Op deze pagina kun je je vragen stellen. Voeg je vraag onderaan toe
als reactie, en de taalprof zal hem zo snel mogelijk beantwoorden.
Heb je hier ooit een vraag gesteld en kun je hem niet meer vinden? Kijk dan in het Overzicht naar gearchiveerde vragen en reacties (helemaal naar beneden bladeren!).
Je kunt nu ook in het nieuwe auteursregister je eigen naam opzoeken!
Geachte taalprof,
BeantwoordenVerwijderenMijn studenten moesten deze zin in de goede volgorde zetten:
Als het mooi weer is (op een waddeneiland/een mooie vakantie/hebben/altijd/je)
Mijn studenten schreven: ... heb je altijd op een waddeneiland een mooie vakantie.
Ze volgden daarbij de regel: tijd-plaats-object.
Gevoelsmatig klopt er toch iets niet. Moet het niet zijn '... heb je op een waddeneiland altijd een mooie vakantie'?
Maar waarom wijkt deze zin dus wat de regel betreft af? Waarom plaats ik, als ik de zin zelf zeg, de tijdsaanduiding achter de plaatsaanduiding?
Dank voor uw hulp.
@Jenneke Oosterhoff: die regel tijd-plaats-object is maar een vuistregel, die bovendien in het Nederlands niet zo heel erg functioneel is. In het Nederlands is 'Ik wil om drie uur in de keuken een kop thee drinken' maar marginaal beter dan 'Ik wil in de keuken om drie uur een kop thee drinken'.
BeantwoordenVerwijderenIn dit geval komt daarbij dat de tijdsbepaling 'altijd' (net als 'ooit', de plaatsbepalingen 'overal' en 'nergens', en alle onbepaalde bepalingen) "kwantificationeel" is. Dat betekent dat in deze zin niet zomaar een gebeurtenis aan één tijdstip wordt gekoppeld, maar aan een heleboel mogelijke tijdstippen. Daardoor ontstaat er betekenisverschil als je zo'n bepaling op een andere plaats in de zin zet. Dat is een beetje een technisch verhaal, maar het zit ongeveer zo:
Een kwantificationele bepaling heeft bereik over alles wat erop volgt, en niet over wat eraan voorafgaat. Zeg je 'Ik wil altijd in Amsterdam winkelen' dan druk je uit dat je bij elke gelegenheid iets wil, namelijk in Amsterdam winkelen. 'In Amsterdam' en 'winkelen' staan in het bereik van 'altijd'. Bij elke gelegenheid kies je opnieuw Amsterdam en winkelen.
Zeg je nu 'Ik wil in Amsterdam altijd winkelen', dan staat 'in Amsterdam' buiten het bereik van 'altijd'. Wat je nu zegt is: ik wil in Amsterdam iets, namelijk bij elke gelegenheid winkelen.
Nu jouw zin. Daar is behalve 'altijd' ook 'op een waddeneiland' een kwantificationele bepaling (omdat hij onbepaald is). In de volgorde 'Als het mooi weer is heb je altijd op een waddeneiland een mooie vakantie' betekent dan: "Bij iedere gelegenheid dat het mooi weer is heb je een waddeneiland waarop het mooi weer is". In de volgorde 'Als het mooi weer is heb je op een waddeneiland altijd een mooie vakantie' staat er: 'Als het mooi weer is, heb je op een waddeneiland bij elke gelegenheid een mooie vakantie'. Die laatste betekenis zit waarschijnlijk dichter bij je bedoeling.
Zinnen met kwantificationele bepalingen kun je niet zomaar met een vuistregeltje beoordelen. Die moet je echt op taalgevoel in elkaar zetten. Voor taalleerders met een andere moedertaal lijkt dit lastig, maar het bereik van kwantificationele bepalingen werkt in alle talen ongeveer hetzelfde. Een gevoel voor dit soort bepalingen zouden taalleerders dus op basis van hun moedertaal moeten ontwikkelen.
Hoe noem je de woorden ja en nee?
BeantwoordenVerwijderenBetrekkelijke bijwoorden?
met vr goet
@posthuma: 'ja' en 'nee' vallen onder de tussenwerpsels. Het zijn geen bijwoorden, want vooraan de zin geplaatst hebben ze geen effect op de plaats van de persoonsvorm. Het is niet '*ja snap ik het' maar 'ja ik snap het'.
BeantwoordenVerwijderenJe kunt beide woorden wel in zogeheten "zelfnoemfunctie" gebruiken als een zelfstandig naamwoord: 'Mijn ja is geen nee' bijvoorbeeld. Dan benoem je ze als zelfstandig naamwoord.
Zelf heb ik er geen moeite mee, maar mijn vriend gooit de woorden kennen en kunnen, kan en kon enz. makkelijk door elkaar. Hij wilt dat ik er op let en hem help dit aan te passen. Maar hoe leg je het gebruik van deze woorden nou goed uit?
BeantwoordenVerwijderenKennen doe je met je hoofd en kunnen doe je met je handen.
Maar dan nog loop ik vast hier en daar. Hoe kan ik dit het beste uitleggen, is er nog een "ezelsbruggetje"?
@CJ: jouw vriend is geen uitzondering. Dit zegt het Etymologisch woordenboek erover: "Kunnen en kennen worden in de standaardtaal sinds de 17e eeuw streng onderscheiden, met name door de invloed van de grammatica van Christiaen van Heule uit 1625. In de spreektaal, met name de Hollandse, hebben deze beide werkwoorden echter sterk overlappende betekenissen. Dit is niet, zoals bij leggen en liggen, het gevolg van samenval van bepaalde vormen binnen de vervoegingen en heeft ook niet te maken (Van der Sijs 2004, 512–4) met een Noordzee-Germaanse ontronding u > e, maar heeft een semantische oorzaak (Stroop 2005): kunnen, mnl. connen betekende al in de vroegste teksten ook ‘kennen, bekend zijn met’ en is dus van oudsher gedeeltelijk synoniem met kennen; verwarring van beide woorden ligt dus voor de hand."
BeantwoordenVerwijderenAlhoewel je dus zult moeten accepteren dat er overlappende gevallen zijn, lijkt me jouw omschrijving van 'kennen' als iets wat je met je hoofd doet, wel geschikt.
Ik zou 'kunnen' echter eerder uitleggen vanuit zijn "modale betekenis". 'Kunnen' heeft altijd met mogelijkheid te maken. Wat kan, dat is mogelijk, maar ook wat je kunt is datgene wat voor jou mogelijk is. Wat je kent is dan eerder datgene wat jou bekend is.
Bij 'kennen' hoort 'kende, gekend' en bij 'kunnen' hoort 'kon, gekund'.
