"Een naamwoordelijk gezegde is altijd voorzien van een koppelwerkwoord. Er zijn er negen, die je allemaal uit je hoofd moet kennen." Dit is zo ongeveer de "uitleg" die er in de meeste grammaticaboekjes staat. En eigenlijk is het onzin.
Ik zal niet zeggen dat je beter niets van buiten kunt leren. Ons hoofd zit vol met nutteloze kennis, daar kan zo'n rijtje koppelwerkwoorden best bij. Maar als je een werkwoord alleen maar een koppelwerkwoord noemt omdat het in een rijtje staat mis je een belangrijk feit uit de grammatica. En je snapt niet waarom een koppelwerkwoord een koppelwerkwoord is.
In een zin met een naamwoordelijk gezegde wordt uitgedrukt dat iets het geval is. Dit in tegenstelling tot een zin met een werkwoordelijk gezegde, waar iets gebeurt of iemand iets doet. Waar werkwoordelijke gezegdes in feite een vorm van doen zijn, zijn naamwoordelijke gezegdes een vorm van zijn.
Hieruit volgt dat het werkwoord in een naamwoordelijk gezegde eigenlijk altijd zijn is.
Wat moet dat dan met al die andere koppelwerkwoorden? Het antwoord is: alle koppelwerkwoorden zijn eigenlijk varianten op het woord zijn.
Neem worden en blijven. Naast Het is droog kun je zeggen Het wordt droog en Het blijft droog. Gebruik je worden, dan geef je aan dat de droogte begint, met blijven druk je uit dat de periode van droogte gedurende langere tijd aanhoudt.
In feite zijn dat twee kanten van dezelfde medaille. Want als het droog wordt blijft het niet nat, en als het droog blijft wordt het niet nat (waarbij nat eigenlijk betekent: "niet droog").
Waarom kunnen juist deze twee betekenissen aan zijn worden toegevoegd? Ze hebben allebei te maken met de overgang van de ene toestand in de andere. Het werkwoord worden zegt iets over de overgang tussen niet en wel (niet-droog naar droog), en blijven zoomt in op de overgang tussen wel en niet (droog naar niet-droog). Droog worden zegt dat de overgang tussen niet-droog en droog eraan komt, en droog blijven zegt dat de overgang tussen droog en niet-droog juist niet aanstaande is. Het is een wonderlijke samenhang, maar hij zit precies zo in de taal opgesloten.
Als je dit snapt, begrijp je ook dat er meerdere werkwoorden als koppelwerkwoord kunnen dienen. Zo heb je ook raken dat heel goed in plaats van worden kan worden gebruikt. En eigenlijk is gaan in de uitdrukking dood gaan ook een koppelwerkwoord!
Maar hoe zit het dan met die andere zes? Nou ja, eigenlijk zijn dat helemaal geen koppelwerkwoorden. Het zijn modale hulpwerkwoorden. Neem lijken, blijken, schijnen. Die kun je bij andere werkwoorden toevoegen om een modaliteit uit te drukken. Je geeft ermee aan hoe jouw inschatting (of die van iemand anders) is ten aanzien van de gebeurtenis of toestand.
Zeg je bijvoorbeeld Het lijkt te regenen, dan betekent dat, dat het volgens jouw inschatting (of die van anderen) regent, maar dat het waarschijnlijk toch niet zo is. Bij blijken was het ieders inschatting dat het niet regende, maar het regent toch, en met schijnen druk je uit dat het niet jouw inschatting is maar voornamelijk die van anderen.
Gebruik je lijken, blijken, schijnen bij het koppelwerkwoord zijn, dan blijft zijn meestal weg: in plaats van Het lijkt droog te zijn zeg je meestal Het lijkt droog. Wil je volhouden dat een naamwoordelijk gezegde altijd een koppelwerkwoord heeft, dan moet je aannemen dat het hulpwerkwoord lijkt nu die functie heeft overgenomen.
En heten, dunken en voorkomen? Waarom zijn dat koppelwerkwoorden? Wel, allereerst komen die haast nooit meer voor. Tenminste niet als koppelwerkwoord. Dat zijn ze namelijk alleen in hun modale gebruik (hij heet geschikt (te zijn), hij dunkt mij geschikt (te zijn), en hij komt mij geschikt voor). In al deze gevallen geldt dezelfde uitleg als voor lijken, blijken, schijnen. Het zijn eigenlijk modale hulpwerkwoorden. Als je het koppelwerkwoord zijn weglaat, neemt het hulpwerkwoord die functie over. Althans, zo hoor je het te benoemen. Waarom? Omdat je daarmee laat zien dat je begrepen hebt dat de hele zin naamwoordelijk is.
