maandag 31 juli 2006

Naaien en nieten



In mijn vorige log besprak ik een mop van Max Tailleur. Uit deze bespreking zou gemakkelijk de indruk kunnen ontstaan dat de Taalprof zijn neus ophaalt voor ordinaire woordgrapjes. Niets is echter minder waar! Hij zoekt echter wel altijd naar de grammaticale inhoud. Alleen maar een dubbelzinnigheidje is hem een beetje te makkelijk. Zinsbouw, dat is zijn favoriete terrein, maar ook van klank en betekenis is hij niet vies.

Zinsbouwgrapjes, zijn die zo zeldzaam als Liesbeth Koenen beweert? Zijn dat soms alleen grapjes voor hoger opgeleiden, die, verteld met een sigaar in de ene hand en een glas whisky in de andere, slechts een beschaafde glimlach veroorzaken? Daar lijkt het niet op.

Het volgende grapje ken ik van André van Duin. Ik heb het op een LP staan, waar ik nog wel eens naar luister. Het komt voor in een sketch met Frans van Dusschoten. Van Duin speelt de domme sollicitant die een raadseltje opgeeft. Dat luidt: "Wat is het verschil tussen een naaimachine en een nietmachine?" En het antwoord is "Een naaimachine naait en een nietmachine niet".


Je moet hem horen, denk ik, en Van Duin melkt hem helemaal uit, maar zelfs in deze beknopte vorm zit er al iets leuks in. Maar waarom eigenlijk? Wat is er leuk aan die grap?


Je kunt natuurlijk zeggen (dat was ook mijn eerste gedachte): het is de dubbelzinnigheid van het woordje niet, dat voor de grap zorgt. Niet kan een ontkennend bijwoord zijn, maar ook de persoonsvorm van het werkwoord nieten. Tja. Gaap, is dat leuk?


Toch is het niet zo simpel. Want de grap is leuk omdat je als luisteraar op het verkeerde been wordt gezet. Maar hoe komt dat? Je zou denken, niet als bijwoord komt veel vaker voor dan niet als werkwoord, dus dat zal het wel zijn, maar er zijn twee problemen met die veronderstelling.


Ten eerste: in normale zinnen hebben we helemaal geen moeite met niet als werkwoord. In een zin als Niet jij die blaadjes even aan elkaar komt er niemand op het idee om niet als bijwoord te beschouwen. Dat past niet in de zinsbouw (!). In het mopje staat het woordje niet toevallig (?) op een plaats waar zowel de persoonsvorm als het bijwoord gelezen kunnen worden.


Ten tweede: stel dat je het woordje niet als bijwoord begrijpt, waarom is dat dan leuk? Is dat niet een doodnormale zin? Het antwoord moet zijn: blijkbaar zit er iets in die zin waardoor dat een vreemde lezing wordt. Wat is dat?


Ik denk dat het zo zit: de zin Een naaimachine naait en een nietmachine niet spreek je uit met zogeheten contrastklemtonen op naaimachine en naait, tegenover nietmachine en niet. Daardoor moet het woorddeel naai- gaan contrasteren met het woorddeel niet-, en de persoonsvorm naait met het laatste woord niet. Daarvoor zou je niet als een persoonsvorm moeten lezen. Dat kan ook wel, maar daar denk je in eerste instantie niet aan.


In eerste instantie denk je aan niet als een bijwoord. Maar dan contrasteert het bijwoord met een persoonsvorm. Ook dat kan wel, maar het heeft iets geks. Neem een ander ontkennend bijwoord, dat is uitermate vreemd in deze zin: Een naaimachine naait en een nietmachine nooit. Of: Een naaimachine naait en een nietmachine nauwelijks. Blijkbaar heeft zo'n bijwoord voor contrastwerking een soortgelijk bijwoord in de eerste zin nodig.


Waarom kan dat bij het bijwoord niet dan wel? Omdat je elke gewone zin als een bevestigende mededeling kunt lezen. Het is de bevestiging van de zin Een naaimachine naait die je kunt contrasteren met het woordje niet. Je leest hem dan eigenlijk als Een naaimachine naait wel en een nietmachine naait niet. Voor een normaal contrast zou je wel eigenlijk moeten laten staan, maar omdat het vanzelfsprekend is kan het wegblijven.


Je verwacht dus aanvankelijk een persoonsvorm, je krijgt een bijwoord, dat contrasteert niet lekker, en dan denk je ineens, hee, het kan ook een persoonsvorm zijn, maar dan wordt het een triviale mededeling (want bijvoorbeeld Een naaimachine naait en een boenmachine boent is helemaal niet grappig), dus denk je onwillekeurig: ik ga toch weer even terug naar die lezing met niet als bijwoord, en zo kaats je eventjes heen en weer tussen die twee lezingen. Dát is de grap. Al zijn er misschien ook mensen die bij het woord naaimachine al beginnen te gnuiven.

zaterdag 29 juli 2006

Amsterdamse humor




De taalkundige Liesbeth Koenen heeft ooit een taalrubriek in de NRC gehad. Daarin riep zij de lezers een keer op tot het insturen van "taalkundige moppen", moppen met een taalkundige draai erin. De mop die ik gisteren besprak is er zo een. Maar er zijn er ongetwijfeld meer.


Veel moppen zijn gebaseerd op dubbelzinnige woordjes. Dat is grammaticaal niet  zo vreselijk interessant ("dat kan m’n kleine broertje ook", zeg ik dan meestal). Nee, het zijn de moppen gebaseerd op een dubbelzinnige ontleding waar mijn grammaticale middenrif op reageert. Of moppen die over taalverwerking in het algemeen gaan. Zo’n mop is de volgende. Ik meen dat hij van Max Tailleur is, volgens mij heb ik hem ooit op de radio gehoord.
Een Amsterdamse havenarbeider staat aan de kade als er een groot schip binnenvaart. Hij roept naar een matroos die boven op het schip staat: "Hee, gooi effe ‘n laaintje dan ken ik ut vastmake!" De matroos gebaart dat hij hem niet verstaat. De Amsterdammer roept het nog eens, maar nu wat harder:
"Gooi effe ‘n laaintje dan ken ik ut vastmake!"

De matroos begrijpt het kennelijk niet en de Amsterdammer verandert van tactiek. Hij roept "Speak English?" (zwaar Amsterdams accent natuurlijk, het mopje biedt alle kansen tot smakelijk vertellen). Geen sjoege. "Deutsch?" Onbegrip. "Francais?". Ook niets. "Espagnol?" Nu begint de matroos driftig te knikken "Si! Si! Espagnol!" En de Amsterdammer: "Nou, gooi dan effe ‘n laaintje dan ken ik ut vastmake!!"

Moppen moet je niet uitleggen, maar waarom is dit leuk? Omdat wij weten hoe taal in elkaar zit. En omdat de Amsterdammer iets doet wat niet helemaal dom is.