'Kunnen' heeft als modaal werkwoord ook een bijzondere persoonsvorm: het is 'ik kan', 'jij kunt' (eventueel 'jij kan'), 'hij/zij kan'. In elk geval is de eerste persoon gelijk aan de derde persoon. Dat is bij alle modale hulpwerkwoorden zo, ook bij mogen, moeten, zullen en willen. Het viel me op dat jij in je mail 'hij wilt' schreef, maar misschien is dat een vergissing. Volgens de standaardtaal is het 'hij wil'.
'Kennen' heeft een regelmatige persoonsvorm: 'ik ken', 'jij/hij/zij kent'.
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenEen vraag over samentrekking:
a Dit geloof je niet, maar is wel echt gebeurd.
b Wat nu komt geloof je niet, maar is wel echt gebeurd.
Deze samentrekking zouden niet 'mogen'. Maar vooral zin b klinkt toch wel goed. Ik vind in de ANS geen passage die beschrijft waarom deze zin wel goed klinkt. Heeft het iets te maken met wat Wim Klooster op p. 217 van 'Grammatica van het hedendaags Nederlands' schrijft?
Alvast veel dank,
Roos
Ha die Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenEen zin als deze, "Hun werden geweldpleging en openbare dronkenschap ten laste gelegd", wat moet ik daar nu mee? "Ze werden opgepakt voor geweldpleging en dronkenschap in het openbaar", oké, dat kan altijd, maar zo'n formulering is juridisch weer niet in de haak. Wat te doen?
Bij voorbaat dank,
Rico
@Rico: Wat te doen? Dat ligt er maar aan wat je doel is. De zin 'Hun werden geweldpleging en openbare dronkenschap ten laste gelegd' klinkt misschien erg formeel en juridisch, maar de ontleding is volstrekt helder: 'geweldpleging en openbare dronkenschap' is het onderwerp van de zin, daarom is de persoonsvorm in het meervoud (twee zaken werden ten laste gelegd). En 'hun' is het meewerkend voorwerp ('aan deze mensen werden twee zaken ten laste gelegd'). Het gebruik van 'hun' (en niet 'hen') in dit geval is geheel volgens de boekentaalregel.
BeantwoordenVerwijderenDe combinatie van een lijdende vorm, het formele 'hun', én dan ook nog eens de ouderwetse bepaling van gesteldheid 'ten laste' maakt de zin inderdaad tot een heel formele uitspraak. In het dagelijkse taalgebruik (en misschien zelfs in een krantenartikel) zul je een omschrijving gebruiken zoals jij voorstelt (of iets als 'Ze werden beschuldigd van ...'). In de rechtbank zal deze formulering echter ongetwijfeld de voorkeur krijgen.
@Taaladviesdienst: (@Roos) Volgens mij rekent Klooster deze gevallen ook fout (zie pagina 216). Op pagina 217 heeft hij het over die gevallen waarbij wel hetzelfde zinsdeel wordt samengetrokken (het onderwerp), maar in de eerste zin is het onderwerp van een koppelwerkwoord en in de tweede van een werkwoordelijk gezegde met hulpwerkwoord 'zijn' ('Hij is niet ziek maar desondanks niet verschenen').
BeantwoordenVerwijderenIn jouw geval gaat het om een samentrekking van een zinsdeel dat in het eerste stuk van de zin lijdend voorwerp is en in het tweede stuk onderwerp.
Maar waarom klinkt dat voor jou dan zo goed? Ik denk dat dat komt doordat het zinsdeel in beide delen van de zin ongeveer dezelfde functie heeft. 'Dat geloof je niet' is door het onpersoonlijke karakter van 'je' ongeveer synoniem met 'Dat is ongelooflijk'. En 'Dat is ongelooflijk, maar wel echt gebeurd' is prima.
Volgens mij wordt de zin ook slechter als je een specifiek onderwerp invult: 'Dat geloofde hij niet maar was wel echt gebeurd'. Of 'Dat geloven mijn ouders niet maar is wel echt gebeurd'. Dat klinkt meteen een stuk slechter. Nietwaar?
Dank je wel!
BeantwoordenVerwijderenHet kan inderdaad liggen aan het onpersoonlijke karakter van 'je', want 'Dat geloof jij natuurlijk weer niet, maar is wel echt gebeurd' is erg raar. Ik heb inderdaad ook moeite met 'Dat geloofde hij niet maar was wel echt gebeurd' en 'Dat geloven mijn ouders niet maar is wel echt gebeurd.' En 'Je gelooft dit niet, maar is wel echt gebeurd' gaat helemaal mis.
Naar mijn gevoel is daar niks mis mee, Roos en prof
BeantwoordenVerwijderen@kevin: het kan zijn dat jij 'is/was wel echt gebeurd' als een zelfstandige uiting ziet, dus niet als een samentrekking. Dan zou deze volgens jou wel slechter moeten zijn: 'Dat geloven mijn ouders niet maar gebeurde wel echt'. Want dat kan volgens mij alleen maar een samentrekking zijn. Of is daar ook niets mis mee?
BeantwoordenVerwijderenDie is wel mis
BeantwoordenVerwijderen@kevin: ok, dan zou ik veronderstellen dat jij de zin 'is wel echt gebeurd' als zelfstandige uiting zo acceptabel vindt dat je die ook in een nevenschikking kunt hebben.
BeantwoordenVerwijderenBeste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIs in de zin 'Dat soort sentimenten moet meteen de kop worden ingedrukt' 'dat soort sentimenten' te benoemen als possessieve datief?
Roos
Beste taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIn een taalles voor groep 8 moeten de kinderen alle persoonlijke voornaamwoorden in een verhaal benoemen. Eén van de zinnen is "je moet mij eens zien, als ik naast mijn moeder sta". In het antwoordenboek wordt uit deze zin het woord 'mijn' een persoonlijk voornaamwoord genoemd. Evenals het woord 'mijn' uit de zin "Ook als mijn moeder me vraagt....."
Ik denk dat het woord 'mijn' een bezittelijk voornaamwoord is.Wat is het goede antwoord?
Ine
Ik ben erg benieuwd naar het antwoord op de vraag van Roos. Mijn eerste reactie was dat "de kop indrukken" eigenlijk één werkwoord is. Benoemen van "de kop" is nogal zinloos, omdat "de kop indrukken" gewoon een vaste uitdrukking is. In dat geval is "Dat soort sentimenten" simpelweg lijdend voorwerp. Dat is voor mij wel het meest bevredigend. Zeker als je "de kop" apart wil gaan benoemen, wat volgens mij nergens op uitkomt.
BeantwoordenVerwijderen@Ine
"Mijn" is in die laatste zin gewoon bezittelijk voornaamwoord.
