In de Nederlandse grammatica wordt bij het zinsontleden onderscheid gemaakt tussen het werkwoordelijk en het naamwoordelijk gezegde. Is dat een zodanig relevante onderscheiding, dat dat een aparte grammaticale behandeling nodig heeft? Het onderscheiden tussen letterlijke en figuurlijke betekenis is veel relevanter, maar dat wordt aan het bevattingsvermogen van de lezer overgelaten Bovendien, in een uitdrukking als:'Loop naar de pomp", kan je toch niet serieus beweren, dat het om een doe werkwoord gaat ter onderscheiding van zijns werkwoorden?
@Anonymous: Het verschil tussen 'zijn' en 'doen' is een basaal onderscheid in de taal, waar in verschillende talen verschillende vormverschillen mee samenhangen. Zo heb je talen waar in zinnen met een naamwoordelijk gezegde niet eens een werkwoord staat, en in andere talen (zoals het Spaans) heeft het koppelwerkwoord 'zijn' een andere vorm dan het zelfstandige werkwoord.
Het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik hangt juist vrij zelden samen met vormverschillen. Dat zijn bijna altijd taalvormen die zich gedragen als normale vormen, die alleen in het gebruik een andere betekenis hebben.
Ik krijg een beetje de indruk dat jij met het woord "relevantie" vooral doelt op de waarde van een eigenschap voor het taalgebruik. Dat is natuurlijk een legitieme maat, en ik geef grif toe dat de zinsontleding weinig directe relevantie voor het taalgebruik oplevert. Waar het bij de zinsontleding om gaat is dat die je een begrippenapparaat levert waarmee je kunt praten over taal. Dat is ook nodig als het gaat om een correcte taalvorm (dat wil zeggen, een taalvorm die overeenkomt met de norm). Je kunt bijvoorbeeld niet goed aan iemand uitleggen dat 'hun hebben' niet goed is als je daarbij de term "onderwerp" niet mag gebruiken.
Maar nou praat ik alleen nog maar met jou mee over een mogelijk "praktisch nut" van de zinsontleding. Ik vind ook dat de taal een belangrijk cultureel erfgoed is, dat op zichzelf de moeite waard is. Ik vind dat iedereen die zich tot deze cultuur rekent ook op de hoogte zou moeten zijn van de basale eigenschappen van die taal. Net zoals je van mensen mag verwachten dat ze iets weten van Rembrandt, Van Gogh (behalve dat het schilders waren), en dat ze Vermeer niet alleen kennen als keeper van Ajax.
Dat het in de taal allemaal gaat om predicatie (dat is het overkoepelende woord voor de zijn- en doenbetekenis), dat is een basaal inzicht waar elk vormverschil in de taal op gebaseerd is. Daar moet het echt over gaan in de grammaticalessen. En hoe kun je dat beter duidelijk maken dan met het concrete 'zijn' en 'doen'? Het alternatief is dat je het constant hebt over "zegt iets van" (wat geen leerling begrijpt).
Onlangs probeerde ik een zin te ontleden waar ik een beetje over twijfel. Het gaat om de zin: 'Vanaf volgende week kunt u geen afspraak meer maken'. Wat is hierin het lijdend voorwerp? Is dat 'geen afspraak meer' of 'geen afspraak' of alleen 'afspraak'? In de E-ANS trof ik al een van de dingen aan waar ik een beetje over struikelde, namelijk: vooropplaatsing is in zijn huidige vorm uitgesloten; 'Geen afpsraak meer kunt u vanaf volgende week maken.' (uitgesloten) 'Een afspraak kunt u vanaf volgende week niet meer maken.' (correct) Niet meer is hier één aparte bijwoordelijke bepaling, zou ik denken?
Wat houdt dit in voor de ontleding en op basis van welke argumenten?
Ik zou niet meteen zo zeker zeggen dat 'niet meer' één bijwoordelijke bepaling is, want daar zijn net zo min doorslaggevende argumenten voor als voor 'geen afspraak meer' als één woordgroep. Ook 'niet meer' kun je niet voorop plaatsen. Dus 'niet' en 'meer' lijken in ieder geval aparte bepalingen. Er is natuurlijk wel een afhankelijkheid, in die zin dat 'meer' alleen maar kan als ergens in de zin een ontkenning staat. Dat kan ook een ontkenning in het onderwerp zijn ('Niemand kan meer een afspraak maken') of in een andere bijwoordelijke bepaling ('Nergens kun je meer een afspraak maken'). In sommige gevallen heb je argumenten om de twee in een woordgroep te benoemen ('Niemand meer kan een afspraak maken' of 'Nergens meer kun je een afspraak maken'), maar zoals de eerste voorbeelden laten zien heb je in elk geval woordvolgordes waar dat niet kan.
Wat er aan de hand is, is eigenlijk wel duidelijk: de aparte bijwoordelijke bepaling 'niet' is opgenomen in het lijdend voorwerp 'een afspraak.' De traditionele zinsontleding heeft hier eigenlijk geen aparte ontleding voor. Het ligt voor de hand om eenvoudigweg 'geen afspraak,' met de geïncorporeerde ontkenning, als lijdend voorwerp te zien, en te accepteren dat 'meer' een losse bijwoordelijke bepaling is die afhankelijk is van die verborgen ontkenning. Maar je zou ook kunnen argumenteren dat je desondanks de ontkenning los van het lijdend voorwerp je benoemen. Dan zou je moeten zeggen dat 'een afspraak' lijdend voorwerp is en 'niet' bijwoordelijk. Maar beide zinsdelen staan niet letterlijk in de zin.
Volgens de Algemene Nederlanse Spraakkunst wel: alleen suggereer je dan niet meer dat zo iemand ambitieus is in zijn politieke beroep maar meer in het algemeen.
De zin "Ik ben de enige man die Piet een aap vindt" kan op 2 manieren worden uitgelegd. Ofwel ik vind Piet een aap, ofwel Piet vindt mij een aap. Mijn vraag: Is de zin "Ik ben de enige man die Piet een aap vind" acceptabel als ik dat misverstand wil uitsluiten?
p.s.: Ik weet dat de versie met 'vind' eigenlijk 'niet goed' is, maar ik zie erg veel taalgebruikers het wél zo gebruiken. En, eerlijk gezegd, vind ik het ook best handig. Zou er wat voor te zeggen zijn? Hoewel "ik ben de enige die hard fiets" dan wel een beetje blijft schuren.
Het wordt nog scherper in 'Ik ben de enige die slim genoeg ben.' Volgens mij is dat nog wel erger dan schuren. Ook met een wederkerend voornaamwoord kun je eigenlijk alleen een derde persoon krijgen: ik ben de enige die mij nooit vergis.
Ja, dat is dwars door het velletje heen, qua schuren.. Ik vind het op zichzelf wel aardig, dat veel gebruikers het met constructies als 'de enige die' etc., wél doen; men voelt kennelijk toch een soort terugkoppeling naar de eerste onderwerpvorm.. Anyway, thanks! o/
Beste taalprof! Ik las ergens (vast in de wachtkamer bij de dokter, want ik kan het niet meer vinden en zit de laatste tijd veel in wachtkamers bij dokters) de zinsnede "Het is zichzelf die ze daarmee in de vingers snijden." Dat vond ik erg vreemd, maar ik kan niet beredeneren wat er precies mee aan de hand is. "Zichzelf snijden ze daarmee in de vingers" lijkt me iets (maar niet veel) beter als je de nadruk op "zichzelf" wilt leggen.
Volgens Onze Taal zou het moeten zijn "Ze zijn het zelf die ze daarmee in de vingers snijden", maar dat lijkt toch een beetje alsof er toch stiekem iemand anders in de vingers wordt gesneden.
Ik dacht eerst dat het komt doordat "zichzelf" eigenlijk enkelvoud is, maar met "ze snijden zichzelf daarmee in de vingers" is natuurlijk niets mis. En "het zijn zichzelf..." kan al helemaal niet.
Oe, ingewikkeld voorbeeld! Volgens de theorie van de wederkerende voornaamwoorden moet het antecedent (waar het voornaamwoord naar verwijst) altijd in dezelfde zin zitten, en wel in dezelfde hoofdzin of bijzin. Het voornaamwoord mag niet eens in een ingebedde bijzin zitten. In een zin als 'Zij vertelden dat iemand zichzelf in de vingers sneed' kan 'zichzelf' alleen maar op 'iemand' terugslaan. En een zin als 'Zij vertelden dat er naar zichzelf gekeken wordt' is al helemaal gek, omdat een duidelijke verwijzing van 'zichzelf' ontbreekt.
Je hebt wel zinnen als 'Zichzélf zei ik dat ze in de vingers gesneden hadden' (met een flinke nadruk op 'zelf'), maar de theorie is dan dat de verwijzing verloopt via de plaats waar 'zichzelf' thuishoort (achter 'ze'), omdat 'zichzelf' zou zijn verplaatst naar de eerste plaats van de zin, waar het zelf geen functie heeft.
Dit lijkt een ander geval. Het betreft hier een zogeheten 'gekloofde zin,' waarin het zinsdeel dat nadruk heeft gekregen als naamwoordelijk gezegde fungeert, en de zin zelf in een bijzin staat. Volgens mij heb je ook een variant met voegwoord 'dat,' als in 'Het is zichzelf dat ze daarmee in de vingers snijden.' Die vind ik persoonlijk vaak wel beter klinken.
Dit soort gevallen komt weinig voor, maar er zijn wel voorbeelden: 'Het is vooral zichzelf dat hij beschermde,' 'Het is vooral zichzelf die hij onvergetelijk maakt,' 'Het is zichzelf die ze zoekt in de beelden.' Ze zijn iets frequenter met een voorzetsel: 'Het is voor zichzelf dat ze dit doen,' 'Het is uit zichzelf dat ze dit doen.' In die gevallen heb je altijd het voegwoord 'dat.' Ik vermoed dus dat dit de eigenlijke constructie is, en dat de variant met 'die' daarvan afgeleid is.
Ik kan hier wel over speculeren, maar dan wordt het heel erg theoretisch. Ik denk dat er het volgende aan de hand is: de gekloofde zin is van het type 'het is xxx [dat ... (xxx) ...]' Met andere woorden, je hebt een bijzin waar xxx in weggelaten is, en dat zinsdeel wordt in de gekloofde zin als naamwoordelijk deel van het gezegde neergezet. De taalkundige vraag is nu: is dat naamwoordelijk deel xxx nu het in de bijzin weggelaten zinsdeel zelf, of is het iets anders? Het antwoord zou kunnen zijn: het is niet het zinsdeel zelf, want dan zou xxx twee functies hebben (naamwoordelijk deel, en de functie die het in de bijzin heeft). Het gaat dus niet om een verplaatsing van het zinsdeel xxx uit de bijzin naar de hoofdzin. Wat is er dan wel aan de hand?
Het zou kunnen dat de relatie tussen xxx en het weggelaten zinsdeel xxx in de bijzin een zogeheten "sloppy reference" is, een "slordige verwijzing." Simpel gezegd: het zinsdeel xxx is alleen maar een letterlijke weergave van wat er in de bijzin moet staan, als het ware tussen aanhalingstekens: 'Het is "voor zichzelf" dat ze dat (...) deden.' En de betekenis is dan: 'Vul op de puntjes "voor zichzelf" in.'
Een aanwijzing hiervoor is de (toegegeven: marginale) mogelijkheid om voornaamwoorden in de "verkeerde" naamval in deze constructie te gebruiken: is het 'Het is wij die dit gedaan hebben' of 'Het is ons die dit gedaan hebben'? Allebei slecht, dat is waar, maar 'wij' lijkt toch duidelijk beter dan 'ons.' Terwijl het naamwoordelijk deel eigenlijk 'ons' zou moeten zijn. Dat kun je alleen verklaren als je het leest als 'Het is "wij" die dit gedaan hebben.'
Zoals ik al zei: dit is allemaal erg speculatief, en iedere taalkundige kan dit met gemak aan flarden schieten, maar een pasklare theoretische oplossing ken ik eerlijk gezegd niet.
Ik worstel met de volgende bijzin: [...] dat er fundamentele punten zijn aan te wijzen.
Wat is hier de functie van 'aan te wijzen'? Ik zou zeggen dat 'zijn aan te wijzen' het werkwoordelijk gezegde is maar in de opdracht wordt naar de functie van het specifieke stukje 'aan te wijzen' gevraagd.
Als je 'zijn aan te wijzen' een werkwoordelijk gezegde zou noemen, wat voor een hulpwerkwoord is 'zijn' dan? De enige mogelijkheid lijkt hulpwerkwoord van tijd, maar dan zou het voltooide tijd moeten zijn, en die betekenis zit er niet in: als je een tijd als 'zaterdag' erbij zet, kan dat alleen maar een zaterdag in de toekomst zijn.
Je analyse zit dus met een probleem. Wat zou volgens jou een alternatief zijn, en wat is daarbij het probleem?
Geachte Taalprof, Een vraag over het gebruik van ovt en vtt. Waarom zeggen we 'Toen ik klein was, ben ik vaak in Artis geweest', terwijl we normaal gesproken twee ovt's gebruiken in een toen-zin ('Toen ik klein was, kwam ik vaak in Artis', 'Toen we naar Zwitserland reden, regende het').
De hoofdzin bepaalt denk ik de keuze van de tijd. Wil je inzoomen op de gebeurtenissen uit het verleden, dan kies je voor de ovt, en wil je de nadruk leggen op het resultaat dan kies je de vtt. Je kunt het zien aan het feit dat je in het tweede geval een specifiek aantal achteraf kunt toevoegen. Je kunt wel zeggen 'Ik ben tien keer in Artis geweest,' maar minder goed 'Ik kwam tien keer in Artis.'
De tijd van de bijzin wil je het liefst harmoniseren met de hoofdzin, maar in het geval van de vtt levert dat iets geks op: 'Toen ik klein ben geweest...' Blijkbaar vereist het voegwoord 'toen' een ovt, want geen enkele tijd lijkt hier te passen: 'Toen ik klein was geweest, toen ik klein ben,' dat is allemaal niet mogelijk. Daarom is de enige mogelijkheid bij de bijzin een ovt. Maar in de hoofdzin heb je de keuze.
Beide ontledingen zijn te verdedigen. Als je varianten goedkeurt als 'Er worden op deze school verschillende stages gelopen' (waarin duidelijk een lijdende vorm is toegepast met 'stages' als meervoudig onderwerp), dan heb je een sterk punt om 'stage' lijdend voorwerp te noemen. Echter, als je die zin niet zo goed vindt, en je voert aan dat het aantal andere invullingen voor 'stage' vrij beperkt is ('ko-schappen lopen, spitsroeden lopen') dan heb je een argument om te zeggen dat het hier een werkwoordelijke uitdrukking betreft.
Ook de mogelijkheid om het woord 'stage' nader te bepalen vormt een argument: vind je zinnen als 'Ik heb een leuke stage gelopen' goed, dan zou je 'een leuke stage' wel een lijdend voorwerp moeten noemen. Anderzijds kun je aanvoeren dat in jouw voorbeeld juist het lidwoord achterwege blijft, en dus ook elke nadere bepaling.
Ten slotte is ook de plaatsing in een werkwoordelijke groep een punt. In een zin als 'Ik zou best hebben willen stage lopen op die school' heb je geen mogelijkheid om 'stage' een lijdend voorwerp te noemen, want op die plaats staan geen lijdende voorwerpen. Vind je die zin OK, dan kun je pleiten voor een samengesteld werkwoord 'stagelopen.' Dat is nog wel een stapje verder dan een werkwoordelijke uitdrukking, maar het is duidelijk dat de combinatie zich ergens in dat veld, tussen lijdend voorwerp, werkwoordelijke uitdrukking, en samengesteld werkwoord bevindt.
Beste taalprof, Op mijn pakje erwtensoep staat: "Voeg, zodra de soep kookt, een, in stukjes gesneden, rookworst toe [..]". Mijn taalgevoel zegt dat het helemaal niet nodig is om ‘in stukjes gesneden’ hier tussen komma’s te zetten, maar ik kan het niet echt onderbouwen. Wat zijn argumenten om het wel of niet te doen? Groetjes
Met komma's (maar ook met haakjes -of streepjes) kun je een bepaling "uitbreidender" maken, tot het zelfs het karakter van een tussenwerpsel krijgt. Uitbreidende bepalingen zijn eigenlijk altijd wel een beetje overbodig.
In dit voorbeeld lijken de komma's uit te drukken dat het vanzelfsprekend is dat je geen hele rookworst in de soep dondert, maar voor mij hadden ze beter weg kunnen blijven.
Over "ik heb nul ervaring". Mijn taalgevoel vindt dit fout, maar niet heel erg. En het klinkt sterker dan "ik heb geen ervaring". Ervaring is niet telbaar. Nu twijfel ik of ik "nul" een hoofdtelwoord of onbepaald telwoord zou noemen, want ik voel argumenten voor allebei, maar geen echt overtuigende... Hoe zou u dit aanpakken?
@Anoniem: Hmm, ik zou allereerst twijfelen of ik dit überhaupt wel een telwoord zou noemen. Immers, je hebt geen variant als 'Wat ervaring betreft heb ik er nul.' Ik zou eerder denken dat je met 'nul' hier een niet-telbare hoeveelheid aangeeft. Dan zou ook 'onbepaald voornaamwoord' te overwegen zijn.
Het hangt een beetje van je context af hoe zwaar de argumenten zijn. Werk je in de context van een methode die ook niet-telbare hoeveelheidsaanduidingen als telwoord beschouwt, dan kun je voor telwoord kiezen. Dan is het in elk geval hoofdtelwoord. Het verschil tussen bepaald en onbepaald zou ik laten afhangen van de vraag of je het ook met het cijfer 0 zou kunnen omschrijven. Ik denk dat je dat hier niet zou doen. Dan zou ik het hoe dan ook op onbepaald houden.
In vragenlijsten staat wel eens: 'Hoogst behaalde diploma'. Wordt de buigings-e hier gebruikt, omdat het zelfstandig naamwoord impliciet wordt bepaald door de voorafgaande superlatief? Er is immers niet 'een hoogst behaald diploma', maar altijd 'het hoogst behaalde diploma'.
Ik denk dat het bijvoeglijk naamwoord 'behaalde' alleen al zich enigszins verzet tegen een onbepaald lidwoord. 'Een behaald diploma' is minder gewoon dan 'Het behaalde diploma.' Misschien omdat het behalen zelf het diploma al introduceert, hetgeen een onbepaald lidwoord dubbelop zou maken. Er zijn wel gevallen denkbaar als 'Er lagen alleen maar behaalde diploma's op tafel,' maar die hebben iets uitzonderlijks.
Als er staat 'Hoogst behaalde diploma' dan lees ik dat als een afkorting van 'Het hoogst behaalde diploma,' of 'Uw hoogst behaalde diploma,' dus als een bepaalde woordgroep. Vandaar de verbuiging van 'behaalde.'
Ter overdenking: met een onbepaald lidwoord klingt het in sommige contexten wel prima, bijvoorbeeld "een reeds behaald diploma" of "een eenmaal behaald diploma" of "Behaalde diploma's kunnen aan de administratie worden doorgegeven", "Reeds behaalde diploma's komen niet voor beloning in aanmerking" enz.
Ja dat is waar. Naar mijn idee moet er wel zoiets als 'reeds' bij. Jouw voorlaatste voorbeeld kan ik ook wel hebben, maar ik denk er toch iets als 'reeds' bij. Daarbij komt dat ik de indruk heb dat de twee betekenissen van 'behaald' verschillen. Bij 'behaalde diploma's' denk ik aan een eigenschap van die diploma's die ze onderscheidt van 'niet-behaalde diploma's.'