Als je iemand aanspreekt die je niet verstaat, moet je natuurlijk eerst uitzoeken welke taal hij of zij spreekt ("dat is logisch", om even in de Amsterdamse zegswijzen te blijven). De Amsterdammer beschouwt dit echter als het afstemmen van een radiozender. Heb je eenmaal de goede frequentie gevonden, dan kun je praten zoals je gewend bent.

Wat hij over het hoofd ziet is dat taal niet alleen een kwestie van de goede golflengte is, maar ook van de goede code. Je moet niet alleen afgestemd zijn op je gesprekspartner, maar ook dezelfde code gebruiken. Voor ons is dat vanzelfsprekend, omdat wij weten hoe taal werkt. Het mopje maakt daar gebruik van, door een volkomen normale tactiek (afstemmen) te laten uitmonden in een onlogisch gevolg (oude code handhaven).

En iedereen maar denken dat taalkundigen geen gevoel voor humor hebben.

Misverstand



"Bep, kom eens gauw!"
"Wat is er? Ik zit net aan de computer!"
"De afvalbak zit vol met beesten!"
"Beesten?"
"Het krioelt van de maden! Op dat vlees van de barbecue gisteren!"

vrijdag 28 juli 2006

Wij zijn schoften (de baas ook)



De titel van deze log is een heel oud mopje, uit de tijd dat het woord schoften een gebruikelijker vorm was van het werkwoord schaften (dat, ik zeg het er maar even bij, "eten" of "lunchen" betekent). De grap is dat bouwvakkers die waren gaan eten de mededeling Wij zijn schoften op een bord hadden geschreven, en dat een of andere grapjas eronder had gezet (de baas ook).


Het grapje is natuurlijk moeilijk te vertalen. Misschien is Wij zijn ouwehoeren wel een mogelijkheid, maar het is onwaarschijnlijk dat je dat op een bord zet*. Dat is jammer, want zo gaat een mooi voorbeeld verloren van het aspectuele hulpwerkwoord zijn.

Het mopje drijft niet alleen op de dubbelzinnigheid van het woord schoften (zelfstandig naamwoord in het meervoud, of werkwoord), maar ook op de twee vormen van het werkwoord zijn: in wij zijn grote schoften is het koppelwerkwoord, en in wij zijn even schoften is het hulpwerkwoord van aspect.

Hulpwerkwoorden van aspect (zie ook deze log) voegen zogeheten aspectuele informatie toe aan de zin. Niet over de voltooiing van een toestand of een gebeurtenis (dat doet het hulpwerkwoord van tijd), maar over het begin ervan (het gaat regenen, hij komt logeren) of over de duur (het blijft regenen). Het aspectuele hulpwerkwoord zijn doet dat eigenlijk allebei. Zeg je ik ben fitnessen, dan druk je uit dat je ergens weggegaan bent voor een activiteit waar je nu mee bezig bent. Je kunt in plaats van fitnessen niet zo makkelijk een werkwoord invullen dat een onbedoelde of korte activiteit uitdrukt (ik ben op de grond vallen, ik ben iemand ontmoeten). Bij korte activiteiten krijg je een soort van herhalingsbetekenis: ik ben springen gaat dan zoiets betekenen als dat je  bijvoorbeeld een atleet bent die op regelmatige basis moet

Al deze betekeniseffecten wijzen erop dat het aspectuele hulpwerkwoord zijn een begin en een duur aan de zin toevoegt. Je zou nu kunnen denken dat in ik ben fitnessen een ander hulpwerkwoord, gaan, is weggelaten: ik ben gaan fitnessen. Dan zou ben een hulpwerkwoord van tijd zijn. Maar dat wordt ontzenuwd door de test die ik hier al eens beschreven heb: zet er zondag bij. In Ik ben zondag gaan fitnessen heb je het hoogstwaarschijnlijk alleen over afgelopen zondag (dat is voltooide tijd), maar in Ik ben zondag fitnessen kun je het alleen over aanstaande zondag, of zondag in het algemeen hebben (tegenwoordige tijd). In die laatste zin kan zijn dus geen hulpwerkwoord van tijd zijn.


In een reactie op deze log was een lezer het niet eens met mijn analyse van ik ben al geweest. Ik merkte op dat geweest hier een hulpwerkwoord van aspect was (en ben hulpwerkwoord van tijd), maar deze lezer vroeg zich af waarom het niet een zelfstandig werkwoord was in de betekenis "zich bevinden".


Je kunt natuurlijk zeggen dat ik heb me daar al bevonden een rare zin is om de betekenis van ik ben al geweest uit te drukken, en ook het weglaten van daar is een probleem dat je in die analyse moet oplossen, maar is die aspectuele betekenis van geweest niet op een betere manier aan te tonen? Ik denk het wel.


Het beginaspect van een gebeurtenis of toestand kun je aantonen met kleine bijwoordelijke bepalingen als meteen of onmiddellijk. Zijn in de betekenis "zich bevinden" kun je niet goed combineren met deze bepalingen, zeker niet als het ook nog eens een voltooide tijd is: ik ben natuurlijk meteen in het park geweest is een hele rare zin, waar je de indruk hebt dat het eigenlijk iets moet zijn als ik ben natuurlijk meteen naar het park gegaan. Maar in onze voorbeeldzin, ik ben natuurlijk meteen geweest is er niets aan de hand, dat klinkt prima. Hoe kan dat, als geweest hier "zich bevinden" moet betekenen?


De oplossing is simpel: in ik ben natuurlijk meteen geweest is geweest geen zelfstandig werkwoord, maar het hulpwerkwoord van aspect. Daar hoort eerder een richtingsbepaling bij dan een plaatsbepaling.


*Deze zou ook nog kunnen: het personeel van een dierenwinkel zet een bord in de etalage met de tekst Wij zijn eten, en zet dat vlak bij die doorzichtige bak met die schattige konijntjes. Iemand schrijft erbij: Prettige Kerstdagen. Maar misschien kan niet iedereen daarmee lachen.



maandag 24 juli 2006

Praten in hulpwerkwoorden



"Ik moet heel erg."
"Nou dan ga je toch?"
"Mag ik?"
"Doe maar!"
"Ik kan niet goed"
"Kun je niet of durf je niet?"
"Laat me nou!"
"Of wil je soms niet?"
"Ja nou hoef ik al niet meer!"
"Waarom zou je ook?"
"Nee, ik ben al geweest."


Deze conversatie is vanuit een grammaticaal oogpunt opmerkelijk. Alle werkwoorden zijn namelijk eigenlijk hulpwerkwoorden. Dat wordt echter niet door alle grammaticaboeken erkend.

zondag 23 juli 2006

Nog even voor je gaat




Ik moet snel zijn wil ik nog iets zeggen wat gelezen wordt. Elke dag halveert het aantal lezers van dit weblog, dus op den duur houd ik maar één lezer over en dat ben ik dan ook nog zelf. Dus nog maar even niet over het voornaamwoord. Misschien dat dat de mensen wegjaagt, en dan heb ik het betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent nog niet eens gehad, dat bewaar ik voor het laatst. Nee, ik wil nog graag heel even iets zeggen over goed en fout.


