vrijdag 17 februari 2006

Vragen 18

Op deze pagina kun je je vragen stellen. Voeg je vraag onderaan toe
als reactie, en de taalprof zal hem zo snel mogelijk beantwoorden.



Heb je hier ooit een vraag gesteld en kun je hem niet meer vinden? Kijk dan in het Overzicht naar gearchiveerde vragen en reacties (helemaal naar beneden bladeren!).



Je kunt nu ook in het nieuwe auteursregister je eigen naam opzoeken!



99 opmerkingen:

  1. Beste taalprof
    Toevallig net op café (gekke plaats trouwens om over taal te leuteren) een discussie gehad over de functie van enkele woorden.
    De zin is: Over enkele dagen / lees / je / er / zeker alles / over / in de krant.//
    In de hoop dat de zin correct gesplitst is, ging ik er vanuit dat zowel "er" als "over" BWB'en zijn, vermits zij afkomstig zijn van het voornaamwoordelijk bijwoord "erover", wat volgens mij zou wijzen op een plaats (nl.: in de krant).
    Zit ik goed of is er een andere uitleg? Alvast bedankt!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. @Frederik: 'er ... over' is in elk geval één zinsdeel, ook al is het gesplitst over twee woorden die niet naast elkaar staan. Ook is zeker dat 'erover' geen plaats aangeeft, want zoals je terecht opmerkt, 'in de krant' is al de bepaling van plaats.
    Een mogelijkheid is om 'er ... over' te beschouwen als een bijvoeglijke bepaling bij 'alles'. Dan is het 'alles over iets' dat bij elkaar hoort.
    Je kunt echter ook verdedigen dat 'er ... over' een losse, bijwoordelijke bepaling is. Dan is het een bijwoordelijke bepaling van beperking.
    Naar mijn smaak is de laatste analyse het meest waarschijnlijk. Je hebt het over een bepaald onderwerp, deze zin knoopt daarbij aan en zegt in feite: 'Met betrekking tot dat onderwerp (daarover) lees je zeker over enkele dagen alles in de krant'.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Hallo Taalprof,
    Mijn vraag betreft de vervoeging van een werkwoord 'de gebiedende wijs'. Mijn vriendin en ik spelen vaak 't scrabblespel en gebruiken zo nu en dan die vervoeging (brengt soms veel punten!). Het is ons duidelijk dat 'men neme', 'men diene' etc geen probleem oproept. Maar van veel andere werkwoorden zijn we niet zeker (bijv, fietsen, praten etc.) Theoretisch kun je een werkwoord een gebiedende vorm geven, maar we stellen ons altijd de vraag: hoe zit nu, mag het wel, is het slechts toegestaan bij een bepaalde groep werkwoorden?
    Alvast hartelijke dank voor uw antwoord!

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Hallo Taalprof,
    In Grammatica Nederlands (Prisma)kom ik op blz. 94 het volgende tegen:
    Ook bij koppelwerkwoorden komt homonymie voor: de meeste koppelwerkwoorden zijn homoniem met zelfstandige of hulpwerkwoorden. Enkele voorbeelden:
    'Koppelwerkwoord': Benny is nogal dik
    'Ander werkwoord': Benny is gewond
    In deze laatste zin zou 'is' dus geen koppelwerkwoord zijn, maar ik zie geen verschil tussen beide voorbeelden.
    Kunt u licht op deze zaak werpen?
    Vriendelijke groet,
    Hans van Leeuwen

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Waar komt de uitdrukking
    "Ik schrik me een hoedje"vandaan?
    Groet

    BeantwoordenVerwijderen
  6. @netty: volgens mij zijn bij Scrabble officieel de werkwoordvervoegingen niet toegestaan.
    Hoe dan ook, er is niet echt een goede manier om uit te maken of een werkwoordvervoeging "tot de taal behoort". Om een ander voorbeeld te geven: het werkwoord 'velen' komt alleen voor in de uitdrukking 'iets niet kunnen velen'. Maar omdat 'velen' een werkwoord is, zou je theoretisch ook de vervoeging 'veelt' en 'veelden' moeten hebben. Maar die komen nooit (meer) voor.
    Feit is dat sommige werkwoorden bijna nooit vervoegd, of alleen maar in speciale gevallen in vervoeging voorkomen. Bij Scrabble stelt men het woordenboek als scheidsrechter aan, en zijn alleen de in het woordenboek vet gedrukte woorden toegestaan. Dus ook niet de verledentijdsvormen zoals 'sliep'.
    Overigens: je noemt die vormen 'neme' en 'lope' de "gebiedende wijs", maar dat klopt niet. Dit heet de "aanvoegende wijs". Het verschil in betekenis tussen de gebiedende en aanvoegende wijs is dat de gebiedende wijs meer een echt bevel is, en de aanvoegende wijs een soort noodzakelijkheid of voorwaarde noemt ("om dit recept te maken is het noodzakelijk om dit te nemen").

    BeantwoordenVerwijderen
  7. @Hans van Leeuwen: in de zin 'Benny is gewond' zou ik 'is' ook als een koppelwerkwoord benoemen, en 'gewond' als een bijvoeglijk naamwoord. Ik denk dat de auteur van het prismaboek de nadruk wil leggen op het feit dat je 'Benny is gewond' ook kunt zien als de lijdende vorm van 'Iemand heeft Benny gewond'. In dat geval is 'is' een hulpwerkwoord van de lijdende vorm, en 'is gewond' is het werkwoordelijk gezegde.
    Je kunt daar de kritiek op hebben dat het werkwoord 'wonden' inmiddels in het Nederlands erg ongebruikelijk is geworden, waardoor de taalgebruiker 'gewond' meer als een bijvoeglijk naamwoord ervaart.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. @lineke: jouw vraag gaat niet over grammatica. De Taalprof is alleen een specialist op het gebied van de grammatica. Vraag mij niets over spelling (tenzij het op grammatica gebaseerd is), en ook niets over betekenis of herkomst van woorden of uitdrukkingen. Er zijn betere, meer gespecialiseerde sites hiervoor, bijvoorbeeld http://www.onzetaal.nl/advies
    Misschien heeft het te maken met je haren die van schrik recht overeind gaan staan. Dat ziet er dan uit als een hoedje.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. mireille vercouillie17 februari 2008 om 03:49

    Ik heb een klein vraagje wat betreft het zelfst. nw. sport. Kan men dit woord in het meervoud plaatsen, zoals bv talrijke sporten ?
    Met veel dank

    BeantwoordenVerwijderen
  10. @mireille vercouillie: ja dat kan. Het woordenboek geeft aan dat je 'sport' kunt gebruiken als een verzamelnaam (zoals in 'aan sport doen'), maar ook als een gewoon, telbaar zelfstandig naamwoord, met als betekenis een bepaalde soort van sport. Je kunt er dan het lidwoord 'een' bijzetten, en er ook een meervoud van maken.
    Het woord heeft trouwens ook nog een andere betekenis ("trede van een ladder"), maar die zul je wel niet bedoeld hebben.

    BeantwoordenVerwijderen
  11. Paul de Wijkerslooth17 februari 2008 om 10:05

    Beste Taalprof, ik vroeg me af hoe het zit met het gebruik van "je wil" en "je wilt". Ik gebruik doorgaans "je wil" maar zie de laatste tijd zo vaak "je wilt" staan dat ik begin te twijfelen welke van de twee juist is. Of zijn beiden goed?

    BeantwoordenVerwijderen
  12. @Paul de Wijkerslooth: deze kwestie is al vaker aan de orde gesteld op deze site (en ook elders). Mijn antwoord staat hier: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2007/11/je_ding_doen.html#comment-21088649
    (samengevat: het kan allebei, maar in de link staat het wat uitgebreider uitgelegd).

    BeantwoordenVerwijderen
  13. Paul de Wijkerslooth18 februari 2008 om 03:59

    Bedankt voor het duidelijke antwoord. Ik had het niet kunnen vinden :S
    Je zou alleen denken dat omdat "je" informeel is je dan altijd "je wil" zou gebruiken. Bij een formelere zin zou ik eerder denken aan "U wilt".