En dan teken ik toch ook maar even aan dat ik op een formulier een voorkeur zou hebben voor 'Reeds behaald diploma' (zonder buigings-e), naast 'Hoogst behaalde diploma' (met buigings-e). Blijkbaar is de variant met overtreffende trap inderdaad bepaald, en de andere is onbepaald.
@Taalprof: maar stel dat een bedrijf medewerkers beloont die cursussen volgen op hun vakgebied. Dan zou de personeelschef een mail kunnen versturen met daarin de zin: "Behaalde diploma's kunnen aan de administratie worden doorgegeven." In dat geval kun je "reeds" niet invullen. Je zou wel tussen "kunnen" en "aan" nog "telkens" of zoiets kunnen invullen. In zo'n geval klinkt de zin voor mij ook nog prima.
@Henk: ja, ik deel deze intuïties. En in deze voorbeeldzin heb ik inderdaad minder de neiging om 'behaalde' als een eigenschap te zien. Ik lees het zelfs in een soort voorwaardelijke betekenis: 'Als je diploma's behaald hebt kun je deze aan de administratie doorgeven.'
Blijkbaar zijn er dus contexten waarin het kan. Ik blijf het gevoel houden dat daar dan iets mee is, maar ik kan er niet goed de vinger op leggen. Ik blijf ook zitten met de constatering dat je niet zomaar kunt zeggen 'er lag een behaald diploma op tafel.' Misschien is het de suggestie dat je ook 'niet-behaalde diploma's' kunt hebben, of dat een niet-behaald diploma eigenlijk het ontbreken van een diploma is.
Even een praktisch vraagje: rechts van je blogs zie ik de recente reacties, maar als ik daarop klik, beland ik boven aan de lijst met reacties en moet ik al scrollend de reactie zoeken die ik wil lezen. Nu gaat dat nog wel, maar naarmate er meer reacties op je nieuwe site verschijnen, wordt dat steeds moeilijker. Weet je of dat aan mijn browser (Safari) ligt en of het met andere browsers wel mogelijk is om direct bij de gewenste reactie uit te komen?
Hmm, ja ik merkte dat ook. Ik zie nu dat de hele gadget het niet meer doet. Misschien dat iemand met blogger-ervaring een tip heeft? Ik kan geloof ik wel de volgorde van de reacties omkeren, maar dat leest weer onprettig als je een draad wil volgen.
De taalprof krijgt ruzie met de leraren Nederlands als hij het huiswerk van hun leerlingen maakt. En dit ziet er wel heel erg als huiswerk uit. Maar ik ga je helpen zodat je het straks ook op een toets zelf kunt. Misschien kun je om te beginnen dit stukje even lezen. Daar staat in het kort wat een naamwoordelijk gezegde eigenlijk is. Daarna zou je ook nog dit stukje kunnen lezen, en als je alles over koppelwerkwoorden wilt weten ook nog dit stukje.
Als je dan echt alles wilt weten, lees dan het volgende stukje waarin alles over het naamwoordelijk gezegde staat. Voor jouw opgaven kun je zelfs de moeilijkste delen van het laatste stukje overslaan.
Als je het niet snapt, vraag dan gerust om uitleg. Want de taalprof kan dan wel niet je huiswerk voor je maken, hij kan je wel uitleggen hoe je het zelf kunt doen.
Hoi taalprof! Werkwoorden benoemen snap ik nog steeds niet - het is eigenlijk niet huiswerk.. ik woon in het buitenland (mijn moeder is Engels en mijn vader Nederlands) en ik volg een online cursus Nederlands bij Juffrouw Blom. Dit waren een paar oefenvragen die ik niet snapte!
Dit is wat ik denk- is het goed?
Hebben jullie thuis ook een moderne tv? wg
Voor welke leerlingen lijken deze vragen te moeilijk? ng
Word jij op een schommel vaak duizelig? wg
Edith is niet altijd eerlijk geweest. (benoem is) kww
Onze nieuwe coach wordt door iedereen aardig gevonden. (benoem wordt) kww
Sommige leerlingen zijn nooit absent geweest. (benoem geweest) hww
Vorig jaar zijn wij tweede geworden. (benoem zijn) hww
Wij zijn gelukkig op tijd gekomen. (benoem zijn) kww
Zij zijn opnieuw kampioen geworden. (benoem geworden) kww
Je maakt een paar foutjes. Die kun je voorkomen als je het volgende doet: bij het benoemen van werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde moet je naar de betekenis van de hele zin kijken, en je afvragen: gaat het hier om een zijn-betekenis of een doen-betekenis? Soms is het een beetje van allebei, maar die gevallen staan beschreven in mijn stukje alles over het naamwoordelijk gezegde.
Als je werkwoorden wilt benoemen, moet je eerst de werkwoorden in groepjes bij elkaar zoeken. Als werkwoorden in groepjes bij elkaar horen, is er altijd maar één zelfstandig werkwoord of koppelwerkwoord. De andere zijn hulpwerkwoorden, die maar een klein beetje betekenis toevoegen. Bijvoorbeeld: als er staat 'Dat boek zou veel worden gelezen,' dan gaat het in het algemeen om een doen-betekenis: lezen, dat doe je. De werkwoorden zijn 'zou worden gelezen.' Daarvan zijn 'zou' en 'worden' hulpwerkwoorden, en 'lezen' is het zelfstandige werkwoord. Ander voorbeeld, maar nu doe ik het omgekeerd: in de zin 'ik ben wel eens plotseling duizelig geworden' gaat het om het werkwoordgroepje 'ben geworden.' Daarvan is 'ben' het hulpwerkwoord, want de zin is simpelweg de voltooide tijd van 'ik word wel eens plotseling duizelig.' Deze zin is een naamwoordelijk gezegde, want het is eigenlijk de betekenis 'ik ben wel eens plotseling duizelig,' met de nadruk op het begin daarvan: het betekenis tussen 'ik' en 'duizelig' is een zijn-betekenis, want duizelig, dat ben je, en niet duizelig, dat doe je. 'Geworden' is in die zin dan ook het koppelwerkwoord
Ik zei: je maakt een paar foutjes. Om precies te zijn: vijf, en ik denk dat ik in alle gevallen snap waarom je ze maakt. Je kijkt niet altijd naar alle werkwoorden in de zin, en je ziet soms over het hoofd dat een zijn-betekenis soms met een klein beetje doen-betekenis kan worden aangevuld, zonder dat het meteen helemaal een doen-betekenis wordt.
Hoi Taalprof! Bedankt! Ik heb de opdracht al ingeleverd en ik wou weten wat ik allemaal verkeerd had gedaan (dat is het nadeel van Juffrouw Blom - het is nagekeken door een computer en je kan geen vragen stellen). Ik weet nu wel dat 'Word jij op een schommel vaak duizelig' een naamwoordelijk gezegde heeft (je bent duizelig, het is iets dat je bent, niet doet) maar de anderen snap ik niet echt - 'hebben' in 'Hebben jullie thuis ook een moderne tv' is toch iets dat je doet, niet iets dat je bent? En is 'lijken' in 'Sommige opgaven lijken ondanks de goede uitleg lastig' iets dat de opgaven (het onderwerp) is of iets dat het doet?
Sorry voor al de vragen! Ik zie dus een of twee fouten in het eerste gedeelte, en met de werkwoorden benoemen moeten er dus drie of vier fouten staan - die kan ik ook niet vinden. De koppelwerkwoorden moeten toch een van de negen zijn?
Zoals je nu denkt, over 'zijn' en 'doen,' dat is de goede manier. Dat is precies waar het om gaat. Je zit dan ook helemaal goed met je gedachte over 'hebben.' Als je computerjuf beweert dat dit naamwoordelijk is, heeft ze haar chips niet goed op een rijtje. 'Lijken' is (met 'blijken' en 'schijnen' een apart geval -geen uitzondering!- die hier in een aparte paragraaf besproken wordt.
En wat de werkwoorden betreft: kijk goed naar de groepjes werkwoorden, en bedenk welk het hoofdwerkwoord is. In een groepje waarvan één werkwoord een voltooid deelwoord is, is dat vrijwel altijd het hoofdwerkwoord (want het wordt blijkbaar bepaald door een ander werkwoord). Hoeveel fouten zegt je computerjuf dat je hebt?
Hoi Taalprof! Dus 'lijken' is een zijn-werkwoord (een naamwoordelijk gezegde, dus - ook als 'blijven')
De groepjes werkwoorden zijn:
is geweest ('is' is kww) wordt gevonden ('wordt' is kww) zijn geweest ('geweest' is hww) zijn geworden ('zijn' is hww) zijn gekomen ('zijn' is kww) zijn geworden ('geworden' is kww)
Hoe weet ik welk werkwoord het kww of hww is?
De computerjuf zei dat ik twee fouten had, maar er staat niet welke!
'lijken' kan een hulpwerkwoord zijn ('het lijkt te regenen'), maar ook een koppelwerkwoord ('zij lijkt vrolijk'), en zelfs een zelfstandig werkwoord ('zij lijkt op haar moeder').
Hulpwerkwoorden zijn werkwoorden waarmee je een klein stukje betekenis aan een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord toevoegt. Bijvoorbeeld: in een zin als 'wij worden ziek' is 'worden' het koppelwerkwoord. Als je daar een voltooide tijd van wilt maken, voeg je het hulpwerkwoord van tijd 'zijn' toe: 'wij zijn ziek geworden.' Nu blijft 'worden' koppelwerkwoord, maar het heeft wel de vorm van een voltooid deelwoord gekregen. Hetzelfde vanuit de zin 'Wij zijn ziek.' In de voltooide tijd wordt dat 'Wij zijn ziek geweest.' Het verwarrende is nu dat je twee keer 'zijn' hebt: een keer het hulpwerkwoord 'zijn' (dat de vorm 'is' heeft) en een keer het (oorspronkelijke) koppelwerkwoord 'zijn' (nu in de vorm 'geweest'). Daar is dus 'is' het hulpwerkwoord en 'geweest' het koppelwerkwoord.
Om te kijken welk van de twee werkwoorden het hulpwerkwoord is moet je dus terugredeneren naar de zin zonder hulpwerkwoorden. Zo kun je zien welk werkwoord toegevoegd is.
In deze reeks tel ik trouwens 4 fouten. Kun je met deze informatie zien welke het zijn?
'Edith is niet altijd eerlijk geweest', dat wordt dan 'Edith was niet altijd eerlijk', dus 'is' is het koppelwerkwoord, toch? Is 'was' van 'is' gekomen of is 'was' van 'geweest' gekomen?
'Onze nieuwe coach wordt door iedereen aardig gevonden' wordt 'Iedereen vind onze nieuwe coach aardig', dus 'gevonden' het kww, toch? Die had ik dus fout! Maar 'gevonden' is niet een van de negen koppelwerkwoorden, dus dat kan niet! Kunt u dat uitleggen?
'Sommige leerlingen zijn nooit absent geweest' wordt 'Sommige leerlingen waren nooit absent', dus 'geweest' is een koppelwerkwoord! Die had ik dus ook fout!
'Vorig jaar zijn wij tweede geworden' wordt 'Vorig jaar waren wij tweede', dus 'geworden' is hier het koppelwerkwoord. Die had ik ook fout - is dat goed?
'We zijn gelukkig op tijd gekomen' wordt 'We waren gelukkig op tijd', dus 'zijn' is het koppelwerkwoord. Of wordt het 'We kwamen gelukkig op tijd'? In dat geval is 'gekomen' het koppelwerkwoord.. toch?
'Zij zijn opnieuw kampioen geworden' wordt 'Zij waren opnieuw kampioen', dus 'geworden' is het koppelwerkwoord. Die weet ik zeker!
Ik geloof dat ik de eerste en laatste al goed had - de laatste zeker maar de eerste denk ik ook! Bedankt voor al de hulp!
In de zin 'Edith is/was niet altijd eerlijk (geweest)' is er hoe dan ook een zijn-betekenis tussen 'Edith' en 'niet eerlijk.' De varianten die je maakt zijn alleen maar andere tijden: verleden tijd ('was') of voltooide tijd ('is geweest'). Bij de voltooide tijd is het hulpwerkwoord 'zijn' toegevoegd om die voltooide tijd te maken: dus 'is' is het hulpwerkwoord. Het oorspronkelijke koppelwerkwoord verandert dan in een voltooid deelwoord, want als je een hulpwerkwoord van tijd bij een gewoon werkwoord plaatst, moet dat gewone werkwoord veranderen in een voltooid deelwoord. 'Geweest' is dus het koppelwerkwoord.
Je herleidt 'Onze nieuwe coach wordt door iedereen aardig gevonden' heel goed tot 'Iedereen vind onze nieuwe coach aardig', en je ziet ook dat 'gevonden' dan het hoofdwerkwoord is. En inderdaad, dat is geen koppelwerkwoord. Dat klopt ook, want in de zin zit wel een zijn-betekenis (tussen 'coach' en 'aardig'), maar er zit ook een doen-betekenis in (tussen 'iedereen' en 'vinden': wat iedereen doet is de coach aardig vinden). Die laatste betekenis zit in het gezegde 'wordt gevonden,' dus het gaat hier om een werkwoordelijk gezegde (weliswaar in de lijdende vorm, maar toch). Als je de beide betekenissen in een gezegde wilt uitdrukken krijg je iets als: 'iedereen vindt dat onze coach aardig is.' Dan is 'vindt' het werkwoordelijke gezegde, en 'aardig is' het naamwoordelijke gezegde.
Je analyse van de zinnen 'Sommige leerlingen zijn nooit absent geweest' en 'Vorig jaar zijn wij tweede geworden,' en ook die van 'Zij zijn opnieuw kampioen geworden' is nu helemaal goed!
De zin 'We zijn gelukkig op tijd gekomen' is inderdaad afgeleid van 'We kwamen gelukkig op tijd.' Ik denk dat je computerjuf hier de bedoeling heeft dat dit een werkwoordelijk gezegde is (met 'komen' als zelfstandig werkwoord), maar jij verwoordt inderdaad de verwarring dat je 'komen' hier ook in een soort zijn-betekenis kunt lezen ('zijn' met begin-betekenis). Zo zou je inderdaad kunnen argumenteren dat 'komen' een soort vervangend koppelwerkwoord is. Immers, als je op tijd komt, dan ben je ook op tijd. Maar ik denk dat je computerjuf dit fout gerekend heeft.
Ik ben momenteel een juridische tekst aan het schrijven, maar ik weet dat er enkele zinnen grammaticaal niet correct zijn. Zou u mij verder kunnen helpen?
1.Het volstaat dat men door zijn eigen (onrechtmatig) gedrag, andermans gedrag of door een zaak schade heeft veroorzaakt, opdat men die schade integraal moet vergoeden (art. 1382 B.W. e.v.)
--> Men gebruikt het woord opdat om een doel uit te drukken. In de bovenstaande zin wil ik een gevolg weergeven. Het woord dat die functie beter zou bekleden is dat “dat” of “zodat”? Of kan ik beter “opdat men” weglaten?.
2. “Immers, het schadeverwekkende kind zal immers zelf meestal niet beschikken over de noodzakelijke financiële middelen, zodat het veel interessanter is om de ouders aan te spreken.”
--> hoe kan ik deze zin verstaanbaarder maken?
3. De producent is niet aansprakelijk wanneer hij bewijst dat het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat het gebrek dat de schade heeft veroorzaakt, niet bestond op het tijdstip waarop hij het product in het verkeer heeft gebracht, dan wel dat het gebrek later is ontstaan. In het Belgisch gemene aansprakelijkheidsrecht moet de koper bewijzen dat het verborgen gebrek van de verkochte zaak, minstens in de kiem aanwezig was op het ogenblik van de eigendomsoverdracht.
--> Volgens mij is mijn kommagebruik niet helemaal correct, kan u mij ook hier mee helpen?
De taalprof is eigenlijk geen taaladviseur. Hij kan wel taal analyseren, maar een goed taaladviseur moet ook kennis hebben van de (in dit geval juridische) context.
In geval 1 denk ik dat je bedoelt te zeggen dat de verplichting om schade te vergoeden alleen al volgt uit het feit dat je die schade hebt veroorzaakt, hetzij door je eigen gedrag, hetzij door andermans gedrag (ik denk dan iemand voor wie je verantwoordelijk bent). Als dat klopt, zou ik de zin omgooien. Je moet schade vergoeden als je die veroorzaakt hebt. Wil je toch de formulering handhaven, en minimaal veranderen, dan kun je overwegen om de tweede helft in een beknopte bijzin te zetten: 'Het volstaat ... om schade te moeten vergoeden'
In zin 2 zou ik in elk geval een keer 'immers' weglaten. Verder vind ik 'interessanter' een vreemd woord in een juridische context. Ik weet niet goed voor wie je deze zin verstaanbaarder wilt maken, maar een eenvoudiger formulering is iets als 'Omdat kinderen ... worden meestal de ouders aangesproken.' (Of: moeten meestal...)
In geval 3 kun je de komma voor 'minstens' beter weglaten. Dan blijft het juridisch taalgebruik, maar het kommagebruik is in elk geval beter.
hoe kan je correct vermelden dat je een bijlage met je e-mail meestuurt?
'Als bijlage' en 'in de bijlage' zijn standaardtaal, nietwaar?.In bijlage lijkt me algemeen gebruikt maar is het wel correct? Of enkel in het Belgisch-Nederlands? Willy Smedts en zijn collega's rekenen enkel 'als bijlage' juist, in 'Correct Taalgebruik' (2006). Zij lijken me echter zéér prescriptief te werk te gaan en op Nederland gericht. Wat vindt u van deze taalkwestie?
'Bijgesloten' wordt ook gebruikt in het e-mailverkeer. Is dit een germanisme van 'beischließen' en/of een contaminatie van bijgevoegd en ingesloten? 'Bijsluiten' staat in de Vandale zonder vermelding van leenvertaling. Mogen we dus 'bijgesloten' gebruiken of zijn er taaladviezen die dit afraden?
Hoe zit het nu eigenlijk met bijgaand en ingesloten als beknopte bijzin? ("Bijgaand treft u de offerte aan.") Taaladvies.net en Onze taal spreken elkaar tegen hierover. Als ik ze goed begrepen heb beweert taaladvies dat het onderwerp van de beknopte bijzin hetzelfde moet zijn als dat van de hoofdzin terwijl Onze Taal zegt dat deze regel helemaal niet bestaat. Het onderwerp van de beknopte bijzin mag ook overeenkomen met het lijdend voorwerp of het indirect object van de hoofdzin. Dit laatste heb ik ook zo begrepen uit de E-ANS. Staat er dan een fout op taaladvies.net?
Ik moet eerlijk zeggen dat ik over die kwestie 'als bijlage/in de bijlage' niet zo'n duidelijke mening heb. Gaat het erom dat je iets kunt schrijven als: 'Ik stuur dit document als bijlage/in de bijlage mee'? In dat geval denk ik dat Smedts e.a. redeneren dat het document de bijlage is, en dat het dus gaat om een bepaling van gesteldheid. Met de formulering 'in de bijlage' zou je aangeven dat het document zich in een bijlage bevindt, en dat roept de vraag op wat die bijlage dan is.
Grammaticaal lijkt me weinig mis met 'bijgesloten.' Dat hele verhaal van de zogenaamde foutieve beknopte bijzin rammelt hoe dan ook aan alle kanten, en hier is het al helemaal onzin. Waarom zou je wel mogen zeggen 'Lachend troffen wij de jongen aan' (waarbij de jongen lacht) en niet 'Bijgaand treft u de offerte aan' (waarbij de offerte bijgaat)?
Ik heb het hier al eens uitgebreider over gehad, in deze log.