Hoewel mijn weblog bedoeld was voor mensen die moeite hebben met de grammaticale ontleding, gaan bijna alle vragen die ik krijg over goed of fout. Moet het dit zijn of dat? Is dit wel goed, en is dat niet fout? En ook al had ik het nog zo gevraagd, ook spellingkwesties kunnen blijkbaar niet vermeden worden. Beste lezer (ik gebruik maar vast het enkelvoud), mijn hart bloedt bij al die onzekerheid. Daarom nog één goede raad, voordat je weer verder surft en nooit meer terugkeert.
Het ontleden van zinnen is niet bedoeld om goed en fout van elkaar te onderscheiden. Grammaticale analyse geeft inzicht in de bouw van zinnen, net als een röntgenfoto van een schilderij niets zegt over hoe goed het is, maar wel over hoe de schilder te werk is gegaan. Omdat je zelf de kunstenaar bent van je eigen taal, geeft zinsontleding je zo een doorkijkje naar je eigen denkvermogens. Waarom kun jij het woordje te niet weglaten in een zin als wij zitten te tekenen, en wel in wij hebben zitten te tekenen? Dat staat niet in de grammaticaboekjes, en je hebt er vast nooit bewust over nagedacht, en toch weet ik zeker dat jij zo denkt. Alleen al om dit interessante verschijnsel te beschrijven heb je grammaticale termen nodig. Dáárvoor is grammatica bedoeld.

Maar hoe zit dat dan met dat goed en fout? Niet alles is toch zomaar toegestaan, dat zou een mooie boel worden! Tja, ik weet het niet. Er zijn twee soorten goed en fout: wat je uit jezelf doet (of niet kunt), en wat andere mensen willen dat je doet (of niet doet). Wat je uit jezelf doet, daar hoor je niemand over. Dat vinden alleen taalkundigen interessant (waarom eigenlijk?). Maar sommige mensen hebben de onbedwingbare neiging om te willen dat taalgebruikers het anders doen dan ze het uit zichzelf doen. Hoe komt dat?


Ik heb daar al eens over geschreven in deze log. Simpel gezegd komt het hierop neer: het is naar mijn indruk een overblijfsel uit een vroege leerfase van de taal, waarin de indruk bestond dat er een perfect regelsysteem bestond dat iedereen beheerste. Helaas bestaat zo'n systeem niet, maar op latere leeftijd proberen mensen dat niet-bestaande systeem toch in concrete voorschriften uit te drukken: je moet hier hun gebruiken en daar hen, hier enkelvoud en daar meervoud, hier als en daar dan.


Die voorschriften kloppen nooit met wat mensen uit zichzelf doen (anders waren ze natuurlijk overbodig), maar ze versterken de gedachte dat we met zijn allen één taal spreken (wat we maar tot op zekere hoogte doen). Over het nut van die voorschriften kun je discussiëren, maar eigenlijk doe ik dat liever niet. Ik zie dat ze bestaan, dus ze zullen wel enig nut hebben, maar over hoe taal werkelijk in elkaar zit zeggen ze helemaal niets.


Het vervelende is wel, dat de meeste van die voorschriften gebruik maken van grammaticale ontleding. Daardoor ontstaat bij mensen de indruk dat die grammaticale ontleding onlosmakelijk verbonden is met regelzucht. Maar dat is dus niet zo. De grammatica wordt misbruikt door mensen die graag voorschriften maken.


Grammaticale analyse wordt vaak als een argument gebruikt in een goed-of-foutdiscussie. Vaak een blufargument, want de analyse blijft doorgaans beperkt tot het citeren van een paar clichévoorbeelden waardoor de tegenstander zo geïmponeerd raakt dat het pleit al half gewonnen is. Oei, "grammaticaal" (vaak ook nog strikt grammaticaal)! Dan zal het wel kloppen!


Tot overmaat van ramp wordt iemand die zich met grammatica bezighoudt als gevolg hiervan met de nek aangekeken als een strenge schoolmeester of een wereldvreemde studeerkamergeleerde die de levende taal in een keurslijf wil dwingen. Dat is helemaal een schande! Op die manier blijven de echte voorschriftenkampioenen (die meestal zwakke ontleders zijn) buiten schot, en worden de topontleders door iedereen bestookt met vragen over voorschriften. Geen wonder dat de taalkunde zo'n slecht imago heeft.


Dus, beste lezer, gebruik de grammatica nou eens waar hij voor bedoeld is: om erachter te komen hoe fraai en interessant het allemaal in elkaar zit. Voor mijn part zie je de taal als een kunstwerk waar je de ontstaansgeschiedenis van wilt achterhalen, of als je meest toegankelijke denkproces. Of beschouw de taal als cultureel erfgoed, of als belangrijkste sociale identificatiemiddel. Want dat is de taal allemaal. En je kunt er alleen maar iets interessants over zeggen als je het grammaticale instrumentarium kent.

zaterdag 22 juli 2006

Een aantal toevoegingen





Soms flap je er in het vuur van je betoog wel eens wat uit waarvan je later denkt: klopt dat wel? Dan kun je wachten tot iemand je dat vraagt (of net doen of je zelf iemand anders bent en reageren), maar je kunt het je maar het beste openlijk zelf afvragen. Dat levert misschien nog wel eens een interessante log op.


Gisteren had ik het over het getal van een aantal mensen. Ik zei toen twee dingen zonder ze verder toe te lichten: allereerst, dat het aantal mensen "een heel andere constructie" was, en ten tweede, dat de context nooit een enkelvoud kon afdwingen. Klopt dat wel?

vrijdag 21 juli 2006

Eeuwige kwesties (1): een aantal




Hij scoort hoog in de toptien van taalkwesties: moet het zijn een aantal mensen heeft of een aantal mensen hebben? Ook op het taalprofweblog heeft het niet lang geduurd voordat iemand ermee aankwam. Het is een heel oude kwestie, die in alle taaladvieswerken uitvoerig wordt behandeld, meestal ook nog onder het kopje Grammatica. Afgesleten, uitgekauwd en ten onrechte als bijzonder belangwekkend beschouwd. Voor de rest toch verstandige taalkundigen putten zich uit in een omstandige uitleg dat je die constructie op twee manieren kunt bekijken en dat het dus allebei goed is, afhankelijk van hoe je het bekijkt, maar niemand heeft het lef om nu eens te zeggen waar het op staat.


Het zal wel beleefdheid zijn. Ook de taalprof aarzelt bij een rechtstreekse vraag om niet netjes een antwoord te geven waarbij niemand voor het hoofd gestoten wordt. Maar het is een harde wereld, en zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Daarom, beste taalliefhebbers, het is niet persoonlijk bedoeld, maar bijt even op uw tanden. Of sla de volgende alinea over.