@Ine: kevin heeft gelijk. 'Mijn' is hier een bezittelijk voornaamwoord. Het kan nooit een persoonlijk voornaamwoord zijn (alleen nog een zelfstandig naamwoord met verschillende heel andere betekenissen, zoals een met explosieve stof gevuld voorwerp).
BeantwoordenVerwijderenMisschien is de vergissing ontstaan vanuit de gedachte dat 'mijn' in 'mijn moeder' niet echt een "bezittelijke betekenis" heeft (je moeder is niet je eigendom). Maar met bezittelijke voornaamwoorden kun je bijna iedere relatie aangeven. Zie voor meer uitleg over de bezittelijke voornaamwoorden: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/07/de_taalprof_leg.html
@Roos: het is zeker dat de constructie uit jouw zin ontstaan is uit een zogeheten possessieve datief. Jij gebruikt de passieve zin 'Dat soort sentimenten moet meteen de kop worden ingedrukt'. De actieve vorm luidt (ik formuleer 'm even met het onpersoonlijke 'je') 'je moet dat soort sentimenten meteen de kop indrukken'.
BeantwoordenVerwijderenDe constructie is: 'iets de kop indrukken'. Dat komt overeen met andere uitdrukkingen als 'iemand de mantel uitvegen', 'iemand de ogen openen', 'iemand het hoofd op hol brengen', 'iemand de nek masseren'.
Ik geef deze voorbeelden om te laten zien dat er een zekere variatie bestaat: sommige van deze gevallen zijn uitgesproken figuurlijk ('iemand de mantel uitvegen' bijvoorbeeld), en andere uitgesproken letterlijk ('iemand de nek masseren'). De andere zitten er een beetje tussenin.
Ik denk dat kevin inderdaad gelijk heeft als hij opmerkt dat je deze gevallen als werkwoordelijke uitdrukking kunt beschouwen. Dat verklaart meteen de problematiek. En wel als volgt.
In de letterlijke variant (die ten grondslag ligt aan alle gevallen) is er steeds sprake van een lijdend voorwerp ('de nek', 'het hoofd', 'de kop', 'de mantel') en een meewerkend voorwerp (meestal een persoon). Sommige taalkundigen zullen misschien spreken van een belanghebbend voorwerp, of een indirect object, maar dat doet er even niet toe. Het punt is dat het een voorwerp betreft waar je een voorzetsel bij kunt zetten. Bij een meewerkend voorwerp/indirect object kan dat 'aan', 'voor' of 'bij' zijn, en hier is het 'bij' ('bij iemand de nek masseren').
Wat is nu het probleem als je het lijdend voorwerp met het werkwoord (en eventuele bepaling van gesteldheid) als een werkwoordelijke uitdrukking gaat opvatten? Dan ontstaat er een complex werkwoord met maar één voorwerp: het meewerkend voorwerp. Het ligt voor de hand dat de taalgebruiker vervolgens dit voorwerp als een lijdend voorwerp gaat opvatten. Hoe kun je dit zien? In de lijdende vorm.
Wat is de lijdende vorm van 'we moeten nog twee mensen de nek masseren?' Ik zou (nog) zeggen: 'Twee mensen moet nog de nek worden gemasseerd,' of 'Er moet nog twee mensen de nek worden gemasseerd'. Het is hier al vreemd om het onderwerp 'de nek' op zijn gewone plaats te zetten: 'De nek moet nog twee mensen gemasseerd worden'. En ik zou het zelfs hier al niet vreemd vinden om te zeggen 'Twee mensen moeten nog de nek worden gemasseerd.' Maar met die vorm geef je aan dat je 'twee mensen' als het onderwerp beschouwt. Dat betekent dat je vindt dat het in de actieve vorm het lijdend voorwerp is.
Nu jouw zin. Wat zou je zeggen: 'Twee dingen moeten de kop worden ingedrukt' of 'Twee dingen moet de kop worden ingedrukt'? Ik vermoed dat jij de eerste zin beter vindt, terwijl je analyse zegt dat 'twee dingen' eigenlijk het meewerkend voorwerp zou moeten zijn. Maar de analyse is niet bedoeld om je taalgevoel te frustreren.
En weer bedankt! Ik kreeg al te horen dat in mijn oorspronkelijke zin ('Dat soort sentimenten moet meteen de kop worden ingedrukt') sowieso het enkelvoud goed is. Want 'soort' roept ook het enkelvoud op! Maar da's weer een andere kwestie ;-).
BeantwoordenVerwijderenIk zou trouwens altijd zeggen: 'Bij twee mensen moet nog de nek worden gemasseerd.' Zonder 'bij' vind ik e.e.a. een beetje vreemd. (Misschien kan het voor mij wel bij 'Twee giraffen moet nog de nek worden gemasseerd' - maar dan is die nek ook zo prominent hè.)
Geachte Taalprof:
BeantwoordenVerwijderenIk heb een vraag over het gebruik van de woorden "hetzelfde" en "dezelfde". In Nederland, in tegenstelling tot België, gooit men maar wat raak met die woorden. Een zin als:
"Deze appels zijn hetzelfde als die(...)" is het onderwerp meervoud en zou men 'dezelfde' verwachten in plaats van 'hetzelfde', ware het niet dat een ieder 'hetzelfde' zegt en schrijft! De zin:
"Deze appels zijn dezelfde" wringt wat maar gaat nog net.
In een andere zin daarentegen ligt dat kennerlijk wat compexer:
"Deze appels smaken hetzelfde" of in het geval dat smaken een 'speciaal' werkwoord is:
"De bel klinkt hetzelfde"
Kunt u misschien een verklaring geven voor dit fenomeen?
@julius: in de zin 'deze appels zijn dezelfde/hetzelfde als die' verwijst het naamwoordelijk deel van het gezegde ('dezelfde/hetzelfde') niet naar het onderwerp 'deze appels'. Dat kan alleen maar als het een wederkerend voornaamwoord zou zijn, en 'dezelfde/hetzelfde' is een aanwijzend voornaamwoord.
BeantwoordenVerwijderenWat er aan de hand is, is dit: het naamwoordelijk deel kan een bijvoeglijk naamwoord als kern hebben ('deze appels zijn rood'), of een zelfstandig naamwoord ('deze appels zijn de mooiste vruchten'). In het laatste geval zou je (in elk geval bij een meervoudig woord) het voornaamwoord 'dezelfde' gebruiken, in het eerste geval altijd 'hetzelfde'.
Met de zin 'deze appels zijn dezelfde/hetzelfde als die' kun je beide kanten op: 'deze appels zijn dezelfde vruchten als die' en 'deze appels hebben dezelfde eigenschap als die'
Ik heb niet de indruk dat hier een Belgisch/Nederlands onderscheid speelt.
Is het ´sommige van ons´ of ´sommigen van ons´?