Beste taalprof, Ik heb een vraag over het woordje ‘er’. Dit woordje kan veel verschillende functies hebben. Toen wij met de klas dit aan het bespreken waren, kwamen wij op de zin: ‘Er lopen er veel omheen’. Wij kwamen er niet uit welke functie ‘er’ had in deze zin. Zelf dacht ik dat de eerste ‘er’ een voorlopig onderwerp is. Het vervangt namelijk het onderwerp in de zin. De tweede ‘er’ hoort denk ik bij het woordje ‘veel’. ‘Veel’ zegt iets over de hoeveelheid van ‘er’. Zou u me kunnen helpen dit wat beter te begrijpen? Met vriendelijke groet, Een leerling van klas 3 gymnasium.
'Er' kan inderdaad veel verschillende functies hebben, en tot overmaat van ramp kunnen er ook nog verschillende erren met verschillende functies samenvallen. In een zin als 'Gisteren waren er drie aanwezig' is 'er' zowel plaatsonderwerp ('Gisteren waren er drie deelnemers aanwezig') én het hoort bij 'drie' ('Er waren er gisteren drie aanwezig').
In jullie zin is het eerste 'er' plaatsonderwerp. De term 'voorlopig onderwerp' is gereserveerd voor het onderwerp dat in plaats van een bijzin staat, zoals in 'Het is goed dat je dat zegt.' Het plaatsonderwerp 'er' staat meestal in plaats van een onbepaald zogeheten getalsonderwerp dat verderop in de zin staat ('Er liep vannacht om twaalf uur bij ons in de kamer een muis'), maar het kan ook zonder ander onderwerp ('Er werd gedanst').
In jullie geval is het eerste 'er' plaatsonderwerp en 'veel' is het getalsonderwerp.
Het tweede 'er' hoort inderdaad bij 'veel.' Het gaat hier om het zogeheten 'kwantitatieve er,' dat in combinatie met een hoofdtelwoord gebruikt wordt ('Ik heb er drie/veel/genoeg'). Maar let op: het hoort óók bij 'omheen' ('eromheen'). Hier zijn dus twee erren samengevallen. Je kunt het zien als je het 'er' dat bij 'omheen' hoort probeert te vervangen door 'daar.' Dan krijg je 'Er lopen er daar veel omheen.' Omdat het kwantitatieve er niet door 'daar' vervangen kan worden (*'Ik heb daar drie' kan niet), krijg je dan 'er daar.'
Eigenlijk luidt jullie zin dus: 'Er lopen er er veel omheen,' maar dat klinkt niet. Wel als je een van die erren weer bij 'omheen' zet: 'Er lopen er veel eromheen.' Maar als die erren naast elkaar staan vallen ze samen.
Beste Taalprof, Ik heb ook een vraag over de functie van het woord ‘er’. Het gaat over de volgende zinnen: Je mag van mij wel een paar kralen hebben. Ik heb er toch genoeg van. Naar mijn idee wordt ‘er’ in deze zin gecombineerd met een voorzetsel, maar het zou ook goed kunnen dat ‘er’ wordt gecombineerd met een hoeveelheid. Ik weet niet welke functie juist is. Heeft u antwoord op mijn vraag? Ik ben erg benieuwd naar de functie van ‘er’. Met vriendelijke groet, Een andere leerling van klas 3 gymnasium in Eindhoven
Ik denk dat in deze zin ook twee erren samengevallen zijn: het 'er' dat bij 'genoeg' hoort, én het 'er' dat bij 'van' hoort. Ook hier kun je dat zien als je probeert het door 'daar' te vervangen. Dat kan wel bij een 'er' dat bij een voorzetsel hoort (in plaats van 'ervan' kun je altijd ook 'daarvan' zeggen) maar niet bij het kwantitatieve 'er' (in plaats van 'er drie' kun je nooit 'daar drie' zeggen). Probeer je dat hier, dan krijg je: 'Ik heb er daar genoeg van.' Dus de oorspronkelijke zin is eigenlijk 'Ik heb er er genoeg van' (of 'Ik heb er genoeg ervan') en die twee erren vallen samen.
Beste Taalprof, Volgens de aankondiging op http://denieuwetaal.nl organiseert Hendrikx Van der Spek op 22 november het congres De nieuwe taal. Hoewel ik begrijp dat het congres in kwestie wordt gehouden op de genoemde datum en dat de organisatie daarvan in volle gang is of misschien al afgerond, loop ik toch altijd even vast op een dergelijke formulering. Als iemand beweert op een evenement te organiseren verwacht ik dat de organisatie zelf op die dag plaatsvindt en het evenement op een nog niet genoemde datum. Hoe kan het dat (bijna) iedereen direct begrijpt wat er wordt bedoeld?
Hmm, ik denk dat je die tijdsbepaling op twee manieren kunt lezen. Jij probeert nu de lezing te forceren waarbij de tijdsbepaling slaat op het proces van organiseren ('Ze zijn op 22 november bezig met het organiseren'). Maar ik denk dat je bij dit soort werkwoorden (die een soort afspraak of belofte inhouden) ook een lezing hebt waarbij de tijdsbepaling op het uiteindelijke resultaat slaat. Iets vergelijkbaars heb je bij 'Wij spreken vanmiddag om vier uur af.' Dan zou je ook kunnen zeggen dat die afspraak nu gemaakt wordt, en niet om vier uur. Of 'wij plannen zaterdag een bezoek aan de dierentuin.' Dan kun je ook wel opmerken dat onduidelijk is of het proces van plannen of het geplande bezoek dan zaterdag is. Of: 'Ik beloof jou met Sinterklaas een nieuwe fiets.' Dan reken je er toch op dat je die fiets met Sinterklaas krijgt, nietwaar? Niet dat je met Sinterklaas alleen een briefje krijgt met de belofte erop.
Ik liep pas met mijn broertje door een winkel, en op een bed lag een briefje met "gelieve zich niet op het bed te begeven". Ik stootte mijn broertje aan, en zei dat dit fout was, omdat er moest staan "gelieve u niet op het bed te begeven". Maar hij was het niet met mij eens, dus hebben we in de winkel de zin proberen te ontleden, het vreemd kijkende winkelpersoneel negerend.
Mijn kritiek op het woordje 'zich' was dat er geen woord was naar terug te verwijzen. ("wij verzoeken u om zich niet op het bed te begeven" is voor mij geen probleem, omdat 'zich' hier naar 'u' terug verwijst.) Mijn broertje vond dat er wel iets was om naar te verwijzen, namelijk een verzwegen object in het woord 'gelieve'.
Tot onze grote schaamte kwamen we hier niet uit, en eigenlijk liepen we al vast op het woordje 'gelieve'. Natuurlijk is dat een werkwoordsvorm, en 'zich niet op het bed te begeven' is een beknopte bijzin die de lijdend-voorwerp-functie heeft. Maar 'gelieve' lijkt in de aanvoegende wijs te staan, maar dan missen we een onderwerp. Het alternatief is dat 'gelieve' in de gebiedende wijs is, en dan is er een verzwegen onderwerp, maar volgens mij is dat niet sterk genoeg om voor 'zich' gebruikt te worden. ("Ga zich schamen" klopt niet, "Ga u schamen" wel.)
Een andere gedachtegang was dat de zin fout was, en dat er had moeten staan "U gelieve zich niet op het bed te begeven." Maar voor mij en mijn broertje klinkt "Gelieve hier geen honden uit te laten" als correct (ouderwets) Nederlands, dus dat woordje 'u' lijkt niet nodig te zijn.
Wij waren overigens niet de enigen die deze zin niet goed konden plaatsen: in de paar minuten dat wij daar stonden, zijn er 5 kinderen op het bed geklommen.
@Pieter: er zijn verschillende mogelijkheden om dit te analyseren. Jullie hebben dat al gedaan, en daarmee wordt de problematiek in elk geval helder.
Het probleem met 'gelieve' is dat het vrij lastig is om het als een werkwoord aan te voelen. Ik denk dat het inderdaad een gebiedende wijs zou moeten zijn.
Hoe dan ook, 'zich' verwijst wel degelijk naar iets terug, en dat moet zijn het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin. De constructie is namelijk 'Gelieve [(om) zich niet op het bed te begeven],' waarbij 'gelieve' en eventuele weggelaten onderwerpen of voorwerpen buiten de bijzin staan. In dat licht is de verwijzing van 'zich' hetzelfde als in jouw voorbeeld 'Wij verzoeken u [om zich niet op het bed te begeven].'
Doordat 'gelieve' echter zijn werkwoordelijke functie een beetje verliest, voel je de constructie met 'gelieve' blijkbaar niet meer zo aan als een constructie met beknopte bijzin. Daardoor heb je de neiging om het als een gebiedende wijs met infinitief op te vatten: 'Niet aankomen!' 'Je netjes gedragen hoor!' In die constructies is 'zich' inderdaad niet mogelijk (*'zich netjes gedragen hoor!').
Ik denk dus dat jullie 'gelieve' niet meer zo als een werkwoord zien. Maar dat is wel te checken. Hoe vinden jullie de variant met 'om'? 'Gelieve om zich niet op het bed te begeven'? Vind je die beter? Dat zou ik wel verwachten, omdat je dan gedwongen bent om die beknopte bijzin te interpreteren, waarbij 'zich' naar het onderwerp verwijst.
De variant 'Gelieve om zich niet op het bed te begeven' vind ik ook niet kloppen, maar nu wringt het niet bij het woordje 'zich', maar bij het woordje 'om'.
Beste Taalprof - is dit de juiste plek waar ik mijn vraag kan stellen, of reageer ik nu op iemand anders? Nu ja, graag zou ik uw mening over de volgende zin horen: 'Zulk een tegenwoordigheid van geest had ik niet anders dan bij jou verwacht, mijn zoon.'
Is deze constructie correct, of moet de zin luiden: '... had ik bij niemand anders dan bij jou verwacht...', dan wel: '... had ik bij geen ander dan bij jou verwacht...'.
Wat ik bedoel te zeggen is dat ik 'geen andere dan zulke tegenwoordigheid van geest bij jou verwacht, mijn zoon'.
Nee, dit is prima zo. Misschien een flauw antwoord, maar in het algemeen geldt dat je het beste kunt zeggen wat je bedoelt te zeggen, dus als je bedoelt 'Ik had geen andere dan zulke tegenwoordigheid van geest bij jou verwacht, mijn zoon,' dan kun je het beste die formulering kiezen.
Ik vraag me echter af welke van de volgende twee mogelijkheden je bedoelt:
(1) Ik had bij jou geen andere dan zulk een tegenwoordigheid van geest verwacht (2) Ik had zulk een tegenwoordigheid van geest bij niemand anders dan bij jou verwacht
Het verschil is een kwestie van bereik: is het 'bij jou niets anders dan dit' of 'dit nergens anders dan bij jou'? Ik vermoed, op basis van je herformulering, dat je (1) bedoelt. Je oorspronkelijke constructie neigt meer naar (2).
Om het duidelijker te krijgen zou je dan het element met het grootste bereik vooraan moeten zetten:
(3a) Ik had bij jou geen andere dan zulke tegenwoordigheid van geest verwacht, mijn zoon. (3b) Ik had bij jou niet anders dan zulke tegenwoordigheid van geest verwacht, mijn zoon. (3c) Ik had bij jou niets anders dan zulke tegenwoordigheid van geest verwacht, mijn zoon.
Beste Taalprof - Dank voor uw antwoord. U heeft natuurlijk gelijk als u stelt dat men het beste kan zeggen wat men bedoelt. Het probleem was alleen dat de voorbeeldzin onderdeel uitmaakt van een lang, episch gedicht, waarbij ik, omwille van het metrum, aan een vast aantal versvoeten en heffingen per regel gehouden ben.
Mijn redacteur twijfelde aan de grammaticale juistheid ervan, zodat ik van de weeromstuit ook begon te aarzelen en naar varianten van onder 1) en 2) genoemde alternatieven zocht.
Mijn oorspronkelijke constructie neigt inderdaad meer naar 2) en minder naar 1). Toch kan ik daar vrede mee hebben, nu blijkt dat de zin correct is. Dan hoef ik niet langer aan het weefsel van de tekst te peuteren en te ervaren hoe subtiele verschuivingen in betekenis mij het zicht ontnemen op wat ik nu eigenlijk wilde zeggen.
Beste taalprof, Op school moet ik een presentatie maken over onregelmatige werkwoorden. Hierin moet ik uitleggen wat onregelmatig werkwoorden zijn. Maar ik zit met een probleem, want er zijn volgens mij geen regels. Volgens mij is het verschil tussen een sterk werkwoord en een onregelmatig werkwoord dat het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord eindigt op -en en die van een onregelmatig werkwoord niet. Maar bij het onregelmatige werkwoord (komen) eindigt het voltooid deelwoord -en. Wat zijn nou echt de regels? En wat is de vervoeging van zullen?
De sterke werkwoorden zijn gebaseerd op regels die er vroeger waren (in de indogermaanse voorloper van onze taal). In de Algemene Nederlandse Spraakkunst staat een overzicht van de verschillende groepen die je (nog) kunt onderscheiden. Kun je daar iets mee?
Het gedeelte over de onregelmatige werkwoorden begint hier. Wat je hier ziet is een overzicht van de verschillende groepen sterke werkwoorden. De indeling is gebaseerd op drie vormen: de verleden tijd enkelvoud (bijvoorbeeld 'nam' van 'nemen'), de verleden tijd meervoud (van 'nemen' is dat dan 'namen,' met een andere klinker dan in de verleden tijd enkelvoud) én het voltooid deelwoord ('genomen,' weer een andere klinker).
In het indogermaans had je voor die drie vormen vooral aparte klinkers, en er waren vijf groepen werkwoorden: met allemaal dezelfde klinkers in de drie vormen, met allemaal verschillende, en een paar daartussenin. Wat je in het hedendaagse Nederlands ziet zijn mengvormen die daar nog een overblijfsel van zijn.
De ANS inventariseert gewoon welke groepen je kunt onderscheiden in het hedendaagse Nederlands, maar heeft het niet over waar ze vandaan komen.
Nog even ter aanvulling: je kunt dus hier beginnen, en dan doorbladeren met het zwarte pijltje naar rechts onderaan de pagina. Dan is het net alsof je door het boek bladert. Eerst zie je een algemeen schema, en dan komen de "lijsten van onregelmatige werkwoorden," die ingedeeld zijn zoals ik net zei.
Heel erg bedankt we zijn al een stuk verder gekomen. Maar onze Nederlands docente zij dat er maar twaalf onregelmatige werkwoorden zijn. Op de site staan er wel honderden. Dit zijn die twaalf onregelmatige werkwoorden: Zijn, zullen, gaan, staan, doen, mogen, hebben, kunnen, slaan, zien, komen en willen. Mijn vraag is: Zijn er meer dan twaalf onregelmatige werkwoorden? of Zijn ook alle sterke werkwoorden onregelmatige werkwoorden? En wat is het verschil? En wat zijn de regels van onregelmatige werkwoorden? Ik ben tenslotte pas 14
Die werkwoorden die je noemt zijn voor een belangrijk deel de werkwoorden die bij de ANS onder groep B vallen: groep A zijn de onregelmatige werkwoorden waarvan de onregelmatigheid uit de indogermaanse vormen verklaard kan worden (die toen dus regelmatig waren), en groep B zijn de werkwoorden die een beetje een rommeltje zijn. Bijvoorbeeld 'zijn,' dat een combinatie is van de systemen van twee verschillende werkwoorden ('bennen' en 'wezen'), en ook mogen, zullen, kunnen en willen, die ontstaan zijn uit de verleden tijd van oude werkwoorden.
Zo te zien hanteert je docente een verschil tussen 'sterk' en 'onregelmatig.' Maar waarom ze dan 'zien' ('zag - zagen - gezien') onregelmatig noemt en 'weten' ('wist - wisten - geweten') niet is mij een raadsel.
Als je 14 bent zou ik je het volgende aanraden: neem eens twee regelmatige, zwakke werkwoorden (zoals 'werken' en 'halen'). Schrijf daar de vervoeging van uit: wat is de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud, wat is de eerste, tweede en derde persoon meervoud, en dat in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd? En ten slotte: wat is het voltooid deelwoord?
Je zult zien dat alle vormen van die werkwoorden afgeleid kunnen worden van de stam 'werk' en 'haal' (bij de laatste spel je wel 'hal-en', maar je spreekt het als 'haal-en' uit). Dat is dus regelmatig.
Vervolgens leg je daar die twaalf onregelmatige werkwoorden naast. Waar zitten nu de verschillen? Welke vormen kun je bijvoorbeeld bij 'zien' niet meer verklaren uit de stamvorm 'zie'? Ik denk dat dit is wat je docente bedoelt. Je kunt dit mooi presenteren in een schema waar je de onregelmatigheden rood kleurt, zodat je goed ziet waar ze zitten.
O ja, nog even over je vraag wat de regels zijn van de onregelmatige werkwoorden: ze heten natuurlijk onregelmatig omdat ze niet voldoen aan de regels! Je kunt dus wel aanwijzen waar ze wel aan de regels van de gewone werkwoorden voldoen, maar de onregelmatigheden zelf zijn natuurlijk, ehh... onregelmatig.
Een vraag over een Engelse vraag. De media, incluis Engelstalige media, vatten het bevestigende antwoord van Lance Armstrong op de vraag 'In all seven of your Tour de France victories, did you ever take banned substances or blood dope?' op als een bekentenis dat hij voor alle Tourzeges doping gebruikte. Deze interpretatie blijft mij verbazen. Geeft een 'yes' als antwoord niet slechts aan dat je ooit tijdens of voor een Tourzege doping gebruikte, en niet noodzakelijk tijdens of voor álle Tourzeges? Hebben we hier te maken met een ambiguïteit in het Engels? Hebben de media onbewust gekozen voor een distributieve betekenis in plaats van een collectieve?(Misschien een leuk idee voor een blogpost.)
Ja, interessante vraag! Ik zou denk ik de bedoeling van die zin in het Nederlands vertalen met 'Heb je bij elk van je zeven Tourzeges wel eens doping gebruikt?' Het punt is dat je theoretisch bij een combinatie van 'alle' en 'ooit' altijd een "bereiksdubbelzinnigheid" hebt: zit 'ooit' in het bereik van 'alle' of andersom? Met een simpeler voorbeeld: 'Alle leerlingen hebben ooit een onvoldoende gehaald.' Betekent dit dat voor elke leerling er een moment is geweest waarop hij/zij een onvoldoende haalde (de waarschijnlijke lezing), of dat er ooit een moment is geweest waarop alle leerlingen tegelijk een onvoldoende haalden.
Dit is een klassieke ambiguïteit in de semantiek. In de vraag is geprobeerd om die tweede betekenis uit te sluiten (groot bereik van 'ever') door het zinsdeel met 'all' helemaal uit de zin te halen, zodat duidelijk zou moeten zijn dat ook de betekenis van de rest van de zin is ingebed in de context van elke tourzege apart. Voor mij (en ik denk ook voor jou) klinkt dat gewrongen, maar ik ben dan ook geen native speaker van het Engels. Als je die bedoeling in een soortgelijke structuur in het Nederlands zou willen overbrengen, krijg je iets als 'Is het bij elk van je zeven tourzeges zo geweest dat je op enig moment doping hebt genomen?' Dan klinkt het nog wel een beetje als juristentaal (wat het in het Engels waarschijnlijk moet voorstellen), maar volgens mij interpreteer je dan wel de bedoeling juist.
Beste Taalprof, welke bijzinnen zou u aanwijzen in onderstaande zin en hoe zou u deze bijzinnen benoemen?
"Degene die het hardste roept is degene die gelijk krijgt."
