslikte" bepalingen van gestelheid zijn? En dat ze ook soms weer "uitgespuugd" worden?


Hè bah! Ingeslikte en uitgespuugde bepalingen van gesteldheid? Wat zijn dat nou weer?

Kun je je herinneren dat ik het ooit gehad heb over de resultatieve werkwoordbepalingen? Zo nee, het staat hier. Kort gezegd komt het hierop neer dat een resultatieve werkwoordbepaling zegt wat het lijdend voorwerp is als resultaat van het werkwoord. Het klassieke voorbeeld is: ik verf de deur groen. Dan is de deur groen als resultaat van het verven. Groen is de resultatieve werkwoordbepaling, een speciale vorm van de bepaling van gesteldheid.


Nou, veel van die resultatieve werkwoordbepalingen, vooral de kleintjes, worden vaak door de werkwoorden "ingeslikt" (een taalkundige spreekt natuurlijk van geïncorporeerd, maar dat betekent zelfs letterlijk hetzelfde). Kijk maar: in de zin ik zet de radio aan is het resultaat dat de radio aan is. In ik gooi het papiertje weg is het resultaat dat het papiertje weg is. Zelfs in ik bel jou op kun je met enige moeite nog wel de oorspronkelijke betekenis ontdekken dat jij op bent als resultaat van dat bellen. Toch noemen we in al deze gevallen aanzetten, weggooien en opbellen "samengestelde werkwoorden". En om het heel precies te zeggen: "scheidbaar samengestelde werkwoorden".


In plaats van dat kleine woordje (taalkundigen spreken hier over een partikel) kun je ook altijd een grotere bepaling van gesteldheid verzinnen: ik zet de radio op mijn favoriete zender, ik gooi het papiertje in de prullenbak, ik bel jou wakker, of ik bel jou uit bed. Zo zie je dat dat partikeltje wel door het werkwoord ingeslikt is, maar het heeft eigenlijk nog steeds dezelfde functie als die grotere bepaling van gesteldheid.


Nog leuker wordt het als je zo'n samengesteld werkwoord neemt en je zet er een paar hulpwerkwoorden bij. Dan krijg je iets als ik zou de radio graag willen kunnen aanzetten. Het partikel staat nu echt in het werkwoord. Maar het kan ook weer uitgespuugd worden: ik zou de radio graag aan willen kunnen zetten.


Waarom kan dat? Simpel: omdat de "grote" bepalingen van gesteldheid niet ingeslikt worden en dus altijd vóór die hulpwerkwoorden staan: ik zou de radio graag op mijn favoriete zender willen kunnen zetten. En niet: ik zou de radio graag willen kunnen op mijn favoriete zender zetten. Doordat het partikel uitgespuugd wordt, komt het weer op de plaats van de "gewone" bepaling van gesteldheid te staan.


Wil je het nog leuker hebben? In het algemeen Belgisch Nederlands kunnen ook gewone bepalingen van gesteldheid "ingeslikt" worden. Niet dat ze dan aan het werkwoord worden vastgeschreven, maar je krijgt wel zinnen als ik zou jou wel eens willen kunnen uit bed bellen. Het zinsdeel uit bed is geen partikel, het is een "gewone" resultatieve werkwoordbepaling, maar het wordt hier wel "ingeslikt".

zaterdag 16 december 2006

Op de RTL-redactie

"Jan!"
"Ja wat is er?"
"Wat was dat kofschip ook al weer?"
"Wat?"
"Het kofschip!"
"Ehh, dat was toch iets met taal? Spelling, grammatica. Waarom moet je dat weten?"
"Nou ik schrijf een stukje over nieuwe ezelsbruggetjes en een of andere mafkees heeft in plaats van dat kofschip het woord xtc-koffieshop bedacht."
"Jaja"
"Ik dacht, dat vinden de jongeren leuk, als ik dat voorbeeld geef. Maar ik weet niet meer precies waar dat over ging, dat kofschip. Dat was toch iets met spelling? dt, weet ik veel."
"Was het ook niet een fokschaap?"
"Ja dat kan ook. Maar waar diende dat voor?"
"Was het niet iets met sterke werkwoorden of zo?"
"O ja, dat is goed genoeg, dat schrijf ik gewoon op. Bedankt!"

donderdag 14 december 2006

AKDmi's uh d=xi



"Zie je nou wat ervan komt?"
"Wat?"
"Ja, ik zie je wel een beetje sip voor je uit kijken, maar dat komt er nou van!"
"Hè?"
"Al dat moeilijke gedoe van de afgelopen dagen."
"Moeilijke gedoe?"
"Al die academische discussie, man, hou toch eens op met die onzin!"
"Ja maar..."
"Nou was je zo lekker bezig"
"Ja maar..."
"Nou had je net een beetje de lachers op je hand met wat leuke grapjes en een beetje eenvoudige uitleg van eenvoudige grammatica"
"Ja maar..."

Met de billen bloot: een Taalprof-manifest



In de discussie over ik ben aan het koken merkt een lezer op, dat er verschillende soorten argumenten door elkaar spelen: functionele argumenten (wat betekent het?) en constructie-argumenten (hoe gedraagt het zich?). Dat is een heel fundamentele kwestie: het is inderdaad precies waar het in deze, en soortgelijke, discussies om gaat. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de hele grammaticale analyse staat of valt met de keuzes die je hierin maakt.