    BeantwoordenVerwijderen
  14. Beste Taalprof,
    Een tijdje geleden had ik op school (ik zit in gymnasium 3) een interessante discussie over grammatica bij Nederlands. Het onderwerp was "foutieve samentrekkingen". Mijn leraar zette de volgende zin op het bord:
    "Zij is intelligent en dus cum laude geslaagd."
    Volgens de regels die wij op school leren zou dit een foutieve samentrekking zijn, omdat in de eerste zin ("Zij is intelligent") "is" koppelwerkwoord is en in de tweede zin ("Zij is dus cum laude geslaagd") hulpwerkwoord van tijd. Omdat de tweede "is" van een andere woordsoort is, mag je die niet weglaten in de tweede zin en is de samentrekking dus foutief.
    Het probleem zit 'm niet zozeer in het werkwoord "is", maar meer in het gehele gezegde: "is intelligent" zou een naamwoordelijk gezegde zijn en "is geslaagd" een werkwoordelijk gezegde.
    Het verschil zit 'm dus eigenlijk in de woordsoort van "intelligent" en "geslaagd". "Intelligent" is een bijvoeglijk naamwoord, dat staat vast. Maar "geslaagd"? Je zou natuurlijk kunnen zeggen dat "geslaagd" gewoon het voltooid deelwoord is van het werkwoord "slagen" en dat het gezegde uit alleen maar werkwoorden bestaat en dus werkwoordelijk is. Maar waarom zou een voltooid deelwoord het hele gezegde veranderen? Is een voltooid deelwoord niet gewoon een bijvoeglijk naamwoord, dat "toevallig" van een werkwoord komt?
    Vanochtend hadden we in de les weer een aantal voorbeeldzinnen met foutieve samentrekkingen uit ons boek:
    "De verdachte was ontoerekeningsvatbaar en opgesloten."
    Deze zin bracht mij nog sterker aan het twijfelen. Heeft "opgesloten" hier nog wel direct te maken met "opsluiten"? Ik krijg zelf het idee dat de nadruk hier veel meer op de toestand (het opgesloten zijn) ligt dan op de handeling (het opsluiten), dus lijkt mij dat dit een naamwoordelijk gezegde is.
    Bovendien: er zijn voltooide deelwoorden die in de loop der tijd "losraken" van het werkwoord.
    Voorbeeld: "hij is gestoord." Ik denk dat niemand hier op het idee komt om "gestoord" te zien als een vorm van "storen". "Gestoord" is gewoon een bijvoeglijk naamwoord. Maar waarom geldt dat niet ook voor alle andere voltooide deelwoorden?
    Om een lang verhaal kort te maken is mijn vraag dus: Waarom worden gezegdes met een voltooid deelwoord als een werkwoordelijk gezegde ontleed en gezegdes met een bijvoeglijk naamwoord als een naamwoordelijk gezegde? En wat is het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een voltooid deelwoord?

    BeantwoordenVerwijderen
  15. Dieter Van Uytvanck20 februari 2008 om 03:51

    Beste taalprof,
    We hebben hier een "zware discussie" over de volgende uitdrukking:
    "Een groep elementen die iets gemeenschappelijk hebben" vs. "... die iets gemeenschappelijk heeft".
    Naar mijn idee is het een groep [van/bestaande uit] elementen die iets hebben, maar daarover laait de discussie hier hoog op. Helpt u ons uit de nood?
    Alvast bedankt!
    Dieter

    BeantwoordenVerwijderen
  16. @Dieter van Uytvanck: met het meervoud zit je in dit geval altijd goed: de elementen hebben iets gemeenschappelijk. De vraag is of je het gezegde 'iets gemeenschappelijk hebben' ook kunt gebruiken bij een enkelvoudig zelfstandig naamwoord dat een groep aanduidt. 'De groep heeft iets gemeenschappelijk'. Dat kun je proberen te beoordelen met soortgelijke woorden. Wat vind je van 'het voetbalteam heeft iets gemeenschappelijk'?
    Ik heb de indruk dat 'iets gemeenschappelijk hebben' als onderwerp een echt meervoud verlangt. Misschien omdat het "distributief" is: het gemeenschappelijke is het resultaat van het bijeenvoegen wat al die elementen afzonderlijk hebben.

    BeantwoordenVerwijderen
  17. Beste taalprof,
    De zin: Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in.
    Wie....een ander, is in deze zin de onderwerpzin. Hoe benoem ik zowel taal- als redekundig "zelf" en "er....in". Bij het laatste denk ik redekundig aan een bijwoordelijke bepaling (het geeft antwoord op de vraag waar?) taalkundig aan er als bw en in als vz, maar hierover ben ik absoluut niet zeker. Het woord zelf, kan ik zowel redekundig als taalkundig niet helemaal plaatsen. Ik hoop dat je me wilt helpen. Dank je wel.

    BeantwoordenVerwijderen
  18. Melanie van Oostveen22 februari 2008 om 12:20

    taalprof,
    ik vroeg me het volgende af:
    waarom is het: een groot paard en niet een grote paard? maar wel weer: een mooie bloem en geen een mooi bloem. ik weet dat het iets te maken moet hebben met de substantiverings -e. maar ik kom er niet uit, het is te ingewikkeld! kunt u mij misschien uitleggen hoe dit in elkaar zit?
    alvast bedankt!!
    melanie van oostveen

    BeantwoordenVerwijderen
  19. @Jolanda: in de zin 'Wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in' is de bijzin 'Wie ... graaft' inderdaad een onderwerpszin. 'Er...in' zou je als zinsdeel moeten benoemen als een bijwoordelijke bepaling. Ik zou zeggen een bijwoordelijke bepaling van richting.
    'Er ... in' is de gesplitste vorm van het persoonlijk voornaamwoordelijk bijwoord 'erin'. In zo'n gesplitste vorm is 'in' het bijwoord en 'er' het persoonlijk voornaamwoord. Samen: persoonlijk voornaamwoordelijk bijwoord.
    'Zelf' wordt als woordsoort onder de aanwijzende voornaamwoorden gerekend. Misschien een beetje willekeurig, maar het heeft in ieder geval iets aanwijzends, en het kan ook bijvoeglijk gebruikt worden bij een voornaamwoord of zelfstandig naamwoord: 'De mensen zelf' en 'jij zelf'. In dit geval is het niet bijvoeglijk, want het is gescheiden van het onderwerp. Daarom zou je het als zinsdeel moeten benoemen als een bepaling van gesteldheid. Hetzelfde geldt voor woordjes als 'alleen', 'samen', en 'allemaal'.

    BeantwoordenVerwijderen
  20. @Melanie van Oostveen: oei, dat is een moeilijke vraag! In de Algemene Nederlandse Spraakkunst zijn er flink wat pagina's nodig om dat helemaal uit te werken.
    Ik zal eerst alleen de hoofdregel uitleggen, dan kun je zelf al die uitzonderingen bekijken. De hoofdregel is dit: het bijvoeglijk naamwoord wordt verbogen als het bij een zelfstandig naamwoord staat, behalve als dat zelfstandig naamwoord een onbepaald het-woord is. Het is dus 'de grote paarden', 'de grote bloemen', 'grote paarden' en 'grote bloemen', allemaal omdat het meervoud is. Het is 'het grote paard' en 'de grote bloem' omdat het bepaald is (er staat 'het' of 'de' bij), en het is 'een grote bloem' omdat 'bloem' een de-woord is (er kán 'de' bij). Het is alleen 'een groot paard' omdat 'een' onbepaald is, én 'paard' een het-woord is (er kán 'het' bij, maar het stáát er niet).
    Dit is de hoofdregel. Als je een nieuw zelfstandig naamwoord zou verzinnen en een nieuw bijvoeglijk naamwoord, dan zouden die zich aan deze regel houden. Er zijn echter flink wat uitzonderingen. Zo zijn er sommige bijvoeglijke naamwoorden die nooit een uitgang krijgen ('plastic') of die er altijd een hebben ('houten'), en er zijn speciale betekenissen waarbij de uitgang achterwege blijft ('een groot dichteres' betekent iets anders dan 'een grote dichteres'). Soms is er sprake van een soort betekeniseenheid ('de buitenlands correspondent') waardoor de uitgang kan wegblijven, en soms is het regionaal bepaald (in sommige streken zeggen ze makkelijker 'het bruin paard').
    Zie voor een volledig overzicht: http://www.let.ru.nl/ans/ganaar?06/04/01

    BeantwoordenVerwijderen
  21. Is de constructie 'als moeder zijnde' verkeerd? Je ziet het heel veel, maar het lijkt mij een foute vorm. Is het een combinatie van 'als moeder' en 'moeder zijnde'? Bij een tegenwoordig deelwoord hoeft toch geen als?
    Ik hoop dat je mij hierop antwoord kunt geven.

    BeantwoordenVerwijderen
  22. @Suzanne: deze vorm wordt inderdaad als fout beschouwd. Maar ik denk niet dat het voor de hedendaagse Nederlander een contaminatie is, want de constructie 'moeder zijnde' bestaat niet meer in het huidige Nederlands. Dat maakt verwarring tussen twee bestaande taalvormen onmogelijk.
    Ik denk eerder dat de taalgebruiker van nu aanvoelt dat 'als moeder' een bepaling van gesteldheid is ('als moeder doe je dat niet' betekent zoveel als "als je moeder bent doe je dat niet"). Het belangrijkste van de bepaling van gesteldheid is het "predicatieve verband" met een ander zinsdeel. In de zin 'als moeder doe je dat niet' zit er dus zo'n predicatief verband tussen 'je' en 'moeder' ("je bent moeder"). Om dat predicatieve verband te benadrukken, zet de taalgebruiker daar het koppelwerkwoord 'zijn' bij. Onnodig, maar wel begrijpelijk.

    BeantwoordenVerwijderen
  23. Melanie van Oostveen24 februari 2008 om 12:00

    Bedankt voor de uitleg!!

    BeantwoordenVerwijderen
  24. "bijkomend beantwoord u de telefoon". ik meen me te herinneren dat de "t" enkel wegvalt bij de tweede persoon en het hier dus beantwoordt u moet zijn ? of ben ik verkeerd ?