Maar hoe zít het dan met die constructie? Wel, de taaladviseurs hebben gelijk, maar ze zeggen het te voorzichtig. Meestal zeggen ze iets als: eigenlijk (of nog mooier: strikt grammaticaal, wat ís dat in hemelsnaam?) is het enkelvoud, maar het meervoud is goed te verdedigen, of verdient zelfs de voorkeur. Of ze zeggen: soms dwingt de context een meervoud af (zoals in Een aantal mensen druppelden het café binnen).


Naar mijn mening bevestigt deze uitleg alleen maar de mensen die steeds opmerken "Moet dat niet enkelvoud zijn?". Die mensen worden gesterkt in hun kritiek (kijk, dat is tenminste "strikt grammaticaal" juist!).  Maar nooit merken mensen op: "Moet het niet meervoud zijn?". En nooit dwingt de context een enkelvoud af. Dat alles wijst maar in één richting. Dat genuanceerde verhaal, zo gepresenteerd, is onzin.


Wat vindt de taalprof dan van die kwestie? Meestal bij die eeuwige kwesties is het probleem dat het taaladvies de zaak omkeert. De grammaticadeskundigen bestempelen de verkeerde vorm als "strikt grammaticaal juist" (wat een lege formulering is) en de goede vorm wordt gebrandmerkt als "eigenlijk fout, maar we staan het grootmoedig toe". Dat is voer voor de mensen die denken dat grammatica iets is waar je streng over moet doen, waardoor de hele kwestie tientallen jaren blijft aanslepen. Triest, ik heb er geen ander woord voor.


Mensen, luister nou naar de taalprof: een aantal mensen is een meervoudige woordgroep, net als een paar mensen, een heleboel mensen, een stuk of twintig mensen, een dikke honderd mensen. Het is volkomen normaal om te zeggen Een aantal mensen gaven elkaar een hand, en elkaar kan alleen verwijzen naar een meervoud. Ook is Een aantal mensen die ik ken een goede woordgroep, en aantal zou het betrekkelijk voornaamwoord dat vereisen.


Je kunt een aantal mensen bij hoge uitzondering wel in het enkelvoud gebruiken, maar dáár moet dan een speciale reden voor zijn. Dan moet je bijvoorbeeld spreken over een groot aantal (en zelfs dan zou ik het meervoud nog beter vinden), of over het aantal (wat een heel andere constructie geeft). Of je probeert een aantal mensen met alle geweld "collectief" op te vatten, als een groep, die als een eenheid opereert. Maar zelfs in dat geval is mij geen overtuigend voorbeeld bekend waar het meervoud niet ook prima voldoet.


Dus als er nou toch iemand wil spreken van "strikt grammaticaal" (wat ik iedereen zou afraden, want het zet de grammatica alleen maar in een kwaad daglicht), zeg dan dat het meervoud "strikt grammaticaal correct" is. En laat de meerderheid van de taalgebruikers met rust.

Nog niet overtuigd? Lees dan een aantal toevoegingen!


donderdag 20 juli 2006

Wat nu weer?




En nou weer even serieus. Geen tijd om tevreden achterover te leunen. Had ik niet al eens gezegd dat het voornaamwoord een bijzondere woordsoort was? Wel, daar hoef ik geen woord van terug te nemen. Ik wijd er ondertussen al een hele serie aan. Eerder had ik het over het persoonlijk voornaamwoord, het bezittelijk voornaamwoord, en zelfs over het wederkerend en het wederkerig voornaamwoord. En nu is het vragend voornaamwoord aan de beurt. Het vragend wat?


Het vragend voornaamwoord. Makkelijker kunnen we het niet maken, zou je zeggen. Maar schijn bedriegt. Want "vragend", wat is dat eigenlijk voor een wonderlijke eigenschap? Alleen voornaamwoorden en bijwoorden kun je vragend maken. Probeer het woord rood maar eens vragend te maken, of rugzak. Dat kan helemaal niet! Ja, je kunt die woorden wel vragend uitspreken, maar het blijven dezelfde woorden. Maar van iemand of die maak je wie, van iets of dat maak je wat, en van die of deze maak je welke. En van zulke maak je wat voor (dit is één woord, ook wel uitgesproken als "waffer"). Vragende voornaamwoorden zijn vragende varianten van gewone voornaamwoorden (in dit geval onbepaalde of aanwijzende voornaamwoorden).

Het vragend maken van een woord, in de zin van echt een andere vorm ervan maken, dat kan verder alleen maar bij bijwoorden. Van zo maak je hoe, van hier of daar maak je waar, van dan of ooit maak je wanneer, enzovoorts. Over al die bijwoorden zijn ook hele verhalen te vertellen (sommige hebben zelfs iets voornaamwoordachtigs), maar daarover een andere keer. Hier verbaas ik me alleen even over het feit dat dat allemaal zomaar kan.


Is dat moeilijk, een vragend voornaamwoord herkennen? Meestal niet. Ze beginnen allemaal met een w (dat is nog eens een ezelsbruggetje!), ze staan meestal vooraan een zin die op een vraagteken eindigt, en het antwoord op de vraag kan (vrijwel) dezelfde zin zijn, maar dan met de niet-vragende variant in plaats van het vragende voornaamwoord. Wie heeft dat gedaan? Die heeft dat gedaan! Welke CD heb je gekocht? Deze CD heb ik gekocht! Wat voor kleren doe je aan? Zulke kleren doe ik aan!


Waarom zei ik nou "Meestal niet"? Omdat het vragend voornaamwoord ook in een zogeheten "afhankelijke vraag" kan staan. Bijvoorbeeld: Ik weet niet wat voor kleren ik aan moet. Hier is geen sprake van een directe vraag (er staat geen vraagteken achter), de vraag zit als het ware "opgesloten" in een andere zin. Eigenlijk staat er Ik weet het antwoord niet op de vraag: "Wat voor kleren doe je aan?".


Het herkennen van afhankelijke vragen is best lastig. Kijk maar eens naar het verschil tussen Wie dat gedaan heeft wil ik niet kennen en Wie dat gedaan heeft wil ik niet weten. Lijkt erg op elkaar, niet? Toch is alleen de tweede een afhankelijke vraag. Er staat: Ik weet het antwoord niet op de vraag: "Wie heeft dat gedaan?". In de eerste zin staat: Iemand heeft dat gedaan, en die persoon wil ik niet kennen.