Hoe staat de taalprof hiertegenover? Vindt hij de betekenis niet belangrijk (genoeg)? Tijd voor een beginselverklaring. Maar let op: ook als je het niet met de taalprof eens bent, kan de volgende uiteenzetting nuttig zijn!


woensdag 13 december 2006

Taalprof overspeelt zijn hand?



Ik zal het maar ronduit zeggen: ik zit een beetje met een kater. Niet dat ik zielig wil doen, of verongelijkt, maar er ontglipt mij hier iets. Wat precies, daar kan ik niet meteen de vinger op leggen, maar ik merk dat het mij irriteert.


Wie niet geïnteresseerd is in de zielenroerselen van de taalprof moet vooral niet verder lezen, en zeker niet reageren. Ook zit ik niet echt te wachten op adhesiebetuigingen (die ik overigens in ander verband zeker waardeer), maar ik schrijf het even van me af. Kijken of ik het dan kwijt ben.

dinsdag 12 december 2006

Aan het discussiëren met docenten



Op het lerarenforum [list-nederlands] woedde (woedt) een discussie over de ontleding van de zin Ik ben aan het koken. Het lijkt wel of de taalprof deze week als een olifant door allerlei porseleinkasten dendert, want hij slaagt er maar niet in om overeenstemming te bereiken.


Omdat de discussie op het forum sommige leden begint te irriteren, stel ik graag mijn web-log ter discussie beschikking om deze zaak uit de wereld te helpen. Graag begin ik daarom met een eerlijke (?) samenvatting.

De Taalprof verrast!

Keert de taalprof zich even om, en achter zijn rug barst ineens de discussie op verschillende fronten los! Gisteren, maandag 11 december, was de taalprof zoals beloofd ten derde male achter het IJzeren Rooster vandaan gekomen om ergens in het land een zaal met 150 middelbare scholieren toe te spreken over de zegeningen van de grammatica, en prompt komen er 2500 mensen op bezoek. Tot overmaat van ramp ontbrandt er ook plotseling een discussie op een lerarenforum waar de taalprof had beweerd dat ik ben aan het koken een naamwoordelijk gezegde is!


Ik ga dat allemaal netjes beantwoorden, al val ik erbij neer. Op dit moment overzie ik niet meer precies wie wat gezegd heeft en wie wat waarop heeft geantwoord, maar ik ga dat allemaal bestuderen en iedereen van repliek dienen.


Ik verbaas me wel over de heftigheid waarmee er soms gereageerd wordt. Ik dacht dat ik al eens eerder iets controversieels had gezegd, maar het lijkt erop dat ik nu echt een gevoelige snaar heb geraakt. Eens kijken of we er gezamenlijk achter kunnen komen wat hier nu precies aan de hand is!


Alvast allen hartelijk dank voor jullie reactie! En kom nog een keer terug om te kijken hoe het afloopt!


maandag 11 december 2006

Meesters wil is wet



Sommige mensen worden erg boos als er getornd wordt aan de regels die ze vroeger op school geleerd hebben. Lees bijvoorbeeld de reactie op mijn log over de regel dat je met wie voor personen zou moeten gebruiken en waarmee alleen voor zaken.


Wat is dat toch met die "schoolregels"? Zijn die in steen gebeiteld of zo? Zijn die boven elke discussie verheven? Mag je alleen "oogluikend" een schending van zo'n regel toestaan en moet je dan tot in lengte der dagen blijven horen dat het "eigenlijk" zó hoort maar vooruit, er is weer een betreurenswaardige taalontwikkeling aan de gang, en mensen worden steeds slordiger dus laat maar?


Een aantal mensen merken op dat die regel "zo goed aansluit bij mijn taalgevoel". Dat wil ik best geloven, maar wat betekent dat? Ik zou zeggen: dat die regel dan voor deze mensen overbodig is. Voor wie is hij dan wel bedoeld? Voor de mensen van wie het taalgevoel juist niet aansluit bij die regel. Welke mensen zijn dat? Mensen die het Nederlands niet als moedertaal spreken, en die proberen het Nederlands als vreemde taal onder de knie te krijgen? Daar kan ik inkomen, maar die mensen zouden volgens mij meer gebaat zijn bij regels die de dagelijkse praktijk beter weergeven. 


Het gekke is dat vooral de moedertaalsprekers zelf met deze regel worden lastiggevallen. Waarom? De taal is van de moedertaalsprekers, zeg nou zelf. Niet van de taalkundigen. Als het anders is, hoor ik dat graag, want dan moeten al die taalkundigen wel met die verantwoordelijkheid worden opgeleid. Hetgeen al decennia lang niet gebeurd is.


Als de taal inderdaad van de moedertaalsprekers is, waar ik toch maar even van uitga, dan is het op zijn minst een discussie waard wat het bestaansrecht is van een regel waarover de taalgebruikers het nog nooit in de geschiedenis van de taal eens zijn geweest. Nog nooit in de geschiedenis van het Nederlands hebben alle taalgebruikers (of zelfs maar de meerderheid!) waarmee uitsluitend gereserveerd voor zaken. Waarom is dat dan wel een regel die we op school geleerd hebben? Sorry hoor, maar dat lijkt me een voor de hand liggende vraag.


