zondag 12 februari 2006

Vragen 13

Op deze pagina kun je je vragen stellen. Voeg je vraag onderaan toe
als reactie, en de taalprof zal hem zo snel mogelijk beantwoorden.



Heb je hier ooit een vraag gesteld en kun je hem niet meer vinden? Kijk dan in het Overzicht naar gearchiveerde vragen en reacties (helemaal naar beneden bladeren!).



Je kunt nu ook in het nieuwe auteursregister je eigen naam opzoeken!



77 opmerkingen:

  1. Taalprof,
    Dankje voor deze site, erg handig.
    Kan je me vertellen wat een predicatief complement precies is en wat het onderscheid is met een predicaatsnomen/bepaling van gesteldheid ?
    Groetjes,
    Bert
    (ps.: geen druk erachter ofzo, maar morgen is het examen - ik betwijfel of dit gevraagd wordt maar ik zou het toch graag weten)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. @Bert: een predicatief complement, tenminste in de Nederlandse grammatica, is een van de drie soorten bepaling van gesteldheid. Een predicaatsnomen is naamwoordelijk deel van het gezegde.
    Het is wel allemaal predicatie, dat wil zeggen dat het van iets of iemand zegt wat het is of doet.
    Kijk anders even in de FAQ naar de twee termen, ik heb redelijk wat stukjes geschreven over dit verschil.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Best taalprof,
    Klien probleempje
    Moet je schrijven: "zijn bruine vest" of "zijn bruin vest" en "zijn nieuwe jasje" of "zijn nieuw jasje". Of zijn beide vormen toegestaan?
    Graag uitleg erbij.
    Hoogachtend, Jan Schetters

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Hey Taalprof,
    Kun je me misschien nog uitleggen waarom het woord 'elk' een onbepaald vnw is en geen telwoord?
    "Elk jaar gaan we op skivakantie."
    Groetjes,
    Marit

    BeantwoordenVerwijderen
  5. @Jan Schetters: de Algemene Nederlandse Spraakkunst heeft een dikke 10 pagina's tekst nodig om dit uit te leggen. De hoofdregel is dat een bijvoeglijk naamwoord bij een zelfstandig naamwoord altijd verbogen wordt, tenzij het lidwoord onbepaald is en het zelfstandig naamwoord onzijdig. Dus 'de bruine jas' en 'het bruine vest' (omdat het lidwoord bepaald is), en ook 'een bruine jas' (omdat het zelfstandig naamwoord niet onzijdig is), maar 'een bruin vest'.
    Maar nu komt het: er kunnen allerlei redenen zijn om verbuiging achterwege te laten: er kan sprake zijn van een speciale betekenis ('een groot man'), een emotionele lading ('ons lief klein hotelletje'), een soort "betekeniseenheid" ('het bijvoeglijk naamwoord', 'de buitengewoon gezant'). En dan heb je nog (dat vind ik zelf de mooiste): je kunt verbuiging achterwege laten 'om ritmische en eufonische redenen.' Wat "eufonisch" betekent? Het klinkt beter. De ANS geeft voorbeelden als 'het overdrachtelijk(e) gebruik', 'het gelukkig(e) gezin', 'hun onbegrijpelijk(e) misverstand'.
    Jouw geval komt dicht bij een laatste categorie, die de ANS samenvat onder de noemer "formeel, of archaïsch, dan wel regionaal." Daar staan onder andere voorbeelden als 'dat blij gelaat' en 'het bruin paard'.
    Als ik dit antwoord nu zou moeten samenvatten, zou ik dit zeggen: jouw voorbeelden zijn volgens de hoofdregel allebei met verbuiging. Wil je verbuiging achterwege laten, dan kan dat, maar dan val je onder een van de uitzonderingsgevallen.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. @Marit: telwoorden passen allemaal in de zin 'Er zijn er ...': 'Er zijn er twee, drie, veel, een paar, genoeg'. Sommige grammatici rekenen ook 'alle' tot de telwoorden, maar de Algemene Nederlandse Spraakkunst bijvoorbeeld rekent ook 'alle' onder de onbepaalde voornaamwoorden.
    'Elk', 'ieder', 'sommige' en dergelijke passen niet in de zin 'Er zijn er ...' en zijn dus geen telwoorden. Ze worden benoemd als onbepaalde voornaamwoorden.
    Ook als je naar de betekenis kijkt, kun je je daar iets bij voorstellen. Zeg je 'Elk jaar gaan we op skivakantie', dan geef je daarmee niets aan over het aantal jaren dat je op skivakantie gaat, je hebt het er alleen over dat je dat ieder jaar opnieuw doet. Welk jaar je ook bekijkt, het een of het ander, dit of dat, het is een jaar waarin je op skivakantie gaat.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Taalprof, dank, dat maakt het al een stuk duidelijker.
    Maar geldt dat dan ook voor het woordje vorige? In bijvoorbeeld "Zij gaven mij vorige week een cadeautje"? Het past namelijk niet in de zin "het zijn er...", maar het is dan toch wel duidelijk welke week bedoeld wordt?
    Groetjes,
    Marit

    BeantwoordenVerwijderen
  8. @Marit: 'vorige' is weer een ander geval. Dat is inderdaad geen hoofdtelwoord, maar ik zou het ook geen voornaamwoord noemen. Ik zou het eerder als een onbepaald rangtelwoord zien. Het geeft de plaats in een rangorde (of volgorde) aan (vandaar rangtelwoord), maar het is niet in een cijfer uit te drukken (vandaar onbepaald). Het komt overeen met 'laatste', 'middelste', 'eerste'.
    Dat 'vorige' samen met een tijdsbepaling als 'maand', 'week' of 'jaar' zonder lidwoord kan voorkomen, is toevallig en dus idiomatisch. Bij een tijdsbepaling als 'uur' of 'dag' is het al niet zo goed meer mogelijk: 'vorig uur', 'vorige dag'. Daar lijkt me toch wel een lidwoord bij te moeten.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Hallo Taalprof,
    Wat vind je van het volgende zinnenpaar: 'Sommige van de deelnemers vielen in slaap'/'Sommigen onder de deelnemers vielen in slaap.'
    M.a.w.: maakt het wat uit of je een constructie hebt met 'van' of 'onder' bij het schrijven van de -n?

    BeantwoordenVerwijderen
  10. @Roos: in de "partitiefconstructie" 'X van de Y' staat zeker een telwoord. Je kunt er ook gemakkelijk een getal invullen: 'Twee van de deelnemers vielen in slaap'. Bij de constructie met 'onder' is dat veel minder goed: 'Twee onder de deelnemers vielen in slaap' is gewoon een gekke zin. Met 'een' is het nog sterker: 'Een van de deelnemers viel in slaap' en 'Een onder de deelnemers viel in slaap'.
    Daarmee is de constructie 'X van de Y' een totaal andere dan 'X onder de Y'. De woordgroep 'sommige van de deelnemers' komt veel meer overeen met 'sommige deelnemers' dan 'sommigen onder de deelnemers'.
    Ik denk dat ik dat verschil ook nog op een andere manier kan illustreren. Vergelijk eens de woordgroep 'sommige van die echtparen' met 'sommigen onder die echtparen'. Even onafhankelijk van die '-n'. Dan bedoel je met 'sommige van die echtparen' inderdaad "sommige echtparen", terwijl je met 'sommigen onder die echtparen' meer algemeen "sommige mensen" bedoelt. Met andere woorden: in 'sommige van die echtparen' is 'sommige' niet zelfstandig en in 'sommigen onder die echtparen' is het dat wel.
    Ik heb met verbazing het artikeltje gelezen op kennislink over het onderzoekje van Radboudstudent Luuc van der Horst (http://www.kennislink.nl/web/show?id=173123) waarin verwezen werd naar een spellingregel die zou zeggen dat je 'sommigen van de deelnemers' zou moeten schrijven omdat 'sommigen' hier zelfstandig zou zijn gebruikt. In de taalkundige literatuur is een jaar of vijfentwintig geleden juist betoogd dat het telwoord in de partitiefconstructie niet zelfstandig was.