'Degene die het hardste roept' kan aangewezen worden als onderwerpszin (want: 'Het is degene die het hardste roept......'), maar 'die het hardste roept' kan ook aangewezen worden als bijvoeglijke bijzin. Sluit het een het ander uit? Of hebben we hier een typisch geval van een prachtzin met vier te benoemen bijzinnen erin?
Het gaat hier inderdaad alleen om twee bijvoeglijke bijzinnen 'die het hardste roept' en 'die gelijk krijgt.' Dat zijn allebei bijvoeglijke bijzinnen bij een (bepalingaankondigend) aanwijzend voornaamwoord 'degene.'
Het is een veelgemaakte fout zelfs bij universitaire studenten taalwetenschap om in de zinsontleding een zinsdeel als 'degene die het hardste roept' (ook) als een bijzin te benoemen, maar dat is zeker onjuist. Dat kun je alleen al zien aan het feit dat 'degene die gelijk krijgt' nooit achter de werkwoordelijke eindgroep kan staan, zoals alle andere bijzinnen wel kunnen. Je kunt niet krijgen 'Degene die het hardste roept moet altijd zijn degene die gelijk krijgt.'
De fout ontstaat waarschijnlijk doordat het betrekkelijk voornaamwoord 'die' een nauwe relatie onderhoudt met zijn antecedent (in dit geval 'degene') waardoor je de neiging krijgt om te denken dat 'degene' begrepen moet worden binnen de bijzin, maar ook omdat je in deze constructie de variant hebt waarbij 'degene' en 'die' versmolten zijn tot 'wie.' In die gevallen is het in de traditionele zinsontleding wél gebruikelijk om 'wie gelijk krijgt' als bijzin te benoemen. De redenen? Ten eerste heb je dan eigenlijk geen alternatief (als je 'wie' buiten de bijzin zou laten ontbreekt het onderwerp), en ten tweede gedraagt het zinsdeel zich dan wél in zijn geheel als een bijzin: 'Degene die het hardst roept moet altijd zijn wie gelijk krijgt.'
Ik heb twee vragen. Ze gaan over spelling maar zijn denk ik toch aardig voor dit blog. Het gaat over beide-beiden en alle-allen.
Onlangs moest ik een vergadering notuleren. In die notulen schreef ik over een tweetal excursies: “Beiden, Madrid en London, waren succesvol.” Volgens een aantal collega’s moet dit zijn: “Beide, Madrid en London, waren succesvol.” In alle taaladviesboeken over beide-beiden zie ik staan dat het beide moet zijn wanneer er direct een zelfstandig naamwoord op volgt waar het een verbintenis mee heeft. Het maakt daarbij niet uit of het zelfstandig naamwoord zaken of personen aanduidt. (beide handen, beide leerlingen, etc) Maar in mijn zin staat er niet één zelfstandig naamwoord achter beiden maar staan er twee in het enkelvoud. Deze constructie kom ik in geen enkel taalboek tegen. Omdat het hier om twee elementen Madrid en London) gaat moet het volgens mij daardoor toch beiden zijn.
Even verder in dezelfde notulen schreef ik onder een kopje Notulen: “Allen, 25-9, 2-10, 9-10, 16-10, akkoord.” Ook hier vindt een aantal dat het “Alle, 25-9, 2-10, 9-10, 16-10, akkoord.” moet zijn omdat het ook “Alle notulen akkoord.” is. Maar dat laatste staat er niet bij mij, er staat er een aantal data. Ook om deze reden moet het denk ik daarom “allen” zijn.
Het uitgebreidere taaladvies over deze kwestie staat hier. De spellingregels in deze gevallen zijn ten eerste gebaseerd op zelfstandig tegenover bijvoeglijk gebruik. In geval van bijvoeglijk gebruik. Dat is wat jij omschrijft als dat er direct een zelfstandig naamwoord op volgt. Het hoeft echter niet per se direct te volgen, want in 'Beide genoemde personen' is het ook 'beide.' Het gaat erom dat 'beide' hier bijvoeglijk gebruikt is bij het zelfstandig naamwoord 'personen.'
Bij het bijvoeglijke gebruik heb je nooit een '-n.' Dat is anders bij het zelfstandige gebruik. Daarvan is sprake als je 'beide' los in de zin gebruikt, bijvoorbeeld in 'Beiden verlieten het pand,' of in 'Ze verlieten beiden het pand.' Dan is er geen zelfstandig naamwoord waar 'beide' bijvoeglijk bij is, en dus is het zelfstandig. De gedachte achter de spellingregel is nu dat in het zelfstandige geval het meervoud gedragen zou moeten worden door het woord 'beide' (en soortgelijke woorden als 'alle, vele'). Maar dit wordt dan weer beperkt tot personen.
Dus: alleen als 'beide' zelfstandig gebruikt wordt zou je het met '-n' moeten spellen als het om personen gaat en zonder als het om dingen gaat. Een zin als 'Beiden lagen op het bed' geeft dus aan dat het om personen gaat, terwijl 'Beide lagen op het bed' over bijvoorbeeld jassen kan gaan.
Een complicatie bij de spellingregels is dat samentrekkingen als bijvoeglijk gebruik worden gezien. Dus in een zin als 'Ik heb niet sommige mensen gezien maar alle' wordt 'alle' als bijvoeglijk gezien (omdat het een samentrekking is van 'alle mensen.' En dus moet het zonder '-n.'
Overigens is deze spellingregel niet op uitspraak gebaseerd: de zin 'Beide lagen op het bed' spreek je eigenlijk altijd zonder '-n' uit. De spelling (en de omschreven grammaticale basis) is kunstmatig.
Dat 'er' maar weer eens... Ik weet dat je al twee keer op mijn vragen rondom het presentatief er zei dat er onduidelijkheid over bestaat. Maar zou je me het verschil kunnen uitleggen tussen onderstaande zinnen? De ANS beweert namelijk dat 'er' verplicht is bij de eerste maar facultatief bij de tweede en ik snap niet waarom.
1. 'Wat gebeurt er aan de overkant?'
2. 'Op de Oranjesingel is (er) een vreselijk ongeluk gebeurd.'
En hoe zit dat dan in de volgende zin: 'Eergisteren is (er) niets gebeurd in Nijmegen.'
Voor het presentatieve 'er' in deze gevallen bestaan (er) geen harde regels. In jouw zin 1 is 'er' inderdaad bijna verplicht. Ik zeg (in tegenstelling tot de ANS) 'bijna,' omdat je met sterke nadruk naar mijn mening best zou kunnen zeggen 'Wat geBEURde nou eigenlijk precies aan die overkant?' Maar de vaste combinatie 'Wat gebeurt er...' maakt het wel heel moeilijk om dat te realiseren.
In 2 bestaat er inderdaad veel variatie. Er bestaat literatuur waarin gesuggereerd wordt dat dit iets te maken heeft met de specificiteit van het onderwerp (eerder dan met onbepaaldheid). Dat verschil kun je zien in een zin als 'Gisteren is er een politicus afgetreden.' Met die uiting zeg je dat je veronderstelt dat je gesprekspartner niet weet welke politicus je bedoelt. Dat is de onbepaaldheid. Echter, je kunt het zelf ook niet weten (dan is het nonspecifiek onbepaald), of je weet het zelf wel (dan is het specifiek onbepaald). Met het presentatieve 'er' heb je beide interpretaties, met een lichte voorkeur voor nonspecifiek onbepaald. Laat je het presentatieve 'er' weg ('Gisteren is een politicus afgetreden'), dan verdwijnt de nonspecifieke lezing en blijft de specifieke over: je weet dan zelf om welke politicus het gaat.
Daar zit ook het verschil in zin 2 met of zonder 'er': zonder 'er' heb je het over een vreselijk ongeluk waar je zelf meer van kunt vertellen (specifiek onbepaald).
Een andere mogelijke factor in de keuze voor 'er' is een veranderingsaspect. Als de zin een plotselinge verandering van toestand uitdrukt, dan laat je 'er' bij voorkeur weg. Dit is maar een zwakke voorkeur, maar mogelijk wel van belang bij de acceptabiliteit van zin 2 zonder 'er:' een vreselijk ongeluk gebeurt doorgaans plotseling. Als je die verandering van toestand een beetje aandikt (bijvoorbeeld in 'Op de Oranjesingel bleek (er) een vreselijk ongeluk te zijn gebeurd'), dan wordt de voorkeur voor de variant zonder 'er' groter.
In jouw derde zin is er nauwelijks mogelijkheid om 'niets' specifiek te begrijpen. Vandaar dat er weinig aanleiding is om 'er' weg te laten. Er bestaat dus een heel sterke voorkeur voor de variant met 'er'
Bedankt. Je hebt me weer eens enorm geholpen. Het begint nu allemaal duidelijker te worden. Begrijp ik het dus goed dat voor passieve zinnen precies hetzelfde geldt? 'Gisteren werd er niets gedaan op kantoor' heeft dus de voorkeur boven 'gisteren werd niets gedaan op kantoor', omdat 'niets' nauwelijks specifiek kan worden opgevat?
Maar hoe zit dat dan in een zin als: gisteren werd niets GELEZEN op kantoor (maar wel geschreven). Kan 'er' worden weggelaten als ik 'gelezen' beklemtoon?
Ja, dat klopt. Ik merk wel op dat bij dat contrast de betekenis een beetje verschuift. Het contrast is namelijk 'niet ... maar ...,' waarbij op de plaats van de puntjes is ingevuld 'iets gelezen' en 'iets geschreven.' Je krijgt dus 'Gisteren werd niet [iets GELEZEN] maar [iets geschreven].'
Dat kun je goed zien als je probeert die contrastzin aan te vullen: jij doet dat door ervan te maken 'niets gelezen (maar wel geschreven),' maar dat wringt. Het is beter om te zeggen 'Gisteren werd niets GELEZEN op kantoor, maar wel iets GESCHREVEN.' Maar ook dat wringt een beetje. Het beste zou toch zijn: 'Gisteren werd er niet iets GELEZEN op kantoor maar wel iets GESCHREVEN.'
Wat er aan de hand is, is volgens mij dit: het contrast probeert 'iets gelezen' naast 'iets geschreven' te zetten. Daarbij is dat 'iets' weinig meer dan een loze invulling van het lijdend voorwerp. De zin zou ook zonder dat kunnen ('Gisteren werd er niet gelezen op kantoor, maar geschreven'). Daardoor is de vraag of 'iets' specifiek of nonspecifiek is, minder relevant geworden: je denkt eenvoudigweg niet aan wat er al dan niet gelezen of geschreven wordt.
De versmelting van het naast elkaar staande 'niet' en 'iets' is hier dan ook lichtelijk afwijkend: er gaat de suggestie van uit dat 'niets' een betekeniseenheid is, en dat is het eigenlijk niet. Vandaar dat elke variant met 'niets' hier minder goed is.
Bij passieve zinnen speelt inderdaad dezelfde overweging rond specifieke en nonspecifieke onderwerpen (vandaar de sterkere voorkeur voor 'er'), maar die voorkeur is hier zo mogelijk nog sterker, omdat ook het passief zonder onderwerp ('er werd gelachen') bij voorkeur 'er' heeft.
Je kunt het volgens mij zien aan het verschil in voorkeur tussen 'Op ons kantoor is (er) niets op orde' en 'Op ons kantoor is (er) niets uitgevoerd.' Terwijl de eerste zin zonder 'er' nog wel acceptabel is (vooral als je kunt aanvullen 'dit niet, dat niet...'), maar in de tweede zin is dat erg vreemd. Het kan misschien wel ('Op ons kantoor is nou werkelijk NIETS uitgevoerd'), maar je moet er echt moeite voor doen.
Tja, het is allemaal niet zo duidelijk, zoals ik al zei. De moedertaalgebruikers weten zelf ook niet precies wanneer ze een voorkeur voor 'er' hebben of niet. De taalkundigen kunnen alleen een aantal factoren aanwijzen, maar het is geen eenvoudige rekensom met een zekere uitkomst.
Beste taalprof, kun je eens iets zeggen over "helemaal" als versterkingswoord? Zoals mijn dochters die dingen zeggen als "ik heb geen zin om helemaal het doosje open te maken" of "dan moet ik helemaal mijn sloffen aan". Kleine werkjes dus, waar ze kennelijk toch te lui voor zijn (17 en 19, dus wel begrijpelijk). Ik vind het eerder grappig dan dat het me ergert, en ik wil er wel eens iets taalkundigs over lezen, tenzij je natuurlijk geen zin hebt om helemaal een stukje te schrijven.
Bedenk dat je dochter door het aangeven van dat eindpunt ook de suggestie wekt dat het een heel gedoe is. Vergelijk het met op reis gaan. Als je nog niet weet waar je naartoe gaat heb je geen idee van de zwaarte van de reis. Het noemen van het eindpunt alleen al schept de verplichting om je ergens op te richten, en om daar helemaal aan te komen.
Je dochters zijn zich hier natuurlijk niet van bewust, maar 'helemaal' is voor hen een effectieve manier om de verwachte inspanning te benadrukken.
Toen mijn nichtje een jaar of vijf was bad ze als volgt: "Onze Vader, helemaal in Zeist". Zij woonde zelf in Utrecht en haar oma in Zeist: best een eind fietsen! Daar deed dit me aan denken...
Over de volgende vraag heb ik al veel discussies gevoerd en het zou erg fijn zijn als u licht in de duisternis zou kunnen werpen.
Het gaat om de vraag of zinnen als deze correct zijn: - In een vlaag van woede gooide ik een glas wijn in zijn gezicht en stormde het restaurant uit. - Bij zijn auto stopt hij, peinst en neemt een besluit.
Is deze constructie correct of dien je het persoonlijk voornaamwoord altijd te herhalen als het na het werkwoord komt?
De grammatica is niet bedoeld om goed en fout van elkaar te onderscheiden. In de meeste samentrekkingen worden ofwel alleen woorden onmiddellijk aangrenzend aan het nevenschikkend voegwoord weggelaten, ofwel er is sprake van weglating van de persoonsvorm in het tweede deel. Dit type wijkt af: na het voegwoord staat de persoonsvorm, en daarna is het onderwerp nog weggelaten.
Dit type komt vaak voor (en dat is niet iets van de laatste tijd) bij opeenvolgende gebeurtenissen in een verhaal, zoals in beide voorbeeldzinnen die je geeft.
In het verleden is er wel eens taalkritiek op deze vormen geweest, maar in de officiële taaladviezen worden ze goedgekeurd, tenzij je het eerste stuk van de zin niet op beide delen van de nevenschikking kunt betrekken. Los van de vraag of dat vol te houden is, is jouw voorbeeld in dat opzicht niet problematisch.
Ik zit wat verveeld met de term 'verwijswoorden' (en in zekere zin ook de afbakening met wat men dan 'voornaamwoorden' pleegt te noemen). Volgens mij zijn verwijswoorden dus woorden die naar andere woorden verwijzen, er is dus in de directe tekstuele omgeving steeds een antecedent te bespeuren. Klopt dit?
Volgens deze bewering is dus 'haar' in onderstaande zin een verwijswoord (antecedent: Lisa), maar 'je' niet. "Lisa is een lief meisje. Je moet niet zo zitten vitten op haar." "Oefeningen over verwijswoorden, daar krijg ik hoofdpijn van" (daar een verwijswoord (bijwoord/geen vnmw), ik = geen verwijswoord, want geen antecedent).
Als ik het fout heb, zult u me wel toch eens goed moeten uitleggen wat dat dan zijn, die verwijswoorden. Ik vind het maar een vreemde term, maar misschien komt dat omdat ik de neiging heb om het te 'taalkundig' te beschouwen terwijl dit mij eerder een term uit tekststructuurleer lijkt (in zoverre zo'n leer bestaat natuurlijk).
Oh ja, dit soort zinnen brachten mij ook erg aan het twijfelen: "Het is zijn broek, die gescheurd is" "Het is zijn stereo-installatie" "Het" is in beide gevallen een voornaamwoord natuurlijk, maar zijn het ook verwijswoorden? Indien ja, lijkt het mij toch een bijzondere grammaticale constructie, aangezien je "het" hier niet zo eenvoudig door het antecedent kunt vervangen. Vgl. bv. met 'Greet is blij, ze heeft de lotto gewonnen' => ze = verwijswoord, Greet = antecedent, je kunt dus ook zeggen: "Greet is blij, Greet heeft de lotto gewonnen". Maar bij bovenstaande "het"-zinnen is dan iets vreemds aan de hand: "zijn stereo-installatie is zijn stereo-installatie". Mogen we die "het" dan wel een verwijswoord noemen? Wat voor functie heeft die 'het' hier eigenlijk?
Alvast erg bedankt. Ik ben ontzettend benieuwd naar uw antwoord.
Verwijswoorden komen overeen met wat in de taalkunde ook wel 'anafoor' genoemd worden. Het zijn woorden (of zinsdelen) waarvan de betekenis afhankelijk is van een verwijzing in een context. Dat kan een verwijzing zijn naar iets binnen de tekst, maar ook naar iets buiten de tekst. In jouw voorbeeld is dus zowel 'haar' als 'je' een verwijswoord, maar 'haar' is binnentekstueel en 'je' is buitentekstueel.
In je eerste voorbeeld met 'het' is 'het' voorlopig onderwerp, dat verwijst naar de bijzin (de bedoeling is eigenlijk 'wat gescheurd is is zijn broek,' waarbij 'wat' in de constructie verdeeld is over een verwijswoord 'het' en een betrekkelijk voornaamwoord 'die.'
In je tweede voorbeeld is 'het' een verwijswoord dat naar een object in de buitentekstuele context verwijst.
Verwijswoorden vormen een veel grotere groep dan alleen maar de voornaamwoorden. Onder verwijswoorden vallen bijvoorbeeld ook sommige bijwoorden van plaats ('daar,' 'hier') en tijd ('dan,' 'daarna'), en zelfs woordgroepen als 'die sukkel' in zinnen als 'Jan had dit boek mee zullen brengen, maar die sukkel is het vergeten.')
Het is niet zo dat de term 'verwijswoord' (of 'anafoor') alleen in de tekststructuurleer voorkomt. Weliswaar heeft de taalkunde een hele tijd veel aandacht besteed aan voornaamwoordelijke anaforen, en hanteert de tekststructuurleer (en ook bijvoorbeeld de onderwijswereld) liever de bredere term, voor de taalkunde is het verwijswoord wel degelijk interessant. Neem bijvoorbeeld de twee zinnen 'Omdat het in de woestijn nooit regent is het daar altijd droog' en 'Het is daar altijd droog omdat het in de woestijn nooit regent.' In de tweede zin is het onmogelijk om 'daar' binnentekstueel te interpreteren als 'in de woestijn.' Het kan alleen buitentekstueel begrepen worden. Dat is hetzelfde principe dat de interpretatie beperkt van 'Hij dacht dat Jan de beste was' tegenover 'Jan dacht dat hij de beste was.' In de eerste zin kan 'hij' alleen buitentekstueel begrepen worden. Dit is een principe van de taalkundige anaforentheorie.
Maar is de term 'buitentekstuele anafoor' niet zo ruim dat hij bijna geen praktisch nut meer heeft? In extremis zou ik immers ook kunnen beweren dat in de zinnen 'de tafel is vuil' of 'de hond is ziek', 'de tafel' en 'de hond' beide (buitentekstuele) anaforen zijn, gezien hun precieze betekenis (welke tafel, welke hond?) afhankelijk is van de context. Ik zou zelfs kunnen stellen dat 'vuil' en 'ziek' eveneens verwijswoorden zijn, aangezien wat er precies onder 'vuil' of 'ziek' verstaan dient te worden, sterk afhankelijk is van de concrete context. Wordt zo op den duur niet bijna ieder woord een verwijswoord? De meeste van onze taaluitingen zijn toch referentieel?