Misschien is het antwoord wel pijnlijk: omdat we bang zijn voor de grammatica. Zo bang, dat we zelfs zo'n onbenullig regeltje niet ter discussie durven stellen. Zo bang, dat we ons angstvallig vastklampen aan wat de meester vroeger op school vertelde, en onszelf wijsmaken dat dat precies aansluit op hoe wij toch al dachten. Zo komt het natuurlijk nooit goed met de grammatica.

zaterdag 9 december 2006

Eeuwige kwesties (3): Dansen met iets plomps



Dit is er ook een: je vertelt over een feestje gisteravond, en over een meisje waarmee je gedanst hebt, en dan word je onderbroken door je gesprekspartner die zegt: "Is het niet een meisje met wie je gedanst hebt?" Weg verhaal. Je wordt bedankt.


Als het om personen gaat zou je moeten zeggen met wie, en als het om dingen gaat waarmee. Waar komt dat nou weer vandaan? Welke krankzinnige heeft deze "regel" op zijn geweten? Nou, niemand. Want die regel bestaat niet.

vrijdag 8 december 2006

Blinde kalkoenen?



Gisteren vroeg ik jullie na te denken over de zin Biologische kalkoen blind het lekkerst, de titel van een column van Marjoleine de Vos in de NRC van 6 december. Ik zei erbij dat dat een leuke bepaling van gesteldheid was.


Het kan niet anders of je eerste gedachte was dat er sprake was van dierenmishandeling (afgezien nog van het slachten en opeten): is die biologische kalkoen blind gemaakt voordat hij gegeten wordt? Wordt hij daar lekkerder van? Dat is de eenvoudigste lezing voor deze zin. In dat geval is blind een bepaling van gesteldheid die een predicaat vormt bij het onderwerp biologische kalkoen. De kalkoen is het lekkerste als hij blind is. Maar dat was natuurlijk niet de bedoeling van het stukje.

Als je de column leest (en misschien heb je dat wel gedaan), dan zie je dat het gaat om blind proeven. Mensen die blind proeven, vinden biologische kalkoen het lekkerst. De column ging erover dat iemand die van tevoren de kalkoen gezien had, al bevooroordeeld was omdat hij de verkeerde kalkoen als biologisch, en dus waarschijnlijk het lekkerst, beoordeelde.


Het ging dus om blind proeven. In die woordgroep zou je zeggen dat blind alleen iets zegt over proeven. Het is een manier van proeven, het proeven zelf is blind. Daar is iets voor te zeggen, maar ik denk toch dat er zelfs in dat geval sprake is van een bepaling van gesteldheid. Wie blind proeft, is wel degelijk zelf "blind". Natuurlijk niet echt blind, maar de proefpersoon krijgt bijvoorbeeld het testobject niet te zien. Blind proeven is proeven terwijl je "blind" gehouden wordt. In figuurlijke zin ben je dus wel degelijk blind.


Maar hoe moet je die kop dan lezen, biologische kalkoen blind het lekkerst? Blijkbaar is de bedoeling iets als: Biologische kalkoen blind geproefd het lekkerst. In die zin is blind geproefd (alweer!) een bepaling van gesteldheid bij het onderwerp biologische kalkoen (de kalkoen is blind geproefd), en binnen die bepaling van gesteldheid is blind zelf ook weer een bepaling van gesteldheid bij het (verzwegen) onderwerp van proeven. Degene die proeft is "blind" terwijl hij proeft.


De bepaling van gesteldheid is dus een enorm efficiënt zinsdeel! Als je die zin zonder bepaling van gesteldheid zou willen formuleren zou je iets moeten zeggen als Biologische kalkoen is het lekkerst als hij geproefd wordt door iemand die blind is. En dan moet je er eigenlijk nog bij zeggen dat blind zijn in het kader van een proef iets anders betekent dan in het dagelijks leven.

donderdag 7 december 2006

Oud en blind

Even een goedkope manier om mijn charme-offensief ten behoeve van de bepaling van gesteldheid warm te houden: wisten jullie dat de taalprof al dik een half jaar geleden iets gezegd heeft over de bepaling van gesteldheid? Hij was het zelf al bijna vergeten. Maar als je de logs van de laatste weken gelezen hebt (bijvoorbeeld deze, deze, deze, deze, deze, en deze) kan het geen kwaad om nog eens terug te gaan naar dit stukje. Dat past daar prima bij. Zeker als je het toen niet kon volgen.

En als je dan toch bezig bent met de bepaling van gesteldheid, denk dan eens na over de zin Biologische kalkoen is blind het lekkerst. Titel van de column van Marjoleine de Vos in de NRC van 6 december. Zie je? De bepaling van gesteldheid kom je overal tegen. En hij is nooit vervelend, maar hij laat je altijd even glimlachen.

woensdag 6 december 2006

Pas op voor namaak!

Soms lijkt het alsof je hem overal tegenkomt. De taalprof zwerft over het internet en kan zomaar ineens op je virtuele schouder tikken. Maar niet altijd heb je te maken met de echte taalprof.

Misschien denk je dat de taalprof een soort hulpsinterklazen inzet om hem bij te staan in zijn reddingswerk in cyberspace, maar dat is niet zo. De taalprof die bekend is van zijn weblog is natuurlijk niet de enige taalprof in het land. Er zijn er meer! Zo verschijnt er af en toe op www.studiebazaar.be iemand die zich ook
taalprof noemt, en die voornamelijk als scheidsrechter van goed en fout
optreedt. Dat is natuurlijk niet echt "des taalprofs"!