Is het nu zo belangrijk dat je dat onderscheid kunt aanwijzen? Er is toch in beide gevallen sprake van het woordje wie? Wat maakt het nou uit of je het een vragend noemt en het ander niet? Hm. Daar zit wat in, maar toch voelt iedereen dat verschil wel blijkbaar onbewust aan. Probeer je bij die twee zinnen een bepaling als het onbeklemtoonde toch te zetten, dan voelt iedereen aan dat dat wel kan bij die tweede zin, maar niet bij de eerste. De zin Wie dat toch gedaan heeft wil ik niet weten klinkt prima, maar Wie dat toch gedaan heeft wil ik niet kennen. De laatste zin kun je alleen lezen met een klemtoon op toch, en dan betekent het "desondanks" of zo.


Dat woordje toch (als in Wat heb je toch?) kan blijkbaar alleen bij vraagwoorden gebruikt worden. Waarom? Geen idee. Maar het is wel een wonderlijk feit in ieders taalgevoel. En je kunt het alleen maar beschrijven door gebruik te maken van de term vragend voornaamwoord.

Taalprof grijpt net naast brons

Zo! Daar ben ik wel even trots op. Web-log.nl houdt een top-50 bij van best bezochte weblogs. En wie staat er op 19 juli 2006 op de vierde plaats? Wie? Ik denk dat ik nog maar eens een logje over het vragend voornaamwoord ga schrijven. Dit neemt niemand mij meer af.

Het is gezien



Het was misschien voorbestemd. Toen ik op 19 februari 2006 van web-log.nl een gegenereerd wachtwoord kreeg toegestuurd dat bestond uit een aantal willekeurige letters gevolgd door het getal 558, had ik al kunnen vermoeden dat het tot Taalpost nummer 558 zou duren voordat ze me in de gaten zouden hebben. Gisteren, op de kop af 5 maanden later, was het dan zover.


Heeft dat nou niet lang geduurd, zo vroegen een aantal nieuwe lezers zich af. Ik denk het niet. Een paar pagina's op een totaal van 14 miljard is niet veel. En eerlijk gezegd heb ik er ook wel een beetje expres geen moeite voor gedaan. Dat heeft twee redenen.


dinsdag 18 juli 2006

"Taalprof maakt denkfout"




"Op http://taalprof.web-log.nl is afgelopen nacht beroering ontstaan, toen een lezer de taalprof beschuldigde van een denkfout. Te gast in de studio de beschuldigde taalprof. Goedemorgen!"
"Goedemorgen"
"Dat was wel even schrikken, nietwaar? Zeg eens eerlijk, hebt u inderdaad een uitglijder gemaakt?"



"Nou nee, niet echt."
"Wat was er dan precies aan de hand? Legt u eens uit."
"Welnu, ik had net een uitleg afgerond over het wederkerig voornaamwoord..."
"Oei! Kunt u even kort voor de luisteraars uitleggen wat dat is?"
"Eh, ja. Het enige wederkerige voornaamwoord in het Nederlands is elkaar, op wat verouderde vormen na dan. Dat is een heel raar woord, omdat het niet alleen terugverwijst naar iemand anders, maar als het ware twee kanten opgaat. Zeg je Ze kussen elkaar dan kust de een de ander, én de ander de een."
"Jaja"
"Nou, ik had dus net die uitleg afgerond, en toen dacht ik: ik verklaar ook nog even dat woord, wederkerig, en zet het af tegen wederkerend. Dat deed ik door te zeggen, dat die afleiding met -ig, wederkerig, betrekking heeft op die heen-en-weerverwijzing. Net als lacherig en huilerig duiden op "steeds" lachen of huilen."
"En wat was het probleem?"
"Een lezer merkte op dat ik blijkbaar dacht dat er sprake was van een tussenvoegsel -er."
"Een wat?"
"Bij sommige werkwoorden kun je een lettergreepje -er of -el toevoegen, dat dan een betekenis van herhaling veroorzaakt. Zo is hinkelen het herhaald hinken, stuiteren is het herhaald stuiten. Vrijwel alle werkwoorden op -eren en -elen (met stomme e’s natuurlijk) zijn dergelijke zogeheten frequentatieven."
"Frequentatieven, moeilijk woord!"
"Dat valt wel mee. Denk maar aan frequentie."
"Ja natuurlijk. Maar was dat zo?"
"Was wat zo?"
"Hebt u daar inderdaad een denkfout gemaakt?"
"Nee natuurlijk niet. Ik had dat inderdaad niet moeten formuleren met het woordje steeds, maar ik heb eerlijk gezegd nooit aan een frequentatief gedacht. Zoals de lezer terecht opmerkt is er bij wederkerig geen sprake van een toegevoegde lettergreep -er. Die  r is van wederkeren. Nee, ik dacht eerder aan een habituele betekenis."
"Wat is dat nu weer?"
"Denk maar aan het Engelse habit. Habitueel heeft met gewoonte te maken. Een habituele betekenis van een werkwoord wil zeggen dat je iets gewoonlijk doet."
"Kunt u daar een voorbeeld van geven?"
"Een habituele betekenis kan bijvoorbeeld opgeroepen worden door een bijwoordje. Neem bijvoorbeeld het woordje graag. Als je zegt Ik wandel graag, dan zeg je niet alleen dat je wandelen leuk vindt, maar ook dat het wandelen voor jou een gewoonte is waar je plezier aan beleeft."
"Aha."
"Je kunt dat ook duidelijk zien als je bijvoorbeeld een zin hebt waarin die wandeling op een precies tijdstip wordt geplaatst. Bijvoorbeeld Gisteren heb ik van twee tot drie uur gewandeld. Daar kun je onmogelijk graag bij zetten."
"Gisteren heb ik van twee tot drie uur graag gewandeld, nee dat kun je inderdaad niet zeggen."
"Je kunt dat best leuk hebben gevonden, maar het kan geen gewoonte zijn om gisteren van twee tot drie uur te hebben gewandeld."
"Dat is dus een habituele betekenis."
"Precies. En die bedoelde ik. En natuurlijk is een gewoonte niet iets wat je maar één keer doet. Dat doe je herhaaldelijk. Vandaar dat ik steeds zei. Ongelukkige woordkeus, dat geef ik toe. Maar geen denkfout."
"Maar uw lezer zei: ik geloof niet dat er een systeem in zit, in die betekenis van woorden op -ig. Hoe weet u dat zo zeker dan?"
"Een verstandig man staat op de schouders van reuzen. Ook de grote naslagwerken merken die betekenis op. Zo noemt de beroemde taalkundige Schönfeld als voorbeeld een woord uit het oudnieuwnederlands…"
"Het wát?"
"Zeg maar, het Nederlands vóór het middeleeuws en na het oudnederlands. Zo rond het einde van het eerste millennium. Maar goed, hij noemt het woord lezig, dat "leeslustig" zou betekenen. Mooi woord, zeker uit een tijd dat vrijwel iedereen analfabeet was. Dat zou ik best weer ingevoerd willen zien."
"Haha, dat zal wel moeilijk worden met de ontlezing van deze tijd!"
"Dat denk ik ook. Maar die betekenis "leeslustig", dat lijkt me eigenlijk precies die habituele betekenis."
"Jaja"
"Maar ook de moderne Van Dale geeft als een van de omschrijvingen van het achtervoegsel -ig: achtervoegsel waarmee van ww. bn. worden gevormd die betekenen: (al te zeer) geneigd tot het verrichten van hetgeen in het grondwoord is uitgedrukt."
"Pardon?"
"Bijvoorbeeld, knorrig betekent  al te zeer geneigd tot knorren, en treiterig betekent al te zeer geneigd tot treiteren."
"Aha"
"Ik vind het wat onhandig omschreven, en er zit ook een beetje een element van afkeuring in, dat door Schönfeld ook al was opgemerkt (pejoratief, noemde hij dat). Maar het is onmiskenbaar habitueel."
"Uw lezer geeft nog het voorbeeld smerig. Dat kun je toch niet opvatten als al te zeer geneigd tot smeren."
"Nee, Schönfeld merkt ook al op dat je oorspronkelijk alleen zelfstandige naamwoorden kon verbinden met -ig. Doordat sommige zelfstandige naamwoorden hetzelfde waren als de stammen van een werkwoord ontstond ook de mogelijkheid om werkwoorden met -ig te verbinden. Maar smerig lijkt me een afleiding van het zelfstandig naamwoord smeer ("vet, vuiligheid"), met als betekenis "rijkelijk voorzien van smeer"."
"Tot slot, meneer de taalprof. Hoe zit het dan met die extra -er in huilerig?"
"Ja, dat is wel interessant. Ik geloof dat die afleiding met -erig in het huidige Nederlands productiever is dan de afleiding met -ig. Ik zou tenminste best een nieuw woord terugkeerderig kunnen maken, voor iemand die er een gewoonte van maakt om telkens terug te keren. Ik acht het trouwens helemaal niet onmogelijk dat daar dan toch sprake is van twee achtervoegsels: -ig met habituele betekenis, en -er om nog eens extra die frequentie te benadrukken. Een beetje dubbelop misschien, maar best expressief."
"Expressief, inderdaad. En daar gaat het maar om. Na de reclame gaan we verder met de vraag Witte sokken in sandalen, kan dat weer? en u kunt nog inbellen tot negen uur precies. Voor nu, hartelijk dank taalprof…"
"Graag gedaan"
"En tot zolang, muziek!"