BeantwoordenVerwijderenIk heb het even proberen op te zoeken, maar ik heb niet echt een duidelijke uitleg kunnen vinden wat het verschil nu precies is tussen dezelfde en hetzelfde. Wanneer gebruik je welke precies, taalprof?
BeantwoordenVerwijderen@kevin en taalprof
BeantwoordenVerwijderenIk heb vaak het verschil gezocht maar daarover is weinig te vinden. De woorden dezelfde en hetzelfde worden slecht besproken in de Nederlandse grammatica. Ik ben het eenmaal tegengekomen in "Nederlandsche Spraakleer door Dr. W.G. Brill.", een vrij oud boekje waarin inderdaad benadrukt werd dat het aanwijzende voornaamwoorden zijn die net de woorden 'die' en 'dat' vervoegd worden. Verder geen informatie over het gebruik, terwijl (of dewijl als terwijl alleen bij tijden kan) het gebruik toch anders en frequenter is dan dat van de andere aanwijzende voornaamwoorden 'die' en 'dat'.
@jose: deze vraag gaat over spelling, niet over grammatica. De taalprof is geen specialist op spellinggebied. Het antwoord op je vraag is hier te vinden: http://taaladvies.net/taal/advies/vraag/746/
BeantwoordenVerwijderen@kevin: een flauw antwoord zou zijn: 'dezelfde' gebruik je voor verwijzing naar de-woorden en 'hetzelfde' voor verwijzing naar het-woorden.
BeantwoordenVerwijderenIn essentie is dat natuurlijk wel het correcte antwoord. Maar daar moet je bij aantekenen dat je naar eigenschappen (zoals 'boos' of 'rood') ook altijd verwijst met het-woorden ('hetzelfde', maar ook een aanwijzend voornaamwoord als 'dit/dat': 'hij is boos en ik ben dat ook').
Echter, daar moet je dan ook nog eens bij opmerken dat je 'hetzelfde', juist doordat het de vorm is die naar een eigenschap verwijst, in veel gevallen vrijwel synoniem kunt gebruiken met het bijvoeglijk naamwoord 'gelijk': 'deze twee dingen zijn gelijk' en 'deze twee dingen zijn hetzelfde'. Dat geldt niet voor 'dezelfde'.
@Julius: 'dezelfde/hetzelfde' is zeker niet frequenter dan 'die/deze/dit/dat'. Integendeel!
BeantwoordenVerwijderenBeide vormen zijn weliswaar aanwijzend voornaamwoord, dat houdt niet in dat ze ook hetzelfde betekenen als elk ander aanwijzend voornaamwoord. Voor een neutrale verwijzing naar een het-woord of een eigenschap gebruik je het persoonlijk voornaamwoord 'het'. Wil je daar een extra betekenis bij hebben (de aanwijzende betekenis), dan gebruik je in dat geval 'dat'. Wil je daarbovenop nog een extra betekenis 'nabijheid', dan wordt het 'dit'. Wat is nu 'hetzelfde'? Dat is 'het' met extra aanwijzende betekenis "gelijkheid".
Wil je verwijzen naar een de-woord met extra aanwijzende betekenis "gelijkheid", dan krijg je 'dezelfde'.
Dank je, prof, nou snap ik het!
BeantwoordenVerwijderenBeste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenKun je zeggen 'Sommige kennis veroudert snel'? Volgens Van Dale slaat 'sommige' op "een onbepaald, meestal klein aantal" en dus niet op een abstracte hoeveelheid. Ik vind het niet vreemd klinken, en mijn collega's ook niet. Ook met Google vind je heel wat treffers.
En zou je dan bijvoorbeeld ook kunnen zeggen 'Sommig water is sterk vervuild'?
@rutger: voor mijn gevoel is 'sommige' in het Nederlands altijd telbaar. Ik vind jouw zinnen dan ook wél vreemd klinken.
BeantwoordenVerwijderenIk ben ook geneigd om je zin 'Sommig water is sterk vervuild' op te vatten als de uitspraak dat sommige soorten water sterk vervuild zijn, niet dat een deel van het water sterk vervuild is. Zou jij kunnen zeggen: 'Sommig water in deze rivier is sterk vervuild?' Dat zou eigenlijk moeten kunnen, want 'Sommige mensen in deze kamer zijn het hiermee eens' is prima.
Voor mijn gevoel verschilt het Nederlandse 'sommige' in dit opzicht van het Engelse 'some'. Want 'Some water in this river is polluted' lijkt me een prima Engelse zin.
Volgens mij is er niks mis met "sommige kennis", maar het werkt niet met water of hout ofzo. Ik denk dat je toch stiekem "kennis" in een telbare vorm zet, als in kleine stukjes informatie.
BeantwoordenVerwijderenZeg je Ik durf dit te zeggen? Ik heb dit durven zeggen? Ik heb dit durven te zeggen? Ik heb gedurfd dit te zeggen?
BeantwoordenVerwijderenMvg,
Francesco
@kevin: ja dat zou kunnen. Maar ik heb dan toch de neiging om te denken aan stukjes (of soorten) kennis. Net zoals je doet als je het zou hebben over 'elke kennis'.
BeantwoordenVerwijderen@Francesco: er bestaat enige variatie in het gebruik van 'te' in deze constructie. Bij 'Ik heb dit durven (te) zeggen' kan het zonder meer in het hele taalgebied met of zonder 'te'. De vorm 'ik heb gedurfd dit te zeggen' (altijd met 'te') is een beetje ongebruikelijk. En 'Ik durf dit (te) zeggen' is volgens mij zonder 'te' met name in België gebruikelijk. Maar dat kunnen anderen misschien bevestigen of ontkennen.
BeantwoordenVerwijderendag prof,
BeantwoordenVerwijderenwat zijn vergankelijke en onvergankelijke werkwoorden?
@louis: je bedoelt waarschijnlijk OVERgankelijke en onovergankelijke werkwoorden. Overgankelijke werkwoorden (een letterlijke vertaling van "transitief") zijn de werkwoorden die een voorwerp bij zich hebben, bijvoorbeeld een lijdend voorwerp. Onovergankelijke werkwoorden hebben geen voorwerp. 'Regenen' en 'lachen' zijn onovergankelijke werkwoorden, en 'lezen' of 'uitlachen' zijn overgankelijk.
BeantwoordenVerwijderenIn sommige grammaticamethoden is het woord overgankelijk gereserveerd voor werkwoorden die een lijdend voorwerp bij zich hebben. Andere voorwerpen (zoals een voorzetselvoorwerp) doen er dan niet toe.