Er zit inderdaad iets anaforisch in de woordgroep 'de tafel,' als je hem in een context gebruikt. Voor die brede interpretatie wordt meestal de term 'referentieel' gebruikt. De term 'anafoor' wordt dan gereserveerd voor die elementen die overwegend, of hoofdzakelijk hun betekenis aan die verwijzing ontlenen.
Een woordgroep als 'de tafel' kan verwijzen naar een specifiek object in de context, maar de totale betekenis van de woordgroep is voor een belangrijk deel gelegen in de woordenboekbetekenis van het woord 'tafel.'
Ik hanteer zelf altijd als vuistregel: als je het grootste deel van de betekenis in een woordenboek kunt opzoeken noem ik het geen anafoor. In het voorbeeld dat ik eerder gaf als 'die sukkel' heb je eigenlijk hoofdzakelijk referentiële betekenis met een soort kleine negatieve bijbetekenis.
Een anafoor is dus een verwijzing met een "arme bijbetekenis," terwijl een referentiële niet-anafoor een rijke betekenis heeft met een arme referentiële bijbetekenis.
Mag ik nog één vraag stellen? Ik vraag me af naar welk antecedent 'wat' verwijst in de zin 'het enige WAT ik haat, is mijn kamer opruimen'. Ikzelf ben geneigd te denken 'mijn kamer opruimen', maar ik heb al op een aantal verschillende plaatsen 'het enige' gelezen. Daar kan ik echter helemaal niet bij met mijn verstand. Ik zie niet in hoe 'wat' naar 'het enige' kan verwijzen. Ik slaag er ook helemaal niet in om deze samengestelde zin in twee deelzinnen op te splitsen, waardoor ik nog minder zicht heb op de zinsstructuur.
Dit is variant op de zogeheten "pseudo-gekloofde zin." De term duidt erop dat hij vanuit de betekenis lijkt afgeleid vanuit de basis 'Ik haat mijn kamer opruimen,' waarbij 'mijn kamer opruimen' het lijdend voorwerp van 'haat' is, maar er is binnen de bestaande theorie geen syntactische operatie definieerbaar die deze afleiding kan beregelen (vandaar 'pseudo').
De pseudo-gekloofde zin heeft heel andere syntactische verhoudingen dan de zin waarvan hij lijkt te zijn afgeleid. In dit geval is 'het enige wat ik haat' het onderwerp, en 'is mijn kamer opruimen' is het naamwoordelijk gezegde. In deze constructie wordt (de oorzaak van) een gevoel geïdentificeerd met (de verplichting van) een actie. Dit is een betekenisconstructie vergelijkbaar met 'Mijn grote ergernis is stofzuigen.'
Aangezien 'het enige wat ik haat' het onderwerp is, moet dat ook als een eenheid geanalyseerd worden. Dan is het een bijvoeglijke bijzin 'wat ik haat' bij 'het enige.' Dat sluit aan bij andere bijvoeglijke bijzinnen met 'wat,' die aansluiten op een onbepaald antecedent: 'het eerste wat...,' 'het mooiste wat...'
Het bijzondere is dat deze constructie op zichzelf ook al een soort pseudo-kloving lijkt. Immers, de betekenis komt overeen met 'wat ik alleen maar haat,' waarbij 'alleen maar' een bijwoordelijke bepaling is binnen een bijvoeglijke bijzin met ingesloten antecedent ('datgene wat ik alleen maar haat'). Het lijkt dus alsof de bijwoordelijke bepaling "buiten haakjes is gehaald" tot het antecedent van de bijzin.
Jouw aarzelingen bij de analyse lijken me dus ingegeven door de betekenisverhoudingen in de constructie, die niet aansluiten bij de syntactische structuur.
Mijn excuses dat dit mogelijk niet op de juiste plaats verschijnt; ik vind nergens waar ik een nieuwe vraag kan stellen. Doch dit terzijde.
We hebben een discussietje onder collega's, waarover ik graag uw mening hoor; 1) Kan een meewerkend voorwerp in een zin met een naamwoordelijk gezegde? In ons schoolboek staat van niet, ik denk van wel. 2) In de zin: "De dienaar bleef trouw aan de koning"; Welke functie heeft "aan de koning"? Is het een voorzetselvoorwerp "trouw blijven aan"? Of is het een meewerkend voorwerp, want ; De dienaar bleef de koning trouw; het voorzetsel kan weg? Bedankt voor uw antwoord!
Ja dit is de goede plaats om vragen te stellen. En dit zijn mijn antwoorden:
1) Ja dat kan wel degelijk, en wel in twee gevallen: - Als het past bij het naamwoordelijk deel. In een zin als 'Dat is mij te moeilijk' is 'mij' belanghebbend voorwerp ("voor mij") en valt het dus onder de brede interpretatie van het meewerkend voorwerp. - In het geval van de zogeheten "ethische datief": bij 'Dat was me toch moeilijk!' is 'me' een apart voorwerp dat ook onder de brede interpretatie van het meewerkend voorwerp valt.
2) In deze zin is '(aan) de koning' in elk geval een apart voorwerp bij het naamwoordelijk gezegde, dat is zeker. In je eerste variant zou je nog kunnen bepleiten dat 'trouw aan de koning' een geheel is, maar in de andere variant is dat niet mogelijk. Ik denk dat je twee kanten uit kunt redeneren: zoals jij doet ('aan de koning' is meewerkend voorwerp), of je kunt beargumenteren dat het net zo'n geval is als 'de vijand was de stad meester/meester van de stad,' waarbij in de positie vóór het naamwoordelijk deel ook het voorzetsel wegblijft. Dan zou je het oorzakelijk voorwerp moeten noemen.
Ik vermoed dat je schoolboek ervoor denkt te kunnen kiezen om een voorwerp bij een naamwoordelijk gezegde altijd oorzakelijk voorwerp te noemen, maar de Algemene Nederlandse Spraakkunst geeft een overtuigend voorbeeld van een geval met zowel meewerkend voorwerp als oorzakelijk voorwerp, namelijk: 'Hij is mij 1000 gulden (!) schuldig.' Hier is '1000 gulden' het oorzakelijk voorwerp, en 'mij' moet dus wel als meewerkend voorwerp benoemd worden.
Wat is 'kort' voor woordsoort wanneer het gebruikt wordt in 'sinds kort'? is het dan een bijwoord van tijd? Je hoort ook wel zeggen 'sinds een paar dagen', kopt dat eigenlijk wel? Op 'sinds' zou volgens mij een aanduiding van een moment moeten volgen en niet van een periode.
Hm, interessante vraag! In elk geval is 'sinds' een voorzetsel, en daar past dus een woordgroep bij met zelfstandig naamwoord. Dat is het technische verhaal.
Maar eerst even over die betekenis. 'Sinds' gevolgd door een periode lijkt me vrij normaal ('sinds een jaar,' 'sinds een dag of twee'). Het WNT geeft van deze betekenis ("Gedurende het verloop van den genoemden, onmiddellyk voorafgaanden tijd.") al voorbeelden uit 1636, dus daar lijkt niets mis mee.
Terug nu naar 'kort.' Dat is natuurlijk een bijvoeglijk naamwoord tenzij je iets anders kunt aantonen. Voorzetsels kunnen bij uitzondering ook met bijwoorden voorkomen ('vanaf nu,' 'tot straks,' 'langs hier') dus vanuit die gedachte zou een benoeming als bijwoord denk ik voor de hand liggen (naar analogie van 'sinds toen').
Beste Margit. Ja dat is zo. Ten minste, als je geen onderscheid maakt tussen een meewerkend en een belanghebbend voorwerp (wat in veel grammatica's niet gedaan wordt). Anders zou je denk ik moeten neigen naar de benoeming 'belanghebbend voorwerp,' omdat je het voorzetsel 'voor' kunt toevoegen (in plaats van 'aan'): 'Het lijkt voor mij leuk'
Oe, dat is een moeilijke vraag! Ik denk dat ik het zelf al zou gebruiken voor de vaardigheid om te zien hoe een stukje taal in elkaar zit: wat de onderdelen zijn en wat de onderlinge verbanden daartussen zijn. Dat kan dan variëren van een basaal inzicht (dit woord/deze zin bestaat uit die stukjes en dit is de kern) tot een uitgebreid en gedetailleerd inzicht waarbij je ook nog verbanden kunt leggen met allerlei theorieën over hoe taal in het algemeen in elkaar zit, of hoe die verbanden in de loop van de tijd zo ontstaan zijn, of hoe ze samenhangen met hoe het in andere talen zit, of hoe ze afhankelijk zijn van de context. Kortom, het kan heel uitgebreid worden.
Ik heb een vraag over het lijdend voorwerp. In een schoolboek (HAVO-brugklas - de uitgever weet ik op dit moment niet) vind ik de stelling dat een zinsdeel dat een hoeveelheid aangeeft geen lijdend voorwerp kan zijn: Marielle zwemt elke morgen vijftig baantjes > vijftig baantjes is geen lijdend voorwerp. Mijn vraag is: wat is het dan? Ik heb dit altijd als lijdend voorwerp beschouwd. Bovendien vind ik het criterium vaag. Wat is een hoeveelheid? In de zin: 1000 mensen liepen de marathon - is 'marathon' daar ook een hoeveelheid en dus geen lijdend voorwerp? Ik kan de zin lijdend maken: de marathon werd door 1000 mensen gelopen - en daarom zou ik zeggen dat het wel gewoon een lijdend voorwerp is. Wat is uw visie hierop? Vriendelijke groet , Jorien
Wat jij zegt, daar is zeker iets voor te zeggen. De andere argumentatie is dat 'vijftig baantjes' alleen maar de aanduiding is van de afstand die je hebt afgelegd ('vijftig baantjes lang').
De stelling dat een zinsdeel dat een hoeveelheid aangeeft geen lijdend voorwerp zou kunnen zijn is ook ingegeven door zinsdelen bij "meetwerkwoorden" als 'iets weegt 3 kilo,' 'iets meet vijf meter,' 'iets duurt een uur.' Al die werkwoorden vragen wel om een zinsdeel, maar daar kun je niet zo gemakkelijk een lijdende vorm maken. Sommige grammatici stellen voor om deze zinsdelen apart te benoemen als "pseudo-voorwerpen." Daarmee geven ze aan dat ze iets voorwerpachtigs hebben, maar ook iets van een bijwoordelijke bepaling.
Ikzelf zou in mijn beoordeling de klemtoon laten beslissen. Een zin als 'Ik wil vijftig baantjes zwemmen' kun je kiezen voor een klemtoon op 'baantjes' en geen klemtoon op 'zwemmen,' of voor een klemtoon op 'vijftig' en 'zwemmen.' In het eerste geval vormen 'vijftig baantjes' en 'zwemmen' een eenheid van voorwerp en werkwoord. In het tweede geval heb je de lezing dat 'vijftig baantjes' bijwoordelijk is (de betekenis 'vijftig baantjes lang').
Volgens mij heb je bij 'de marathon lopen' veel meer de neiging om één klemtoon te leggen, dus de lezing met 'de marathon' als voorwerp.
Of je dat voorwerp vervolgens lijdend voorwerp wenst te noemen, of er een speciale term voor reserveert ('pseudo-voorwerp'), ofwel een speciale soort bepaling ('maatbepaling'), dat is een keuze die je vooraf kunt maken. Daarbij kun je overwegen om bij je methode aan te sluiten (dan noem je het 'maatbepaling'), of andere argumenten de doorslag te laten geven (lijdende vorm).
Welke keuze je ook maakt, je bent op dat moment altijd in discussie met grammatici die de andere keuze maken. In het onderwijs lijkt me vooral van belang dat je de aparte status van deze zinsdelen herkent.
Bedankt. Ik kan hier wel in meegaan, maar ik blijf de stelling dat een zinsdeel dat een hoeveelheid aangeeft (maten, gewichten, afstanden) geen lijdend voorwerp kan zijn, toch een beetje kort door de bocht vinden. Het boek geeft aan dat in de zin: ‘De fietser rijdt een bergetappe‘ de bergetappe dan wel lijdend voorwerp is. Komt dat door de toevoeging ‘berg’? Wat moet ik dan met: een etappe of een etappe van 100 km? Je krijgt dan een soort glijdende schaal: Ik rijd een etappe (wel lv) naar ‘ik rijd 10 rondjes’ (misschien lv) naar ‘ik rijd een uur’ geen lv. (hoewel de toevoeging ‘tijden’ er niet bijstaat in het boek). En als ik zeg: ik drink 5 biertjes? Of: ik eet een stuk taart? Is er dan sprake van een hoeveelheid - zijn toch rasechte lv’s, zou ik denken en tegelijk een hoeveelheid (maar geen maat, gewicht of afstand). Kan ik de stelling in het boek zo verengen dat ik zeg: zinsdelen die normaal geen lijdend voorwerp hebben en ‘meetwerkwoorden‘ hebben soms een zinsdeel bij zich dat een hoeveelheid aangeeft. (ik werk een uur, ik weeg 80 kilo). Dat zinsdeel noemen we geen lv maar een pseudo-voorwerp. In ‘ik til 10 kilo’ lijkt 10 kilo me dan weer gewoon een lijdend voorwerp. Als ik al in verwarring ben, wat moet dan die HAVO-scholier met dat ene zinnetje…..
Om met het laatste te beginnen: de HAVO-scholier zou hierover moeten kunnen nadenken. Als je alleen al eens duidelijk kunt maken dat hier een discussiepunt ligt is er denk ik al veel gewonnen. Wat mij betreft is het betrekkelijk oninteressant welk etiketje je hier uiteindelijk op plakt, het is veel waardevoller dat je een aantal eigenschappen van deze constructie boven tafel kunt halen.
Mijn klemtoonprincipe zou in 'een bergetappe rijden' een voorkeur voor de benoeming als lijdend voorwerp opleveren.
Wat jij nu signaleert als een glijdende schaal is prachtig: hoezo zou een HAVO-scholier daar niks mee kunnen? Er is ook een glijdende schaal in de beoordeling of iets een rode kaart is omdat er wel of niet sprake is van een doorgebroken speler, en met die onzekerheid heeft niemand moeite.
Alleen verwarring leidt tot leren, mits niet al te massale verwarring natuurlijk. Maar de verwarring is hier betrekkelijk, omdat het alleen om die maatbepalingen gaat. Waarom leg je jouw eigen verwarring niet voor aan die HAVO-scholieren? Laat ze zelf bedenken waarom het boek zo zeker is.
Beste Taalprof, Op mijn site beterontleden wil ik de dingen graag zo correct mogelijk weergeven. Helaas zijn grammatica's niet allemaal eenduidig over bepaalde dingen. Ik heb nu bijvoorbeeld scheidbare samengestelde werkwoorden in zinnen toegevoegd. Nu is mijn vraag: hoe moet ik het losse deel van een scheidbaar samengesteld werkwoord benoemen (als woordsoort). Benoem ik dat het beste als de woordsoort die het losse woord heeft (bijvoorbeeld als voorzetsel in de zin 'Ik poets de ketel op'. Of benoem ik het als werkwoord, omdat het immers onderdeel is van een scheidbaar werkwoord? Alvast bedankt, Margit
Zou je niet willen dat je leerlingen dezelfde afweging maken als jij nu? Ik vind die afweging een mooiere indicatie dat je snapt hoe de grammaticale opbouw hier is dan welke keuze je ook zou maken.
De meeste methodes maken hier de keuze om het losse deel apart te benoemen, in dat geval altijd als bijwoord. Hoe kun je dat verdedigen? Bijvoorbeeld vanuit de gedachte dat een samengesteld werkwoord vaak ontstaan is uit een bepaling van gesteldheid: 'hij dronk het bier op' is misschien het werkwoord 'opdrinken,' maar het heeft ook iets van 'het bier is (raakt) op.' En in die laatste constructie noem je 'op' bijwoord.
Voorzetsel (of achterzetsel) zou ik reserveren voor die gevallen waarin ook echt een voorzetselgroep aan te wijzen is: 'Hij klom de berg op.' Daar zou ik zeggen dat 'de berg op' een richtingsbepaling is en 'klimmen' het werkwoord.
Ja, inderdaad. Het liefst zou ik dat willen. Mijn site is alleen nog niet intelligent genoeg om dit te ondersteunen. Het is nu nog vrij digitaal allemaal (goed of fout). Voorlopig zal ik het dan moeten oplossen in de uitleg...
Beste Taalprof, Ik was laatst mijn zoon aan het helpen met grammatica en liep toen tegen hetvolgende aan. De zin:
Hij | was | aan het voetballen.
Hier is 'was aan het voetballen' het werkwoordelijk gezegde (zo heeft hij dat op school geleerd en zo komt het ook over: hij doet iets). Maar toen kwamen we bij de woordsoorten en toen raakte ik in de war. Want als het een werkwoordelijk gezegde is, dan zou ik voetballen als werkwoord willen benoemen. Maar wat doet dat lidwoord daar dan voor? Dan zou het eerder als zelfstandig naamwoord gebruikt zijn, maar een zelfstandig naamwoord in een werkwoordelijk gezegde??? Wat is de beste manier om dit op te lossen? Wat is grammatica toch heerlijk fuzzy. Groet, Margit
Oe, daar heb ik ooit een hele discussie aan gewijd, die maanden aansleepte. Er wordt in kringen van grammatici zeer verschillend over gedacht. De meeste Vlaamse taalkundigen vinden dat het werkwoordelijk is, de Nederlanders houden het meestal op naamwoordelijk. Maar in beide landen zijn er ook andersdenkenden. Ik heb ooit alle argumenten op een rijtje gezet: http://taalprof.blogspot.nl/2006/12/aan-het-discussieren-met-docenten.html
Wat betekend het "eigen risico" letterlijk in de taalkunde. In dit verband namelijk met het eigen risico in de zorg. Ik denk aan het risico dat je een kapot keukentrapje gebruikt en het jouw eigen risico is dat je moet betalen voor je behandeling in het ziekenhuis. En niet aan het gevaar/schade die je verplicht zelf dient te betalen om de zorgkosten te dekken. Wanneer je het tot op het bot zou uitpluizen qua taalkunde, pragmatiek, maak ik dan kans op de hoofdprijs, nl. dat alle eigen risico over alle jaren onterecht ge-ind is en terug betaald moet worden.
Beste Taalprof, Ik heb een kort vraagje: is 'in beslag nemen' een werkwoordelijke uitdrukking? Zo niet, wat moet ik dan met 'in beslag'? Bedankt! Jorien
Daar is zeker iets voor te zeggen, vanuit de argumentatie dat er niets genomen wordt, en dat je noch 'nemen' noch 'in beslag' goed door iets anders kunt vervangen ('in beslag geven' of 'in bewaring nemen').
Anderzijds is het ook mogelijk om te argumenteren dat het gaat om iets in een bepaalde toestand brengen. 'In beslag' is dan de toestand (iets als: 'als iets in beslag genomen is, dan is het daardoor in beslag,' als je vindt dat dat de betekenis goed uitdrukt). Dan ben je bezig om een punt te maken voor de ontleding van 'in beslag' als bepaling van gesteldheid (resultaatbepaling).
Beste Taalprof, Voor mijn gevoel is de volgende zin fout. - Wanneer komen wij naar elkaar? Is dat zo? Of is er ook een mogelijkheid dat deze zin grammaticaal wel zou kunnen kloppen? Groet, Marije
Grammaticaal kun je er moeilijk iets tegenin brengen: als ik naar jou kom en jij naar mij, dan komen wij naar elkaar. Het vreemde zit misschien in het feit dat het niet tegelijk kan: het moet bij verschillende gelegenheden.