    BeantwoordenVerwijderen
  25. @snoeper: in de zin 'Bijkomend beantwoordt u de telefoon' moet de persoonsvorm wel met een 't' gespeld. Stel dat de formulering was geweest 'Bijkomend neemt u de telefoon aan,' dan hoor je duidelijk dat de 't' hier niet wegvalt. De 't' valt alleen weg vlak vóór het onderwerp 'je' of 'jij'.
    Overigens: Persoonsvorm en 'je/jij' moeten ook nog eens echt vlak naast elkaar staan. Als er iets tussen staat, gaat het wegvallen al niet door. Het is 'Bijkomend neemt uitgerekend jij de telefoon aan' en niet 'Bijkomend neem uitgerekend jij de telefoon aan'.

    BeantwoordenVerwijderen
  26. Ik reageer op onderstaand antwoord door Taalprof op 14 febr.:
    Frederik: 'er ... over' is in elk geval één zinsdeel, ook al is het gesplitst over twee woorden die niet naast elkaar staan. Ook is zeker dat 'erover' geen plaats aangeeft, want zoals je terecht opmerkt, 'in de krant' is al de bepaling van plaats.
    Een mogelijkheid is om 'er ... over' te beschouwen als een bijvoeglijke bepaling bij 'alles'. Dan is het 'alles over iets' dat bij elkaar hoort.
    Je kunt echter ook verdedigen dat 'er ... over' een losse, bijwoordelijke bepaling is. Dan is het een bijwoordelijke bepaling van beperking.
    Naar mijn smaak is de laatste analyse het meest waarschijnlijk. Je hebt het over een bepaald onderwerp, deze zin knoopt daarbij aan en zegt in feite: 'Met betrekking tot dat onderwerp (daarover) lees je zeker over enkele dagen alles in de krant'.
    Geplaatst door: taalprof
    Met name de passage:
    Een mogelijkheid is om 'er ... over' te beschouwen als een bijvoeglijke bepaling bij 'alles'.
    Dat klopt niet! Is het kernwoord geen substantief of equivalant daarvan, dan heet de bepaling erbij BIJWOORDELIJK.
    Met vriendelijke groet,
    R. Hermes

    BeantwoordenVerwijderen
  27. @Ray Hermes: in 'alles erover' zou 'erover' een bepaling zijn bij het kernwoord 'alles', nietwaar? Het woord 'alles' is een onbepaald voornaamwoord, en dus het "equivalent van een substantief". Dit rechtvaardigt de benoeming "bijvoeglijke bepaling".

    BeantwoordenVerwijderen
  28. Annelies van Grinsven28 februari 2008 om 02:49

    Ik worstel met een enkelvoudige of meervoudige persoonsvorm in de volgende zin:
    "De prestaties van de organisatie is/zijn immers de mate waarin doelstellingen worden gerealiseerd."
    Kunt u mij helpen?

    BeantwoordenVerwijderen
  29. @Annelies van Grinsven: Ik vermoed dat je worstelt met de betekenis van de zin, want ik kom er ook niet uit wat je hiermee bedoelt. Bedoel je 'De prestaties van de organisatie vormen de mate waarin doelstellingen worden gerealiseerd?' of 'De prestaties van de organisatie worden gevormd door de mate waarin doelstellingen worden gerealiseerd?'
    Doordat je kiest voor een formulering met een naamwoordelijk gezegde krijg je een extra probleem met de vraag wat het onderwerp of het naamwoordelijk deel is. Zoals bij de zinnen 'Jan is de dader' en 'De dader is Jan'.
    Als taaladviseur (wat ik niet ben) zou ik zeggen: vermijd in dit geval de constructie en formuleer het anders, bijvoorbeeld (als ik afga op wat ik vermoed dat je bedoelt): 'De mate waarin doelstellingen worden gerealiseerd bepaalt wat de prestaties van de organisatie zijn.'

    BeantwoordenVerwijderen
  30. Beste taalprof,
    Waarin verschilt een factief werkwoord in betekenis van een hulpwerkwoord van modaliteit ?
    In zijn boek “De stof van het denken” definieert Steven Pinker een factief werkwoord als een werkwoord dat impliceert dat de overtuiging die aan het onderwerp wordt toegeschreven, echt waar is (denken, weten, vernemen, enz).
    Volgens de ANS is de modaliteit ‘de verhouding waarin naar het oordeel van de spreker de inhoud van de zin staat tot de werkelijkheid’ (eigenlijk-modaal, zoals moeten, kunnen, blijken, lijken, mogen enz).
    Ligt het verschil tussen beide (slechts) in de onzelfstandigheid van het hulpwerkwoord ?
    Met vriendelijke groet, Jan

    BeantwoordenVerwijderen
  31. @Jan Hoogesteijn: de definitie uit Pinkers boek heb ik even niet bij de hand, maar factiviteit heeft inderdaad te maken met objectieve waarheid. 'Weten' is factief, 'denken' niet. Je kunt alleen 'weten dat het regent' als het ook inderdaad regent, maar je kunt best 'denken dat het regent' als dat helemaal niet het geval is. Andere factieven zijn 'zich realiseren' ('ik realiseer me dat het regent'), 'zien' ('ik zie dat het regent'), maar niet 'beweren' ('ik beweer dat het regent'), en ook niet 'hopen' ('ik hoop dat het regent').
    Modaliteit daarentegen is onafhankelijk van de "echte waarheid" en gaat alleen over iemands inschattingen of wensen (waarschijnlijkheid of wenselijkheid, respectievelijk de zogeheten epistemische en deontische modaliteit). Als je zegt 'het moet maar eens regenen' dan heb je het over de wenselijkheid dat het gaat regenen. Dat hangt niet af van de vraag of dat ook inderdaad gaat gebeuren. Modale werkwoorden zijn daarom altijd niet-factief.
    Je hebt modale hulpwerkwoorden, maar ook zelfstandige werkwoorden met modale betekenis ('wensen', 'hopen').

    BeantwoordenVerwijderen
  32. Dank voor de reactie
    Tenslotte: is het modale hulpwerkwoord 'blijken' ook niet-factief ? Dit drukt toch een zekerheid, een constatering uit ?
    Met vriendelijke groet, Jan

    BeantwoordenVerwijderen
  33. @Jan Hoogesteijn: je hebt gelijk. 'Blijken' is factief, én modaal. Wat je zegt met 'het blijkt te regenen' is dat het aanvankelijk je inschatting was (niet-factief, modaal) dat het niet regende, maar dat het in tegenstelling tot die verwachting toch regent (factief).
    Dat zag ik over het hoofd.

    BeantwoordenVerwijderen
  34. Beste taalprof,
    Kunt u mij misschien uitleggen hoe de zin "Wie de schoen past, trekke hem aan" nou in elkaar steekt?
    "Wie" is hier volgens mij ondervindend voorwerp, als tenminste bedoeld wordt dat de schoen jou past en niet dat jij de schoen past. In het laatste geval zou de zin overigens ook nergens op slaan, want als jij de schoen al past, hoef je hem natuurlijk niet meer aan te trekken.
    Er dus van uitgaande dat "wie" ondervindend voorwerp is in de bijzin, mag dat dan zomaar als onderwerp worden gebruikt in de hoofdzin?
    En zou je dan analoog daaraan ook de volgende zinnen kunnen formuleren?
    "Wie dat spijt, biede zijn excuses aan."
    "Wie dat bevalt, blijve hier."
    Aan de ene kant zegt mijn taalgevoel dat de zinnen wel correct zijn, maar tegelijkertijd lijkt er iets vreemds mee aan de hand te zijn.
    Met vriendelijke groet,
    Koko

    BeantwoordenVerwijderen
  35. @Koko: ik denk dat je helemaal gelijk hebt. In de zin 'wie de schoen past, trekke hem aan' is 'wie' in de bedoelde lezing ondervindend voorwerp (in elk geval indirect object), en de hele bijzin 'wie de schoen past' is het onderwerp bij 'trekke hem aan'. Die bijzin begint met het woordje 'wie' dat hier gezien moet worden als een "betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent". Dat houdt in dat het eigenlijk een soort afkorting is voor "degene die" (hier liever: "degene wie"). Dat verklaart de mogelijkheid tot die twee verschillende functies. Want in 'degene wie' is 'degene' (de kern van) het onderwerp van de hele zin, en 'wie' is het ondervindend voorwerp van de bijzin.
    Wat maakt deze zin vreemd? Allereerst die aanvoegende wijs ('trekke') natuurlijk. Met een gewoon werkwoord wordt het al een stuk beter ('wie die schoen past mag zich gelukkig prijzen'). Maar vreemd is ook wat jij zelf al signaleert: die onduidelijkheid van het werkwoord 'passen': je hebt 'ik pas die schoen' in de betekenis "ik probeer of die schoen mij goed zit of staat", en je hebt 'mij past die schoen', hetgeen betekent "die schoen staat of zit mij goed". Vanwege die dubbele constructie ontstaat er in de taalgemeenschap verwarring, met als resultaat dat mensen 'ik pas die schoen' ook nog eens gaan gebruiken in de betekenis "die schoen staat of zit mij goed". Vraag het maar eens na bij een groep jongeren van rond de twintig jaar (ik heb dat gedaan): meer dan de helft vindt dit geen probleem.
    Als je die dubbelzinnigheid eruit haalt, bijvoorbeeld in de variant 'Wie die schoenen passen, mag zich gelukkig prijzen' wordt het nóg iets beter.
    In de volgende link staat een taalkundig artikeltje hierover als reactie op een column van Lydia Rood, die met precies hetzelfde voorbeeld als jij aankwam: http://www.neder-l.nl/bulletin/2002/12/021207.html

    BeantwoordenVerwijderen
  36. Beste taalprof,
    Hoe zou u het woord 'beetje' benoemen in de zin:
    Zij vinden ijshockey op het ijs een beetje saai worden.
    Groet,
    Thanja

    BeantwoordenVerwijderen
  37. @thanja: 'beetje' is een zelfstandig naamwoord, en samen met het lidwoord 'een' vormt het de woordgroep 'een beetje'. Die woordgroep heeft de functie van een bijwoordelijke bepaling: hij bepaalt het bijvoeglijk naamwoord 'saai'.
    In sommige ontleedmethodes staat dat de kern van een bijwoordelijke bepaling altijd een bijwoord moet zijn, maar dat is onjuist. Ook in zinnen als 'hij wachtte een uurtje' is 'een uurtje' een bijwoordelijke bepaling en 'uurtje' is gewoon een zelfstandig naamwoord.