    BeantwoordenVerwijderen
  11. Ik zit verwikkeld in de volgende discussie:
    Een internationale gemeenschap waarvan ik lid ben, heeft als slogan: “Liefde voor iedereen, haat voor niemand”. Deze slogan wordt al jaren gebruikt en is een vertaling van de Engelse slogan: “Love for all, hatred for none”. In het Duits is deze slogan: “Liebe für alle, Hass für keine”. Pas geleden werd opeens de slogan gebruikt: „Liefde voor iedereen, haat tegen niermand“. Kunt u hier, als taalprof, een uitspraak over doen?
    Alvast heel hartelijk bedankt voor de moeite.
    Met vriendelijke groet,
    Anita

    BeantwoordenVerwijderen
  12. @Anita: 'liefde voor iedereen' is in elk geval prettig dubbelzinnig. Ik denk dat dat ook een beetje de bedoeling van de slogan is, niet? Je kunt 'iedereen' opvatten als degene die liefde geeft of degene op wie de liefde gericht is. In de andere talen heb je volgens mij dezelfde dubbelzinnigheid.
    Ook bij 'haat voor niemand' heb je dat, maar in de betekenis dat 'niemand' degene is op wie de haat gericht is zou het voorzetsel 'tegen' eigenlijk beter zijn. Maar dan zit je met het probleem dat de dubbelzinnigheid verdwijnt.
    Ik zou dus kiezen voor het minder gebruikelijke voorzetsel 'voor' bij 'haat', omdat het de gewenste dubbelzinnigheid handhaaft.

    BeantwoordenVerwijderen
  13. Beste taalprof,
    Ik wil graag weten of je bij het werkwoord "moeten"
    het hulpwerkwoord hebben of zijn moet gebruiken om de voltooide tijd te verkrijgen!
    Mag je bijvoorbeeld zeggen:
    "Hij is naar huis gemoeten." of "Hij heeft naar huis gemoeten."
    Of zijn beide hulpwerkwoorden mogelijk?

    BeantwoordenVerwijderen
  14. @Jan Schetters: de grammatica geeft je geen antwoord op de vraag wat goed of fout is. Ze kan je echter wel vertellen wat hier aan de hand is. In de zin 'Hij is/heeft naar huis gemoeten' zou je 'gemoeten' als een zelfstandig werkwoord moeten benoemen (want 'heeft/is' is hulpwerkwoord van tijd), maar eigenlijk is in deze constructie het zelfstandige werkwoord 'gaan' weggelaten.
    In een zin met 'gaan', een richtingsbepaling én een modaal hulpwerkwoord ('kunnen, mogen, moeten, willen, hoeven') kan 'gaan' worden weggelaten: in plaats van 'ik wil naar huis gaan' kun je zeggen 'ik wil naar huis'.
    Dat is hier ook het geval. De zin 'hij is/heeft naar huis gemoeten' is dus eigenlijk kort voor 'hij is/heeft naar huis moeten gaan'. Maar nu is ook meteen duidelijk waar de verwarring vandaan komt. Het werkwoord 'moeten' heeft als hulpwerkwoord van tijd eigenlijk 'hebben' en 'gaan' heeft 'zijn'. Het is 'hebben gemoeten', maar 'zijn gegaan'.
    De keuze van het hulpwerkwoord van tijd ('hebben' of 'zijn') hangt af van het kernwerkwoord van de zin, óf van het laatst toegevoegde hulpwerkwoord. Dat betekent dat je hier dus twee mogelijkheden hebt.
    Op grond van welke factoren de taalgebruiker soms voor de ene vorm en soms voor de andere kiest is onduidelijk. In ieder geval lijkt er een regionale voorkeur te bestaan. Dat wil zeggen: in het hele Nederlandse en Belgische taalgebied is 'heeft' een geaccepteerde keuze, en ook 'is' komt in het volledige taalgebied voor, maar meer in België dan in Nederland.
    Zie ook het officiële taaladvies (http://taaladvies.net/taal/advies/vraag/362/)
    Dat gaat over 'kunnen', maar het geldt voor alle genoemde hulpwerkwoorden van modaliteit.

    BeantwoordenVerwijderen
  15. Beste taalprof,
    Ik twijfel of de volgende zin goed of fout is:"
    Toch, blijf ik thuis. Volgens iemand anders dan mij zou de zin moeten zijn:
    "Toch, ik blijf thuis." Wat is gebruikelijk?
    Hoogachtend, Jan Schetters

    BeantwoordenVerwijderen
  16. @Jan Schetters: er is een verschil tussen de "aanloop" van de zin en de "eerste zinsplaats". De aanloop wordt van de zin gescheiden door een komma, en staat daardoor min of meer "buiten de zin". De eerste zinsplaats wordt niet gescheiden door een komma van de rest van de zin. Hij kan wel eindigen op een bepaling die tussen komma's staat, maar dat is iets anders.
    Het woordje 'toch' is een bijwoord, dat in normale gevallen niet de aanloop kan vormen en wel de eerste zinsplaats. Dat betekent dat de meest gebruikelijke variant met 'toch' vooraan zou zijn: 'Toch blijf ik thuis'. Zonder komma, want 'toch' is niet aanloop maar eerste zinsplaats.
    Nu is het ook wel mogelijk om 'toch' als verbindingswoord te gebruiken, meestal in combinatie met een nevenschikkend voegwoord. Ook dan staat het niet in de aanloop, want voegwoorden staan helemaal buiten de zin, ze verbinden alleen zinnen. Ik zou de neiging hebben om dat aan te geven met een dubbele punt: 'En toch: ik blijf thuis'. Eventueel zou je hier denk ik het nevenschikkend voegwoord kunnen weglaten (alhoewel ik het een beetje geforceerd vind klinken) en schrijven: 'Toch: ik blijf thuis'.

    BeantwoordenVerwijderen
  17. vraag:
    Heeft deze zin
    drie of vier zinsdelen?
    Ik/ kwam/ hem/ tegen.
    Telt kwam + tegen als één zinsdeel? Of zijn het twee zinsdelen?

    BeantwoordenVerwijderen
  18. @ida: je kunt het zien als je er een bijzin van maakt: 'Ik zei dat ik hem tegenkwam'. Nu zie je dat 'tegenkwam' aan elkaar geschreven wordt (omdat 'tegenkomen' één werkwoord is).
    In de ontleding is het gebruikelijk om in jouw voorbeeld 'kwam' de persoonsvorm te noemen en 'kwam tegen' het werkwoordelijk gezegde. In de bijzin, als 'tegenkwam' aan elkaar geschreven wordt, is 'tegenkwam' persoonsvorm én werkwoordelijk gezegde.
    Het werkwoord 'tegenkomen' is trouwens wel ontstaan uit een constructie met het "achterzetsel" 'tegen', waarbij 'hem tegen' ("hem tegemoet") één zinsdeel was, een bijwoordelijke bepaling van richting. In het huidige Nederlands echter is 'tegenkomen' (en dus ook 'kwam tegen') één werkwoord geworden, en 'hem' is lijdend voorwerp.
    Ik vertel dit erbij omdat er veel andere gevallen zijn die nog een beetje op de grens van die ontwikkeling zitten: een richtingsbepaling met een achterzetsel, waarvan het achterzetsel in het werkwoord wordt opgenomen: 'de trap af()lopen', 'de boom in()klimmen', 'op het vliegveld aan()vliegen'. In die gevallen is het nog niet zo gemakkelijk om een beslissing te nemen over de ontleding. Maar in jouw voorbeeld is er geen onduidelijkheid meer.

    BeantwoordenVerwijderen
  19. willem schrama10 juli 2007 om 04:04

    Is het 'retourneren aan' of 'retourneren naar' (in de vergankelijke zin van 'terugzenden')? Volgens mij het laatste.