Ik deel overigens je gevoel dat er iets met die zin aan de hand is. Het gekke is dat hij met een extra 'toe' een stuk beter wordt: 'Wanneer komen wij naar elkaar toe?' Maar daar heb ik weer het idee dat het tegelijkertijd gebeurt (in een betekenis als "nader tot elkaar komen").
Toch kan die betekenis niet het hele verhaal zijn, want een zin als 'Wanneer komen wij eens bij elkaar op bezoek?' is prima, en dat gaat ook over verschillende gelegenheden.
Ik zie ook wel een verband met de mogelijkheden van het woordje 'zich.' Je hebt wel zinnen met 'naar zich toe' (hij trekt alles naar zich toe) maar niet met 'naar zich.' Hetzelfde met 'op zich af' maar niet 'op zich.'
Misschien -denk ik nu- kunnen wederkerende en wederkerige voornaamwoorden niet aan het einde van een richtingsbepaling staan. Waarom? Voorlopig even geen idee.
'Napoleon liet hen/hun (de keizer van Oostenrijk en de tsaar van Rusland) denken dat zijn leger zwak en weerloos was.'
'Napoleon' is onderwerp, 'liet denken' gezegde of werkwoordgedeelte - m'n terminologie is wat roestig. 'Dat zijn leger zwak en weerloos was' is zeker het/een lijdend voorwerp.
Maar dan: het zou 'hen' moeten zijn (*) als het een lijdend voorwerp is. Maar dan heeft de zin twee lijdende voorwerpen. Het zou 'hun' moeten zijn (*) als het een meewerkend voorwerp is, maar je kunt het niet vervangen door een voorzetsel + 'hen': 'met hen', 'aan hen'.
Kan een zin twee lijdende voorwerpen hebben? Of is 'dat zijn leger zwak en weerloos was' het lijdend voorwerp van 'denken' en 'hen' het lijdend voorwerp van 'liet'?
(*) Ja, ja, ik weet dat de hen/hun-regel een volkomen kunstmatige constructie is, maar uitgevers willen nu eenmaal dat hun teksten zo correct mogelijk zijn 'volgens de boekjes'. Ik heb het opgelost door er gewoon 'ze' van te maken, maar ik ben toch nieuwsgierig naar jouw wijze en genuanceerde oordeel.
Mij lijkt dat deze constructie inderdaad twee lijdende voorwerpen heeft. Wat er technisch aan de hand is heet de 'accusativus cum infinitivo'-constructie: het onderwerp van de beknopte bijzin krijgt de accusatieve naamval van het werkwoord in de hoofdzin.
In dit geval is de constructie nog iets verder geëvolueerd: het werkwoord uit de hoofdzin heeft meer het karakter van een hulpwerkwoord gekregen, waardoor de zinsdelen van hoofd- en bijzin bij elkaar geveegd worden. Aangezien de bijzin zelf al een lijdend voorwerp heeft, wordt het onderwerp van de bijzin dan een tweede lijdend voorwerp.
In sommige gevallen van deze constructie kun je inderdaad beargumenteren dat dit tweede lijdend voorwerp het karakter van een meewerkend voorwerp heeft gekregen. Toevallig stond er afgelopen zaterdag een interview met Hans Broekhuis in de NRC, waarin hij twee voorbeelden noemde. Bij 'Hij liet mij een lied zien/horen' kun je ook 'aan' toevoegen: 'Hij liet aan mij een lied zien/horen.' Maar bij 'Hij liet mij een lied zingen' kan dat niet: *'Hij liet aan mij een lied zingen.' Je kunt daar wel een parafrase met 'door' maken, maar dat is de parafrase vanuit de oorspronkelijke functie van 'mij' als onderwerp van de beknopte bijzin.
Ik zou in jouw voorbeeld dus ook kiezen voor de ontleding met twee lijdende voorwerpen, en qua taalnorm zou ik 'hen' beter vinden.
Heel helder, bedankt. Over de zin ontstond een levendige discussie op Spits, de mailinglist voor tekstschrijvers, (eind)redacteuren en correctoren. Ik deel je uitleg ook even met de collega's daar.
Het is toch sowieso 'hen'? 'Hun' is een bezittelijk voornaamwoord en dus niet bruikbaar om een persoon als entiteit aan te duiden. Of heb ik ergens iets gemist?
De taalnorm schrijft voor dat je ook 'hun' als persoonlijk voonaamwoord moet gebruiken als het meewerkend voorwerp is zonder voorzetsel. Dus 'iets aan hen geven' maar 'hun iets geven.' Dat vinden veel mensen tegenintuïtief, en het is zeker een kunstmatig voorschrift.
Misschien wil jij helpen een kleine echtelijke discussie verder te helpen. Hoe zou jij in de onderstaande zin het zinsdeel "voor iemand die zo makkelijk is" benoemen en met welke argumentatie?
"Voor iemand die zo makkelijk is ben je soms erg moeilijk."
Dit zou ik een bijwoordelijke bepaling van beperking noemen. De zin is 'je bent erg moeilijk' en die wordt afgezwakt met een bijwoordelijke bepaling 'soms,' en beperkt tot een zeker opzicht, 'voor iemand die zo makkelijk is.'
In de Nederlandse Grammatica van Van den Toorn (te vinden op dbnl.org) komt een vergelijkbaar voorbeeld voor: '(66) Voor een amateur heeft hij die versterker aardig in elkaar gezet.' Dat lijkt me hetzelfde geval.
De verschillende soorten bijwoordelijke bepalingen zijn vaak lastig onderling te onderscheiden. Naar mijn smaak zou je hier ook kunnen argumenteren voor een bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid, maar dan nog lijkt me er sprake van een zekere mate van beperking: de uitspraak wordt beperkt tot de hoedanigheid dat die iemand zo makkelijk is.
Wat waren de standpunten in de echtelijke ruzie? Meewerkend voorwerp? Bepaling van gesteldheid?
Ruzie is een groot woord, hoor, maar die benoemingen zijn inderdaad aan de orde gekomen en weer verworpen. Ik vraag me vooral af wat de bepaling nou eigenlijk bepaalt. Jij zegt dat ze bij de hele zin hoort, maar ik dacht vooral aan het bijwoord "erg". Wat weer gek is, want je kunt ook zeggen "Voor iemand die zo makkelijk is ben je soms een moeilijk mens", waarin geen bijwoord zit dat bepaald kan worden. We vroegen ons af of het dan bij "moeilijk" resp. "een moeilijk mens" hoort.
Nou ja, "horen bij," dat is een lastig begrip. Ik denk dat je zou moeten zeggen dat de bijwoordelijke bepaling in principe aan de hele zin toegevoegd is, maar dat hij mogelijk gefocust is op afzonderlijke elementen. En zo'n bepaling zoekt blijkbaar zijn focus. Bij het woord 'erg' ligt dat voor de hand, en zonder dat woord zoekt hij wat anders.
Je kunt ook constateren dat de bepaling iets predicatiefs heeft, waar een onderwerp bij hoort. In de woordgroep 'Voor iemand die zo makkelijk is' zeg je dat er iemand iemand is die zo makkelijk is. In de oorspronkelijke zin zeg je dus in principe dat jij iemand bent die een makkelijk mens is. Je kunt de bepaling dus niet hebben in een zin waar geen onderwerp (of alleen een loos onderwerp) in staat: *'Voor iemand die zo makkelijk is regent het,' dat kan niet.
Daarmee zeg ik niet dat de bijwoordelijke bepaling bij het onderwerp hoort, alleen dat het onderwerp een noodzakelijk element is om hem te kunnen interpreteren.
Ik denk dat die predicatie je zou kunnen verleiden om te denken aan een bepaling van gesteldheid, maar het probleem van die benoeming is het betekenisvolle voorzetsel 'voor,' dat de bepaling een eigen betekenis geeft.
Ik heb een onenigheid met een collega over de volgende zinsconstructie:
"Een of meer onderstaande zinnen bevatten fouten."
Voor mijn (taal)gevoel ontbreekt hier ten minste het woordje "van": "Een of meer van onderstaande zinnen bevatten fouten."
Of "van de ": "Een of meer van de onderstaande zinnen bevatten fouten."
Ik kan hier echter nergens argumenten voor vinden. Ik kom niet verder dan dat "onderstaande" weliswaar een bijvoeglijk naamwoord is, maar van een andere aard dan bijvoorbeeld "lange"; de zin "Een of meer lange zinnen bevatten fouten." klopt mijns inziens namelijk wel. Als je "onderstaande" vervangt door het bijvoeglijk naamwoord "volgende", wordt volgens mij nog duidelijker dat de zin niet klopt, maar waarom?
Kunt u mij uit deze nagenoeg ondraaglijke situatie bevrijden?
Volgens mij is het al vreemd met één telwoord: 'Twee onderstaande zinnen bevatten fouten,' dat klinkt even gek, nietwaar? Die nevenschikking 'een of meer' doet er dus eigenlijk niet zo veel toe.
Behalve met gewone telwoorden is het ook vreemd met 'al.' De zin 'Al onderstaande zinnen bevatten fouten' lijkt me niet goed, dat moet ten minste zijn 'Alle onderstaande zinnen bevatten fouten.' En die vind ik ook nog wel iets geks hebben.
Je kunt het wel met een bepaald lidwoord hebben ('de onderstaande zinnen zijn fout'), maar niet meer met een onbepaald lidwoord ('een onderstaande zin bevat een fout,' of nog slechter 'er bevat een onderstaande zin een fout.').
Je hebt natuurlijk wel de variant 'onderstaande zinnen bevatten fouten,' maar ook daar kun je opmerken dat het niet zomaar een onbepaalde woordgroep 'onderstaande zinnen' is, want er is geen constructie mogelijk met plaatsonderwerp: 'Er bevatten onderstaande zinnen fouten' klinkt heel erg vreemd.
Misschien is het qua betekenis de tegenhanger van 'sommige.' Dat kun je ook niet met plaatsonderwerp hebben ('Er bevatten sommige zinnen fouten'). 'Sommige' wordt als een onbepaald voornaamwoord gezien met een zogeheten "kwantificationele betekenis," die erop neerkomt dat iets betekent als 'er zijn zinnen die fouten bevatten.' Dat heet de "existentiële kwantificatie." Bij 'onderstaande' lijkt de betekenis ook kwantificationeel, maar meer in de richting van 'voor alle zinnen die hieronder staan geldt dat ze fouten bevatten.' Dat heet de "universele kwantificatie."
Aldus redenerend kom ik tot de gedachte dat 'onderstaande' iets van de betekenis van 'allemaal' in zich draagt, waardoor het wel combineerbaar is met 'de' (dat niet strijdig is met die betekenis), maar niet met het onbepaalde lidwoord 'een' (dat wel strijdig is daarmee). Zet je een telwoord ervóór, dan krijg je ook een tegenstrijdigheid, omdat het telwoord dan een existentiële betekenis oproept, zet je het telwoord erachter, is er niets aan de hand ('onderstaande tien zinnen bevatten fouten') want dan heb je die betekenis niet (een telwoord kan ook achter 'alle' of 'de' staan).
Gebruik je helemaal geen lidwoord, dan krijg je geen strijdigheid, maar wel de universele betekenis van 'alle.'
Interessante observatie! Ik heb hier nog nooit iets over gelezen.
O ja, met een partitieve constructie ('van de') los je die tegenstrijdigheid natuurlijk ook op. Net zoals je een telwoord alleen vóór 'de' kunt krijgen: niet 'twee de zinnen' maar 'twee van de zinnen' (of 'de twee zinnen').
hier heerst een zware discussie over zinsontleding, meer specifiek over het voorzetselvoorwerp. Ik zoek dus iemand die even de knoop wil doorhakken.
In de zin 'Ik ga naar Frankrijk.' zou ik graag het zinsdeel 'naar Frankrijk' benoemen. Een collega wil dit bestempelen als bijwoordelijke bepaling, omdat het een plaatsaanduiding bevat. Ik stel echter dat je geen 'waar?'-vraag kan stellen (Waar ga ik?). De vraag is eerder 'naar waar?' (strikt genomen, eerder 'waarheen?'). Bovendien ga ik niet letterlijk, maar rijd ik. Het heeft dus eigenlijk een figuurlijke betekenis. Is 'naar' in deze zin trouwens niet verbonden aan 'gaan'?
De zoektocht naar een antwoord leidt ons in alle richtingen. De ene website stelt 'waar?'-vragen, op de andere is 'naar waar?' ook mogelijk, maar geen enkele geeft voorbeelden die in dezelfde lijn liggen.
Uw hulp zou zeer gewaardeerd worden. Misschien kan u er dan meteen ook bijzeggen wat ik moet met 'Ik rijd naar Frankrijk.'. Deze is wel letterlijk te nemen, maar beantwoordt nog steeds niet aan de 'waar?'-vraag.
Het belangrijkste criterium bij het verschil tussen de bijwoordelijke bepaling en het voorzetselvoorwerp is de betekenis van het voorzetsel. Grofweg gezegd: bij het voorzetselvoorwerp heeft het voorzetsel geen enkele (of een heel rudimentaire) betekenis, en bij een bijwoordelijke bepaling heeft het voorzetsel een goed te omschrijven betekenis.
De achtergrond van dit criterium is dat een betekenisloos voorzetsel tot gevolg heeft dat het zinsdeel zijn betekenis geheel aan het werkwoord moet ontlenen. En eigenlijk is het natuurlijk andersom: doordat het werkwoord al de betekenis van het zinsdeel bepaalt, hoeft het voorzetsel hier niets aan toe te voegen.
Het klassieke voorbeeld illustreert dit: bij 'ik wacht op de trein' kun je het voorzetsel interpreteren met de betekenis 'boven op' (of 'zich bevindend in'). In dat geval heb je een bijwoordelijke (plaats)bepaling. Maar je kunt het voorzetsel ook betekenisloos interpreteren: dan is de trein het object van het wachten. Het gaat dus niet om figuurlijke betekenissen (zoals de meeste mensen denken), maar eerder om het ontbreken van elke betekenis.
In jouw voorbeeld, 'ik ga/rijd naar Frankrijk' heeft 'naar' ondubbelzinnig een richtingsbetekenis. Het betekent 'in de richting van,' eventueel met de implicatie dat je er ook aankomt. Daarmee is 'naar Frankrijk' een bijwoordelijke bepaling van richting.
De werkwoorden 'gaan' en 'rijden' willen natuurlijk wel erg graag een richtingsbepaling bij zich hebben (ze drukken allebei beweging uit), maar het feit dat 'naar Frankrijk' een richtingsbepaling is, is geheel en al toe te schrijven aan het voorzetsel 'naar' en niet aan die werkwoorden.
Ik kom als NT2-docent regelmatig rare euvels tegen in de Nederlandse taal. Althans, op het eerste gezicht, na enige studie kom ik vaak wel achter de logica van een bepaalde regel of constructie. Dit keer niet. En toen dacht ik aan u. Hoera, gelukkig is daar nog de Taalprof!
Het gaat om het volgende. In het lesboek Beter Nederlands las ik: Met "beginnen", "proberen", "vergeten" en "weigeren" kunnen we de voltooide tijd op twee manieren vormen. Vb. Zij heeft GEBROBEERD haar advocaat te bellen. Zij heeft haar advocaat PROBEREN (te) bellen.
Uitgaande van deze regel, bedacht ik de zin:
Ik heb wel eens een bevel van de politie weigeren op te volgen.
Klinkt fout, aldus mijn geliefde. Zelf weet ik het niet. En u?
Ik weet dat er veel variatie onder de taalgebruikers bestaat bij het oordeel over deze zinnen. Niet iedereen accepteert het zogeheten groepsvormend gebruik met een vervangende infinitief van het werkwoord 'weigeren' (ik geloof dat ik het zelf spontaan ook niet zo gauw zou gebruiken). Maar de Algemene Nederlandse Spraakkunst geeft het voorbeeld ook, zie deze link (met name voorbeeldzin 5a. Blijkbaar zijn er dus taalgebruikers (in elk geval de auteurs van deze passage) die het OK vinden.
Het woord 'verstoten' is hier natuurlijk wel bijvoeglijk gebruikt, en je zou het moeten benoemen als een bijvoeglijk naamwoord, maar het is geen verbogen vorm net zoals 'grote' de verbogen vorm is van 'groot.' In 'het grote eendje' heb je het over een eendje dat 'groot' is, maar bij 'het verstoten eendje' gaat het niet om een eendje dat 'verstoot' is.
Het woord 'verstoten' is eigenlijk het voltooid deelwoord van het werkwoord 'verstoten' ('de moeder heeft het eendje verstoten'). De 'n' hoort al bij het voltooid deelwoord, net zoals je bij 'gelachen,' 'gedronken,' 'gelezen' ook al een 'n' hebt. Zo heb je het ook over 'een gelezen boek' (niet 'een geleze boek') of 'een gebakken eendje' (niet 'een gebakke eendje').
Wij moeten voor school een project doen over scheldwoorden. Hiervoor hebben wij een deelvraag die luidt: Wat zijn ouderwetse (Nederlandse) scheldwoorden en werden ze anders gebruikt dan de moderne scheldwoorden?
Er bestaat een dik boek over Vloeken, van Piet van Sterkenburg. Scheldwoorden vallen daar onder de verwensingen. Een interview met Van Sterkenburg staat hier.
Een oud artikeltje over scheldwoorden (uit 1906) vind je hier.
Onderzoekers als Ewoud Sanders en Bas Jongenelen hebben in de laatste jaren veel aandacht besteed aan oudere scheldwoorden. De laatste heeft een hele verzameling van middeleeuwse scheldwoorden gemaakt, die hier besproken wordt. De verzameling vind je hier
Laatst heb ik aan Taaladvies gevraagd of je voorzetsels kunt samentrekken in constructies als de volgende: "Ik ga liever met de trein dan de auto." Zij vonden dit een correcte zin, maar verwezen me wel door naar u. Meestal wordt het voorzetsel in dergelijke constructies namelijk herhaald: "Ik ga liever met de trein dan met de auto." En eigenlijk vraag ik me nog steeds af of je het woord met hier wel kunt samentrekken, omdat je bij de samengetrokken variant eigenlijk schrijft dat jij liever met de trein gaat dan dat de auto met de trein gaat, en auto's hebben vaak geen voorkeur ... of we moeten het over Brum hebben. Wat vindt u? Is een dergelijke samentrekking uitgesloten? Is het: "Ik ga liever met de trein dan de auto naar België" óf: "Ik ga liever met de trein dan met de auto naar België"?
Mijn eerste reactie is: Waarom vraag je dit? Blijkbaar is er voor jouw taalgevoel iets aan de hand met 'Ik ga liever met de trein dan de auto' (en ik geloof dat ik dat taalgevoel deel). Het antwoord van de taaladviesdienst gaat echter niet over het taalgevoel, maar over de taalnorm. En blijkbaar is er in de (officiële) norm niets dat deze samentrekking verbiedt.
We zouden nu als derde optie nog kunnen kijken naar de taalwerkelijkheid: of de meeste Nederlanders in de meeste gevallen deze samentrekking inderdaad vermijden (zoals jij zult doen), maar welke vraag beantwoorden we hiermee?
Uit de taalkundige literatuur is wel bekend dat je in een samentrekking bij 'dan' over het algemeen geen dieper ingebedde zinsdelen kunt overhouden (het gaat meer om wat je overhoudt dan om wat je weggestreept zou hebben). Dus iets als 'Ik heb meer boeken over Europa dan Amerika' is uitgesloten (in de taalkunde betekent dat: er is (vrijwel) geen Nederlander die dat OK vindt).