maandag 17 juli 2006

Een hele verandering




De voorpagina van de NRC, zaterdag 15 juli, onderaan de pagina. Een grote kop: Drie Italiaanse topclubs door rechter gedegradeerd. Ik weet zeker dat er meer Nederlanders, net als ik, even op het verkeerde been stonden. Maar hoe zit dat? Je moet wel een beetje van ontleden weten wil je daarover mee kunnen praten.



Als de bewuste kop had geluid Drie Italiaanse topclubs gedegradeerd, dan was er niets aan de hand geweest. In krantenkoppen wordt wel vaker het werkwoord zijn weggelaten. Blijkbaar was er dan bedoeld: Drie Italiaanse topclubs zijn gedegradeerd. Dat zijn gedegradeerd was dan eenvoudigweg een voltooide tijd geweest van Drie Italiaanse topclubs degraderen. Ze degraderen, en als gevolg daarvan zijn ze gedegradeerd.

Nu staat erbij door de rechter. Dat lijkt op het eerste gezicht vreemd. Hoezo, "door de rechter"? Is die rechter soms de oorzaak ervan dat die clubs degraderen? Maar dat is toch raar, om dat zo te zeggen?


De oplossing is natuurlijk dat de zin door die toevoeging een lijdende vorm wordt, namelijk de lijdende vorm van de zin De rechter degradeerde drie Italiaanse topclubs. Zet je die zin in de lijdende vorm, en daar weer de voltooide tijd van, dan krijg je Drie Italiaanse topclubs zijn door de rechter gedegradeerd (geworden). Dan laat je zijn weg, en je krijgt de krantenkop.


Maar kan dat zomaar? Is degraderen ook een werkwoord waar een lijdend voorwerp bij kan staan? Jazeker! Het wordt tegenwoordig wel meestal gebruikt zonder lijdend voorwerp (De club degradeert), en vandaar ook de verwarring, maar met lijdend voorwerp (Iemand degradeert de club) kan ook.


Degraderen valt in een grote klasse van zogeheten veranderingswerkwoorden. Dat zijn werkwoorden die de verandering van een toestand aangeven. Het bekendste voorbeeld is het werkwoord... veranderen!


Wat is het bijzondere van deze werkwoorden? Ze komen allemaal in twee versies voor: iemand verandert iets, en iets verandert. In de eerste variant krijgen ze een voltooide tijd met hebben (iemand heeft iets veranderd), in de laatste is het hulpwerkwoord zijn (iets is veranderd). De laatste variant heeft geen lijdende vorm, de eerste wel (iets wordt door iemand veranderd). De verwarring ontstaat als je van die lijdende vorm een voltooide tijd maakt. Dan valt die vorm samen met de gewone voltooide tijd van de tweede variant.


Dat in de kop van het NRC-artikel de lijdende vorm bedoeld is, blijkt niet alleen door die toevoeging door de rechter. De eerste zin van het artikel luidt: De voetbalclubs Juventus, Lazio en Fiorentina zijn door een tribunaal van de Italiaanse voetbalbond teruggezet naar de serie B. Hier is het woord degraderen in de eerste variant (dus met lijdend voorwerp) vervangen door terugzetten, dat geen veranderingswerkwoord is en de tweede variant mist (je kunt niet zeggen: Juventus zette terug naar de serie B).


Dat degraderen gewoonlijk in de tweede variant wordt gebruikt, blijkt dan weer in het vervolgartikel (op pagina 12). Daar staat de zin: Juventus levert 2 titels in en degradeert met Fiorentina en Lazio naar de serie B. Dit is duidelijk de tweede variant van het veranderingswerkwoord. Niks lijdende vorm, niks door de rechter.


Het degraderen van voetbalclubs is tegenwoordig meestal een automatisme: als de club onderaan eindigt, degradeert hij naar de lagere klasse. Daar komt geen persoon of instantie bij te pas die de club daadwerkelijk "terugzet". Ik denk dus dat het met de eerste variant van het veranderingswerkwoord degraderen binnenkort afgelopen is. Tenzij de schandalen toenemen en de rechter op uitgebreide schaal clubs moet gaan zitten degraderen.

De dubbele boemerang




In de vorige log schreef ik over het wederkerend voornaamwoord, waarvan de verwijzing als een boemerang "terugkeert" naar iets wat je eerder gezegd hebt. In het Nederlands bestaat er echter één woord, dat als een soort "dubbele boemerang" werkt.