    BeantwoordenVerwijderen
  38. Chantal Delaitemps5 maart 2008 om 01:21

    Een My Way wagen worden, dat wordt je zo maar niet. Word of wordt. Wij denken wordt - onderwerp = dat.
    Graag uw antwoord. Een heel dikke bedankt. Groetjes,
    Chantal

    BeantwoordenVerwijderen
  39. @Chantal Delaitemps: Even los van je vraag: ik zou dat eerste 'worden' in je zin weglaten ('Een My Way wagen worden, dat word je zomaar niet') of er twee zinnen van maken ('Een My Way wagen worden? Dat word je zomaar niet').
    Maar nu je vraag: 'je' is de onbeklemtoonde vorm van 'jij', 'jou' of 'jouw'. Als je een van die drie vormen zou moeten invullen, welke zou dan voor jouw taalgevoel het beste zijn? '...dat word jij zo maar niet', 'dat wordt jou zo maar niet' of 'dat wordt jouw zo maar niet'?
    Ik denk dat alleen het eerste kan. Maar dan is 'jij' (en dus ook 'je') toch het onderwerp (en 'dat' is naamwoordelijk deel van het gezegde), en moet het dus 'word' zijn.
    Als je met een kort antwoord tevreden bent moet je nu niet verder lezen, want ik plaats er toch nog een kanttekening bij. Je hebt wel zinnen als 'dat ben ik' en 'dat ben jij', waarin je kunt argumenteren dat 'dat' het onderwerp is en 'ik' en 'jij' het naamwoordelijk deel, maar zelfs in die gevallen (waarvan in jouw voorbeeld geen sprake is), richt de persoonsvorm zich naar het naamwoordelijk deel en blijft de '-t' achterwege in geval van de tweede persoonsvorm 'jij'. Het moet dus in elk geval 'word' zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  40. Beste taalprof,
    Nog een uitdrukking die ik vaak tegenkom en die ik wel eens verklaard zou willen zien: "Dat slaat als een tang op een varken", wat meestal gezegd wordt van een uitspraak die helemaal nergens op slaat.
    Wat bedoelen mensen daar eigenlijk mee? Dat die uitspraak op een varken slaat, zoals een tang op een varken slaat? En zo ja, hoe is dat dan, hoe slaat een tang op een varken, en waarom slaat die uitspraak dan op precies diezelfde manier op een varken?
    Of wordt er bedoeld dat de uitspraak slaat, zoals een tang op een varken? Dit laatste geval vind ik helemaal vreemd, want wat houdt dat dan in, dat de uitspraak slaat? Dat is net zo vreemd als de zin, "dat lijkt als een boek op een fluit".
    Hopelijk kunt u wat licht op deze zaak werpen.
    Met vriendelijke groet,
    Koko

    BeantwoordenVerwijderen
  41. Koko, de uitspraak is zelfverwijzend: het slaat nergens op. Volgens mij is er niets achter.

    BeantwoordenVerwijderen
  42. @Koko: er zijn wel mensen die daar ooit over geschreven hebben. Bijvoorbeeld pas nog Ewoud Sanders, in zijn rubriek Woordhoek: http://weblogs.nrc.nl/weblog/woordhoek/2008/02/22/digitaal-taalonderzoek-2/
    En dit stukje gaat er ook over: http://www.neder-l.nl/bulletin/1998/06/980619.html (en dat verwijst weer naar een nog eerder stuk daarover).
    En dan kun je dit soort vragen ook altijd opzoeken in de bekende naslagwerken, zoals dit: http://www.dbnl.org/tekst/stoe002nede01_01/stoe002nede01_01_2340.htm#v2239
    Stoett gaat ervan uit dat 'slaat' eigenlijk 'sluit' moet zijn, Coppen meent dat 'slaan' met 'rijmen' te maken heeft.
    De taalprof moet je dit eigenlijk niet vragen, die is alleen een specialist op het gebied van de grammatica.

    BeantwoordenVerwijderen
  43. wat is een vast voorzetsel

    BeantwoordenVerwijderen
  44. @diana: de term "vast voorzetsel" wordt meestal gebruikt bij het bepalen of een zinsdeel voorzetselvoorwerp is of niet. Dan gaat het om een werkwoord en een zinsdeel dat begint met een voorzetsel (bijvoorbeeld 'wachten op het eindsignaal' of 'je interesseren voor een onderwerp'), en de vraag is dan: welke rol speelt dat zinsdeel? Is dat een rol die alleen bepaald wordt door het werkwoord? Dan gaat het om een voorwerp. Of wordt die rol al bepaald door het voorzetsel? In dat geval is het een bijwoordelijke bepaling.
    Je kunt het meestal het beste zien als je kijkt naar de betekenis van het voorzetsel. In die voorbeelden 'wachten op het eindsignaal' en 'je interesseren voor een onderwerp' hebben de voorzetsels 'op' en 'voor' eigenlijk geen enkele betekenis. Ze staan er alleen maar bij omdat ze horen bij de combinatie tussen het werkwoord en zijn voorzetsel.
    Voorzetsels die een duidelijke eigen betekenis hebben (zoals 'tijdens' en 'volgens', en ook alle combinaties zoals 'met betrekking tot', 'in aansluiting op', 'naar aanleiding van') zijn nooit voorzetselvoorwerp. Alleen de betekenisarme voorzetsels kunnen voorzetselvoorwerp zijn. Als je ze kunt uitbreiden (zoals in 'boven op de tafel (staan)' of 'recht voor de winkel (neerzetten)'), dan zijn ze geen voorzetselvoorwerp.
    Lees anders ook de FAQ over het voorzetselvoorwerp: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/02/wat_moet_dat_me.html
    http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/06/het_verraderlij.html
    http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/10/dingen_doen_met.html
    http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/10/vol_is_vol.html
    De eerste twee gaan misschien een beetje ver, de laatste twee zijn wat luchtiger.

    BeantwoordenVerwijderen
  45. Hallo taalprof,
    Is het werkwoord ontgaan overgankelijk of onovergankelijk? Volgens de Van Dale is het onovergankelijk, maar iets ontgaat iemand toch altijd, of niet? Iets kan niet zomaar ontgaan.
    Dan heb ik ook nog een vraag je over twee werkwoordsvormen die ik vaak tegenkom. "Dat zal je berouwen" en "Hij mankeert niets".
    Moet dat niet zijn: "Dat zul je berouwen", je kunt toch niet zeggen dat iets jou berouwt? En die andere zin moet volgens mij zijn "hem mankeert niets".
    Kunt u hier misschien iets meer over zeggen?
    Frans

    BeantwoordenVerwijderen
  46. Beste Taalprof,
    Bijwoordelijk of bijvoeglijk. Handig om het verschil te weten als je in het Frans of Engels moet kiezen: wel of geen uitgang.
    Nu vraag ik me af hoe dat in het Nederlands zit.
    'Meespelen in een musical is heerlijk'.
    Is 'meespelen' nog steeds een werkwoord en heerlijk een bijwoord of is 'meespelen' zn (je kunt er 'het' voor zetten) en heerlijk bn; meespelen zit niet in het gezegde, toch?

    BeantwoordenVerwijderen
  47. @Frans: alle voorbeeldwerkwoorden die je noemt hebben min of meer dezelfde eigenschappen: ze hebben wel een voorwerp, maar dat voorwerp is eerder een meewerkend voorwerp dan een lijdend voorwerp. Daarom gelden ze meer als onovergankelijk dan als overgankelijk. Hun voorwerp is meestal een mens (of levend wezen) die iets ondergaat. Hun onderwerp is de oorzaak of de ervaring zelf.
    Veel van die ervaringswerkwoorden bestaan er in twee varianten: 'iets stoort mij' tegenover 'ik stoor mij aan iets', 'iets verheugt mij' tegenover 'ik verheug mij over iets'. Dat is ook het geval bij 'berouwen': tegenover 'iets berouwt mij' staat 'ik berouw iets'.
    Bij 'mankeren' heb je wel 'iets mankeert mij' tegenover 'ik mankeer iets', maar beide vormen zijn beperkt. In de eerste variant kan het onderwerp vrijwel alleen een voornaamwoord zijn ('dit', 'dat', 'wat', 'iets', 'niets'), in de tweede variant kan het lijdend voorwerp enkel een voornaamwoord zijn. Je kunt bijvoorbeeld niet zeggen: 'de griep mankeert mij' of 'ik mankeer de griep', terwijl die betekenis ("ik ben ziek") wel de betekenis is van 'ik mankeer iets' of 'mij mankeert iets'.