Ook wordt er soms een onderscheid gemaakt tussen "verplicht (of noodzakelijk) overgankelijk" en "niet verplicht (of toevallig) overgankelijk". Een werkwoord als 'uitlachen' is verplicht overgankelijk (want daar móét een lijdend voorwerp bij) en 'eten' is niet verplicht overgankelijk (want daar kán een lijdend voorwerp bij, maar dat hoeft niet).
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenEr is een zeer goed boek genaamd 'De regenboog heeft maar acht kleuren'.
Is in dit geval 'maar acht kleuren' één zinsdeel en dus lijdend voorwerp? In dat geval zou de zin 'Maar acht kleuren heeft de regenboog' correct moeten zijn, maar dit lijkt me niet het geval.
@Jan: Het woordje 'maar' kan verschillende functies hebben. Het kan niet alleen een voegwoord zijn, maar ook een bijwoord. In dat geval kan 'maar' verschillende betekenissen hebben, van een modaalpartikel (dat aangeeft dat de constatering een beetje tegen de verwachting is), tot een zogeheten "focuspartikel", een bepalend woordje dat ertoe dient om een ander woord of zinsdeel extra nadruk te geven. Focuspartikels hechten zich vaak aan het zinsdeel dat ze in focus zetten, maar dat hoeft niet. In de zin 'Ze moeten net iedere keer jóú hebben' zet het focuspartikel 'net' het woordje 'jou' in focus, maar het zijn toch losse zinsdelen.
BeantwoordenVerwijderenIn een zin als 'Hij had maar een paar boeken meegebracht' kun je de klemtoon op 'boeken' leggen. In dat geval heeft 'maar' een modale betekenis ("hij wist niks beters dan twee boeken mee te brengen". Je kunt ook de klemtoon op 'paar' leggen. In dat geval is 'maar' een focuspartikel ("het aantal boeken dat hij meebracht was maar klein").
In jouw voorbeeld lijkt 'maar' me in elk geval een focuspartikel, dat het woord 'acht' in focus zet. 'Maar acht kleuren heeft de regenboog' lijkt me dan ook een prima zin, waarbij 'maar' zich als focuspartikel aan 'acht' heeft gehecht. Echter ook 'Acht kleuren heeft de regenboog maar' lijkt me OK. In dat geval lijkt 'maar' me nog steeds een focuspartikel (want de nadruk ligt nog steeds op 'acht').
Meer over focuspartikels staat in deze paragraaf van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS): http://www.let.ru.nl/ans/ganaar?21/04/09/04/01/
De ANS noemt als voorbeeld van een focuspartikel op de eerste zinsplaats 'Ook een auto hadden ze hem beloofd' en 'Zelfs een klein kind kan dit vraagstuk oplossen.'
"Als we verwijzen naar een (+menselijk) woord (...), dan dienen we 'met wie' te gebruiken. Verwijzen we naar een (-menselijk) woord, dan moeten we 'waarmee' gebruiken." **
BeantwoordenVerwijderenDag Taalprof,
Heurelho Gomes is een keeper voor wie je graag naar het stadion komt.(Gomes: voor wie)
of:
Heurelho Gomes is een keeper waarvoor je graag naar het stadion komt. (een keeper: waarvoor)
??
Met groet,
Nataca
** Klein, M. & Visscher, M. (1996). Handboek Verzorgd Nederlands: Spellingregels. Schrijfadviezen (2e dr.), Groningen: Martinus Nijhoff.
p.201-202 (Geciteerd van: http://taaladvies.net/taal/advies/vraag/887/)
@N.A. St-Boudier: Als je citeert van taaladvies.net, dan kun je ook het tweede citaat aanhalen, waarin gezegd wordt dat deze regel niet bestaat.
BeantwoordenVerwijderenOok op deze site is al eens verwoed gediscussieerd over deze kwestie. Zoek maar eens op de log "Dansen met iets plomps".
Deze zogenaamde regel is slordig geformuleerd, geldt zeker niet voor spreektaal, en is zelfs voor schrijftaal onhoudbaar.
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenGisteren op school moesten we voor Grieks een tekst vertalen. In die tekst stond onder andere de volgende zin:
'En aan jou, Odysseus, die toch zeker al van vele mannen de dood gezien heeft/hebt, ... (rest van hoofdzin)'
(Voor geïnteresseerden, het Grieks: http://img144.imageshack.us/img144/328/kaisoiodysseucq6.png )
Het gaat dus om een betrekkelijke bijzin bij 'jou'. De persoonsvorm in die betrekkelijke bijzin staat in het Grieks in de tweede persoon enkelvoud, aangezien 'jou' ook tweede persoon enkelvoud is. Alleen bij de Nederlandse vertaling "wrikt" er wat naar mijn taalgevoel: moet het nou zijn 'heeft' of 'hebt'?
In deze zin schreef ik in eerste instantie 'heeft' op, maar ik heb het idee dat dat komt door de aangesproken persoon tussen de bijzin en het antecedent in. Door 'Odysseus' lijkt het antecedent derde persoon enkelvoud te zijn. Misschien heeft het ook wel te maken met het feit dat er veel woorden tussen het antecedent en de persoonsvorm staan. Of misschien komt het doordat 'jou' voorwerpsvorm is?
Mijn vraag: hoe werkt dit in het Nederlands? Heeft de persoonsvorm dezelfde persoon en hetzelfde getal als het antecedent, of zit het anders? En hebt u enig idee hoe het komt dat het voor mij onduidelijk is welke vorm ik moet gebruiken?
@Koen van A.: Jij bent niet de enige voor wie dit een onduidelijke constructie is. Bijvoeglijke bijzinnen bij voornaamwoorden van de eerste en de tweede persoon zijn niet vanzelfsprekend ook eerste en tweede persoon. De Algemene Nederlandse Spraakkunst lijkt ervan uit te gaan dat ze dat wel zijn (de ANS geeft als voorbeeldzin onder andere 'Ze ontslaan uitgerekend mij die al zo lang bij dit bedrijf werkzaam ben,' maar ik denk dat jij bij die zin dezelfde bedenkingen zou hebben. Met die bedenkingen ben ik het wel eens.
BeantwoordenVerwijderenIk denk dat een deel van het probleem is dat bijvoeglijke bijzinnen meestal bij zelfstandige naamwoorden staan en dan derde persoon zijn. Daar komt bij dat in het Nederlands de meeste werkwoorden geen verschil vertonen tussen tweede en derde persoonsvorm ('ik werk, jij/hij/zij werkt'), waardoor het onderscheid tweede en derde persoon in veel gevallen niet te zien is. En tot overmaat van ramp kent het Nederlands geen aparte eerste- en tweedepersoonsvormen van het betrekkelijk voornaamwoord (dat is altijd 'die' of 'dat'). Geen wonder dat de taalgebruiker een eerste- of tweedepersoonsvorm in een bijvoeglijke bijzin vreemd zal vinden.