Wil je er echt zeker van zijn dat je met de enige echte taalprof van doen hebt, de redder van de radelozen, onvermoeibaar strijder tegen het Grammaticale Onbenul, surf dan naar taalprof.blogspot.nl. Alleen daar zijn alle taalprofuitspraken voor 100% grammaticaal gegarandeerd!


zondag 3 december 2006

Zo hebben wij dat niet geleerd!



"Hallo?"
"Hallo?"
"Spreek ik met de taalprof?"
"Ja, daar spreekt u mee."
"Goedemiddag, u spreekt met Den Hertog, ik wou het eens even met u hebben over dat artikeltje, dat, ehh, dat weblogje, of hoe noemt u dat tegenwoordig, over die bepaling van gesteldheid."
"Aha. Wat wilt u daarover opmerken dan?"
"Ik heb vijfenveertig jaar in het onderwijs gezeten, en ik heb die woordgroep zonder make-up nog nooit een bepaling van gesteldheid genoemd. Ik heb mijn leerlingen altijd geleerd dat dit een bijwoordelijke bepaling is."
"Een bijwoordelijke bepaling."
"Inderdaad! Een bijwoordelijke bepaling van omstandigheid, om precies te zijn, maar zo precies wordt dat de jeugd van tegenwoordig niet meer uitgelegd, helaas!"
"Jaja. Ik snap het. Maar hoe komt u daarbij, om dit een bijwoordelijke bepaling van omstandigheid te noemen?"
"Dat heb ik geleerd van mijn oudoom, die dat in 1892 in een heel bekende schoolgrammatica heeft opgeschreven. Elke grammaticamethode van de afgelopen honderd jaar baseert zich op die grammatica. Dus u zit hier echt fout, hoor!"

Zonder make-up, maar met bepaling van gesteldheid



De taalprof heeft een antenne voor leuke bepalingen van gesteldheid. Gisteravond had hij op de achtergrond het kunstprogramma Opium op radio 1 aanstaan, waarin regisseur Deborah van Dam het had over haar nieuwe film over Liesbeth List. Hij zat maar half te luisteren, maar ineens hoorde hij de filmmaakster zeggen: "Ik zei tegen haar: ik wil jou zonder make-up filmen."


Het klinkt een beetje flauw, maar zijn eerste gedachte was: wat maakt het nou uit of zij make-up opheeft terwijl zij Liesbeth List filmt? Maar dat was natuurlijk niet de bedoeling van de uitspraak. Hoe zit dat?


De dubbelzinnigheid van Ik wil jou zonder make-up filmen is typisch voor een bepaalde soort bepaling van gesteldheid: de zogeheten predicatieve toevoeging. Wat is een predicatieve toevoeging?


Alles wat je van iemand of iets zegt, alles wat iemand of iets is of doet, is een predicaat. Zeg je Sinterklaas kucht, dan zeg je dat Sinterklaas iets doet (namelijk kuchen). Kucht is dan het predicaat. Dat is het werkwoordelijk gezegde. In de zin Marsepein is lekker zeg je van marsepein dat het iets is (namelijk lekker). Dat is het naamwoordelijk gezegde.


In iedere zin zit een naamwoordelijk of een werkwoordelijk gezegde. Maar daarnaast kunnen er nog talloze andere predicaten in een zin gepropt worden. In de zin Sinterklaas sprak kuchend met het bange kind zitten maar liefst drie predicaten: Wat Sinterklaas doet is praten (werkwoordelijk gezegde), het kind is bang (bijvoeglijke bepaling), én: wat Sinterklaas ook nog doet, terwijl hij met het bange kind praat, is kuchen. Dat laatste predicaat (kuchend), dat is de bepaling van gesteldheid. En daar begint de pret.


Dit type bepaling van gesteldheid zegt van Sinterklaas dat hij kucht terwijl hij met het bange kind praat. Dit type (de vrije predicatieve toevoeging) kan in veel gevallen bij twee zinsdelen horen: bij het onderwerp of bij het lijdend voorwerp.


Dat type komt voor in de zin Ik wil jou zonder make-up filmen. De woordgroep zonder make-up is een predicaat, dat bij Ik kan horen (ik ben zonder make-up) óf bij jou (jij bent zonder make-up).


In de meeste gevallen valt deze dubbelzinnigheid trouwens helemaal niet op. In dit gesprek is het wel duidelijk wat de regisseur bedoelt. Het zou ook niet zoveel nut hebben om zelf geen make-up op te doen als je iemand anders filmt, daar zien de kijkers toch niks van. Maar er is nog iets anders aan de hand.


Vergelijk eens de twee zinnen Ik trof jou zonder make-up aan, en Ik kwam jou zonder make-up tegemoet. Allebei niet dubbelzinnig, nietwaar? In de eerste zin ben jij degene zonder make-up, in de tweede zin ben ik dat. Toch valt dat niet uit de situatie af te leiden. Het is een regelmatigheid in de taal zelf. Hoe zit dat nou weer?


Allereerst: is het niet wonderlijk dat jij dit precies hetzelfde aanvoelt als ik? Toch staat het in geen enkel grammaticaboekje, en er is niemand die jou dat taalgevoel aangeleerd heeft. Het is geen voorschrift over hoe het moet, het is een regelmatigheid, die jij geheel onbewust in je kindertijd opgepikt hebt. 