Er bestaat dus eigenlijk maar één koppelwerkwoord: zijn. Alle werkwoorden die een of andere vorm van zijn uitdrukken ("zijn" plus een of ander betekenisaspect), zou je om die reden als koppelwerkwoord moeten benoemen. Dat er daarvan zes (worden, raken, blijven, lijken, blijken, schijnen) gebruikelijk zijn, zou je best van buiten kunnen leren. Maar het hoeft niet.
he nu snap ik het en kan ik het aan mijn dochter uitleggen
BeantwoordenVerwijderenhet is wat als moeder
groetjes
Echt bedankt voor deze uitleg! Ik zit nog op school en krijg dus nog vaak te maken met zinsontleding en zo, en ik snapte nooit wat van het naamwoordelijk gezegde. Nu wel!
BeantwoordenVerwijderenhoi ik snap er toch maar nks van
BeantwoordenVerwijderen@elisabeth: o, da's jammer! Probeer anders ook deze eens: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2008/12/kinderpredicati.html
BeantwoordenVerwijderenHeb je anders een voorbeeld van wat je precies niet snapt? Gaat het om het verschil tussen naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde? Of wat precies een koppelwerkwoord is?
Beste Prof,
BeantwoordenVerwijderenJe legt uit dat er maar één koppelwerkwoord is: zijn.
Je noemt schijnen, blijken, lijken,heten, dunken, voorkomen modale hulpwerkwoorden die als koppelwerkwoord kunnen dienen.(En zo zijn er dus meer die als koppelwerkwoord kunnen functioneren).
Worden en blijven behandel je apart: ze hebben allebei te maken met de overgang van de ene toestand in de andere.
Vraag: Hoe zou je deze woorden (blijven, worden) kunnen noemen? Ook modale hulpwerkwoorden of varianten op 'zijn'?
Prof, ik heb nu pas je uitleg uit 2006 gelezen, en ik moet zeggen dat het naamwoordelijk gezegde me nu veel duidelijker is geworden. Bedankt!
BeantwoordenVerwijderen@Kristine: ik zou zeggen dat 'worden' en 'blijven' de aspectuele varianten van 'zijn' vormen, net zoals die andere de modale varianten zijn. De aspecten 'begin' en 'duur' zie je ook bij de hulpwerkwoorden van aspect ('blijven', 'gaan', 'komen', de werkwoorden van lichaamshouding).
BeantwoordenVerwijderenWat ben ik blij dat ik deze website heb gevonden! Duidelijker dan dit, kan niet!
BeantwoordenVerwijderenBeste prof,
BeantwoordenVerwijderenHet is mij op sommige punten nog steeds een raadsel.
In de zin: "Zijn die kinderen je nu dankbaar voor dit fraaie cadeau?" zou "zijn" een koppelwerkwoord moeten zijn. Ik kan alleen met geen mogelijkheid beredeneren waarom dit het geval is.
Hetzelfde geldt voor: "Op zondag zijn deze winkels altijd open". Hierbij is "zijn" een koppelwerkwoord.
Ik hoop dat je me kan uitleggen waarom dit zo is, en mij tevens ook een korte uitleg kan geven HOE ik een koppelwerkwoord in een zin kan herkennen.
@Luka: Het enige werkwoord in deze zinnen is 'zijn' nietwaar? Dan is de vraag: gaat het hier om 'iets zijn' of om 'ergens zijn.' (in dat laatste geval kun je argumenteren dat het toch om 'doen' gaat, want 'in het park zijn, dat doe je').
BeantwoordenVerwijderenHier gaat het in beide gevallen om 'iets zijn': 'dankbaar zijn' en 'open zijn'. De mensen zijn dankbaar en de winkels zijn open. Dat zijn de normale patronen van een naamwoordelijk gezegde. Je ziet vervolgens dat alle koppelwerkwoordvarianten van 'zijn' die ik boven beschrijf, in dit patroon passen: 'de mensen worden dankbaar,' 'de winkels blijven open,' 'de mensen schijnen dankbaar,' 'de winkels lijken open.' In het geval van 'open zijn' is de variant met 'worden' weliswaar onmogelijk ('de winkels worden open') maar het komt bij 'worden' vaker voor dat er een ander werkwoord wordt ingezet. In dit geval moet het vervangend koppelwerkwoord 'gaan' gebruikt worden: 'de winkels gaan open.'
Bij 'dankbaar zijn' komt nog een extra voorwerp: 'iemand dankbaar zijn.' Dat zou je meewerkend voorwerp kunnen noemen of oorzakelijk voorwerp. Ik neig naar het laatste.
waarom is hebben geen koppelwerkwoord : als ik zeg hij heeft pijn , is dat toch ook een koppeling van persoon en een eigenschap en op zich zegt "hij heeft" toch ook niets?
BeantwoordenVerwijderenSsst!Tegen niemand zeggen, en volg deze link. Eet dit bericht vervolgens op.
Verwijderen