Hoewel ik trouwens je taalgevoel deel over 'Ik ga liever met de trein dan de auto,' vind ik het met de toevoeging 'naar België' erbij ineens wel beter klinken.
Taalprof, klopt het dat je naast 'iets extra's' ook 'iets extra' kunt gebruiken. 'Hij doet iets extra's' en 'Hij doet iets extra'. Betekent het een 'wat aanvullends' waar het ander 'wat aanvullend (op iets)' betekent? Is dit een juiste analyse? Een klein verschilletje dus? Ik kom beide combinaties tegen.
Naar mijn idee is de zin 'Hij doet iets extra' een zin waarin 'extra' een losse bijwoordelijke bepaling is. Die kun je dus ook verplaatsen, als in: 'Hij doet iets, en wel extra (erbovenop).' Bij de andere zin is 'iets extra's' één zinsdeel.
Je zou het moeten kunnen zien als je probeert 'iets' en 'extra('s)' samen voorop te plaatsen:
(1) Iets extra's kan ik helaas niet doen (2) * Iets extra kan ik helaas niet doen
Klopt het met jouw taalgevoel dat de tweede zin niet kan, of in elk geval aanmerkelijk slechter aanvoelt?
Ik geloof dat mijn taalgevoel hier een beetje tegendraads is. "Iets extra kan ik helaas niet doen" (in de betekenis dus van iets erbovenop doen) kan ik heel goed vatten. Het is alleen wat kronkelen in je brein, want het is lang niet zo concreet als "iets extra's doen". Iets extra's is één begrip en iets extra zijn er twee. Daarnaast: "iets extra" heeft voor mij eveneens de betekenis van iets extra's (maar niet in eerste instantie). In dat verband zie ik ook een beetje de gestelde vraag.
Kortom, iets extra's is eenduidig en iets extra heeft een dubbele betekenis, voor mij dan hè? Maar daar kan je over twisten.
OK, ik snap dat je het zo kunt zien. Dan vind je (2) dus prima, in de betekenis van (1), maar de zin 'Ik kan helaas niets extra doen' heeft voor jou twee betekenissen (behalve (1) dus ook 'Ik kan daarbovenop niets doen.'
Klopt. In wezen geeft die "'s" de verbinding aan met "iets", terwijl het gemis ervan twee kanten op kan, namelijk de verbinding met "iets" (zoals die "'s" dat ook al deed) en de verbinding met "doen". Het woordje "extra" (uit (2)) kan dus én bijvoeglijk én bijwoordelijk gebruikt worden in mijn taalgevoel. In uw laatste zin zou ik het liever omdraaien: mijn betoog was dat in (2) primair een bijwoordelijke bepaling speelt maar daarnaast, bij nader aanvoelen, ook de bijvoeglijke uit (1). Sorry voor het ge-oh, maar deze materie noopt ertoe. :-)
Dat bijwoordelijke in (2) is wel lastig, want op die plaats kan eigenlijk geen bijwoordelijke bepaling staan:
(3) * Iets niet kan ik doen (4) * Iets misschien kan ik doen (5) * Iets zo kan ik doen
Dus blijkbaar ervaar jij de bijvoeglijke bepaling 'extra' in 'iets extra' met een andere betekenis dan die in 'iets extra's.' Misschien denk je aan iets soortgelijks als in:
(6) ? Iets op die manier kan ik doen
Waarin 'op die manier' bijvoeglijk gezien moet worden, maar waarin het lijkt alsof je een soort werkwoord erbij interpreteert, als in:
(7) Iets maken op die manier kan ik doen
De bijwoordelijke betekenis zit hem dan in de verbinding tussen 'maken' en 'op die manier,' waarbij het hele zinsdeel tot een zelfstandignaamwoordconstructie gemaakt is.
Nog even herhalen: de vraag was dus of in (2) "extra" (naast bijvoeglijk bij iets) ook bijwoordelijk (bij doen) mag worden opgevat. Ik vind van wel, en wel doordat die onlogische constructie (een bijwoord staat nooit, althans in de regel niet, achter een zelfstandig naamwoord) goedgemaakt kan worden door de uitbreiding met een werkwoord. Ook u gaat van (6) naar (7) en voegt "maken" in.
Maar we kunnen het misschien wat zichtbaarder maken door het hoofdwerkwoord ook als samengetrokken werkwoord te gebruiken.
(8) Iets extra kan ik je wel geven.
Dat staat dan voor
(9) Iets extra geven kan ik je wel
waarbij de samentrekking, grappig genoeg, naar het hoofdwerkwoord gaat.
Het lijkt wel een beetje op een omgekeerde samentrekking, maar we dwalen nu wel wat diep af in de krochten van ons haast niet te objectiveren taalgevoel. De meesten hebben er gewoon niet het geduld voor.
(2) staat dan m.i. voor (2a) Iets extra doen kan ik helaas niet.
Hallo, hoe kan het dat "Piet lijkt zijn auto kwijt" en "Piet lijkt zijn sleutels kwijt" minder natuurlijk aandoen dan "Piet lijkt zijn plekje kwijt in het team", "Piet lijkt compleet de weg kwijt" en "Piet lijkt zijn stem kwijt". Al deze zinnen hebben als werkwoordelijke aanvulling "te zijn". Maak van een van de eerste zinnen "Piet lijkt misschien zijn auto kwijt, maar hij staat gewoon voor de deur", dan klinkt het ook al weer logischer.
Ik voel ook wel een licht verschil, maar zoals je zelf al laat zien kun je die eerste twee beter krijgen met wat aanvullingen erna, en ik merk op ook met wat aanvulling ervóór: 'Wat loopt Piet toch onrustig in alle kasten te zoeken, hij lijkt zijn sleutels wel kwijt!'
Het lichte verschil zou te maken kunnen hebben met het feit (dat is ongeveer het enige aanknopingspunt dat ik zie) dat je auto en je sleutels voorwerpen zijn die je kunt 'hebben' in de bezitsbetekenis. 'Een plekje hebben in het team' is meer 'recht hebben' op iets, 'de weg hebben' bestaat niet eens, en 'een stem hebben' is een soort inherente eigenschap.
We kunnen dit toetsen als we een voorbeeld hebben waarin 'iets hebben' duidelijk dubbelzinnig is tussen een bezitsbetekenis en een andere betekenis van 'hebben.' Bijvoorbeeld 'Piet heeft een groot vermogen.' Dat kan een grote hoeveelheid bezittingen zijn, maar ook een grote capaciteit om iets te doen. Dat grote vermogen kan Piet ook kwijtraken. Welnu, als je dan zegt 'Piet is zijn grote vermogen kwijt,' denk je dan meer aan de eerste of aan de tweede betekenis? (Eerlijk gezegd voel ik nu geen heel groot verschil, dus als het er is, gaat het om een subtiel effect)
Kan de zin 'Mijn vrienden hebben allemaal auto's' ook betekenen dat al mijn vrienden één auto hebben, Piet eentje, Klaas één, Tom één, of dringt het woord 'allemaal', dat naar mijn weten iets als 'iedereen' betekent, een enkelvoud op: 'Mijn vrienden hebben allemaal een auto.' 'Jullie krijgen allemaal auto's' klinkt alsof ik er meer dan één krijg, 'Jullie krijgen allemaal een auto' niet. Máár: bij 'Jullie krijgen allemaal een auto die groen is' zou een familie een auto kunnen krijgen, de keuze voor 'Jullie krijgen allemaal auto's die groen zijn' vind ik al weer logisch. Forceert 'allemaal' dus géén enkelvoud?
Volgens mij is hier bijna alles mogelijk wat je zou kunnen bedenken. Je kunt de ene of de andere betekenis forceren door er bepalingen bij te zetten, zoals:
- Mijn vrienden hebben allemaal verschillende auto's - Mijn vrienden hebben allemaal de beschikking over auto's (dan kan het ook zijn dat er vrienden zijn die samen een auto delen)
'Allemaal' forceert dus niet noodzakelijk een meervoud, want het staat ook een "distributieve" lezing toe, zoals 'ieder.'
Hoi Taalprof, 'Ik heb in Nederland geleerd om te voetballen en (te) tennissen.' Is het hier mogelijk om het woord te samen te trekken? Bij iets als 'te lezen en schrijven' lijkt het logischer, omdat die zaken meer 'verbonden' zijn, naar mijn taalgevoel. 'We gaan naar Hawaï om lekker in het zonnetje te relaxen, (te) zwemmen en (te) volleyballen.' Wat is het verschil? Hartelijk dank
Aha, ik denk dat ik erachter ben. Zonder te is het zeker een collectieve nevenschikking? 'Ik ga naar Hawaï om te zwemmen in de zee en voetballen op het strand' klinkt wel heel gek.
Ik denk dat je inderdaad in ieder geval kunt stellen dat twee keer 'te' ook twee onafhankelijke activiteiten suggereert. Door de tweede keer 'te' weg te laten creëer je een nevenschikking binnen het bereik van die eerste 'te,' en suggereer je aldus dat de twee activiteiten iets met elkaar te maken hebben. Dat kan zijn omdat ze tegelijk verricht worden, op elkaar volgen, in eenzelfde opleiding zitten, etc.
A Als iemand waagt op te staan, vermoord ik die. B Als iemand waagt op te staan, vermoord ik hem. C Als iemand mij beledigt, sla ik die. D Als iemand mij beledigt, sla ik hem. E Vind je iemand stom, dan moet je die een rare vraag stellen. E. Vind je iemand stom, dan moet je hem een rare vraag stellen.
Wat is het verschil bij het gebruik van het aanwijzend vnw of het persoonlijk vnw? Hem lijkt mij steeds net iets beter op de een of andere manier, maar vooral bij A denk ik, dat kan ook, terwijl ik toch weinig verschil zie met C...
Een opzichtig verschil is natuurlijk dat het aanwijzend voornaamwoord niet differentieert naar mannelijk of vrouwelijk geslacht.
Je geeft trouwens alleen maar voorbeelden van wat in de semantische literatuur 'ezelzinnen' heet. Dat is een constructie genoemd naar de oorspronkelijke voorbeeldzin 'Als Pedro een ezel heeft slaat hij hem.' De kenmerken zijn: het antecedent van het voornaamwoord zit in een voorwaardelijke bijzin, en bevat zelf een zogeheten 'existentiële quantor' ('een,' 'iemand,' maar niet 'de' of 'alle'). In deze constructie is ook het voornaamwoord 'diegene' voor het eerst waargenomen in een niet-bepalingaankondigend gebruik. Ik denk dus dat mensen in deze zinnen ook 'diegene' kunnen gebruiken. Ik vind het zelf wat vreemd (het is een recente ontwikkeling), maar ik weet dat het bestaat.
Ik denk dat het gewone voornaamwoord in deze constructie het oudst is, en dat daarna 'diegene' is gebruikt, mogelijk als geslachtsneutraal woord. Het zou kunnen dat jouw zinnen de volgende stap in die ontwikkeling zijn: in plaats van het omslachtige 'diegene' het eenvoudiger 'die.'
Soms snap ik niet helemaal wanneer ik het woordje 'om' weg kan laten en wanneer niet.
Bij deze zin kun je om volgens mij niet toevoegen: "Er is niks leuker dan te wachten op iemand." "Er is niks leuker dan om te wachten op iemand" lijkt me niet juist. Maar hier lijkt het toevoegen van om juist wel weer juist: "Er is niks leuker dan om een brief te schrijven." "Er is niks leuker dan een brief te schrijven" lijkt me daarnaast ook grammaticaal. Wat is uw visie op deze kwestie?
In mijn taalgevoel zijn beide varianten met 'om' vreemd. De gangbare opvatting is dat 'om' (los van de plaatsen waar het verplicht is) vooral het doel benadrukt. Misschien dat 'een brief schrijven' net iets doelgerichter is dan 'wachten,' al voel ik dat zelf niet zo.
Taalprof! De gele bloemen, de open vragen... gele en open zijn hier adjectieven, juist? Naar mijn idee kun je van gele wel een zelfstandig adjectief maken, maar van open niet. 'De groene bloemen en de gele.' 'De gesloten vragen en de open.' Waarom is gele wat dit betreft anders dan open?
Ik deel je taalgevoel niet helemaal, want in mijn beleving is 'De gesloten vragen en de open' ook prima. Ik vermoed echter dat wat jij hier voelt een lichte aarzeling is, omdat het woord 'open' geen zichtbare verbuiging heeft. Je hebt misschien de neiging om de zelfstandige vorm aan te vullen tot 'de opene' of iets dergelijks. Klopt dat?
Ik ben het wel met je eens dat het zelfstandige gebruik van open beperkt is tot die duidelijke gevallen van samentrekking ('de gesloten vragen en de open [vragen]'). Ik zou ook niet zo snel zeggen als het om persoonlijkheden gaat: 'De open moeten aan deze kant gaan staan en de gesloten aan de andere kant.'
Hoewel ik denk dat die 'onzichtbare' verbuiging een factor is, zit er ook iets idiomatisch in: welke adjectieven zelfstandig kunnen voorkomen en welke niet kan ook per woord verschillen.
Op school hebben wij gediscussieerd over op en in, op het gemeentehuis of in het gemeentehuis. Is datzelfde aan de hand bij bij en in? "Zeg tegen papa dat ik bij/in de bioscoop ben, zeg tegen mama dat ik in/bij de bibliotheek ben." Gebruik je in voor het gebouw, maar bij voor de instantie/het bedrijf? "Ik ben op dit moment bij de bibliotheek" kan natuurlijk betekenen dat je vlak bij de bieb bent, maar kan het ook betekenen dat je voor het bureau van de bibliothecaresse staat? Ik denk het wel, wat vindt u?
Ha, altijd goed om na te denken en te discussiëren over de taal. Je moet bij taaldiscussies altijd drie vragen stellen: 'Wat vind ik er zelf van?' Dat is de vraag naar je eigen taalgevoel. Als je dat in de klas doet, zul je zien dat jullie allemaal een eigen taalgevoel hebben. De tweede vraag is: wat vindt de wereld ervan? Dat is de vraag naar de taalwerkelijkheid. Doordat allerlei mensen met allerlei taalgevoelens taal produceren, bestaat de taalwerkelijkheid uit allerlei verschillende taaluitingen. Maar wat komt het meeste voor? Wat is ouderwets en wat is modern? Daar kun je onderzoek naar doen door bijvoorbeeld in kranten, boeken of op het internet te kijken. Zo heb je op internet bijvoorbeeld een heel grote verzameling van historische kranten (www.delpher.nl). Daar kun je in kijken wat gebruikelijk is of was. De derde vraag is: 'Wat vindt de Taalunie ervan?' De Taalunie is de officiële instantie die de taalnorm bepaalt. Dit is dus de vraag naar de taalnorm.
Jouw vraag gaat over de betekenis van voorzetsels die een plaatsbetekenis hebben, en of een andere keuze van voorzetsels ook een andere betekenis heeft. Deze discussie komt vooral voor bij straatnamen: woon je 'in de Langstraat,' 'op de Langstraat' of 'aan de Langstraat'? Als je daarover nadenkt dat kom je er waarschijnlijk op dat je bij verschillende straten een verschillende voorkeur hebt (dat is je taalgevoel), en dat er lokale en regionale voorkeuren bestaan (dat is de taalwerkelijkheid).
Hier kun je aan zien dat voorzetsels van plaats gemakkelijk verwisseld kunnen worden, omdat hun basisbetekenissen dicht bij elkaar liggen. De basisbetekenis van 'op' is 'boven op,' bij 'in' is het 'binnen in,' en bij 'bij' is het 'in de nabijheid van,' maar vanuit die betekenis kan het ook een verbondenheid uitdrukken ('ik ben bij die voetbalclub').
Ik denk dat de taalnorm het toetstaat dat je de voorzetsels soms verwisselt, dat de taalwerkelijkheid dat mensen dat vaker doen zonder al te veel betekenisverschil, en als je er met je taalgevoel over nadenkt voel je waarschijnlijk een heel subtiel betekenisverschil, waarbij 'ik ben bij de bioscoop' ofwel betekent dat je in de nabijheid van de bioscoop bent, ofwel dat je jezelf al hebt verbonden aan de bioscoop (je staat al in de rij, je hebt al betaald, je zit al in de zaal).
Ik lees op Taaladvies dat welk niet geaccepteerd wordt als zelfstandig vraagwoord. Echter, stel dat ik op een ouderbijeenkomst aan een andere moeder vraag, terwijl de kinderen erbij zijn: 'Ik vroeg mij af welk uw kind was', dan is welk toch niet zelfstandig gebruikt, omdat het duidelijk is dat we het over kinderen hebben? ('Ik vroeg me af welk kind van u was' is natuurlijk gebruikelijker, maar kan variant één ook? Is hij grammaticaal?)
Volgens Taaladvies hangt het inderdaad van de context af (zie de tekst bij voorbeeld 6 en 7). Als eerder in het gesprek duidelijk is dat het over kinderen gaat, zou het dus kunnen. Dus bv. iets als 'Ik heb hier een aantal kinderen, ik vroeg me af welk het uwe is.'
Verder zegt Taaladvies dat het volgens de officiële taalnorm zonder die context 'geen standaardtaal' is. Dat betekent meestal dat het wel voorkomt, maar door sommigen wordt afgekeurd. Het advies is dan doorgaans: vermijden.
Het lijkt mij een moeilijk te handhaven criterium, omdat je natuurlijk altijd kunt aanvoeren dat het woord 'kinderen' in de context impliciet beschikbaar is. Volgens mij kun je het dus volgens de officiële norm bijna altijd goedpraten.
Aha, ik snap het. Mijn eerste vraag heeft me echter iets anders doen afvragen. Als we nu dezelfde situatie nemen, maar dan met honden. Is het dan ook grammaticaal om te vragen: 'Wat is die van u?' of 'Wat is uw hond?' Of dringt welke zich hier op? Voor een aantal geparkeerde auto's: 'Wat is uw auto?', 'Welke auto is van u?' In een gang met allemaal kamers: 'Wat is uw kamer?' 'Welke kamer is van u?' Misschien is dit een simpele vraag voor een Nederlander, maar ik ben in Zwitserland opgegroeid.
In mijn taalgevoel is 'Wat is uw hond?' beter dan 'Wat is die van u?' Daar zou ik dan eerder 'Welke is die van u?' gebruiken.
Ik denk dat het gebruik van 'wat' hier aansluit bij de mogelijkheid om te zeggen 'Dat is uw hond' en 'Dat is die van u' (die laatste vind ik beter dan 'Wat is die van u?' en maar een klein beetje minder dan 'Dat is uw hond').
In de Nederlandse grammatica wordt bij het zinsontleden onderscheid gemaakt tussen het werkwoordelijk en het naamwoordelijk gezegde.
BeantwoordenVerwijderenIs dat een zodanig relevante onderscheiding, dat dat een aparte grammaticale behandeling nodig heeft?
Het onderscheiden tussen letterlijke en figuurlijke betekenis is veel relevanter, maar dat wordt aan het bevattingsvermogen van de lezer overgelaten
Bovendien, in een uitdrukking als:'Loop naar de pomp", kan je toch niet serieus beweren, dat het om een doe werkwoord gaat ter onderscheiding van zijns werkwoorden?
@Anonymous: Het verschil tussen 'zijn' en 'doen' is een basaal onderscheid in de taal, waar in verschillende talen verschillende vormverschillen mee samenhangen. Zo heb je talen waar in zinnen met een naamwoordelijk gezegde niet eens een werkwoord staat, en in andere talen (zoals het Spaans) heeft het koppelwerkwoord 'zijn' een andere vorm dan het zelfstandige werkwoord.
VerwijderenHet verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik hangt juist vrij zelden samen met vormverschillen. Dat zijn bijna altijd taalvormen die zich gedragen als normale vormen, die alleen in het gebruik een andere betekenis hebben.