Maar wat is dan die regelmatigheid? Waarschijnlijk heeft het iets met het perspectief van de zin te maken. In de zin Ik kom jou tegemoet is er sprake van een beweging van mij naar jou toe. Ik ben de bron, en jij bent het doel. In de zin Ik trof jou aan is het eerder andersom. Jouw aanwezigheid wordt door mij opgemerkt. Nu ben jij de bron, en ik het doel. Het lijkt er in beide zinnen op, dat de bepaling van gesteldheid gekoppeld wordt aan de bron.


Met ik film jou kun je twee kanten op: is dat een of andere actie van mij naar jou toe, of is er sprake van jouw beeld dat in mijn richting gaat? Kan allebei. Dus de bepaling van gesteldheid kan ook met jou of mij geassocieerd worden.


Kijk, dat is nog eens wat anders dan een saai werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, of zo'n "boeiende" bijvoeglijke bepaling! Met de bepaling van gesteldheid is altijd wel wat leuks aan de hand.


Lees ook het vervolg op deze log (vooral als je denkt dat zonder make-up een bijwoordelijke bepaling is).

zaterdag 2 december 2006

De Taalprof laat van zich horen

De Taalprof zit nog steeds achter het IJzeren Rooster, maar hij had beloofd om drie keer naar buiten te treden. De eerste keer was op 10 november, toen hij aanwezig was op het Taalgala in Utrecht. Incognito natuurlijk, want de beveiliging was daar ook niet alles, en met die taalkundigen weet je het maar nooit. En nu verschijnt de Taalprof dan ten tweede male voor het voetlicht.


Op 1 december was de Taalprof over de hele wereld te horen, in het programma Klare Taal van Radio Wereldomroep. Het programma is nog de hele week te beluisteren, en zelfs te podcasten.


Zal dan eindelijk het mysterie van de ware identiteit van de Taalprof onthuld worden? Is de dag aangebroken dat de Taalprof zijn masker afwerpt om met open vizier het Grammaticale Onbenul te bestrijden? Luister zelf!

Taalprof draait zich onder spelfout uit



Het moest er eens van komen (en het is zelfs al eerder gebeurd). De taalprof betrapt op een spelfout. "Natuurlijk, de Taalprof zal er niet van wakker liggen", schrijven de taalpuristen erbij, "want de spelling zal hem worst wezen." En de rest van de log laat ik maar ongeciteerd, zo bescheiden ben ik dan ook wel weer.


Waar gaat het om? Ik schreef recruten, en het moet zijn rekruten. Ja dat klopt. Ik heb het natuurlijk nagezocht, maar er is niets tegen in te brengen. Zelfs de Witte Spelling laat de taalprof hier in de steek. Recruten schrijf je met een k. En het is nog erger.

donderdag 30 november 2006

Vals alarm in domstad



Je moet tegenwoordig erg oppassen met wat je zegt, want voor je het weet staat de taalprof ineens over je schouder mee te kijken. Elke grammaticale noodkreet op het internet wordt onmiddellijk geregistreerd door de ultragevoelige grammaticale antennes die de taalprof op zijn ivoren toren heeft staan.


Utrechtse schakers hebben een bijzondere band met de grammatica. Op 17 november maakt er weer eentje een grammaticale opmerking: "Er wordt zaken gedaan; niet er worden zaken gedaan. Bel de Taalprof!". Dat is natuurlijk de goden verzoeken. Daar kun je dan  één minuut later wel aan toevoegen "(dit is een geintje; niet weer svp)", maar het kwaad is al geschied. Ook de brandweer rukt bij iedere melding uit.

woensdag 29 november 2006

Eeuwige kwesties (1): Onkruid vergaat niet



De taalprof zit nog steeds achter het IJzeren Rooster, maar als de nood hoog is, verschijnt hij op het toneel, om de woekeringen van het grammaticale onbegrip te bestrijden. Al twee logjes (dit en dit) heeft hij gewijd aan de kwestie een aantal, maar het betreft hier een hardnekkig onkruid. Er zijn nog steeds mensen die beweren dat een aantal mensen een enkelvoudige woordgroep is, en dat je dus altijd moet zeggen een aantal mensen is het hier niet mee eens, in plaats van een aantal mensen zijn het hier niet mee eens.


Wie heeft het toch ooit in ons hoofd gezet dat we deze belegen en onnatuurlijke taalvorm tot in lengte der dagen moeten handhaven? Het grote negentiende-eeuwse Woordenboek der Nederlandse Taal vond dit al een beetje te gortig. Zal ik eens precies citeren hoe de toenmalige lexicografen dat zeiden? Hou je vast!


Wanneer aantal als eene collectieve eenheid genomen wordt, gelijk altijd plaats heeft, wanneer het vergezeld is van het lidw. van bepaaldheid, of van een aanw. voornw. (het, dit, dat aantal), en veelal ook bij het lidw. van eenheid (een aantal), dan beheerscht het het ww., hetwelk dus in het enkelv. staat. || Het grootste aantal boeken is reeds verkocht. — Zo vloog ... dat aantal jaaren heen, FEITH, Ouderdom 3 . Een aantal Prinsen vraagt haar hand, BILD. 1, 205 . Een aantal jaagren vliegt, 2, 398 . Een aantal lijken dekt den grond, 2, 403 . Een aantal Christenslaven kwijnt hier in holen weg, TOLLENS 6, 34 . Een aantal eeuwen snelde heen, 8, 101 . Dat in 't pak ... een aantal brieven stak, DAUTZENBERG 151 .