    BeantwoordenVerwijderen
  20. @willem schrama: beide vormen komen voor, 'retourneren aan' aanmerkelijk vaker dan 'retourneren naar'. Dat is niet zo vreemd, want daarnaast komt 'retourneren' ook nog voor met meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel): 'ik retourneer u het bedrag'.
    Wat is er dan aan de hand? Bij het werkwoord 'retourneren' hoort eigenlijk, behalve een lijdend voorwerp, een meewerkend voorwerp (met of zonder het voorzetsel 'aan'). Als het meewerkend voorwerp wordt weggelaten, kun je in plaats daarvan ook een bijwoordelijke bepaling (van doel) gebruiken, met het voorzetsel 'naar'.
    Voor 'terugzenden' geldt overigens hetzelfde, al heb ik het gevoel dat de bijwoordelijke bepaling daar iets gebruikelijker is.

    BeantwoordenVerwijderen
  21. Ha die Taalprof! Lang geleden. Gaaf, dat register. Kan ik nog eens terugkijken welke rare vragen ik je gesteld heb, over kalkoenen bijvoorbeeld...
    Graag wil ik je de vraag voorleggen of de aanduiding "blijvend in prijs verlaagd" grammaticaal eigenlijk wel in orde is. Ik heb daar zo mijn twijfels over, maar het lukt me niet zo goed om de omstanders uit te leggen waarom.

    BeantwoordenVerwijderen
  22. Wat is het corecte genus van in een Nederlandse tekst gebruikte Engelse samengestelde term als "Serious Adverse Event" (SAE)? van Dale meldt event als onzijdig: het event. Maar is het nu het SAE of de SAE?

    BeantwoordenVerwijderen
  23. Reactie op het antwoord
    op deze vraag:
    Heeft deze zin
    drie of vier zinsdelen?
    Ik/ kwam/ hem/ tegen.
    Telt kwam + tegen als één zinsdeel? Of zijn het twee zinsdelen?
    De ontleding van deze zin was het punt niet. Maar wat moeten leerlingen antwoorden op de vraag "Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?"
    Volgens onze methode, Op Nieuw Niveau, is het antwoord: uit drie
    Op een oude OMO- diskette lees ik bij de uitleg
    "Valt een scheidbaar werkwoord uiteen in twee woorden dan zijn het ook twee zinsdelen."
    Dan zou het antwoord dus moeten zijn: uit 4

    BeantwoordenVerwijderen
  24. @Jos van Liempd: welkom terug! 'Blijvend in prijs verlaagd,' ja dat is wel een mooi voorbeeld. Het gaat natuurlijk oorspronkelijk om een voltooide tijd (met hulpwerkwoord 'zijn') van de lijdende vorm 'iets wordt (door iemand) in prijs verlaagd'. Maar bij die gewone lijdende vorm kun je inderdaad niet zomaar de duurbepaling 'blijvend' zetten: 'iets wordt blijvend in prijs verlaagd'. Dan krijg je een soort "herhalingseffect," alsof er voortdurend prijsverlagingen plaatsvinden.
    Maar wat is hier dan aan de hand? Volgens mij is die voltooide tijd langzamerhand de tegenwoordige tijd van een naamwoordelijk gezegde geworden. Ga maar na: als ik zeg 'Dit artikel is zaterdag in prijs verlaagd,' dan heeft die zin, als je even doordenkt, drie betekenissen: ten eerste kan het een beschrijving zijn van een prijsverlaging die afgelopen zaterdag heeft plaatsgehad, dan wel (ten tweede) een prijsverlaging die vóór aanstaande zaterdag zal hebben plaatsgehad. Dat zijn de twee lezingen van de voltooide tijd: de gebeurtenis is voltooid op een referentiepunt in het verleden of vóór een referentiepunt in de toekomst. Maar de zin kan ook betekenen: aanstaande zaterdag geldt die prijsverlaging. Die lezing is alleen te verklaren als je 'is in prijs verlaagd' ziet als de tegenwoordige tijd van een naamwoordelijk gezegde. 'In prijs verlaagd' duidt dan een bepaalde eigenschap (of toestand) van het artikel aan.
    De lezing als naamwoordelijk gezegde sluit aan bij de mogelijkheid om duurbepalingen toe te voegen. Net als je kunt zeggen 'dit artikel is blijvend goedkoop' kan dus ook 'dit artikel is blijvend in prijs verlaagd'.
    Deze analyse houdt wel in dat je 'in prijs verlaagd' dus in jouw zin als naamwoordelijk deel van het gezegde moet beschouwen. Dat zou betekenen dat je geen kritiek kunt hebben om een zin als 'ik hoor dat dit artikel blijvend in prijs verlaagd is,' maar wel op 'ik hoor dat dit artikel blijvend in prijs is verlaagd'. Want 'verlaagd' zou, als naamwoordelijk deel, niet achter de persoonsvorm in de bijzin mogen staan.

    BeantwoordenVerwijderen
  25. ohartey: ik zou het eerlijk gezegd niet weten. Ik ken het officiële taaladvies over het woordgeslacht van afkortingen (http://taaladvies.net/taal/advies/tekst/39/), maar daar kun je werkelijk alle kanten mee op. Bij buitenlandse afkortingen zou het woordgeslacht bepaald worden door het "naastgelegen Nederlandse zelfstandig naamwoord" bij de kern van de afkorting. Aangenomen dat dat hier het Engelse woord 'event' is, dan is de vraag wat dat "naastgelegen Nederlandse zelfstandig naamwoord" is. Jij zegt: dat is 'het event', maar je zou ook kunnen argumenteren dat het 'de gebeurtenis' zou moeten zijn. Daar komt bij dat in het taaladvies zelf al uitzonderingen worden gemeld, dus de boodschap lijkt te zijn: de gebruiker bepaalt. Ik vermoed dat in dat geval het woordgeslacht van betekenisverwante termen ook een grote rol gaat spelen. Een voorbeeld in dit geval is het Nederlandse gebruik van de term 'paper' in de betekenis "opstel, werkstuk." In het Nederlandse woordenboek staat dat het 'de paper' moet zijn, maar va
    Misschien is de beste strategie wel om te zien hoe je de volledige term in een lopende zin zou gebruiken. Zou je spreken over 'de Serious Adverse Event' of over 'het Serious Adverse Event'? Als je het woordgeslacht van de afkorting richt naar het geslacht van de volledige term, zit je nooit verkeerd.

    BeantwoordenVerwijderen
  26. @[No Author]: ik denk dat de diskette de nadruk legt op het feit dat het afgescheiden deel van het werkwoord niet meer bij de persoonsvorm moet worden gerekend, maar apart moet worden benoemd (als niet-werkwoordelijke rest). In de methode 'Op Nieuw Niveau' zal zo geteld worden: 'Ik' onderwerp, 'hem' lijdend voorwerp, en 'kwam tegen' werkwoordelijk gezegde. Samen drie. Blijkbaar beschouwt de methode 'persoonsvorm' en 'niet-werkwoordelijke rest' niet als aparte, zelfstandige zinsdelen omdat ze onderdeel vormen van het werkwoordelijk gezegde.
    Je zegt wel dat de ontleding het punt niet is, maar afhankelijk van de ontleding kun je dus verdedigen dat de zin uit 3, 4 of 5 zinsdelen bestaat. Als je telt zoals 'Op Nieuw Niveau' kom je uit op 3, als je telt als de OMO-diskette zou je 4 kunnen verdedigen: 'Ik' onderwerp, 'kwam' persoonsvorm, 'hem' lijdend voorwerp en 'tegen' niet-werkwoordelijke rest. Maar je zou ook kunnen stellen dat de twee zinsdelen 'persoonsvorm' en 'niet-werkwoordelijke rest' samen een vijfde zinsdeel vormen: het werkwoordelijk gezegde.

    BeantwoordenVerwijderen
  27. Dank, Taalprof. Helemaal duidelijk (denk ik). Maar nu de frase op zichzelf, dus geen zin, maar gewoon, bij AH de Kiloknaller, deze tekst op een verpakkinkje vlees: 'blijvend in prijs verlaagd'. Afgezien van het feit dat ze ons voor dom verslijten als ze geloven dat wij niet in de gaten hebben dat ze dat blijvend er juist op zetten om het er na de prijzenslag weer blijvend van af te laten, blijf ik toch ook "zoiets hebben van" (..sorry): wacht even, dan kom ik over enige dagen terug, dan is het dus wederom in prijs verlaagd. Ik zou bijzonder graag de betreffende grootgrutter als een Cor van der Laak apres la lettre hierop wijzen. Desnoods met als ultiem verwijt dat het grammaticaal ook al niet in de haak is. Maak ik enige kans?
    p.s: Ik schreef zojuist "om het er blijvend van af te laten". Eerder had ik daar staan: "om het er blijvend van af te halen". Daar voelde ik ook een zacht gewring..