    BeantwoordenVerwijderen
  48. @Michel: in de zin 'meespelen in een musical is heerlijk' is 'meespelen in een musical' het onderwerp van een naamwoordelijk gezegde 'is heerlijk'. Daarin is 'heerlijk' het naamwoordelijk deel, en ook een bijvoeglijk naamwoord.
    Met het onderwerp 'meespelen in een musical' kun je twee kanten op. Dit kun je op twee manieren aanvullen: met een lidwoord 'het meespelen in een musical is heerlijk' en met een woordje 'te' erbij: 'mee te spelen in een musical is heerlijk'. Voor deze laatste aanvulling zou je eerder het onderwerp achteraan plaatsen: 'Het is heerlijk mee te spelen in een musical'.
    In de zin 'Het meespelen in een musical is heerlijk' is 'meespelen' een zelfstandig naamwoord (want voorzien van een lidwoord) en in 'Het is heerlijk mee te spelen in een musical' is het gesplitste woord 'meespelen' een werkwoord (of 'spelen' een werkwoord en 'mee' een bijwoord).
    Ik denk dat de aanvulling met lidwoord het dichtste bij jouw zin blijft, en dat in jouw zin 'meespelen' het beste beschouwd kan worden als een zelfstandig naamwoord.

    BeantwoordenVerwijderen
  49. Om nu bij een taalprof een simpele vraag neer te leggen als:"waar plaats je de komma's", lijkt bijna dom. Toch wil ik op mijn blog het liefst schrijven zoals het hoort. Veel dingen zijn vergeten na jaren onderwijs in een ver verleden. Een beetje hulp?

    BeantwoordenVerwijderen
  50. @Kajee: de taalprof is geen spellingspecialist. Het kommagebruik in het Nederlands is trouwens niet in de spellingwet geregeld. Je zult het moeten doen met stijladviezen (die er in overvloed zijn). Bijvoorbeeld deze:
    http://www.onzetaal.nl/advies/kommaalgemeen.php
    Of kijk hier voor een hele verzameling van adviezen over kommagebruik:
    http://taaladvies.net/index.php?label=komma
    Soms heeft het kommagebruik te maken met de grammatica van de zin. Dat is bijvoorbeeld het geval bij bijvoeglijke bijzinnen. Het verschil tussen de beperkende en uitbreidende betekenis kun je tot uitdrukking brengen met een komma. Zie het verschil tussen 'De kandidaten die het antwoord niet wisten werden naar huis gestuurd' en 'De kandidaten, die het antwoord niet wisten, werden naar huis gestuurd.' In de tweede variant werden alle kandidaten naar huis gestuurd, in de eerste variant zijn er blijkbaar ook kandidaten die het antwoord wel wisten en die dus niet naar huis gestuurd werden.

    BeantwoordenVerwijderen
  51. Ik heb een vraagje,
    ik zit in de 1e havo/vwo en ik wil graag weten waar welk woord bijhoord, is een pv bijv. een woordsoort of een zinsdeel? :$

    BeantwoordenVerwijderen
  52. @Anne: ''persoonsvorm'' is een term uit de zinsdeelontleding. Een persoonsvorm kan dan wel één woord zijn, maar dat woord is dan altijd een werkwoord. De woordsoort van de persoonsvorm is altijd, om heel precies te zijn: "zelfstandig werkwoord" óf "koppelwerkwoord" óf een van de zes soorten hulpwerkwoord.
    Ik weet niet welke andere zinsdelen/woordsoorten jij lastig vindt, maar kijk anders eens in de FAQ: daar staan al verschillende termen die ik uitleg. Kom anders nog eens terug en stel nog een vraag!

    BeantwoordenVerwijderen
  53. Beste taalprof,
    Ik heb een vraag over het grammaticaal onderscheid tussen 'niet' en 'geen'. Mijn uiteenzetting van het probleem vind je hier:
    http://tekstschrijver-tim.nl/?p=31

    BeantwoordenVerwijderen
  54. @Tekstschrijver-Tim: je schijnt te veronderstellen dat de ontkenning altijd beperkt is tot de woordgroep waar hij in staat. Maar dat is niet zo. Een zin als 'ik geloof niet dat het regent' kan best betekenen dat je inderdaad niet gelooft dat het wel regent, maar net zo goed dat jij wel gelooft dat het niet regent. De ontkenning 'niet' heeft een zogeheten "scope," een bereik, dat zich uit kan strekken over een groter gedeelte van de zin.
    In jouw voorbeeld: 'incasseer geen tegendoelpunten' zit de ontkenning verborgen in het woordje 'geen', maar het bereik is groter. De betekenis van die zin zou je moeten omschrijven met iets als 'wat je niet moet doen is tegendoelpunten incasseren'. Dat is iets anders dan de betekenis 'incasseer nul tegendoelpunten'.
    Het woordje 'geen' is dus niet zomaar synoniem met 'nul'. Het is soms ook de versmelting van een bredere ontkenning met een onbepaalde woordgroep. Dat kun je goed zien in combinaties als 'piano spelen,' die het karakter van één werkwoord hebben en soms zelfs aan elkaar geschreven worden. Als je die gaat ontkennen, verdwijnt de ontkenning ook bij voorkeur in het woord. Je kunt wel zeggen 'ik heb de hele middag nog niet pianogespeeld', maar liever zul je zeggen 'ik heb de hele middag nog geen piano gespeeld'.
    Dit soort scopeverschijnselen zie je niet alleen bij ontkenning, maar ook bij andere bijwoordelijke bepalingen.

    BeantwoordenVerwijderen
  55. vraag: wat is de benaming voor werkwoordsvormen die hetzelfde geschreven worden maar van een andere stam komen.
    zoals:
    was van zijn en wassen
    wezen van zijn en wijzen
    wisten van weten en wissen

    BeantwoordenVerwijderen
  56. @femi: er is mij geen aparte term bekend voor werkwoorden, maar de voorbeelden die je noemt vallen wel onder de algemene term "homoniemen": woorden met hetzelfde uiterlijk maar een verschillende betekenis.

    BeantwoordenVerwijderen
  57. Wat is precies een interne bijwoordelijke bepaling?

    BeantwoordenVerwijderen
  58. @Corine van Hal: een interne bijwoordelijke bepaling is een bepaling die niet bij het werkwoord of de hele zin aansluit, maar die deel is van een kleinere woordgroep. Zo is in 'paars gestippelde gordijnen' het woord 'paars' een interne bijwoordelijke bepaling. Niet de gordijnen zijn paars, maar de stippeling is paars. 'paars gestippeld' is de bijvoeglijke bepaling, en 'paars' de interne bijwoordelijke bepaling.
    Iets soortgelijks zie je bij 'zij kon heel hard zingen'. Daar is 'heel hard' een gewone bijwoordelijke bepaling is (bij 'zingen') en 'heel' een interne bijwoordelijke bepaling bij 'hard'.

    BeantwoordenVerwijderen
  59. Beste taalprof,
    Hoe ontleed ik (redekundig) de volgende zin:
    Zingend liep Karel de kamer uit.
    Is 'de kamer uit' bijw.bep. of is
    'de kamer' l.v., maar wat doen we
    dan met 'uit'?

    BeantwoordenVerwijderen
  60. @albertje: ik zou in de zin 'Zingend liep Karel de kamer uit' het zinsdeel 'de kamer uit' als een bijwoordelijke bepaling (van richting) benoemen. Daar kan ik in dit geval een aantal argumenten voor geven: (1) 'de kamer uit' heeft hier dezelfde functie als een zekere bijwoordelijke bepaling 'weg' of 'daarheen'. (2) In de bijzin zou je krijgen 'omdat Karel zingend de kamer uit liep' en niet 'omdat Karel zingend de kamer uitliep.' Er is geen sprake van het werkwoord 'uitlopen.' (3) Bij een vraagzin krijg je 'Waar liep hij uit?' en niet 'Wat liep hij uit?' Bij een lijdend voorwerp zou je 'wat' moeten krijgen (4) In een bijvoeglijke bijzin zou je krijgen 'de kamer waar hij uit liep' en niet 'de kamer die hij uitliep'. Als 'de kamer' lijdend voorwerp zou zijn, dan zou je de tweede variant moeten krijgen.
    Deze kwestie is al een paar keer besproken op dit weblog. Er zijn inderdaad twijfelgevallen. Waar het om gaat is dat richtingsbepalingen met een achterzetsel vaak gedeeltelijk worden opgenomen in het werkwoord. Het achterzetsel wordt dan een deel van het werkwoord, en wat overblijft ontwikkelt zich dan tot een lijdend voorwerp. In jouw voorbeeld is daar volgens mij nog geen sprake van.
    Eerdere discussies:
    http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/10/voornaamwoordel.html#comment-16710275
    http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/02/vragen_8.html#comment-18434203
    http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/02/vragen_12.html#comment-19903254

    BeantwoordenVerwijderen
  61. L.S.
    Vast al eens gevraagd, ik kan het echter niet vinden.
    De persoonsvorm bij een scheidbaar werkwoord?
    "Ik loop een engen ziekte op"
    persoonsvorm: loop?
    of
    persoonsvorm: loop op?
    vr. gr.