— Vergezeld van het lidw. van eenheid echter kan aantal ook worden aangemerkt als eene bepaling van het volgende of verzwegene znw., dat altijd een mv. is; dit laatste wordt dan het hoofdwoord en neemt het ww. in het meervoudige getal bij zich. Dit gebruik van het mv. verdient vooral dan de voorkeur, wanneer men bij de werking, door het ww. uitgedrukt, niet aan al de bedoelde personen of zaken gezamenlijk, als eene eenheid beschouwd, maar aan elk in 't bijzonder te denken heeft. || Door dit oponthoud van den spoortrein kwamen een aantal nieuwsgierigen te laat om de plechtigheid bij te wonen. Een aantal omstandigheden maakten hem besluiteloos. — In David vereenigden zich een aantal zeldzame verschijnsels, V.D. PALM, Red. 1, 5 .


Bent u daar nog? Misschien vraagt u zich af: wat stáát hier? Dat is in minder woorden best te zeggen: als je een aantal mensen als een groep ziet (en dat doe je altijd als het het aantal, dit aantal of dat aantal is), dan is het enkelvoud, en als je het over de afzonderlijke mensen hebt (dat kan alleen bij een aantal) dan gebruik je bij voorkeur meervoud.


Dat klinkt niet zo onbekend, niet? Inderdaad, het is vrijwel exact wat de hedendaagse taaladviseurs zeggen. Dit taaladvies is dus negentiende-eeuws. De gedachte dat een aantal altijd enkelvoud is, als die al ooit gangbaar is geweest, moet nog ouder zijn.


Het idee dat het meervoudige gebruik van een aantal mensen uit het Engels komt (naar analogie van the police are) is daarmee in elk geval onhoudbaar geworden. In de negentiende eeuw waren anglicismen überhaupt geen issue, om het maar eens in goed Nederlands te zeggen.


Toch voel ik me een beetje ongemakkelijk bij deze constatering. Blijkbaar was de taalsituatie met betrekking tot een aantal in de tijd van het WNT precies hetzelfde als vandaag. Ook toen waren er mensen die het enkelvoud gebruikten én mensen die liever het meervoud hanteerden. Die WNT-makers hangen dat op aan een of ander logisch klinkend onderscheid. Bewijzen dat dat klopt met wat de taalgebruikers toentertijd dachten, ho maar!


Stel nu dat ik eens iets anders beweer: in het geval van een aantal mensen kun je het hebben over die mensen, óf over dat aantal (bijvoorbeeld over hoe groot dat aantal is). Alleen in het laatste geval is het enkelvoud, in het eerste geval is het meervoud. Klinkt dat niet even logisch? Waarom is de ene bewering beter dan de andere?


Ik herhaal het nog maar eens: ik ben nog nooit een overtuigend voorbeeld tegengekomen van een aantal mensen in het enkelvoud (wel van het, dit of dat aantal, maar niet van een aantal). Ik kan er wel een verzinnen, maar dat wordt ongelooflijk geforceerd. Dus dat doe ik lekker niet. Ook al die negentiende-eeuwse voorbeelden uit het WNT vind ik beter in het meervoud. De meeste kloppen zelfs niet met de beregeling die in er bij staat: Een aantal eeuwen snelde heen, waarom zou dat eene collectieve eenheid moeten zijn? Die eeuwen, die snellen toch zeker één voor één heen? Dan heb ik toch aan elk in 't bijzonder te denken? Ik wil maar zeggen: volgens mij is dit een totaal uit de lucht gegrepen, gekunstelde onzinberegeling. Hoe lang moeten we dit nog tolereren?

zaterdag 18 november 2006

De bepaling van gesteldheid, daar heb je nog eens wat aan!



Ben ik net mijn nu al geruchtmakende charmeoffensief ten behoeve van de bepaling van gesteldheid begonnen, krijg ik meteen een vraag die ik daarmee kan beantwoorden! Het gaat om de zin: Indien een verschil van mening niet langs minnelijke weg is opgelost, wordt geacht een geschil te bestaan. Wat een rare zin! Is er soms iets mee?


Hij ruikt een beetje muf, die zin. Jarenlang onder het stof gelegen in een juridisch handboek of zo. Ik haal eerst even die bijzin eruit, dat klinkt al meteen een stuk frisser: In dat geval wordt geacht een geschil te bestaan. Klinkt wel iets moderner, maar er zit hetzelfde probleem in als in de oorspronkelijke zin. Hoe zit dat dan?



Het is een lijdende vorm, nietwaar? In dat geval wordt geacht een geschil te bestaan. Wat is de actieve variant? Dat moet wel iets zijn als In dat geval acht men een geschil te bestaan. Ligt het aan mij, of klinkt die zin ineens een stuk slechter?


Het woordje achten is een uniek werkwoord in het Nederlands. Meestal komt het voor in een constructie met een bepaling van gesteldheid (hee, dat is toevallig!): wij achten u geschikt, ik acht dat goed mogelijk. In deze zinnen is geschikt en mogelijk bepaling van gesteldheid, en predicaat bij het lijdend voorwerp (u en dat). Het werkwoord achten is hier een soort formeel vinden (Wij vinden u geschikt, ik vind dat goed mogelijk).


Zo'n bepaling van gesteldheid kan maar in beperkte mate de vorm van een zin aannemen. Bij Ik maak dat mogelijk kun je niet zeggen Ik maak dat mogelijk zijn. Bij vinden kan het net wel (of net niet, voor sommige mensen): Wij vinden u geschikt zijn, ik vind dat goed mogelijk worden. Ander voorbeeld: Ik vind jou leuk lachen.