    BeantwoordenVerwijderen
  28. @Jos van Liempd: ik denk dat je weinig kans maakt als je argumenteert dat het voorbeeld grammaticaal niet in de haak is. De lezing als naamwoordelijk gezegde is zeker mogelijk, en niet vreemd. Je zou hoogstens kunnen argumenteren dat er een dubbelzinnigheid in zit, omdat je behalve de bedoelde naamwoordelijke lezing ook de werkwoordelijke lezing zou hebben waar dat herhalingseffect in zit. Jouw probleem is dan dat die naamwoordelijke lezing zo voor de hand ligt dat de werkwoordelijke lezing onwaarschijnlijk wordt.
    Bij 'er blijvend van afhalen' is er iets anders aan de hand. Als je 'blijvend' leest als een bijwoordelijke bepaling bij het werkwoord krijg je inderdaad ook een herhalingseffect ('ze blijven het ervanaf halen'). Maar de bedoelde lezing is natuurlijk om 'blijvend' te zien als een bijwoordelijke bepaling bij het resultaat van de handeling ('ze zorgen dat het blijvend met die prijsverhoging ervanaf is'). In dat geval zie je 'ervanaf' als bepaling van gesteldheid, en 'blijvend' als bijwoordelijke bepaling bij de predicatie van 'ervanaf' over 'het'.

    BeantwoordenVerwijderen
  29. Welke zin is beter?
    a. Het aantal wandelaars dat een voor een over de finish kwam, lag hoger dan het aantal afvallers.
    b. Het aantal wandelaars die een voor een over de finish kwamen, lag hoger dan het aantal afvallers.
    Graag een beredenering. Of zijn hier vaste regels voor?

    BeantwoordenVerwijderen
  30. @Bi Devi: vanwege dat 'een voor een' zou ik denken dat het onderwerp van de bijzin meervoud moet zijn. Immers, je zegt 'de wandelaars kwamen een voor een over de finish', en je kunt moeilijk zeggen: 'de groep kwam een voor een over de finish'. Dat betekent dat je het moet hebben over 'wandelaars die een voor een over de finish komen', en het aantal daarvan ligt hoog. Dus: 'Het aantal wandelaars die een voor een over de finish kwamen, lag hoger dan het aantal afvallers'.
    Er blijft trouwens wel iets wringen in deze zin: met 'een voor een' bekijk je als het ware elke wandelaar afzonderlijk, en met 'het aantal' neem je ze weer als een groep bij elkaar. Dat botst een beetje. Net alsof je zegt: 'de wandelaars kwamen samen een voor een over de finish', daar zit ook iets geks aan. Dit kun je alleen oplossen door de zin te splitsen, of door 'een voor een' weg te laten. Dan heb je vrije keuze voor enkelvoud of meervoud. Zie ook: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/07/eeuwige_kwestie.html
    http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/07/een_aantal_toev.html
    http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/11/eeuwige_kwestie_1.html
    en eventueel ook de officiële taaladviezen op http://taaladvies.net/taal/advies/vraag/16/
    http://www.onzetaal.nl/advies/aantal.php

    BeantwoordenVerwijderen
  31. Dank voor dit antwoord. De zin wringt inderdaad, misschien niet zo'n gelukkig voorbeeld. Wellicht beter is de volgende zin, die ik op het web vond:
    Het aantal namen die beginnen met een q, is klein.

    BeantwoordenVerwijderen
  32. @Bi Devi: in die zin heb je keuze. Mijn eigen voorkeur zou hier toch weer het meervoud zijn, omdat elke naam afzonderlijk met een b begint, niet de hele groep. Heb je echter iets als 'Het aantal mensen die aanwezig zijn is klein', dan zeg ik liever 'Het aantal mensen dat aanwezig is klein'. Omdat ik in dat geval veel meer vind dat er een groep mensen aanwezig is, in een bepaald aantal.

    BeantwoordenVerwijderen
  33. Ik zelf maar even een webpaginaatje in elkaar gedraaid over dit thema:
    http://www.9x9.nl/aantal.html

    BeantwoordenVerwijderen
  34. Beste taalprofessor, ik zit met een netelige vraag: wat is precies het verschil tussen een tegenstelling en een toegeving, en dan specifiek bij onderschikking? Ik weet welke voegwoorden bij welke categorie worden gerekend, maar de exacte begrenzing van de twee concepten is me onduidelijk.

    BeantwoordenVerwijderen
  35. @W.: een toegeving is meer dan een tegenstelling. In een tegenstelling stel je twee dingen tegenover elkaar die niet bij elkaar passen, of waarvan je niet zou verwachten dat ze samen voorkomen. Bijvoorbeeld: 'Het sneeuwt maar het is lekker warm'. Bij een toegeving zeg je iets extra's: ten eerste dat datgene wat je toegeeft net ter sprake is geweest, of dat je daarvan weet dat het zo is. Maar ten tweede ook dat datgene wat je toegeeft in normale gevallen datgene waarmee je het tegenstelt onmogelijk maakt. Zeg je bijvoorbeeld: 'Ofschoon het lekker warm is, sneeuwt het', dan zeg je in feite dat in normale gevallen het feit dat het lekker warm is, het onmogelijk maakt dat het sneeuwt.
    Jij zegt wel dat je het verschil wil weten in onderschikkend verband, maar volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst zijn de voegwoorden van tegenstelling allemaal nevenschikkend, en die van toegeving zijn onderschikkend. Dat klopt ook wel met het verschil tussen tegenstelling en toegeving: tegenstelling (nevenschikking) kun je meestal net zo goed andersom zetten, en bij toegeving (onderschikking) krijg je dan een heel andere betekenis.
    Of je nou zegt 'het is lekker warm, maar het sneeuwt' of 'het sneeuwt, maar het is lekker warm', dat maakt niet zo heel veel uit. Maar het verschil tussen 'Ofschoon het lekker warm is sneeuwt het' en 'Ofschoon het sneeuwt is het lekker warm' is wel duidelijk. In het eerste geval zeg je dat warmte er meestal de oorzaak van is dat het niet sneeuwt, en in het andere geval dat sneeuw er meestal de oorzaak van is dat het niet lekker warm is. Het laatste klopt natuurlijk niet, en daarom zou die variant slechter moeten klinken.

    BeantwoordenVerwijderen
  36. @Bi Devi: op je webpagina geef je een Googletelling waaruit je concludeert dat "in geschreven teksten de verhouding enkelvoud-meervoud bij 'een aantal' ruwweg fiftyfifty is", maar die telling laat dat niet zien. Alleen bij 'een aantal mensen' krijg je iets wat in de buurt van fiftyfifty komt (15.000-12.000), voor de rest wint in alle gevallen het meervoud minstens met een factor 2, soms met een factor 10! Jij varieert voornamelijk op de werkwoorden, maar als je varieert op het woord 'mensen' in je fiftyfiftyvoorbeelden (vul bijvoorbeeld 'studenten' in), dan krijg je weer duidelijk meervoud. Op grond van de Googletellingen zou je moeten zeggen: het is meestal meervoud, maar afhankelijk van de gekozen woorden is het enkelvoud ook mogelijk.
    Ik denk dat alleen het voorbeeld 'een aantal mensen' vaak enkelvoud is omdat dat het standaardvoorbeeld van de taalkwestie is, én omdat je 'mensen' gemakkelijk als een groep (collectief) opvat.