    BeantwoordenVerwijderen
  62. @e.nekkers: met een scheidbaar samengesteld werkwoord kun je twee kanten op. In een zin als 'ik loop een enge ziekte op' kun je stellen dat 'loop op' de persoonsvorm is, of dat 'loop' de persoonsvorm is en 'op' het niet-werkwoordelijk deel van het werkwoordelijk gezegde. De meeste ontleedmethodes kiezen de tweede mogelijkheid. In ieder geval is 'loop op' het werkwoordelijk gezegde.
    Als je 'op' los benoemt, is het qua woordsoort een bijwoord.

    BeantwoordenVerwijderen
  63. Mijn vraag is of de volgende zin goed is:
    Ik zou nu mijn vrouw willen spreken

    BeantwoordenVerwijderen
  64. Langzaam, heel langzaam voel ik de grijze cellen in mijn hoofd veranderen is een vloeibare massa. Al dagen aan een stuk probeer ik de grammatica in mijn hoofd te krijgen die ik zou moeten kennen voor het tentamen van aanstaande donderdag. De spelling gaat vast lukken en interpunctie lijkt me ook nog wel te doen, maar dat ontleden... Ik ben zo bang dat ik krankzinnig ben geworden voor het donderdag is...Wie oh wie kan mij vertellen op welke manier ik mijn cellen weer op een rijtje krijg?
    Miranda

    BeantwoordenVerwijderen
  65. @H. ten Cate: de grammatica kan je niet vertellen welke zinnen correct of incorrect zijn, alleen hoe de zinnen in elkaar zitten. Goed of fout is afhankelijk van een taalnorm, en daar zijn er verschillende van. In sommige gevallen is het zelfs onduidelijk of er een officiële norm is (of wat die is).
    Ik heb me af zitten vragen wat iemand voor bezwaar zou kunnen hebben tegen de zin 'Ik zou nu mijn vrouw willen spreken,' en ik vermoed dat het jou gaat om de combinatie tussen de verleden tijd 'zou' en de tijdsbepaling 'nu'. Klopt dat?
    Als dat je vraag is, dan is het antwoord dat zo'n combinatie heel normaal is. In jouw zin is sprake van een zogeheten "niet-werkelijkheidsmodaliteit." Zo wordt het genoemd in de Algemene Nederlandse Spraakkunst (http://ans.ruhosting.nl/ganaar?28/03/03/02/02 ). De modaliteit is hier "wenselijkheid" (je wil iets graag), en de "niet-werkelijkheid" wordt bereikt door de verleden tijd van het werkwoord in combinatie met een heden of toekomst. Je zou immers net zo makkelijk kunnen zeggen: 'Ik zou morgen mijn vrouw willen spreken'.
    Niet-werkelijkheidsmodaliteit is een van de (vele) manieren die het Nederlands heeft om beleefdheid uit te drukken. De zin 'Ik wil nu mijn vrouw spreken,' met alleen wenselijkheidsmodaliteit, wordt tezeer als een bevel ervaren, en daarom maak je er niet-werkelijkheid van. Je krijgt dan een betekenis als: er bestaat voor mij een wenselijkheid om mijn vrouw te spreken maar ik houd er rekening mee dat dit niet gaat gebeuren.
    Het kan natuurlijk ook zijn dat je vraag gaat over de combinatie van 'spreken' met een voorwerp 'mijn vrouw'. De vraag is wat voor een voorwerp dat precies is. Lijdend voorwerp ligt het meeste voor de hand, maar een lijdende vorm is hier vreemd ('Mijn vrouw wordt gesproken'), en je kunt een voorzetsel 'tegen' toevoegen. Hoewel 'tegen' niet een van de voorzetsels van het meewerkend voorwerp is ('aan', 'voor' of 'bij'), krijg je toch het idee dat het met 'tegen' iets soortgelijks wordt. Aan de andere kant is de betekenis van 'tegen iemand spreken' toch heel anders dan van 'iemand spreken'. Ik houd het dus toch maar op een lijdend voorwerp.

    BeantwoordenVerwijderen
  66. @Miranda: wat moet je precies leren voor donderdag dan? Om welke zinsdelen en woordsoorten gaat het? In de FAQ van deze website kun je voor verschillende zinsdelen een beginnersuitleg vinden, en ook wat moeilijker gevallen.
    Je kunt me anders altijd nog om extra uitleg vragen, maar noem dan wel een specifiek zinsdeel of een woordsoort, want anders weet ik niet waar ik voor jou moet beginnen.

    BeantwoordenVerwijderen
  67. Aanstaande donderdag heb ik tentamen taalkunde. De spelling is geen probleem,woordsoorten benoemen gaat ook prima, maar dat ontleden is zo erg. Ik heb al wel alle onderdelen opgezocht op deze site, uittreksels van geschreven en ik moet toegeven dat het in ieder geval al wel duidelijker is geworden. Als ik dan die uitleg zit te lezen dan zeg ik: "Ja, dat is het!" Vervolgens probeer ik nog eens een proeftentamen, zonder de theorie erbij, en dan zit ik toch weer te sukkelen en te klooien en doe ik het toch weer verkeerd...Ik oefen me suf, de ene zin na de andere... In sommige zinnen haal ik dan zelfs OW en LV door elkaar, terwijl ik toch echt dat dat ik dat wel wist....
    Ik vrees dat ik gewoon de komende dagen moet blijven oefenen tot het kwartje valt. Ik heb zelf gekozen voor een thuisstudie zonder college's....
    Miranda

    BeantwoordenVerwijderen
  68. Voor de duidelijkheid, ik moet zinnen kunnen ontleden in:
    pv
    gezegde
    onderwerp
    LV/oorzakelijk vw
    mv of ander indirect voorwerp
    voorzetselvoorwerp
    bepaling van gesteldheid
    bijwoordelijke bepaling
    Neem nu een zin als:
    Een graadmeter voor de sfeer in de klas is de hoeveelheid contact die de kinderen buiten schooltijd met elkaar hebben.
    PV en gezegde lukt nog wel, maar vervolgens noemde ik de hoeveelheid t/m hebben het OW, en de rest LV...
    Dat is dus niet goed, maar waarom? Ik weet het echt niet meer..
    Het is dat ik alle andere vakken wel erg leuk vind, maar anders...

    BeantwoordenVerwijderen
  69. @Miranda: wat je hier zou kunnen helpen is het onderscheid tussen naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde. Jij wijst waarschijnlijk de persoonsvorm 'is' aan, en je noemt dat het gezegde. Maar op dat punt zou je al moeten bedenken: is dit een gezegde van het type "doen" of "zijn"? Zegt het wat iets (of iemand) IS, of wat iets of iemand DOET?
    In dit geval is het "zijn." Dan betreft het een naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde is altijd terug te voeren op de vorm 'iemand/iets is iets/iemand'. Hier is dat 'iets is iets'. Dat eerste 'iets' is dan het onderwerp, en het tweede is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
    Een van de problemen bij het naamwoordelijk gezegde is dat die volgorde ook omgekeerd kan worden: naast 'ik ben niet blij' kun je ook zeggen 'blij ben ik niet'.
    Zeker in jouw voorbeeld is dat extra moeilijk, omdat de twee woordgroepen ('een graadmeter...' en 'de hoeveelheid contact...') min of meer gelijkwaardig zijn. Je kunt het vergelijken met 'Jan is de dader' of 'De dader is Jan'. Wordt er nu van Jan gezegd dat hij iets is (namelijk de dader), of wordt er van de dader gezegd wie hij is (namelijk 'Jan')?
    Ik vind het niet zo gek als je in jouw zin 'de hoeveelheid ... hebben' het onderwerp noemt. Dat zou ook mijn voorkeur hebben. De woordgroep 'een graadmeter voor de sfeer in de klas' is dan echter het naamwoordelijk deel. In mijn taalgevoel is de "predicatie" van de zin dat van de hoeveelheid contact wordt gezegd dat het indicatief is voor de sfeer in de klas.
    Misschien heb je iets aan mijn alternatieve Stappenplan: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/03/stappenplan.html
    Anders zou ik je aanraden nog eens het stukje over "Predicatie" te lezen (http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/03/wat_de_zin_bij_.html ), en in elk geval over het naamwoordelijk gezegde, ook al staat dat niet bij de zinsdelen die je noemt.
    Als je hiermee oefent, zou je je bij het goede antwoord steeds moeten afvragen hoe je daar zelf op had kunnen komen. Dus niet alleen denken: o ja ik snap het (want dat doe je blijkbaar wel), maar ook: waarom dacht ikzelf iets anders?
    Succes, en aarzel niet om mij specifieke vragen te stellen. Welk boek gebruik je? Of moet je de stof uit een dictaat leren?