Toch heeft de ANS denk ik wel een punt. Als je een bijvoeglijke bijzin maakt met een wederkerend voornaamwoord, zul je eerder de neiging hebben om de persoon van het antecedent over te nemen: je zegt eerder 'wij die ons vergist hebben' dan 'wij die zich vergist hebben', zou ik denken.
Het zou kunnen dat die aangesproken persoon (of bijstelling) er iets toe doet. In elk geval bestaat in het Nederlands de mogelijkheid om de betrekkelijke bijzin tot de aangesproken persoon of bijsteling zelf te laten behoren, bijvoorbeeld in 'wij, twee mannen die zich nooit vergissen'. Dat is anders dan 'wij -twee mannen- die ons nooit vergissen'.
Voor de meervoud van anomolie moet er een dubbel punt boven de tweede 'e'? Kunt u ook uitleggen waarom?
BeantwoordenVerwijderen@stuart: de taalprof weet bijna niets over spelling (en bijna alles over grammatica).
BeantwoordenVerwijderenJij hebt het waarschijnlijk over het woord 'anomalie', waarvan het meervoud 'anomalieën' luidt. De spellingregel voor dit woord staat hier uitgelegd: http://woordenlijst.org/leidraad/7/4/#r7e
Nou ja, uitgelegd, de regel staat daar. Als een woord eindigt op 'ie' zonder klemtoon, dan wordt het 'iën' ('oliën'), eindigt het woord op 'ie' met klemtoon (zoals 'anomalie'), dan wordt het 'ieën'.
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenWat vind je van de volgende zinnen:
1) Naast het fietsen door het bos houd ik me bezig met tuinieren.
2) Naast het fietsen door het bos is tuinieren mijn favoriete bezigheid.
Ik vind 2) veel beter dan 1). Voel jij dat ook zo aan, en zo ja, waarom maakt die constructie met 'houd ik me bezig met' de zin zo veel lelijker?
Roos
@Roos: ik voel er hetzelfde bij, en ik denk dat het ligt aan het voorzetsel ('met'). Ik denk dat het vergelijkbaar is met het verschil tussen 'Ik eet de kroketten het liefste koud' en '*Ik eet van de kroketten het liefste koud'. Als 'de kroketten' zit ingebed in een woordgroep met voorzetsel kan het niet meer fungeren als onderwerp bij 'koud'. Zo kan 'tuinieren' niet meer fungeren als tegenhanger van 'het fietsen' als het ingebed zit in een woordgroep met voorzetsel 'met'. Denk ik.
BeantwoordenVerwijderenBeste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIn Op Nieuw Niveau (basisboek 3vwo, ThiemeMeulenhoff) noemt men 'ook' een onderschikkend voegwoord. Er staat geen voorbeeld bij en ik kan eerlijk gezegd ook geen voorbeeld verzinnen. Voorzover ik weet is 'ook' een bijwoord. Zie ik iets over het hoofd of zit Op Nieuw Niveau fout?
(Van Dale geeft nog een aardige zin: 'Hij geeft veel aan de armen, ook al is hij zelf niet rijk'. Maar of je hierin 'ook' een voegwoord kunt noemen??)
Alvast dank voor je reactie,
Christine
De combinatie 'ook al' voegt hier vind ik eigenlijk de twee zinnen bij elkaar. Als het woordje 'ook' een voegwoord is, wat is 'al' dan?
BeantwoordenVerwijderen@Christine: ik kan ook geen voorbeeld bedenken met 'ook' als onderschikkend voegwoord. Het WNT geeft inderdaad ook "vw." als mogelijke woordsoort, maar het is onduidelijk welk gebruik dat woordenboek op het oog heeft. Misschien rekent het inderdaad 'ook al' als één woord, en in die combinatie beide woorden als voegwoord.
BeantwoordenVerwijderenDe ANS beschouwt in 'ook al' het woordje 'al' als voegwoord, en 'ook' als een bijwoord. Dat lijkt mij beter.
Ik zie geen enkele reden om 'ook' als een onderschikkend voegwoord te benoemen. Zeker niet als je er geen goed voorbeeld bij hebt.
Wanneer je de onderwerpen meesten of velen gebruikt, wat is dan de regel om er wel of niet een -n achter te zetten?
BeantwoordenVerwijderen@Vera: de taalprof is geen specialist op het gebied van de spelling. Dat er een spellingregel is die bepaalt dat je soms een -n moet spellen waar je die niet hoort, dat is iets waar de taalprof ook het fijne niet van weet.
BeantwoordenVerwijderenIn ieder geval weet hij dat er nooit een -n gespeld wordt als 'vele(n)' en 'meeste(n)' bijvoeglijk gebruikt zijn, dat wil zeggen: als ze gevolgd worden door een zelfstandig naamwoord ('vele mensen', 'de meeste mensen'). En het hangt niet af van de vraag of het onderwerp is of niet.
Je kan het beter opzoeken, maar dit is hoe ik het altijd doe. Als het niet zo is, dan doe ik het al jaren fout:
BeantwoordenVerwijderenMet -n verwijst het altijd naar mensen, die bovendien nog niet genoemd zijn. Dus als je al hebt genoemd waar je naar verwijst, of als waar je naar verwijst geen personen zijn, gebruik je zonder -n. Een eerdere verwijzing kan ook in een vorige zin zijn.
Het zit hem in dat met -n er in het woord al zit waar je naar verwijst: mensen. Dus als je niet naar mensen wil verwijzen, of als je expliciet zegt waar je naar verwijst, gebruik je zonder -n. Dat kwam niet zo mooi over in mijn vorige post. De plaats van de verwijzing doe ik een beetje op gevoel, maar zeker niet te ver in de toekomst.
BeantwoordenVerwijderenEen nieuwe vraag:
BeantwoordenVerwijderenKlopt de zin "Volgend jaar is het 100 jaar geleden dat etc."?
Honderd jaar geleden was 1908; het kan in 2009 toch geen 1908 zijn??? Toch wordt het vaak zo gebruikt.
Als het niet klopt (wat ik denk) wat zou dan een beter omschrijving zijn?
@Leo: als ik zeg 'het is nu 100 jaar geleden dat het 1908 was' dan bedoel ik dat de tijd die sinds 1908 verstreken is 100 jaar bedraagt. Met andere woorden: als je vanaf nu 100 jaar teruggaat is het 1908. Het woord 'geleden' is afkomstig van een werkwoord waarmee het verstrijken van de tijd aangeduid werd.
BeantwoordenVerwijderenMmm... 'volgend jaar is het honderd jaar geleden dat...' - eigenlijk heel simpel: ze spreken over het jaar 1909, waar 'dat' plaatsvond. Toch?
BeantwoordenVerwijderenOf zie ik iets over het hoofd, Leo?