    BeantwoordenVerwijderen
  37. Hoi taalprof,
    vooralsnog 'kan' ik mijn vraag niet terugvinden... Wanneer gebruik ik kan en wanneer kun?
    Alvast bedankt

    BeantwoordenVerwijderen
  38. @Tygo: ik denk dat jij 'kan' gebruikt bij een eerste en derde persoon enkelvoud (dus bij het onderwerp 'ik', 'hij', 'zij' of 'het'), en misschien doe je dat ook wel bij een tweede persoon enkelvoud ('jij' en 'u'). Dat laatste wordt soms wel eens bekritiseerd, maar de meeste taaladviseurs hebben er geen moeite mee. 'U kan' en 'je kan' komt in grote delen van het Nederlandse taalgebied voor.
    'kun' kun je alleen gebruiken bij het onderwerp 'jij' (of 'je'), en dan ook nog eens alleen als het onderwerp meteen volgt op 'kun'. Dus 'kun jij' en 'kun je', maar niet 'jij kun', of 'kun u'.
    Het is zelfs vreemd om te zeggen: 'dat kun uitgerekend jij niet doen'.
    Als je Nederlands als moedertaal spreekt, heb je daar een taalgevoel over. Volg dat gevoel!

    BeantwoordenVerwijderen
  39. Over de kwestie ‘je kunt’ en ‘kun je’ heb ik in 1979 een studie gepubliceerd. Het is een kwestie van dialect (zo je wilt regiolect). De westelijke dialecten spreken doorgaans ‘kan je’ en ‘je kan’. Als iemand zegt ‘je kan’ is het meestal een randstedeling.
    Zie verder:
    H.A.J.M. Lamers:
    Herkomst en gebruiksfunctie van je kan, je zal en je mag; een verkenning (met 2 kaartjes in de tekst). Taal en Tongval, 1979, afl. 1,2, p. 163-184.

    BeantwoordenVerwijderen
  40. @Harrie Lamers: je zult best gelijk hebben, maar heb je in je studie ook de Vlaamse regiolecten betrokken? En vind je dat de situatie nu hetzelfde is als in 1979?
    Dit is het op dit moment "officiële" advies: http://taaladvies.net/taal/advies/vraag/442/
    De ANS vermeldt dat "je kan" vooral in België voorkomt:
    http://www.let.ru.nl/ans/e-ans/ganaar?02/03/06/02
    Update: de ANS baseert zich blijkbaar op een artikel uit 1991, van W. Penninckx, in het tijdschrift 'Taalbeheersing in de praktijk': "Wanneer kun je 'kan je' schrijven?" Jouw artikel staat spijtig genoeg niet in de literatuur die de ANS gebruikt heeft.

    BeantwoordenVerwijderen
  41. Is het goed als je zegt..... hij regaeert er laconiek onder?? Of moet het zijn...hij reageert er laconiek op.
    Groet, Diaan

    BeantwoordenVerwijderen
  42. @Diaan: ik ken alleen 'Hij reageert er laconiek op' en 'Hij blijft er laconiek onder'. Of 'Hij blijft er laconiek bij,' dat zou ook nog kunnen.
    Interessant: in 'Hij blijft er laconiek onder' is 'laconiek' naamwoordelijk deel van het gezegde ('blijft' is dan een koppelwerkwoord), en 'eronder' is bijwoordelijke bepaling, en in 'Hij reageert er laconiek op' is 'erop' voorzetselvoorwerp ('ergens op reageren'), en 'laconiek' kun je zien als een bepaling van gesteldheid ("hij was laconiek terwijl hij reageerde"), of als bijwoordelijke bepaling ("hij reageerde op een laconieke manier, zijn reactie was laconiek").

    BeantwoordenVerwijderen
  43. Inversie
    Zin 1.
    Jan stond toen op en liep naar buiten.
    Die zin is goed. Het is een opsomming. Zoals altijd bij een opsomming kun je een deel weglaten:
    Jan liep naar buiten.
    Zin 2.
    Toen stond Jan op en liep hij naar buiten.
    Ook een goede zin. Bij weglating van een deel van de opsomming krijg je:
    Toen liep hij naar buiten.
    Zin 3.
    Toen stond Jan op en liep naar buiten.
    Als je nu een deel van de opsomming wegstreept, krijg je:
    Toen liep naar buiten.
    Het probleem hier wordt veroorzaakt door de inversie als gevolg van de plaats van het bijwoord 'toen'. Veel taalgebruikers maken zinnen van het type 3. Zelf vind ik het foeilelijk en raak ik er gestoord (nog gestoorder?) van. Zijn hier regels voor?

    BeantwoordenVerwijderen
  44. @Bi Devi: je legt het wel vreemd uit. In jouw zin 1 'Jan stond toen op en liep naar buiten' is eigenlijk al iets weggelaten. De volledige zin zou luiden: 'Jan stond toen op en Jan liep naar buiten'. Door weglating van 'Jan' (samentrekking) ontstaat zin 1. Op dezelfde manier is zin 2 ontstaan uit 'Toen stond Jan op en toen ging hij naar buiten" (weglating van 'toen'), en zin 3 zou moeten zijn ontstaan uit 'Toen stond Jan op en toen liep Jan naar buiten' (weglating van 'toen' en 'Jan').
    Als je het zo bekijkt, zie je meteen het verschil tussen zin 3 en de andere twee: om zin 3 te krijgen moet je twee stukken van het tweede deel van de opsomming weglaten, en voor de andere twee maar een.
    Die samentrekking van twee elementen zoals in zin 3 wordt in de taaladviesliteratuur meestal veroordeeld (bijvoorbeeld hier: http://taaladvies.net/taal/advies/vraag/725/ ). Toch komt hij al langer voor in de Nederlandse taal, ook bij schrijvers die als zeer zorgvuldig bekend staan (Couperus bediende zich er bijvoorbeeld van). Ook jij signaleert dat veel taalgebruikers dit soort zinnen maken. We zouden het ook kunnen erkennen. Er zijn taalkundigen die daarvoor pleiten.
    In ieder geval biedt de grammatica je de aanknopingspunten om een verschil te maken tussen zin 3 en de andere twee.
    Nog een kleine aanvulling: de constructie komt met name voor bij een opsomming van twee onmiddellijk opeenvolgende gebeurtenissen. Dus wel vaak 'toen stond Jan op en liep naar buiten', maar niet zo vaak 'De hele middag zat Jan in een stoel en las de krant'.

    BeantwoordenVerwijderen
  45. Ik zie de zinnen als een opsomming waarvan het eerste woord geen deel uitmaakt:
    Jan | (1) stond toen op | en | (2) liep naar buiten.
    Toen | (1) stond Jan op | en | (2) liep hij naar buiten.
    Vreemde uitleg? Tsja, onze lieve heer heeft rare kostganger.

    BeantwoordenVerwijderen
  46. waarom heet een zwak werkwoord zwak en een sterk werkwoord sterk in het duits. Wat zijn de regels?

    BeantwoordenVerwijderen
  47. @Bi Devi: ik snap wat je bedoelt, en ik zeg vooral niet dat het nergens op slaat. Integendeel, je kunt zelfs argumenteren dat het zo in elkaar zit met voorbeelden als 'Twee mensen stonden op en liepen naar buiten', dat niet hetzelfde is als 'Twee mensen stonden op en twee mensen liepen naar buiten.' Het is echter gebruikelijk om deze zinnen als voorbeelden van samentrekking te zien. Ook daar zijn wel redenen voor. Ten eerste het feit dat die stukken die jij tussen rechte strepen zet vaak geen woordgroepen zijn. Van een opeenvolging van woroden als 'stond toen op' kun je moeilijk aantonen dat het een woordgroep is.
    Een tweede reden om van samentrekking te spreken vormen precies de voorbeelden die jij bekritiseerd: 'Toen stond Jan op en ging zitten'. Dit kun je nauwelijks anders dan als samentrekking analyseren.
    Ten slotte zijn er nog andere vormen van samentrekking, waarbij bijvoorbeeld de persoonsvorm wordt weggelaten: 'Jan kwam het ene moment binnen, en Piet het andere.' Ook daar lijkt samentrekking de voor de hand liggende beschrijving.