Dat is het woordje elkaar (met zijn ouderwetse varianten elkander en malkander). Als je zegt: Johan en Marco zijn het met zichzelf eens, dan verwijst zichzelf terug naar Johan en Marco. Samen zijn ze het eens, of ieder vindt dat hij zelf gelijk heeft. Zeg je echter Johan en Marco zijn het met elkaar eens, dan is Johan het eens met Marco, en Marco is het eens met Johan. De een met de ander ("heen") én de ander met de een ("en terug").

Die dubbele-boemerangverwijzing zoals ik hem hier uitleg gaat op voor twee personen. Voor meer dan twee personen wordt het ingewikkelder. Een zin als Alle kinderen keken elkaars proefwerk na kun je op meerdere manieren opvatten. Het kan zijn dat ieder kind van ieder ander kind het proefwerk nakijkt, maar het kan ook dat ieder kind van één ander kind het proefwerk nakijkt, maar zodanig dat alle proefwerken aan de beurt komen. De laatste betekenis is het meest waarschijnlij

Ook een zin als De koningen volgden elkaar in snel tempo op kun je alleen maar begrijpen in de zin dat iedere koning één ander opvolgt, maar wel zo dat ze allemaal bij die reeks van opvolging betrokken zijn.


Belangrijk in de betekenis van elkaar lijkt in ieder geval dat de "boemerangverwijzing" niet ophoudt na één terugkeer. De een doet iets, niet met zichzelf, maar met een ander, die hetzelfde doet met een ander, enzovoorts, tot je uiteindelijk weer bij die eerste uitkomt. Wederkerig, heet dat. Ter onderscheiding van wederkerend, omdat de verwijzing niet zomaar "terugkeert", maar "steeds terugkeert", net zoals iemand die "lacherig" is steeds lacht, of iemand die "huilerig" is steeds huilt.


Ook het wederkerige voornaamwoord is eigenlijk een speciale soort persoonlijk voornaamwoord. Neutrale verwijzing (geen speciale extra betekenissen), alleen gaat die verwijzing heen en weer tussen twee dingen of personen. Veel gekker kan het niet worden in de taal.






Het boemerang-voornaamwoord


Ik heb het al herhaaldelijk gezegd, en ik zeg het nog maar eens: voornaamwoorden zijn heel speciale woorden in de taal. In vorige logs omschreef ik ze heel algemeen als verwijzende woorden. En die verwijzing, dat is niet zomaar een verwijzing, zoals je met je vingers of met aanwijsborden kunt doen. Met voornaamwoorden kun je ook verwijzen naar iets wat je al eerder gezegd hebt (of zelfs naar iets wat je nog gaat zeggen). Dit is met geen enkele andere woordsoort mogelijk.

woensdag 12 juli 2006

Voornaamwoorden en bedgeheimen



"Ummm..."
"Wat is er?"
"Ja, ik weet niet hoe ik het moet zeggen..."
"Wat is er dan?"
"Eh, nou, ik snap er eigenlijk niets van."
"Waarvan?"
"Van die voornaamwoorden. Je hebt dan wel wat uitgelegd over persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden, en fruitvliegjes en zo, maar ik zie daar eerlijk gezegd het nut niet van in."

"Maar jij vroeg daar toch om, om een uitleg over al die verschillende soorten voornaamwoorden? En ik ben nog niet eens halverwege!"
"Ja dat is wel zo, maar ik zie nou nog niet wat ik eraan heb, aan al die onderscheidingen."
"Wat wil je eraan hebben dan?"
"Ik bedoel, je vertelt dan wel van dat fruitvliegje, dat dat interessant is voor de wetenschap, maar wat schiet ík daar nou mee op? Ik ben toch geen taalkundige? In de biologielessen leren we toch ook niet alles over het fruitvliegje, waarom moeten we in de lessen zinsontleding dan wel alles van het voornaamwoord weten?"
"Ja, wacht even, je leert ook niet alles."
"Nou precies, ik zou denken dat we alleen leren wat nuttig is."
"Nuttig."
"Ja, iets wat praktisch nut heeft, in het gewone leven zal ik maar zeggen."
"Wat zou jij dan een praktisch nut vinden?"
"Eh, bijvoorbeeld dat ik er beter van ga praten, of schrijven."
"Beter schrijven."
"Ja, dat ik niet steeds van die stomme spelfouten maak waar ze me om uitlachen, of waardoor straks mijn sollicitaties gaan mislukken."
"Jaja, dus goed leren spellen heeft praktisch nut?"
"Dat zou ik wel zeggen, ja."
"Dan zou je eigenlijk wel het verschil tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord moeten kennen."
"O ja? Leg eens uit dan."
"Hoe schrijf jij jou?"
"Wat?"
"Het woordje jou, hoe spel je dat?"
"Nou gewoon, jee oo uu, jou."
"En jou in jouw moeder?"
"Ik snap het niet. Hetzelfde, toch? Ik hoor geen verschil."
"Je kunt het inderdaad niet horen. Maar het bezittelijk voornaamwoord jouw schrijf je met een w op het eind, en het persoonlijk voornaamwoord zonder. Net als uw en u, maar daar kun je het soms nog een beetje horen."
"O dat wist ik niet. Hoe moet ik dat weten?"
"Ik heb geen flauw idee. Misschien had je het ergens op kunnen pikken. Maar het is wel nuttig als je het verschil tussen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord kent."
"Jaja"
"Zal ik nog eens wat nuttigs vertellen dan?"
"Ja graag!"
"Stel je ligt voor het eerst in bed met je geliefde…"
"Aha, nou wordt het interessant!"
"En die vraagt jou opeens Mag ik jou kussen? Tenminste, je denkt dat je jee oo uu hoort (dat wil je misschien graag horen), maar misschien was het toch jee oo uu wee. Dat maakt nogal verschil."
"Ja nou!"
"Op zo’n moment kun je natuurlijk niet vragen Schrijf het effe op, want dan is de hele magie van het moment weg."
"Ja dat is wel een beetje suffig."
"Dat bedoel ik! Daar ga je met het nut van je spelling. Maar goed, wat doe je? Je kunt natuurlijk wel gokken, op grond van andere "signalen", maar dat is riskant. Tegelijkertijd kan dit moment bepalend zijn voor jullie hele relatie. Stel dat jij nu met een schaapachtig gezicht je hoofdkussen aanreikt, dan kun je het verder wel vergeten. Maar ook als jij met gesloten ogen en getuite lippen gaat liggen wachten loop je het risico een figuur te slaan."
"Pijnlijk!"
"Eigenlijk is er maar één oplossing."
"En die is?"
"Dat jij én je geliefde allebei een totale beheersing hebben over de benoeming van het voornaamwoord."
"Hoe helpt me dat dan?"
"Dan vraag je gewoon Persoonlijk of bezittelijk? en wie weet is het antwoord dan Persoonlijk natuurlijk, gekkie! en dan komt alles nog goed."

dinsdag 11 juli 2006

De taalprof legt zijn methode uit



Je hebt net de nieuwe CD van Marco Borsato voor je verjaardag gekregen. Je vriendje komt op bezoek en zegt: "Hee, dat is mijn CD!". Wat betekent dat? Dat is nogal makkelijk: het betekent dat hij vindt dat die CD zijn eigendom is. Hij denkt misschien dat jij hem hebt geleend, of gestolen, in ieder geval, hij gebruikt het woordje mijn in zijn "bezittelijke" betekenis.