Wat vrijwel nooit kan, is een beknopte bijzin met te erbij: Wij vinden u geschikt te zijn, Ik vind jou leuk te lachen. Dat kan echt niet. Alleen bij achten dan.


Nou is het probleem dat er ongeveer één zin in het Nederlands bestaat waarin de bepaling van gesteldheid bij achten de vorm van een beknopte bijzin met te aanneemt. Dat is het spreekwoord Ieder acht zijn uil een valk te zijn. In alle andere gevallen werkt de taal deze rare constructie weg door er een lijdende vorm van te maken. Ieders uil wordt geacht een valk te zijn klinkt meteen een stuk "gewoner".

Het geschil wordt geacht te bestaan
is dus de lijdende vorm van Men acht het geschil te bestaan. In die lijdende vorm is dit geschil het onderwerp, daarover bestaat geen twijfel. Dit onderwerp kan achter de persoonsvorm komen te staan, als je de zin bijvoorbeeld met een bepaling begint: In dat geval wordt het geschil geacht te bestaan. Onmogelijk is: In dat geval wordt geacht het geschil te bestaan. Klinkt ook niet, zou ik zeggen.


In onze zin staat echter: In dat geval wordt geacht een geschil te bestaan. Dit lijkt wel een constructie met plaatsonderwerp: In dat geval wordt er geacht een geschil te bestaan. Maar dat is ook gek! In een zin met plaatsonderwerp schuift het onderwerp wel naar rechts, maar nooit over het werkwoord heen. Wel In dat geval worden er mensen aangespoord te reageren, maar niet In dat geval worden er aangespoord mensen te reageren.


Nou kan ik me er makkelijk vanaf maken door op dit punt simpelweg te zeggen: "Ongrammaticaal!". Maar dat is me toch al te gemakzuchtig. Je bent tenslotte taalprof of je bent het niet. En het is een feit dat een zin als Er wordt geacht iets te bestaan helemaal niet zo slecht klinkt. Waarom niet?


Ik denk dat het zó zit: doordat die constructie met achten en bepaling van gesteldheid in de vorm van beknopte bijzin alleen maar voorkomt in de lijdende vorm, ga je automatisch dat wordt geacht als een eenheid zien. De betekenis ondersteunt dat. Want wordt geacht heeft een zogeheten "modale betekenis", een beetje een formele vorm van schijnt. Er wordt geacht iets te bestaan lees je dus als een formele variant op Er schijnt iets te bestaan. Het wordt dan ook aanmerkelijk slechter als je iets tussen wordt en geacht in zet: Er wordt door de eeuwen heen door iedereen geacht iets te bestaan.





donderdag 16 november 2006

Taalprof geeft stemadvies



Jammer dat het een beetje te laat is, maar ik had eigenlijk een paar maanden geleden de Partij voor de Bepaling van Gesteldheid (PvdBvG) moeten oprichten. In de polls op deze website in de linkerkolom staat dit zinsdeel namelijk al maanden op een treurige laatste plaats.


Wat betekent dat? De bijbehorende vraag is: Ik heb het meeste moeite met..., heeft dus niemand moeite met de bepaling van gesteldheid? Ik vrees dat het erger is. Niemand kent de bepaling van gesteldheid. Dit zinsdeel krijgt niet eens de káns om moeilijk gevonden te worden. Dieper kun je als zinsdeel toch niet zinken. Daar moet iets aan gedaan worden!


Een tijdje geleden ontstond er in dit logje enige discussie over de constructie iets vol proppen. Een aantal mensen vonden dat hier sprake was van één werkwoord volproppen, terwijl de taalprof koos voor de bepaling van gesteldheid vol. Grote consternatie, ontevreden geluiden, waarom moet dat zo ingewikkeld, doe toch normaal, moeten we daar onze kostbare lestijd aan besteden, kortom: er bestond enige weerstand tegen de bepaling van gesteldheid. Waarom?


Ik zal de eerste zijn om toe te geven dat de bepaling van gesteldheid (en zeker de resultatieve werkwoordbepaling) zich graag tegen het werkwoord aanschurkt, en in veel gevallen sterk te indruk werkt samen met het werkwoord één woord te vormen. Iets leuk-vinden, iets kapot-maken, iets weg-sturen, iets open-maken. In al deze gevallen is het resultaat dat iets leuk is, of kapot, of weg, of open, als resultaat van wat je doet. Dat is een duidelijk predicatief verband. In sommige gevallen schrijf je dat predicaat vast aan het werkwoord, en in andere gevallen niet (en in sommige gevallen twijfel je).


Al deze gevallen lijken mij heel erg te verschillen van "echte" scheidbaar samengestelde werkwoorden. Neem nou eens de constructie iets vol-houden. In de normale lezing (werkwoord volhouden) is er toch echt geen sprake van, dat er "iets vol is", nietwaar? Die lezing bestaat wel (Hou de glazen vol, ober!), maar dan schrijf je vol en houden ook zeker los. Het verschil tussen de bepaling van gesteldheid en het samengestelde werkwoord is bij volhouden heel erg duidelijk.


Als je in al die gevallen vol-proppen, leuk-vinden, kapot-maken, weg-sturen, open-maken het predicaat als bepaling van gesteldheid ziet, dan leg je de nadruk op de inhoud van de constructie. Zie je het domweg als deel van het werkwoord, dan laat je die inhoud links liggen, en ga je af op andere, vage gevoelens: de klank, de heersende opinie, de waan van de dag (of van het woordenboek). Dat lijkt me het verschil tussen stemmen met je hoofd of met je onderbuik.