    BeantwoordenVerwijderen
  48. @loes: sterke werkwoorden zijn werkwoorden die de verledentijdsvorming van twee- á drieduizend jaar geleden hebben bewaard (daarom heten ze "sterk"). In die tijd sprak men hier een voorloper van het Nederlands en Duits, het Indogermaans geheten. In die taal werd de verleden tijd van een werkwoord niet gevormd met voor- en achtervoegsels, maar door middel van klinkerveranderingen (de zogeheten "ablautsreihen"). Er waren toen vijf groepen van werkwoorden met verschillende klinkerveranderingen. Eentje was bijvoorbeeld het werkwoord 'nemen', dat in de verleden tijd 'nam' en 'namen' had, en in de voltooide tijd 'genomen' (ik gebruik nu de hedendaagse vormen, het gaat alleen om de klinkers). In dezelfde groep viel 'spreken - sprak - spraken - gesproken' en 'breken - brak - braken - gebroken').
    Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden waarvan de verleden tijd zonder klinkerverandering, dus alleen met voorvoegsels ('ge-') en achtervoegsels ('-de/te') wordt gevormd.
    Zwakke en sterke werkwoorden worden ook wel regelmatig en onregelmatig genoemd, en de Nederlandse taalkundige Arnold Moonen introduceerde in de 18e eeuw ooit de termen 'gelijkvloeiend' en 'ongelijkvloeiend', maar die termen zijn vandaag de dag niet meer in gebruik.
    Er zijn geen echte regels (meer) voor de vervoeging van sterke werkwoorden. Ruwweg kun je de sterke werkwoorden nog wel in groepen verdelen die gebaseerd zijn op de oude ablautsrijen, maar door allerlei ontwikkelingen zijn dat veel meer dan vijf groepen geworden. Voor het Nederlands wordt dat bijvoorbeeld gedaan in de Algemene Nederlandse Spraakkunst, die een compleet overzicht probeert te geven: http://www.let.ru.nl/ans/ganaar/?02/03/05

    BeantwoordenVerwijderen
  49. Annelien Lamote25 juli 2007 om 11:00

    Beste taalprof
    Binnen 2 weken zal ik een intensieve cursus Nederlands geven aan een groep Walen (Franstaligen uit België) van 13-14 jaar. Zelf ben ik Vlaming. Ik vind het zelf bijzonder moeilijk om hen grammatica les te geven, omdat het voor mij allemaal zo vanzelfsprekend is. Mijn vraag is: is er een trucje, regel,... om uit te leggen wanneer je hebben/zijn moet gebruiken als hulpwerkwoord in de onvoltooid/voltooid verleden tijd?
    Indien nee: zijn er beknopte lijsten beschikbaar voor beide hulpwerkwoorden?
    Dank bij voorbaat
    groetjes
    Annelien

    BeantwoordenVerwijderen
  50. @Annelien: de taalkundigen zijn er niet precies uit wat het nu is dat de keuze tussen 'hebben' en 'zijn' bepaalt. Er is wel een vuistregel, die in de meeste gevallen standhoudt: werkwoorden die een verandering van toestand of plaats uitdrukken, kiezen meestal 'zijn'. Alle andere werkwoorden kiezen 'hebben'.
    Dus 'ik heb gelachen' (alleen handeling) maar 'ik ben geschrokken' (verandering van toestand). 'Ik heb gewandeld' maar 'Ik ben vertrokken' (verandering van toestand). 'Ik heb iemand veranderd' (ik heb iets gedaan) maar 'Ik ben veranderd' (er is iets met me gebeurd).
    Bij sommige werkwoorden kun je het goed zien omdat je een van die twee betekenissen kunt benadrukken. Bijvoorbeeld: 'Ik heb een grote vrachtauto gepasseerd' (ik heb iets gedaan) en 'Ik ben een grote vrachtauto gepasseerd' (mijn positie is veranderd).
    Bij andere werkwoorden is de richtingsbetekenis relevant: 'Ik heb door het bos gelopen' (kriskras) maar 'Ik ben het bos door gelopen' (van begin tot eind).
    Er zijn dus geen echte vaste regels bekend, maar de vuistregel van de (nadruk op) verandering van plaats of toestand is niet slecht.
    O ja: het werkwoord 'zijn' zelf kiest ook 'zijn': 'je bent iets geweest'.

    BeantwoordenVerwijderen
  51. Beste taalprof,
    wat is volgens jij het verschil tussen de twee volgende zinnen:
    Een hoe grote fan ben jij van Radio Donna?
    Hoe een grote fan ben jij van Radio Donna?
    Ik ben een laatstejaarstudente die nu aan haar thesis bezig is en de 'how big a house'-constructie in het Nederlands moet verklaren/beschrijven/... maar blijkbaar hebben wij twee constructies...of ben ik gewoon in de war?
    Groetjes,
    Eva

    BeantwoordenVerwijderen
  52. @Eva: de vragende variant van deze constructie lijkt me minder frequent dan die met 'zo': 'een zo grote fan van Radio Donna' en 'zo een grote fan van Radio Donna' lijken me allebei heel gewoon, ook al lijkt de ANS van mening dat dit regionaal taalgebruik is, en dat je eigenlijk 'zulke' zou moeten gebruiken.
    Aangezien 'zo' (of 'hoe') semantisch aansluit op 'grote' zou ik denken dat de constructie met 'een zo grote' (of 'een hoe grote') de basis vormt, en 'zo een grote (of 'hoe een grote') daarvan afgeleid is. Die afleiding is in elk geval beperkt tot gevallen met het lidwoord 'een'. Met telwoorden gaat het niet: 'zo één grote fan' of 'zo twee grote fans' is onmogelijk. Maar ook met bepaald lidwoord, of met voornaamwoorden, is het niet goed: 'zo de grote fan' of 'zo een of andere grote fan' is geen Nederlands.
    Specialist in Nederland op het gebied van dit type constructies is de Utrechtse hoogleraar Norbert Corver. In zijn proefschrift (over "The Syntax of Left Branch constructions"), maar ook in zijn latere werk (bijvoorbeeld een artikel over de 'wat-voorconstructie' in Spektator van 1991) zul je ongetwijfeld veel kunnen vinden dat voor jou van belang is.
    De ANS behandelt jouw constructie in een voorbeeld met het woordje 'nogal', in http://www.let.ru.nl/ans/ganaar/?15/03/01/01 : 'dat is nogal een precies werkje'.
    Behalve wat in de ANS staat, ken ik ook het gebruik van 'hoe' in regionaal of dialectisch taalgebruik, vooral met verbogen lidwoord: 'hoe'ne grote fan'. Regionaal komt ook voor iets als 'Hoe'ne jas had hij aan?', in plaats van 'wat voor een jas'. Vandaar dat ik zou denken dat je ook de 'wat-voorconstructie' in je onderzoek zou moeten betrekken.

    BeantwoordenVerwijderen
  53. Geachte heer de Taalprof,
    Op mijn werk had ik een gesprek met een collega, hierbij had ik het over een "persoonlijke mening", zij claimde dat dit niet kon en dat dit hetzelfde is als "witte sneeuw".
    Ik hou echter vol dat een "persoonlijke mening" wel correct nederlands is en geen dubbelop woord is. Wie heeft nou gelijk: zij of ik?
    Mvg

    BeantwoordenVerwijderen
  54. Dag Taalprof,
    Ook al weer een tijdje geleden dat ik iets gevraagd/op iets gereageerd heb. Ik ben het weblog wel blijven volgen hoor :) Nu dan weer een vraag: Hoe ontleed ik (redekundig) de volgende zin: "Het brood is op."
    Zelf ben ik tot 3 opties gekomen, waarvan ik niet weet welke de juiste is.
    1. Naamwoordelijk gezegde
    pv = is
    o = het brood
    ng = is op
    "Op" geeft dan een stadium aan: het brood is vies, het brood is vers, het brood is op. Dat "op" niet functioneert als voorzetsel, lijkt me duidelijk. Het zou hier dan een bijvoeglijk naamwoord zijn. Maar... attributief gebruik leidt tot onzin: *Het oppe brood. Ja, doei. Deze optie lijkt me het minst waarschijnlijk, al lijkt 'is' wel te koppelen: "Op is het brood!"
    2. Werkwoordelijk gezegde
    pv = is
    o = het brood
    wg = is op
    In dit geval is "op" een afkorting, van opgegeten of zo. Dan hebben we een passieve zin, met een passief deelwoord. Lijkt me alleen zo vergezocht! Kan dat?
    3. Werkwoordelijke uitdrukking
    pv = is
    o = het brood
    wg = is op
    Dit vind ik een laffe oplossing: als je het niet meer weet, dan knal je het maar onder "ww-uitdrukking". Dat zou ik mijn leerlingen ook niet zo snel doceren. Toch lijkt me dit hier wel voor de hand liggen, gezien het feit dat "op" in andere talen, totaal niet te vertalen is.
    Wat is nu juist?