Het heeft misschien minder met taal dan met logica te maken. Honderd jaar geleden = 1908. Dan klopt er iets niet als je zegt: Het is nu 100 jaar geleden dat etc." In feite zeg je dan "Het is nu (in 2008) 1908".
BeantwoordenVerwijderenOk, het is wel muggezifterij. Maar mooier zou zijn "We staan nu stil bij het gegeven / we vieren dat 100 jaar geleden etc."
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIn het Duits zijn er 4 naamvallen te onderscheiden (nominatief, genitief, datief en accusatief). In het Nederlands kun je die nauwelijks meer terugvinden, maar ze zijn nog wel zichtbaar in de persoonlijke voornaamwoorden.
vb: ik, mijn, mij, mij; jij, jouw, jou, jou.
Hoe komt het dan dat we zeggen ''Als ik jou was, ....'', in plaats van ''Als ik jij was ....''?
'jou' is immers het naamwoordelijke deel van het gezegde, dat hoort in de nominatiefnaamval te staan, lijkt mij. 'jou' zou dus eigenlijk 'jij' moeten zijn. In het Duits zeg je bijvoorbeeld ook 'Ich bin der Mann', niet 'Ich bin den Mann'.
@Risto V: er is geen logische noodzaak die de naamval van het naamwoordelijk deel afdwingt. In het Duits is het Nominativ, in het Nederlands de voorwerpsnaamval, en in het Engels is het officieel de onderwerpsnaamval ('if you were I") maar de voorwerpsnaamval komt ook voor ('if you were me").
BeantwoordenVerwijderenTalen hebben blijkbaar tot op zekere hoogte de keuze over hoe (en: of) ze naamvallen inzetten.
@Leo: ik denk toch dat je dit verkeerd ziet. Zoals ik al zei, het woord 'geleden' is oorspronkelijk een voltooid deelwoord van een werkwoord dat het verstrijken van de tijd aangeeft. Maar: in de zin '100 jaar geleden gebeurde er iets' lijkt 'geleden' wel een soort achterzetsel.
BeantwoordenVerwijderenDat betekent dat je in de zin 'Het is 100 jaar geleden' het werkwoord 'is' zou kunnen zien als een koppelwerkwoord (net zoals in 'het is 1908'). Dit is zoals jij het leest. Maar je kunt het ook zien als een hulpwerkwoord van tijd (net zoals in 'de tijd is verstreken').
Door de aanwezigheid van het woordje 'nu' zou je twee tegenstrijdige tijdsbepalingen hebben bij de eerste lezing. Dat is wat jij signaleert. Maar die tegenstrijdigheid heb je niet bij de tweede lezing, omdat 'geleden' niet bij de tijdsbepaling hoort, en '100 jaar' alleen de duur van het verstrijken weergeeft: 'de tijd is nu 100 jaar verstreken'.
Mooi uitgelegd! Wat is taal toch een boeiend iets! Dank & groet, Leo
BeantwoordenVerwijderenBeste taalprof,
BeantwoordenVerwijderenKunt u mij uitleggen wat een bijvoeglijke nabepaling is en wat een asymetrische nevenschikking is? Graag met wat voorbeeldzinnen van juist en onjuist gebruik van deze twee termen..
Alvast bedankt voor uw reactie!
Kunt u mij uitleggen wat het verschil is tussen de derde en vierde naamval in de Nederlandse taal?
BeantwoordenVerwijderenKlopt de tweede-naamvalsconstructie "de boeken uwens vaders" ?
@Ester: een bijvoeglijke bepaling is een bepaling bij een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord. De bijvoeglijke bepaling vormt één woordgroep met dat zelfstandig naamwoord of voornaamwoord. Je hebt bijvoeglijke voorbepalingen (zoals 'houten' in 'een houten tafel' en 'arme' in 'arme ik') maar ook bijvoeglijke nabepalingen (zoals 'van mijn ouders' in 'de tafel van mijn ouders' of 'van hier beneden' in 'zij van hier beneden'). Nabepalingen kun je in verschillende vormen hebben. Het meest komen voor de woordgroep met voorzetsel (zoals de voorbeelden boven) en de bijvoeglijke bijzinnen ('die ik ontworpen heb' in 'de tafel die ik ontworpen heb' of 'om aan te eten' in 'een tafel om aan te eten').
BeantwoordenVerwijderenEen nevenschikking is een verbinding tussen twee gelijkwaardige zinsdelen. Bij totale gelijkwaardigheid kun je die delen ook omkeren. Van 'het regent of het sneeuwt' kun je ook maken 'het sneeuwt of het regent'. Dat is symmetrisch. Er zijn echter ook nevenschikkingen die je niet kunt omkeren, bijvoorbeeld als het tweede element bijwoorden bevat die een volgorde aangeven. Van 'Het regent en later sneeuwt het ook nog' dan kun je dat niet omkeren tot 'Later sneeuwt het ook nog en het regent'. Ook als er voornaamwoorden in het tweede deel staan die terugverwijzen naar het eerste deel heb je een asymmetrische nevenschikking: van 'Jan heeft blond haar en hij heeft blauwe ogen' kun je niet maken 'Hij heeft blauwe ogen en Jan heeft blond haar'.
Ten slotte zijn er voegwoorden die altijd asymmetrische nevenschikkingen opleveren. Dat zijn bijvoorbeeld voegwoorden als 'want' die een redengevend verband aangeven. De zin 'Het is bewolkt want het regent' kun je niet zomaar omzetten tot 'Het regent want het is bewolkt', want dan zeg je iets heel anders.
@Benni de Jong: het verschil tussen derde en vierde naamval bestaat niet meer in het Nederlands. Sommige mensen zijn van mening dat de voornaamwoorden 'hun' en 'hen' dit verschil nog uitdrukken ('ik geef hun een cadeau' is dan derde naamval en 'ik trakteer hen' is vierde naamval) maar dit verschil is altijd kunstmatig geweest.
BeantwoordenVerwijderenIn vaste uitdrukkingen zie je nog wel eens een lidwoord zoals 'den' of 'der', of een combinatie tussen voorzetsel en lidwoord 'ten' of 'ter', die van een oude naamval afkomen, maar dat is dan ook alles.
De tweede naamval leek ook op sterven na dood, maar die lijkt weer enigszins in opmars (zoals in uitdrukkingen als 'dit is niet des Oranjes'). Jouw voorbeeld 'de boeken uwens vaders' lijkt me niet goed. De gewone vorm is 'de boeken uws vaders' of desnoods, in een nog ouderwetsere vorm 'de boeken uwes vaders'. Er hoort in ieder geval geen 'n' tussen.
Taalprof, op het station in Antwerpen zag ik een bordje met "Gelieve u zich te melden aan het loket". Ik zou zeggen: "Gelieve u te melden aan het loket".