    BeantwoordenVerwijderen
  70. Bedankt voor de tips. Ik ga er zodadelijk mee aan de slag.....
    Wij moeten leren uit een reader van de school en uit "In verband met de zin", maar dat boek vind ik zo mogelijk nog een groter drama dan de reader. Dat komt ook omdat het boek soms andere termen gebruikt en constant strooit met complementen, congruenten en weet ik het allemaal..Ik gebruik het boek nu alleen voor de oefeningen die erin staan. Volgens mij is het voor mij een kwestie van veel zinnen ontleden voor donderdag zodat ik er handigheid in krijg, maar zoveel oefenstof heb ik niet.
    Miranda

    BeantwoordenVerwijderen
  71. @Miranda: "complementen," dat is in de traditionele zinsontleding voornamelijk van belang voor het onderscheid tussen voorwerpen (lijdend, meewerkend, voorzetsel-) en andere zinsdelen. De voorwerpen zijn de complementen van het werkwoord. Ik zeg daar iets over in deze link: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/02/wat_moet_dat_me.html
    Wat betreft "congruentie," dat is eenvoudigweg de overeenkomst in persoon en getal tussen onderwerp en persoonsvorm. Dat een persoonsvorm in het meervoud altijd bij een onderwerp in het meervoud hoort. En dat een onderwerp in de derde persoon ook altijd een persoonsvorm in de derde persoon heeft. Onderwerp en persoonsvorm zijn "congruent," heet het dan.
    Succes met oefenen! Er staan verschillende oefeningen op het internet, heb je die al gevonden?

    BeantwoordenVerwijderen
  72. Alweer bedankt...( ik blijf aan de gang, haha) Ik heb wel één en ander gevonden op internet, maar die oefeningen zijn allemaal voor HAVO/VWO en gaan "niet vergenoeg" om het zo maar te zeggen. Ik zou graag zo veel mogelijk willen oefenen met die zinsdelen die ik eerder al noemde:-)
    Groetjes Miranda

    BeantwoordenVerwijderen
  73. @Miranda: veel moeilijker dan vwo wordt het ook op de hbo's en universiteiten niet... De meer ingewikkelde kwesties worden daar in een modernere grammatica behandeld. De zinsontleding op de universiteiten vormt een opstapje vanuit de vwo-zinsontleding naar bijvoorbeeld de generatieve of de constructionistische grammatica.
    Maar ik herhaal het nog maar eens in andere bewoordingen: de beste oefening is reflectie op de oefening.

    BeantwoordenVerwijderen
  74. beste taalprof...
    Het kwartje lijk te zijn gevallen...Hoera...Het enige wat nog wel eens fout gaat is het LV en de bepaling van gesteldheid. Die haal ik soms nog door elkaar ondanks dat ik mijn theorie erbij haal.
    Ik zal een voorbeeld geven waarbij ik het omdraaide:
    Mensen onderschatten soms hoe het echt werkt.
    In mijn beleving was "hoe het echt werkt" en bep.van gest. want het zegt toch iets over het onderwerp en het gezegde?
    Het blijkt echter het LV te zijn.
    Kunt u mij een handigheidje geven, waardoor ik deze fout niet meer maak?
    Miranda

    BeantwoordenVerwijderen
  75. @Miranda: je zou eigenlijk moeten ontleden uitgaande van het "kernwerkwoord" van de zin (dat is het werkwoord dat je overhoudt als je de hulpwerkwoorden wegdenkt). Dat kernwerkwoord is hier 'onderschatten'. Dit werkwoord heeft een "complement" nodig. Je kunt niet zo maar gaan zitten onderschatten, je onderschat altijd 'iets'. Dat 'iets' is per se nodig in het "onderschatgebeuren", om het maar eens heel vaag te zeggen.
    Dat complement 'iets' is hier ingevuld met een bijzin. Mensen onderschatten iets, en dat iets is uitgedrukt als "hoe het echt werkt". Hoe het echt werkt, dat is wat mensen onderschatten. Omdat die bijzin de invulling is van het complement 'iets' van 'onderschatten', daarom is het lijdend voorwerp.
    Bepalingen van gesteldheid hebben altijd een "predicatief" verband met een ander zinsdeel. Ze zeggen wat iemand of iets IS, of wat iemand of iets DOET. In de zin 'ik vind dat programma leuk' is het predicatieve verband dat het programma leuk IS. In de zin 'Lachend kwam hij binnen' is het predicatieve verband dat lachen datgene is wat hij DOET (naast binnenkomen).

    BeantwoordenVerwijderen
  76. Hallo,
    ik heb er nog eentje waar ik mee blijf worstelen...( wel een leuke in mijn geval;-))
    Ervaring opdoen is het kernbegrip.
    Okay, de pv= is
    Iets is het geval hier , dus hebben we te maken met een NWgez.
    Vervolgens laat ik er alle mogelijke manieren op los om te achterhalen welke van de twee zinsdelen nu het onderwerp is en welke het naamwoordelijk deel van het gezegde.
    Als ik ga vragen "wie is" dan kan ik beide antwoorden geven, dus dat is niks.
    Als ik vervolgens probeer beide ( één voor één natuurlijk) van getal te veranderen dan blijft het ook ernstig lastig want gevoelsmatig moet ik bij beide is wijzigen in zijn.
    Vervolgens heb ik zelf bedacht om de woorden te vervangen.
    Ik bedacht "Fietsen stelen is het kernbegrip"... en "Fietsen stelen zijn de kernbegrippen".
    Hieruit concludeer is dus dat dat kernbegrip dus het onderwerp moet zijn, want bij de eerste zin reageerde de pv niet op het meervoud van die fietsen.
    Nu is de vraag of dit wel een legale en veilige manier is om er zo achter te komen, of is er een veel simpelere manier?
    Kunt u daar iets van zeggen ( als het te volgen is tenminste:-))
    Miranda

    BeantwoordenVerwijderen
  77. @Miranda: ik snap wat het probleem is, en troost je: dit is een echt probleem. Het onderwerp van dergelijke constructies kan alleen maar op basis van de betekenis worden bepaald, en zelfs dan is er discussie mogelijk.
    In jouw voorbeeldzin, 'ervaring opdoen is het kernbegrip,' zou je je af moeten vragen: wat wordt hier gezegd, dat ervaring opdoen iets is (namelijk het kernbegrip), of dat het kernbegrip iets is (namelijk ervaring opdoen)? Ik zou denken het eerste. Welnu, dan is 'ervaring opdoen' toch het onderwerp (je zou de zin losweg kunnen omschrijven als 'ervaring opdoen is belangrijk', en dan is het echt duidelijk dat 'ervaring opdoen' het onderwerp moet zijn.
    Jouw methode is hier niet afdoende, omdat in deze gevallen het naamwoordelijk deel OOK in persoon en getal moet overeenkomen met de persoonsvorm. Je kunt wel zeggen 'de kernbegrippen zijn...', maar dan moet je 'ervaring opdoen' ook vervangen door 'ervaring opdoen en nog wat,' zodat het ook een meervoud wordt.
    Als het onderwerp 'een fiets stelen' is, en je maakt van 'een fiets' het meervoud 'fietsen', dan is daarmee het getal van het onderwerp niet veranderd. Want net als 'een fiets stelen' één misdaad is, kun je 'fietsen stelen' ook als één misdaad opvatten. Anders gezegd, als 'het stelen van fietsen'.

    BeantwoordenVerwijderen
  78. Bij ontleden worden woorden als "niet, toch en wel" aangeduid als één bijw. bepaling. Hij kon niet zwemmen.
    Moet je in onderstaande zinnen "niet" als een aparte bijw. bepaling aangeven of hoort "niet" bij "lekker" en "mijn ouders"?
    Je voetbalt niet lekker met die zachte bal. Ik wil niet met mijn ouders op vakantie.

    BeantwoordenVerwijderen
  79. @Thijs: in beide zinnen zou ik 'niet' als een losse bijwoordelijke bepaling benoemen. 'Je voetbalt niet lekker met die zachte bal' is de ontkenning van 'Je voetbalt lekker met die zachte bal', en 'Ik wil niet met mijn ouders op vakantie' is de ontkenning van 'Ik wil met mijn ouders op vakantie.'
    Ik zou je als vuistregel aanraden om bepalingen als 'niet' zo mogelijk apart te benoemen, en alleen als het echt niet anders kan (bijvoorbeeld in 'niet uitkijken is gevaarlijk') als deel van een ander zinsdeel.
    Laat je niet in de war brengen door het feit dat je 'niet' vaak kunt opvatten als een zogeheten "focusbepaling", dat is een bepaling die ervoor zorgt dat het volgende zinsdeel nadruk krijgt. Zo kun je 'Ik wil niet met mijn ouders op vakantie' lezen als 'Ik wil niet met mijn OUDERS op vakantie (maar met mijn vrienden).' Ook dat is gewoon een ontkenning van de zin 'Ik wil met mijn OUDERS op vakantie (en niet met mijn vrienden),' dus 'niet' is een losse bepaling, maar nu zorgt 'niet' er wel voor dat 'met mijn ouders' in focus staat.

    BeantwoordenVerwijderen
  80. Kunt u de uitdrukking het zout in de pap uitleggen??