    BeantwoordenVerwijderen
  55. @Rogier: de eerste oplossing is juist. Behalve door een bijvoeglijk naamwoord, een zelfstandig naamwoord, een gezegdezin of een uitdrukking met voorzetsel als 'in de war' kan een naamwoordelijk deel ook bestaan uit een bijwoord. De ANS noemt bijvoorbeeld 'de kachel is uit', en daar kun je er makkelijk nog bij verzinnen: 'de taalprof is weg', 'de kookplaat is aan', 'de kinderen zijn mee', 'het werk is af' enzovoorts. Die bijwoordjes zijn allemaal zogeheten "partikels", die ook voorkomen als deel van een werkwoord: 'weglopen', 'afmaken', 'opmaken'.
    Zoals je terecht opmerkt kun je de meeste niet bijvoeglijk gebruiken. Alleen 'het affe werk' hoor je nog wel eens.
    De andere opmerkingen zijn slechter, omdat ze geen verantwoording geven van het feit dat je in plaats van 'zijn' vrijwel elk ander koppelwerkwoord kunt invullen.

    BeantwoordenVerwijderen
  56. @Edgar: volgens mij heb jij gelijk. Om te beginnen zie ik niet in waarom een pleonasme "niet zou kunnen", want per slot van rekening kun je dat net zo goed als een stijlfiguur zien en niet als een stijlfout (en het heeft ook nog eens niets met grammatica te maken).
    Maar daar komt in dit geval bij dat ik niet zie waarom dit pleonastisch zou zijn. Ik snap wel dat jouw mening altijd de mening van een persoon is, maar in dit geval staat 'persoonlijk' tegenover iets als 'collectief'. Als je zegt dat je een persoonlijke mening hebt, dan geef je daarmee aan dat jouw mening niet alleen maar de mening van het collectief is, maar dat die jouw eigen stempel draagt.
    Als 'persoonlijke mening' een pleonasme zou zijn, dan zou hetzelfde moeten gelden voor 'individuele mening' of 'eigen mening' (want hoe zou je mening anders kunnen zijn dan je eigen mening?). Dat is natuurlijk een absurde conclusie. Daarom is een persoonlijke mening geen pleonasme. En dat is niet mijn persoonlijke mening, dat is een mening die afgeleid is uit een redenering.

    BeantwoordenVerwijderen
  57. Hallo Taalprof,
    als een brochure 11 pagina's heeft, is het dan een '11-paginatellende', een '11 pagina tellende', of een '11 pagina's tellende' brochure?

    BeantwoordenVerwijderen
  58. Taalprof,
    Kan je me het verschil uitleggen tussen een bijvoeglijke bepaling die slaat op de kern, en een determinatief ?
    Eveneens een attributieve en numerieke bijvoeglijke bepaling, als het kan.
    Groetjes,
    Bert

    BeantwoordenVerwijderen
  59. Hey taalprof!
    Donderdag heb ik een examen van nederlandse grammatica en aangezien ik leerkracht wil worden zou ik graag een antwoord hebben op de volgende vraag:
    Wat is een WWR/WWG?
    Ik weet reeds wat het werkwoordelijk gezegde inhoudt, maar een 'wwr'?
    Alvast bedankt!

    BeantwoordenVerwijderen
  60. @Krent: De laatste mogelijkheid, 'een 11 pagina's tellende brochure' is zeker correct. Als je '11 pagina's tellende' als één woord zou willen beschouwen (maar waarom zou je dat doen?), dan moet je inderdaad de meervoudsuitgang weglaten, en zou je volgens mij iets krijgen als '11-paginatellende', maar dat klinkt toch wel erg gewrongen. Je tweede voorstel is zeker fout.

    BeantwoordenVerwijderen
  61. @Bert: een determinatief is een bepaling bij een zelfstandig naamwoord (al geldt dat in de moderne taalkunde net andersom), die de relatie legt met de context. In 'de houten tafel' is 'houten' een contextonafhankelijke toevoeging aan het woord tafel. Doordat je zegt dat de tafel van hout is, weet je nog niet welke tafel je op het oog hebt. Maar met 'die houten tafel', 'de houten tafel', 'deze houten tafel' wijs je er een aan in de context. Dat kan heel algemeen zijn (met 'de houten tafel' kun je ook het concept 'houten tafel' bedoelen, in de context van de algemene kennis), maar het leggen van de relatie met de context, dat is waar het bij de determinatief om gaat. De determinatief "determineert" de tafel. Bij onbepaalde determinatieven ('een houten tafel', 'een of andere houten tafel', 'sommige houten tafels') is er niet zozeer sprake van verwijzen, maar van introduceren. Je introduceert een houten tafel in de context van het gesprek. Maar ook dat is een manier om een relatie met de context te leggen.
    Een attributieve bijvoeglijke bepaling is een bepaling die bij het zelfstandig naamwoord staat. De numerieke bijvoeglijke bepaling is een bepaling die je ook in cijfers kunt schrijven. Dit is geen tegenstelling. Een numerieke bijvoeglijke bepaling kan best attributief zijn ('twee houten tafels').

    BeantwoordenVerwijderen
  62. @Tifany: de afkorting WWG staat voor "werkwoordelijk gezegde", maar dat begrip kende je al. WWR staat voor "werkwoordelijke rest". Daarvan is sprake als een gezegde uit meer dan een werkwoord bestaat, waarvan er maar één de persoonsvorm kan zijn. De andere werkwoorden vormen dan de werkwoordelijke rest. Meestal wordt deze term gereserveerd voor de ontleding van het naamwoordelijk gezegde. In de zin 'ik zou graag beroemd willen zijn' is 'zou beroemd willen zijn' naamwoordelijk gezegde. 'beroemd' is het naamwoordelijk deel, en 'zou willen zijn' is het werkwoordelijk deel. Daarvan is 'zou' de persoonsvorm en 'willen zijn' is de werkwoordelijke rest.

    BeantwoordenVerwijderen
  63. Beste taalprof,
    Men twijfelt aan zijn oprechtheid.
    Men twijfelt eraan.
    'Aan zijn oprechtheid' en 'eraan' zijn voorzetselvoorwerpen.
    Als ik de zinnen passief maak, krijgen we:
    1 Aan zijn oprechtheid wordt getwijfeld
    2 Er wordt aan getwijfeld
    3 Er wordt getwijfeld aan zijn oprechtheid
    Hoe benoem je nu 'aan zijn oprechtheid' en 'er...aan' in zin 1 en 2?
    Voorzetselonderwerpen?
    Kun je 'er' in zin 3 dan een voorlopig onderwerp noemen en 'aan zijn 'oprechtheid' het eigenlijke onderwerp?
    En hoe moet je 'er' zien in: Er wordt tegenwoordig veel getwijfeld?
    Als formeel onderwerp?
    mvg
    aja