Dit is waarschijnlijk de reden dat het woordje mijn hier benoemd moet worden als een bezittelijk voornaamwoord. Maar nu krijg je ineens Marco Borsato zelf op bezoek. Die komt je kamer binnen, ziet die CD liggen, en zegt: "Hee, dat is mijn CD!" Wat denk je nu?

maandag 3 juli 2006

Mysterieuze personen


Vraag aan tien mensen die het weten kunnen om je uit te leggen wat een persoonlijk voornaamwoord is. Negen van die tien zullen in hun eerste zin iets zeggen als "je kunt ermee naar personen verwijzen."
Daarmee wordt het belangrijkste misverstand over het persoonlijk voornaamwoord in het leven geroepen: dat dat woordje persoonlijk iets te maken heeft met het verwijzen naar mensen.

En wat zegt die tiende persoon die je het vraagt? Die tiende, dat is natuurlijk de taalprof. En die zegt heel wat anders.

zondag 2 juli 2006

Een bijzondere woordsoort





Wat maakt het voornaamwoord tot een bijzondere woordsoort? Alles, eigenlijk. In deze log werd al opgemerkt dat het voornaamwoord interessant is omdat het betekenisarm is. Daardoor kun je in voornaamwoorden de kleinste betekeniseenheden in de taal in levende lijve aan het werk zien. Maar er is nog veel meer.

Om te beginnen is het voornaamwoord een gesloten woordklasse. Simpel gezegd: er zijn er niet zo veel van, en er komt er haast nooit eentje bij. Zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, daarvan staan er tienduizenden in een gemiddeld woordenboek. Maar een knappe jongen die honderd voornaamwoorden kan opsommen. Dan moet je heel soepel tellen, en alles meerekenen wat ook maar in de verste verten een beetje op een voornaamwoord lijkt.


In schoolgrammatica (en ook in heel wat minder geleerde publicaties) lees je vaak dat het voornaamwoord zo heet omdat het in plaats van (= "voor") naamwoorden staat. Het voornaamwoord "staat voor" het zelfstandig naamwoord of het bijvoeglijk naamwoord. Dat is allemaal leuk en aardig, maar wat schiet je daar nou mee op? En klopt dat wel? Voor welk naamwoord staat bijvoorbeeld ik dan? De spreker? Mijn persoon? Maar dat zijn telkens twee woorden! Eigenlijk klopt die hele bewering dus niet echt.


Het probleem is dat die term voornaamwoord duizenden jaren geleden bedacht is door taalkundigen, die voornamelijk het Latijn voor ogen hadden (die noemden de woordsoort pronomina, wat we in het Nederlands domweg letterlijk vertaald hebben). En die taalkundigen waren best slimme jongens (in tegenstelling tot vandaag waren er toen weinig vrouwelijke taalkundigen), maar ze wisten echt nog niet zoveel van taal als wij nu. Niet omdat ze dommer waren, maar omdat het taalkundige onderzoek de afgelopen tweeduizend jaar heus wel vooruitgang heeft geboekt. Maar goed, daardoor zitten we opgescheept met een term die uitdrukt hoe men daar tweeduizend jaar geleden over dacht. En omdat voornaamwoorden vooral in de laatste eeuw heel erg veel aandacht hebben gekregen, is daar nu veel meer over bekend.


Het belangrijkste wat voornaamwoorden onderscheidt van andere woorden is de manier waarop ze verwijzen. Met voornaamwoorden kun je mensen, dieren of dingen aanwijzen, of je kunt het daarover hebben zonder dat je andere eigenschappen noemt. Andere woorden hebben dat niet. Een woord als minister-president verwijst niet naar een persoon, maar naar een eigenschap, een beroep. Wil je het over een persoon hebben, dan moet daar op zijn minst een lidwoord bij (de minister-president). Een voornaamwoord heeft dat allemaal niet nodig. Met hij, hem of die kun je het over dezelfde persoon hebben, zonder dat je erbij zegt wat zijn beroep is. Hooguit drukt het woord hij uit dat de betreffende persoon een man is.


Voornaamwoorden zijn dus betekenisarme verwijswoorden, voor als je niet telkens een hele woordgroep wilt gebruiken om over iemand of iets te praten. Handige afkortingen die de dagelijkse gesprekken een stuk korter maken. Een soort SMS-taal uit de oertijd, zou je kunnen zeggen.

Betekenisarm, dat betekent: met weinig betekenis. Het simpelste voornaamwoord is een woord dat naar een concreet iets of naar een specifieke persoon verwijst. Jij, ik, hun, veel minder betekenis kun je niet hebben. Dat is het persoonlijk voornaamwoord. Je kunt iets of iemand ook meer precies aanwijzen, met het betekeniselement "dichtbij" of "veraf". Dan heb je het aanwijzend voornaamwoord. Of je kunt het voornaamwoord als een soort bijvoeglijk naamwoord gebruiken (jouw, mijn), waardoor je het bezittelijk voornaamwoord krijgt (weer zo'n foute term). Of je gebruikt het voornaamwoord om iemand of iets te introduceren in het gesprek, zodat je daar later naar kunt verwijzen (iemand, iets). Dan heb je het onbepaald voornaamwoord. Je kunt die verwijzing ook "bevragen". Dat betekent dat je vraagt naar een verwijzing (wie?, wat?). Allemaal heel kleine variaties op het betekenisarme verwijswoord.


Het meest bijzondere voornaamwoord in het Nederlands is het betrekkelijk voornaamwoord. Ook dat is een soort jokerteken, dat in bijvoeglijke bijzinnen (bijzinnen die bij een zelfstandig naamwoord staan) de link legt met het zelfstandig naamwoord (de speler die de bal heeft). Zeer bijzonder, met hele rare eigenschappen in het Nederlands.

In de komende logs zal ik al deze voornaamwoorden eens onder de loep nemen. Ze zijn allemaal in hun soort vreselijk interessant, en er valt veel meer over te vertellen dan je gewoonlijk hoort.


Één bijzonderheid van het voornaamwoord heb ik nog niet verteld: eigenlijk is het voornaamwoord geen echte woordsoort. Van een los woord kun je gewoonlijk wel zeggen of het een werkwoord is, of een voegwoord, of een bijwoord. Maar voornaamwoorden, die kun je alleen maar goed herkennen als je ze als zinsdelen bekijkt. Je moet weten wat voor rol ze spelen in de zin om ze goed te kunnen benoemen. Ook dat is iets wat andere woordsoorten niet hebben. Ja, het voornaamwoord is een bijzondere woordsoort!