Graag zou ik ervoor willen pleiten om ook in de zinsontleding te kiezen voor de inhoud. Kies voor de bepaling van gesteldheid, want die keuze geeft veel meer inzicht in de informatie die in de zin versleuteld zit. Stem voor inhoud, stem PvdBvG!




maandag 13 november 2006

Wie is er bang voor de bepaling van gesteldheid? (2)



De geheime kring van grammatici die precies weten hoe het zit met de bepaling van gesteldheid is angstaanjagend klein geworden. Daarom is de taalprof een charmeoffensief begonnen ten behoeve van de bepaling van gesteldheid. Het eerste deel daarvan verscheen al eerder, maar de koek is nog niet op.


Wat is bijvoorbeeld een predicatieve toevoeging? Of een resultatieve werkwoordbepaling? Heb je dat altijd al willen weten? Denk je dat je die zelf nooit van zijn leven zult gebruiken? Lees dan snel verder!


Je moet weten dat een bepaling van gesteldheid "gewoon" een vorm van predicatie is. Als je dat niet weet, lees dan eerst dit gesprekje over predicatie, of het eerste deel over de bepaling van gesteldheid. Als je daar geen zin in hebt, even heel kort: predicatie is zeggen wat iemand of iets doet of is. Meer niet eigenlijk.


Die bepaling van gesteldheid heb je in drie soorten. Waarom? Omdat je er drie verschillende dingen mee kunt doen. De meest vrije vorm is de predicatieve toevoeging. Dan heb je een bestaande zin, en daar frommel je een los extra predicaat tussen. Bijvoorbeeld, je hebt De politicus stond op zijn zeepkist, en daar zet je dan schreeuwend bij: De politicus stond schreeuwend op zijn zeepkist. Lekker efficiënt, dan heb je meteen twee dingen tegelijk gezegd: dat die politicus daar stond, én dat-ie stond te schreeuwen. Predicatieve toevoeging, onthouden dat ding.


Nog mooier. Als je een bestaande zin hebt met een lijdend voorwerp dat je ook weg kunt laten (bijvoorbeeld De politicus las de krant), dan kun je een bepaling van gesteldheid toevoegen die bij dat lijdend voorwerp hoort: De politicus las de krant stuk. Is dat niet hetzelfde als een predicatieve toevoeging? Nee, want nu krijgt het predicaat ook nog een "resultaatbetekenis": de krant is niet stuk, hij gaat stuk als resultaat van het lezen. Als het goed is voel je die resultaatbetekenis zelf al haarscherp aan, ook al heeft niemand je dat ooit verteld. Is dat niet wonderlijk? Dat is nou de resultatieve werkwoordbepaling.


Maar het kan nog gekker. Neem een zin zónder een lijdend voorwerp, bijvoorbeeld Ik wandelde op straat. Hier kan niet eens een lijdend voorwerp bij! Maar nu komt het: zet er toch eens een lijdend voorwerp bij, samen met een predicaat, bijvoorbeeld: Ik wandelde op straat mijn schoenen stuk. Hee, nu kan het ineens wél! De betekenis is nu: "Ik wandelde op straat en het resultaat van dat wandelen was dat mijn schoenen stuk gingen". En dat allemaal met maar drie woordjes extra! Over efficiënt gesproken.


De combinatie van bepaling van gesteldheid en lijdend voorwerp is bij sommige werkwoorden zelfs standaard. Bijvoorbeeld Ik vind jou leuk. Dat betekent: "Ik vind dat jij leuk bent". Naamwoordelijke predicatie van leuk over jou, bij het werkwoord vinden. Eigenlijk is jou helemaal geen lijdend voorwerp bij vinden, want als ik jou leuk vind, dan vind ik niet jou. Het lijkt wel alsof eigenlijk die hele predicatie het lijdend voorwerp is bij vinden. In sommige gevallen versmelten dat werkwoord en dat predicaat zelfs tot één werkwoord, bijvoorbeeld goedkeuren.


Er zijn meer van dat soort werkwoorden. Sommige hebben zelf heel weinig betekenis. Wat denk je bijvoorbeeld van Jij maakt mij blij? Dat mij is wel het lijdend voorwerp bij maken, maar de betekenis is dat jij ervoor zorgt ("maakt") dat ik blij ben (resultaatbepaling). Niet dat "jij mij maakt". Ook al heeft iedereen hier de neiging om te zeggen, ja maar, hier is het werkwoord toch blijmaken, je kunt eenvoudig zien dat het een normale zin met een resultaatbepaling is. Veel betere ontleding!


En nou nog eens wat: ik heb een jas aan. Je kunt wel denken, dat gaat over aanhebben, en zelfs het woordenboek zal je gelijk geven, maar als je het bovenstaande gesnapt hebt, zie je dat dit eigenlijk óók een bepaling van gesteldheid is: "ik heb een situatie waarin een jas aan is". Vind je dit gek? Kijk dan eens naar Ik heb mijn werkstuk af, Ik heb mijn band lek, Ik heb de leraar op de kast (denk even niet letterlijk). In deze zinnen is het werkstuk af, de band is lek, de leraar is op de kast. Allemaal predicatie. Allemaal bepaling van gesteldheid. Als je goed kijkt, kom je ze overal tegen.