    BeantwoordenVerwijderen
  81. @anoniem: de taalprof is eigenlijk alleen een specialist op grammaticagebied. Voor dit soort vragen kun je beter de bronnen raadplegen op www.onzetaal.nl, of het spreekwoordenboek van Stoett op http://www.dbnl.org/tekst/stoe002nede01_01/
    en anders het WNT (http://gtb.inl.nl/?owner=WNT ) of andere gangbare woordenboeken (bijvoorbeeld Van Dale).
    Ik heb even gekeken, en Van Dale geeft onder andere de uitdrukking 'het zout in de pap verdienen' voor "heel weinig verdienen". Die betekenis zal ongetwijfeld teruggaan op het Romeinse gebruik om de soldaten in zout uit te betalen (ook de herkomst van het woord 'salaris').
    Verder geeft Van Dale 'hij is het zout in de pap niet waard' ("hij betekent of presteert niets")
    Zowel Van Dale als het WNT vermeldt nog als figuurlijke betekenis van 'zout': "dat wat smaak en kracht aan iets geeft", of zoals het WNT het formuleert: "In fig. toep. op zaken: datgene wat iets of iem. kracht, bezieling, inspiratie, waarde, wezenlijke kwaliteit e.d. geeft." Van Dale geeft hierbij nog de voorbeeldzin: 'Zijn humor is het zout in de pap van dit wat ongelijkmatige verhaal.'

    BeantwoordenVerwijderen
  82. Hebben de zinnetjes "ik blijf hier." en "De servetten zijn op" een naamwoordelijk gezegde? "hier" en "op" zijn geen naamwoorden. Hoe zit dit?

    BeantwoordenVerwijderen
  83. @Jan: 'ik blijf hier' zou ik een werkwoordelijk gezegde noemen, omdat het de "duratief" is van 'ik ben hier'. In 'ik ben hier' betekent 'zijn' "zich bevinden" en je ergens bevinden, dat doe je. Net zoals je 'zijn' in de betekenis "zich bevinden" werkwoordelijk noemt, zou je 'blijven' in de betekenis "zich aanhoudend bevinden" dus ook werkwoordelijk gezegde moeten noemen.
    'De servetten zijn op' is wél een naamwoordelijk gezegden. Het naamwoordelijk deel kan behalve uit een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord namelijk ook bestaan uit dit soort "partikels": 'de kachel is uit, het boek is af, de soep is op, de kinderen zijn uit'. Ook in gevallen als 'wij zijn weg' is er sprake van een bijwoord als naamwoordelijk deel. En een naamwoordelijk deel kan trouwens ook een woordgroep met een voorzetsel zijn: 'wij zijn in de war, op de hoogte, uit de zorgen'.

    BeantwoordenVerwijderen
  84. Verschil tussen WE en WIJ ?

    BeantwoordenVerwijderen
  85. Hoewel in dat laatste geval ook de analyse als werkwoordelijk gezegde een optie is. 'We zijn op de hoogte' en 'We zijn in de war' zijn immers (in ieder geval van oorsprong) metaforisch gebruikte plaatsbepalingen. Denk aan 'Daar ligt de hoogte. We beklimmen haar. Nu zijn we op de hoogte.' en 'We voelen ons als een bolletje wol waar de kat mee gespeeld heeft. We zijn in de war.'

    BeantwoordenVerwijderen
  86. @Henk: nee, die redenering gaat hier niet op. Je zegt immers altijd: 'In de war, DAT ben ik' en niet 'In de war, DAAR ben ik'. 'In de war' is dus zeker niet (meer) een plaatsbepaling.

    BeantwoordenVerwijderen
  87. Beste Taalprof
    [Deze reactie heb ik verplaatst naar http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2007/10/vragen_verzoeke.html#comment-22013205 - Taalprof]
    Guichelheil

    BeantwoordenVerwijderen
  88. Ik heb een vraag over het gebruik van "die" en "dat". Als ik een bos bloemen zie staan. Zeg ik dan: "die bos bloemen" of "dat bos Bloemen" Volgens mij is het "die bos bloemen" anderen beweren "dat bos bloemen" Ik weet dat het wel "dat bosje bloemen\\\"is.... KUNT U HELPEN?????

    BeantwoordenVerwijderen
  89. @André Dekker: 'dat bos bloemen' klinkt mij heel vreemd in de oren. 'bos' is in alle betekenissen een de-woord, behalve in de betekenis "woud," een verzameling bomen of struiken. Maar dat is niet de betekenis van 'bos' in 'een bos bloemen'.
    Die mensen die tegen jou beweren dat het 'dat bos bloemen' moet zijn, zeggen die dat zelf ook? Of zeggen ze dit alleen maar in een discussie over wat goed en wat fout is?

    BeantwoordenVerwijderen
  90. Beste Taalprof,
    ik was dus laatst met een vrouw aan het discusseren, in de zin:
    Wij gaan elke zonnige zomer naar frankrijk.
    Is elke dan van zonninge een obwb of van zomer een obwb of allebei?

    BeantwoordenVerwijderen
  91. @Bernadette: 'zonnige' is in elk geval een bijvoeglijke bepaling bij 'zomer', want de zomer is zonnig (en 'zonnig' is een zelfstandig naamwoord). Het woordje 'elke' is ook bijvoeglijk bij 'zomer', maar het is niet in alle methodes gebruikelijk om dit soort voornaamwoorden apart als bijvoeglijke bepalingen te benoemen.

    BeantwoordenVerwijderen
  92. Beste Taalprof,
    Vandaag heb ik een vraagje over de passieve vorm:
    Als ik de zin "Ik help haar." omzet naar de passieve vorm, kan ik dan zowel
    "Zij wordt door mij geholpen."
    als
    "Zij wordt geholpen door mij."
    zeggen?

    BeantwoordenVerwijderen
  93. @Yvonne: er bestaat geen enkel verschil tussen 'zij wordt door mij geholpen' en 'zij wordt geholpen door mij'. Eventueel kun je de tweede zin uitspreken met een intonatie die aangeeft dat 'door mij' een soort toevoeging achteraf is, maar deze betekenis of uitspraak is niet noodzakelijk. De twee zinnen zijn in alle opzichten volstrekt gelijkwaardig.

    BeantwoordenVerwijderen
  94. Weer eens bedankt, Taalprof.

    BeantwoordenVerwijderen
  95. Beste taalprof!
    Kunt u mij een ezelsbrug geven om te onthouden of een werkwoord wel of niet in de passieve vorm gebruikt kan worden?
    Bvd

    BeantwoordenVerwijderen
  96. @Dirk van Dorp: Helaas! Afgezien van het feit dat je van ezelsbruggetjes niets leert, is mij hiervan geen enkele regelmaat bekend. De meeste werkwoorden met lijdend voorwerp laten ook een lijdende vorm toe, en zelfs werkwoorden zonder lijdende vorm kunnen vaak gepassiviseerd worden ('Er wordt gelachen').
    De belangrijkste werkwoorden die geen lijdende vorm toelaten zijn ongetwijfeld de koppelwerkwoorden en het werkwoord 'hebben'. Daarnaast modale werkwoorden als 'moeten, mogen, zullen, kunnen,' en verder zit er volgens mij geen regelmaat in.
    Werkwoorden die in de voltooide tijd het hulpwerkwoord 'zijn' krijgen ('gaan, komen, arriveren' en zo) zullen niet gemakkelijk in de lijdende vorm voorkomen, maar het kan wel: niet 'er wordt gegaan', maar wel eventueel 'er wordt de laatste tijd veel naar de disco gegaan'. Een zin als 'Er wordt op tijd gekomen' is gek, maar met een beetje extra context nog wel mogelijk: 'Een van de problemen is dat er minder vaak op tijd wordt gekomen.'
    Dat lijkt allemaal niet erg hoopgevend, maar bedenk: als je moedertaalspreker van het Nederlands bent, dan heb je hier al een gevoel voor. Mensen hebben een fenomenaal geheugen om van heel veel (tienduizenden) woorden te onthouden of je er 'de' of 'het' bij kunt zetten, of ze lijdende vorm toestaan, wat de verleden tijd is, enzovoorts. Dus waarschijnlijk wéét je dit al.
    Als je moedertaalspreker van het Nederlands bent, en je wilt weten of je een werkwoord in de lijdende vorm kunt zetten, probeer het dan gewoon, en spreek je taalgevoel aan om te beoordelen of het "goed klinkt".

    BeantwoordenVerwijderen
  97. Vraag:
    Is in de zin:
    De leerlingen uit de hoogste klas hebben morgen vrij
    onderwerp: de leerlingen? - of - de leerlingen uit de hoogste klas?
    Bijwoordelijke bepaling : uit de hoogste klas?
    Graag antwoord, alvast bedankt

    BeantwoordenVerwijderen
  98. @maria gerrits: in de zin 'De leerlingen uit de hoogste klas hebben morgen vrij' is 'De leerlingen uit de hoogste klas' onderwerp. Daarbinnen is 'uit de hoogste klas' een bepaling bij 'leerlingen'. Omdat 'leerlingen' een zelfstandig naamwoord is, is 'uit de hoogste klas' een bijvoeglijke bepaling.
    Doorslaggevend in deze ontleding is dat in een normale hoofdzin het gedeelte vóór de persoonsvorm als één zinsdeel benoemd wordt (de zogeheten "eenzinsdeelproef").

    BeantwoordenVerwijderen