BeantwoordenVerwijderenDe rol van "zich" bij "u" is een bekende discussie, maar het gaat hier om een gebiedende zin. Kan je eens wat zeggen over de rol van "zich" in "Gelieve u zich te melden aan het loket"?
Wanneer schrijf je een woord dat gevormd wordt met een werkwoord aaneen? Bijvoorbeeld schoonmaken, waterdicht maken of waterdichtmaken?
BeantwoordenVerwijderen@Vorkbaard: bij 'gelieve' hoort eigenlijk geen onderwerp, dat is duidelijk. Zie vormen als 'Gelieve geen fietsen te plaatsen', die echt niet kunnen luiden 'Gelieve u geen fietsen te plaatsen'.
BeantwoordenVerwijderenDat betekent dat 'u' in 'Gelieve u te melden aan het loket' het wederkerend voornaamwoord 'u' is ('uzelve') en niet het persoonlijk voornaamwoord 'u'.
Ik denk dat deze taalvorm ontstaan is doordat 'gelieve' wordt opgevatals een normale gebiedende wijs. Een onderwerp bij een normale gebiedende wijs is in sommige contexten wel mogelijk. In 'Meldt u zich eerst aan het loket' heb je een gebiedende wijs, en toch een onderwerp 'u'. Dat is niet per sé een beleefdheidsformule, want in 'Meld jij je maar eerst bij de rector' kan het ook.
Waarom kan het bij 'Gelieve' niet? Ik denk omdat 'Gelieve' een versteende vorm is die maar in één constructie meer voorkomt. Je kunt geen andere zinnen met het werkwoord 'gelieven' meer maken dan alleen de formule 'Gelieve ...' gevolgd door een beknopte bijzin. En dáár hoort in elk geval geen onderwerp in.
@Norbert: hier moet ik eigenlijk een heel flauw antwoord op geven: als zo'n woord in het woordenboek voorkomt (in de bedoelde betekenis), dat zou je het aaneen moeten schrijven.
BeantwoordenVerwijderenDe makers van het woordenboek kijken voornamelijk naar de praktijk, en naar andere overwegingen die het aannemelijker maken dat je het woord aaneen zou schrijven. Bijvoorbeeld: kan het woord "bij elkaar blijven" in een werkwoordelijke groep? Dat is met 'schoonmaken' wel het geval: 'Je zou dat aanrecht eerst eens moeten schoonmaken', maar bij 'waterdicht maken' minder: 'Je zou die douchecabine eerst moeten waterdicht maken'. Deze overweging geldt echter weer minder in België, waar dit soort zinsdelen wél in de werkwoordelijke groep voorkomen.
Beide vormen, 'schoonmaken' en 'waterdicht maken' hebben natuurlijk wel dezelfde oorsprong: als je 'schoon' en 'waterdicht' apart zou moeten benoemen, zijn het bepalingen van gesteldheid: ze geven het resultaat aan van de (be-)handeling.
Heyla ik heb dinsdag examens Frans en ik weet begod niet meer hoe je le pronom relative moet gebruiken ik snap er niets meer van. Het gaat over que, qui, lequel,... Kan iemand mij mss even op weg helpen? Groetjes
BeantwoordenVerwijderen@Vorkbaard: Wacht, het kan natuurlijk ook zijn dat 'u' hier bedoeld is als een meewerkend voorwerp bij 'gelieve': 'U gelieve iets te doen', of 'Het gelieve u iets te doen'. Dan zou het wel kunnen zijn 'U gelieve zich te melden'. Maar ook dan lijkt me die vorm beperkt tot deze twee constructies. 'Gelieve u iets te doen' lijkt me, in elk geval in het huidige Nederlands, niet mogelijk'.
BeantwoordenVerwijderen@Laan: de taalprof is geen expert in de Franse grammatica. Je kunt op deze site wel lezen wat voor betrekkelijke voornaamwoorden er in het Nederlands zijn. Misschien kun je van daaruit een relatie leggen met de Franse vormen. Kijk in de FAQ naar de logs over het betrekkelijk voornaamwoord.
BeantwoordenVerwijderen@Vorkbaard: Trouwens, in de constructien 'U gelieve iets te doen' of 'het gelieve u iets te doen' is er geen sprake van een gebiedende wijs. Daar is het een oude aanvoegende wijs: 'het moge u gelieven iets te doen'.
BeantwoordenVerwijderen@Laan: volgens mij zijn de hoofdlijnen als volgt: in het Frans is behalve het antecedent ook de zinsdeelfunctie in de bijzin belangrijk voor de vorm van het pronom relatif. Als het voornaamwoord het onderwerp van de bijzin is, gebruik dan 'qui' (b.v. 'de jongen die daar staat', maar ook 'het boek dat daar ligt'). In andere zinsdeelfuncties is het 'que'.
BeantwoordenVerwijderenStaat het betrekkelijk voornaamwoord na een voorzetsel (waar je in het Nederlands iets als 'bij wie', 'met welk' of 'waarover' zou gebruiken), dan kan het alleen 'qui' zijn als het antecedent een persoon is en 'lequel' in alle gevallen. Bij sommige voorzetsels ('parmi', 'entre') heb je echter nooit 'qui'.
Het woord 'lequel' heeft verschillende vormen, al naar gelang het antecedent mannelijk enkelvoud is ('lequel'), vrouwelijk enkelvoud('laquelle'), mannelijk meervoud ('lesquels') of vrouwelijk meervoud is ('lesquelles'). De vormen van 'lequel' versmelten met voorzetsels als 'à' ('auquel' etc) en 'de' ('duquel' etc).
Het voorzetsel 'de' heeft een aparte status: staat er alleen 'de' bij het betrekkelijk voornaamwoord, dan wordt het 'dont'. Is 'de' ingebed in een grotere woordgroep ('au milieu de' of 'sans l'aide de') dan wordt het weer 'qui' of 'lequel' (of een verbogen vorm daarvan). Dan treedt ook die versmelting op ('duquel', 'desquels' en 'desquelles').
Het betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is in het Frans 'ce qui/ce que'. Een betrekkelijk voornaamwoordelijk bijwoord met ingesloten antecedent is 'ce quoi' met het voorzetsel in het midden ('ce à quoi' etc). Met 'de' wordt dat weer 'ce dont'.
Maar je hebt vast wel je eigen cursusmateriaal waar precies in staat welke kennis van jou verwacht wordt. Belangrijk lijkt me dat je je realiseert dat je behalve de eigenschappen van het antecedent (wat in het Nederlands de enige factor is voor de keuze tussen 'die' en 'dat'), ook de zinsdeelfunctie van het betrekkelijk voornaamwoord in de bijzin moet bepalen.