    BeantwoordenVerwijderen
  64. @aja: de zin 'er wordt aan getwijfeld' is eigenlijk een geval van "onecht passief". Dan staat het gezegde in de lijdende vorm, maar er is geen lijdend voorwerp dat onderwerp kan worden. Meestal krijg je dan het plaatsonderwerp 'er', zoals in 'er wordt gedanst', maar in veel gevallen kan dit plaatsonderwerp achterwege blijven. In 'Er wordt aan getwijfeld' kan het plaatsonderwerp achterwege blijven, omdat het voorzetselvoorwerp gesplitst is en het woordje 'er' al op de eerste zinsplaats staat. Als je van het voorzetselvoorwerp iets anders maakt dan een voornaamwoordelijk bijwoord, kun je dat zien. Dan krijg je inderdaad: 'Er wordt aan zijn oprechtheid getwijfeld' of 'Er wordt getwijfeld aan zijn oprechtheid'. Daar moet dan wel het plaatsonderwerp 'er' bij. Als je het hele voorzetselvoorwerp vooraan zet, is het weer niet nodig: 'Aan zijn oprechtheid wordt getwijfeld'. 'Aan zijn oprechtheid' is dus in allebei je voorbeelden voorzetselvoorwerp, en 'er ... aan' in je tweede voorbeeld ook. In je laatste voorbeeld is

    BeantwoordenVerwijderen
  65. Taalprof,
    Welke vuistregel kan er gehanteerd worden bij de keuze voor 'haar' of 'zijn' in zinnen als: "Het [Bedrijf] en [haar/zijn] producten ..."?
    Met vriendelijke groet,
    Arnold

    BeantwoordenVerwijderen
  66. @Arnold: dat ligt er maar aan wie je tevreden wil stellen. Als je het officieel wil doen moet je alles opzoeken. Als je op je gevoel afgaat zul je waarschijnlijk merken dat je bij woorden met abstracte of collectieve betekenis (zoals 'regering', 'volk', 'bedrijf') geneigd bent 'haar' te gebruiken.

    BeantwoordenVerwijderen
  67. Beste Taalprof,
    Ik heb weer eens een vraagje. Het gaat over het betekenisverschil van zinnen in het perfectum en imperfectum.
    Als je het b.v. over het weer hebt en iemand vraagt: "Wat voor weer was het gisteren?" kun je dan alleen maar antwoorden: "Het regende." of kun je ook zeggen "Het heeft geregend?"
    Ligt bij "het regende" het accent meer op de tijdsduur van het regenen?
    Zeg je "Het heeft geregend" als je het over het resultaat hebt? "Het heeft geregend. De straat is nat."
    Welke tijdvorm gebruik je dan als je gewoon een feit wilt constateren of iemand wilt informeren?
    Alvast bedankt voor je antwoord.

    BeantwoordenVerwijderen
  68. @Yvonne: met een verleden tijd druk je uit dat iets in het verleden plaatsheeft, en met een voltooide tijd druk je de voltooiing van iets uit. Dat komt in heel veel gevallen ongeveer overeen, maar toch kun je het verschil gemakkelijk naar boven halen.
    Als iets in het verleden plaatsheeft, is het niet noodzakelijk al afgelopen. Zeg je 'het regende gisteren (al)', dan kan het best nu nog regenen, zonder dat er een onderbreking is geweest. Zeg je daarentegen: 'het heeft gisteren (al) geregend,' dan is die onderbreking wel uitgedrukt. Dan bedoel je blijkbaar dat het gisteren regende, en dat het daarna droog was.
    Als je uitdrukt dat iets voltooid is, dan hoeft die voltooiing niet per se in het verleden te liggen. Als Erwin Krol zegt: 'Tegen de avond heeft het in het hele land geregend', dan bedoelt hij niet dat die regen nu al voltooid is, maar dat die voltooiing tegen de avond zal hebben plaatsgehad.
    Sommige werkwoorden hebben een betekenis waar die voltooiing al in zit. Als je zegt 'Ik at gisteren een appel op', dan is dat noodzakelijk gisteren ook voltooid. Dat ligt dan echter niet aan de tijd van het werkwoord, maar aan de betekenis van het werkwoord zelf. Dat zijn de "resultaatwerkwoorden".
    Welke tijdvorm gebruik je als je gewoon een feit wilt constateren of iemand wilt informeren? Dat ligt eraan welk feit je wilt constateren: dat de regen plaatsvond, of bovendien dat die regen tussen gisteren en vandaag een keer opgehouden is. Als het nu droog is en iemand vraagt: "Wat voor weer was het gisteren?", dan zijn beide vormen mogelijk, omdat duidelijk is dat die regen van gisteren opgehouden is.

    BeantwoordenVerwijderen
  69. Hartstikke bedankt. Nu is het al wat duidelijker.

    BeantwoordenVerwijderen
  70. Beste taalprof,
    In de zin "Het schoolreisje was voor veel leerlingen erg vermoeiend", wat is dan de functie van "voor veel leerlingen"?
    Geen meewerkend voorwerp toch, omdat 'voor' hier niet de betekenis van 'ten behoeve van' of 'bedoeld voor' heeft.
    Misschien een voorzetselvoorwerp (vermoeiend VOOR)? Of bijwoordelijke bepaling?
    Dankjewel voor de hulp!

    BeantwoordenVerwijderen
  71. @Ukkie: hm. Als de zin had geluid 'Het schoolreisje was voor veel leerlingen te vermoeiend', dan had ik niet geaarzeld en 'voor veel leerlingen' onmiddellijk meewerkend voorwerp genoemd. In dat geval kun je namelijk het voorzetsel ook weglaten: 'Het schoolreisje was veel leerlingen te vermoeiend'. Met 'erg' in plaats van 'te' kun je 'voor' niet weglaten, maar ik neig er toch toe om ook dit geval als een meewerkend voorwerp te beschouwen. Immers, bij een gewoon meewerkend voorwerp kun je ook niet altijd het voorzetsel weglaten. Soms moet je de zin daar wat voor veranderen.
    Als je het geen meewerkend voorwerp zou willen noemen, dan lijkt me bijwoordelijke bepaling een alternatief, maar het is dan onduidelijk wat voor type bijwoordelijke bepaling het dan zou moeten zijn. Van beperking, dat lijkt me nog de enige mogelijkheid.
    Voorzetselvoorwerp lijkt me minder goed, omdat je in principe bij elk naamwoordelijk gezegde wel zo'n zinsdeel met 'voor' kunt zetten. De keuze van het voorzetsel 'voor' is niet echt afhankelijk van het woord 'vermoeiend'.

    BeantwoordenVerwijderen
  72. Geachte taalprof,
    Zou u zich eens willen mengen in de discussie over als/dan op http://www.nederlands.nl/nedermap/columns/column/116166.html?zoekresultaat=ja ? Het is maar(taal)spel.

    BeantwoordenVerwijderen
  73. @Geert Kruideren: ik heb inmiddels geantwoord, maar ik voeg daar op deze plaats nog aan toe: in de zin 'Juristen kijken anders tegen beledigingen aan als psychologen' kun je 'als psychologen' op twee manieren ontleden: als bijwoordelijke bepaling van vergelijking (de bedoelde lezing), waarin 'als psychologen' aansluit op 'anders'. Deze lezing is niet in overeenstemming met de taalnorm, die door veel taalkundigen ter discussie wordt gesteld. In de andere lezing, die hier niet bedoeld is, maar die wel in overeenstemming met de taalnorm is, is 'als psychologen' een bepaling van gesteldheid. De betekenis zou je kunnen omschrijven als "in hun functie van psychologen". Dit is de enige betekenis als je de zin een beetje omgooit tot: 'Juristen kijken als psychologen anders aan tegen beledigingen'.

    BeantwoordenVerwijderen
  74. Vraagje: we hebben discussie op het werk over een d of een t. Welke zin is juist:
    Het beloofd een mooie dag te worden
    of
    Het belooft een mooie dag te worden?

    BeantwoordenVerwijderen
  75. @John: de vorm met -t is goed. Het is een persoonsvorm in de derde persoon. Als je de vorm vervangt door een ander werkwoord, bijvoorbeeld 'dreigt', dan zie je duidelijk dat het een 't' moet zijn. Bij 'belooft' raak je in de war omdat het woord 'beloofd' wel bestaat, maar alleen als voltooid deelwoord: 'ik heb iets beloofd', of 'een beloofd telefoontje'.

    BeantwoordenVerwijderen