Ik krijg een beetje de indruk dat jij met het woord "relevantie" vooral doelt op de waarde van een eigenschap voor het taalgebruik. Dat is natuurlijk een legitieme maat, en ik geef grif toe dat de zinsontleding weinig directe relevantie voor het taalgebruik oplevert. Waar het bij de zinsontleding om gaat is dat die je een begrippenapparaat levert waarmee je kunt praten over taal. Dat is ook nodig als het gaat om een correcte taalvorm (dat wil zeggen, een taalvorm die overeenkomt met de norm). Je kunt bijvoorbeeld niet goed aan iemand uitleggen dat 'hun hebben' niet goed is als je daarbij de term "onderwerp" niet mag gebruiken.
Maar nou praat ik alleen nog maar met jou mee over een mogelijk "praktisch nut" van de zinsontleding. Ik vind ook dat de taal een belangrijk cultureel erfgoed is, dat op zichzelf de moeite waard is. Ik vind dat iedereen die zich tot deze cultuur rekent ook op de hoogte zou moeten zijn van de basale eigenschappen van die taal. Net zoals je van mensen mag verwachten dat ze iets weten van Rembrandt, Van Gogh (behalve dat het schilders waren), en dat ze Vermeer niet alleen kennen als keeper van Ajax.
Dat het in de taal allemaal gaat om predicatie (dat is het overkoepelende woord voor de zijn- en doenbetekenis), dat is een basaal inzicht waar elk vormverschil in de taal op gebaseerd is. Daar moet het echt over gaan in de grammaticalessen. En hoe kun je dat beter duidelijk maken dan met het concrete 'zijn' en 'doen'? Het alternatief is dat je het constant hebt over "zegt iets van" (wat geen leerling begrijpt).
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenOnlangs probeerde ik een zin te ontleden waar ik een beetje over twijfel. Het gaat om de zin: 'Vanaf volgende week kunt u geen afspraak meer maken'.
Wat is hierin het lijdend voorwerp? Is dat 'geen afspraak meer' of 'geen afspraak' of alleen 'afspraak'?
In de E-ANS trof ik al een van de dingen aan waar ik een beetje over struikelde, namelijk: vooropplaatsing is in zijn huidige vorm uitgesloten;
'Geen afpsraak meer kunt u vanaf volgende week maken.' (uitgesloten)
'Een afspraak kunt u vanaf volgende week niet meer maken.' (correct) Niet meer is hier één aparte bijwoordelijke bepaling, zou ik denken?
Wat houdt dit in voor de ontleding en op basis van welke argumenten?
Ik zou niet meteen zo zeker zeggen dat 'niet meer' één bijwoordelijke bepaling is, want daar zijn net zo min doorslaggevende argumenten voor als voor 'geen afspraak meer' als één woordgroep. Ook 'niet meer' kun je niet voorop plaatsen. Dus 'niet' en 'meer' lijken in ieder geval aparte bepalingen. Er is natuurlijk wel een afhankelijkheid, in die zin dat 'meer' alleen maar kan als ergens in de zin een ontkenning staat. Dat kan ook een ontkenning in het onderwerp zijn ('Niemand kan meer een afspraak maken') of in een andere bijwoordelijke bepaling ('Nergens kun je meer een afspraak maken'). In sommige gevallen heb je argumenten om de twee in een woordgroep te benoemen ('Niemand meer kan een afspraak maken' of 'Nergens meer kun je een afspraak maken'), maar zoals de eerste voorbeelden laten zien heb je in elk geval woordvolgordes waar dat niet kan.
VerwijderenWat er aan de hand is, is eigenlijk wel duidelijk: de aparte bijwoordelijke bepaling 'niet' is opgenomen in het lijdend voorwerp 'een afspraak.' De traditionele zinsontleding heeft hier eigenlijk geen aparte ontleding voor. Het ligt voor de hand om eenvoudigweg 'geen afspraak,' met de geïncorporeerde ontkenning, als lijdend voorwerp te zien, en te accepteren dat 'meer' een losse bijwoordelijke bepaling is die afhankelijk is van die verborgen ontkenning. Maar je zou ook kunnen argumenteren dat je desondanks de ontkenning los van het lijdend voorwerp je benoemen. Dan zou je moeten zeggen dat 'een afspraak' lijdend voorwerp is en 'niet' bijwoordelijk. Maar beide zinsdelen staan niet letterlijk in de zin.
Geachte taalprof,
BeantwoordenVerwijderen"Een ambitieus politicus" (Invuloefening op CambiumNed > Oefeningen > Overige Oefeningen > 3.)
Kan ook "een ambitieuze politicus"?
Met vriendelijke groet,
Eva Allochtoon
Pardon, geen correcte bron!
BeantwoordenVerwijderen"Een ambitieus politicus" (Invuloefening op CambiumNed > Oefeningen > Overige oefeningen > 33.Bijvoeglijke naamwoorden > 3.)
Kan ook "een ambitieuze politicus"?
Met vriendelijke groet,
Eva Allochtoon
Volgens de Algemene Nederlanse Spraakkunst wel: alleen suggereer je dan niet meer dat zo iemand ambitieus is in zijn politieke beroep maar meer in het algemeen.
VerwijderenHallo Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenDe zin "Ik ben de enige man die Piet een aap vindt" kan op 2 manieren worden uitgelegd. Ofwel ik vind Piet een aap, ofwel Piet vindt mij een aap.
Mijn vraag: Is de zin "Ik ben de enige man die Piet een aap vind" acceptabel als ik dat misverstand wil uitsluiten?
Met vriendelijke groet,
Jos
Zie het antwoord op je ps. Een andere mogelijkheid tot disambiguering is: Ik ben de enige die vindt dat Piet een aap is.
Verwijderenp.s.: Ik weet dat de versie met 'vind' eigenlijk 'niet goed' is, maar ik zie erg veel taalgebruikers het wél zo gebruiken.
BeantwoordenVerwijderenEn, eerlijk gezegd, vind ik het ook best handig. Zou er wat voor te zeggen zijn?
Hoewel "ik ben de enige die hard fiets" dan wel een beetje blijft schuren.
Het wordt nog scherper in 'Ik ben de enige die slim genoeg ben.' Volgens mij is dat nog wel erger dan schuren. Ook met een wederkerend voornaamwoord kun je eigenlijk alleen een derde persoon krijgen: ik ben de enige die mij nooit vergis.
VerwijderenJa, dat is dwars door het velletje heen, qua schuren..
VerwijderenIk vind het op zichzelf wel aardig, dat veel gebruikers het met constructies als 'de enige die' etc., wél doen; men voelt kennelijk toch een soort terugkoppeling naar de eerste onderwerpvorm..
Anyway, thanks! o/
Beste taalprof! Ik las ergens (vast in de wachtkamer bij de dokter, want ik kan het niet meer vinden en zit de laatste tijd veel in wachtkamers bij dokters) de zinsnede "Het is zichzelf die ze daarmee in de vingers snijden." Dat vond ik erg vreemd, maar ik kan niet beredeneren wat er precies mee aan de hand is. "Zichzelf snijden ze daarmee in de vingers" lijkt me iets (maar niet veel) beter als je de nadruk op "zichzelf" wilt leggen.
BeantwoordenVerwijderenVolgens Onze Taal zou het moeten zijn "Ze zijn het zelf die ze daarmee in de vingers snijden", maar dat lijkt toch een beetje alsof er toch stiekem iemand anders in de vingers wordt gesneden.
Ik dacht eerst dat het komt doordat "zichzelf" eigenlijk enkelvoud is, maar met "ze snijden zichzelf daarmee in de vingers" is natuurlijk niets mis. En "het zijn zichzelf..." kan al helemaal niet.
Oe, ingewikkeld voorbeeld! Volgens de theorie van de wederkerende voornaamwoorden moet het antecedent (waar het voornaamwoord naar verwijst) altijd in dezelfde zin zitten, en wel in dezelfde hoofdzin of bijzin. Het voornaamwoord mag niet eens in een ingebedde bijzin zitten. In een zin als 'Zij vertelden dat iemand zichzelf in de vingers sneed' kan 'zichzelf' alleen maar op 'iemand' terugslaan. En een zin als 'Zij vertelden dat er naar zichzelf gekeken wordt' is al helemaal gek, omdat een duidelijke verwijzing van 'zichzelf' ontbreekt.
VerwijderenJe hebt wel zinnen als 'Zichzélf zei ik dat ze in de vingers gesneden hadden' (met een flinke nadruk op 'zelf'), maar de theorie is dan dat de verwijzing verloopt via de plaats waar 'zichzelf' thuishoort (achter 'ze'), omdat 'zichzelf' zou zijn verplaatst naar de eerste plaats van de zin, waar het zelf geen functie heeft.
Dit lijkt een ander geval. Het betreft hier een zogeheten 'gekloofde zin,' waarin het zinsdeel dat nadruk heeft gekregen als naamwoordelijk gezegde fungeert, en de zin zelf in een bijzin staat. Volgens mij heb je ook een variant met voegwoord 'dat,' als in 'Het is zichzelf dat ze daarmee in de vingers snijden.' Die vind ik persoonlijk vaak wel beter klinken.
Dit soort gevallen komt weinig voor, maar er zijn wel voorbeelden: 'Het is vooral zichzelf dat hij beschermde,' 'Het is vooral zichzelf die hij onvergetelijk maakt,' 'Het is zichzelf die ze zoekt in de beelden.' Ze zijn iets frequenter met een voorzetsel: 'Het is voor zichzelf dat ze dit doen,' 'Het is uit zichzelf dat ze dit doen.' In die gevallen heb je altijd het voegwoord 'dat.' Ik vermoed dus dat dit de eigenlijke constructie is, en dat de variant met 'die' daarvan afgeleid is.
Ik kan hier wel over speculeren, maar dan wordt het heel erg theoretisch. Ik denk dat er het volgende aan de hand is: de gekloofde zin is van het type 'het is xxx [dat ... (xxx) ...]' Met andere woorden, je hebt een bijzin waar xxx in weggelaten is, en dat zinsdeel wordt in de gekloofde zin als naamwoordelijk deel van het gezegde neergezet. De taalkundige vraag is nu: is dat naamwoordelijk deel xxx nu het in de bijzin weggelaten zinsdeel zelf, of is het iets anders? Het antwoord zou kunnen zijn: het is niet het zinsdeel zelf, want dan zou xxx twee functies hebben (naamwoordelijk deel, en de functie die het in de bijzin heeft). Het gaat dus niet om een verplaatsing van het zinsdeel xxx uit de bijzin naar de hoofdzin. Wat is er dan wel aan de hand?
Het zou kunnen dat de relatie tussen xxx en het weggelaten zinsdeel xxx in de bijzin een zogeheten "sloppy reference" is, een "slordige verwijzing." Simpel gezegd: het zinsdeel xxx is alleen maar een letterlijke weergave van wat er in de bijzin moet staan, als het ware tussen aanhalingstekens: 'Het is "voor zichzelf" dat ze dat (...) deden.' En de betekenis is dan: 'Vul op de puntjes "voor zichzelf" in.'
Een aanwijzing hiervoor is de (toegegeven: marginale) mogelijkheid om voornaamwoorden in de "verkeerde" naamval in deze constructie te gebruiken: is het 'Het is wij die dit gedaan hebben' of 'Het is ons die dit gedaan hebben'? Allebei slecht, dat is waar, maar 'wij' lijkt toch duidelijk beter dan 'ons.' Terwijl het naamwoordelijk deel eigenlijk 'ons' zou moeten zijn. Dat kun je alleen verklaren als je het leest als 'Het is "wij" die dit gedaan hebben.'
Zoals ik al zei: dit is allemaal erg speculatief, en iedere taalkundige kan dit met gemak aan flarden schieten, maar een pasklare theoretische oplossing ken ik eerlijk gezegd niet.
Hoi Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIk worstel met de volgende bijzin: [...] dat er fundamentele punten zijn aan te wijzen.
Wat is hier de functie van 'aan te wijzen'? Ik zou zeggen dat 'zijn aan te wijzen' het werkwoordelijk gezegde is maar in de opdracht wordt naar de functie van het specifieke stukje 'aan te wijzen' gevraagd.
Alvast bedankt voor uw antwoord!
Als je 'zijn aan te wijzen' een werkwoordelijk gezegde zou noemen, wat voor een hulpwerkwoord is 'zijn' dan? De enige mogelijkheid lijkt hulpwerkwoord van tijd, maar dan zou het voltooide tijd moeten zijn, en die betekenis zit er niet in: als je een tijd als 'zaterdag' erbij zet, kan dat alleen maar een zaterdag in de toekomst zijn.
VerwijderenJe analyse zit dus met een probleem. Wat zou volgens jou een alternatief zijn, en wat is daarbij het probleem?
Geachte Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenEen vraag over het gebruik van ovt en vtt. Waarom zeggen we 'Toen ik klein was, ben ik vaak in Artis geweest', terwijl we normaal gesproken twee ovt's gebruiken in een toen-zin ('Toen ik klein was, kwam ik vaak in Artis', 'Toen we naar Zwitserland reden, regende het').
Mvg,
Annejet
De hoofdzin bepaalt denk ik de keuze van de tijd. Wil je inzoomen op de gebeurtenissen uit het verleden, dan kies je voor de ovt, en wil je de nadruk leggen op het resultaat dan kies je de vtt. Je kunt het zien aan het feit dat je in het tweede geval een specifiek aantal achteraf kunt toevoegen. Je kunt wel zeggen 'Ik ben tien keer in Artis geweest,' maar minder goed 'Ik kwam tien keer in Artis.'
VerwijderenDe tijd van de bijzin wil je het liefst harmoniseren met de hoofdzin, maar in het geval van de vtt levert dat iets geks op: 'Toen ik klein ben geweest...' Blijkbaar vereist het voegwoord 'toen' een ovt, want geen enkele tijd lijkt hier te passen: 'Toen ik klein was geweest, toen ik klein ben,' dat is allemaal niet mogelijk. Daarom is de enige mogelijkheid bij de bijzin een ovt. Maar in de hoofdzin heb je de keuze.
"Ik loop stage bij een school."
BeantwoordenVerwijderenIs stage lijdend voorwerp of hoort dit bij het werkwoord lopen?
Beide ontledingen zijn te verdedigen. Als je varianten goedkeurt als 'Er worden op deze school verschillende stages gelopen' (waarin duidelijk een lijdende vorm is toegepast met 'stages' als meervoudig onderwerp), dan heb je een sterk punt om 'stage' lijdend voorwerp te noemen. Echter, als je die zin niet zo goed vindt, en je voert aan dat het aantal andere invullingen voor 'stage' vrij beperkt is ('ko-schappen lopen, spitsroeden lopen') dan heb je een argument om te zeggen dat het hier een werkwoordelijke uitdrukking betreft.
VerwijderenOok de mogelijkheid om het woord 'stage' nader te bepalen vormt een argument: vind je zinnen als 'Ik heb een leuke stage gelopen' goed, dan zou je 'een leuke stage' wel een lijdend voorwerp moeten noemen. Anderzijds kun je aanvoeren dat in jouw voorbeeld juist het lidwoord achterwege blijft, en dus ook elke nadere bepaling.
Ten slotte is ook de plaatsing in een werkwoordelijke groep een punt. In een zin als 'Ik zou best hebben willen stage lopen op die school' heb je geen mogelijkheid om 'stage' een lijdend voorwerp te noemen, want op die plaats staan geen lijdende voorwerpen. Vind je die zin OK, dan kun je pleiten voor een samengesteld werkwoord 'stagelopen.' Dat is nog wel een stapje verder dan een werkwoordelijke uitdrukking, maar het is duidelijk dat de combinatie zich ergens in dat veld, tussen lijdend voorwerp, werkwoordelijke uitdrukking, en samengesteld werkwoord bevindt.
Beste taalprof,
BeantwoordenVerwijderenOp mijn pakje erwtensoep staat: "Voeg, zodra de soep kookt, een, in stukjes gesneden, rookworst toe [..]". Mijn taalgevoel zegt dat het helemaal niet nodig is om ‘in stukjes gesneden’ hier tussen komma’s te zetten, maar ik kan het niet echt onderbouwen. Wat zijn argumenten om het wel of niet te doen?
Groetjes
Met komma's (maar ook met haakjes -of streepjes) kun je een bepaling "uitbreidender" maken, tot het zelfs het karakter van een tussenwerpsel krijgt. Uitbreidende bepalingen zijn eigenlijk altijd wel een beetje overbodig.
VerwijderenIn dit voorbeeld lijken de komma's uit te drukken dat het vanzelfsprekend is dat je geen hele rookworst in de soep dondert, maar voor mij hadden ze beter weg kunnen blijven.
Dag Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenOver "ik heb nul ervaring". Mijn taalgevoel vindt dit fout, maar niet heel erg. En het klinkt sterker dan "ik heb geen ervaring".
Ervaring is niet telbaar. Nu twijfel ik of ik "nul" een hoofdtelwoord of onbepaald telwoord zou noemen, want ik voel argumenten voor allebei, maar geen echt overtuigende...
Hoe zou u dit aanpakken?
@Anoniem: Hmm, ik zou allereerst twijfelen of ik dit überhaupt wel een telwoord zou noemen. Immers, je hebt geen variant als 'Wat ervaring betreft heb ik er nul.' Ik zou eerder denken dat je met 'nul' hier een niet-telbare hoeveelheid aangeeft. Dan zou ook 'onbepaald voornaamwoord' te overwegen zijn.
VerwijderenHet hangt een beetje van je context af hoe zwaar de argumenten zijn. Werk je in de context van een methode die ook niet-telbare hoeveelheidsaanduidingen als telwoord beschouwt, dan kun je voor telwoord kiezen. Dan is het in elk geval hoofdtelwoord. Het verschil tussen bepaald en onbepaald zou ik laten afhangen van de vraag of je het ook met het cijfer 0 zou kunnen omschrijven. Ik denk dat je dat hier niet zou doen. Dan zou ik het hoe dan ook op onbepaald houden.
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIn vragenlijsten staat wel eens: 'Hoogst behaalde diploma'. Wordt de buigings-e hier gebruikt, omdat het zelfstandig naamwoord impliciet wordt bepaald door de voorafgaande superlatief? Er is immers niet 'een hoogst behaald diploma', maar altijd 'het hoogst behaalde diploma'.
Ik denk dat het bijvoeglijk naamwoord 'behaalde' alleen al zich enigszins verzet tegen een onbepaald lidwoord. 'Een behaald diploma' is minder gewoon dan 'Het behaalde diploma.' Misschien omdat het behalen zelf het diploma al introduceert, hetgeen een onbepaald lidwoord dubbelop zou maken. Er zijn wel gevallen denkbaar als 'Er lagen alleen maar behaalde diploma's op tafel,' maar die hebben iets uitzonderlijks.
VerwijderenAls er staat 'Hoogst behaalde diploma' dan lees ik dat als een afkorting van 'Het hoogst behaalde diploma,' of 'Uw hoogst behaalde diploma,' dus als een bepaalde woordgroep. Vandaar de verbuiging van 'behaalde.'
Ter overdenking: met een onbepaald lidwoord klingt het in sommige contexten wel prima, bijvoorbeeld "een reeds behaald diploma" of "een eenmaal behaald diploma" of "Behaalde diploma's kunnen aan de administratie worden doorgegeven", "Reeds behaalde diploma's komen niet voor beloning in aanmerking" enz.
BeantwoordenVerwijderenJa dat is waar. Naar mijn idee moet er wel zoiets als 'reeds' bij. Jouw voorlaatste voorbeeld kan ik ook wel hebben, maar ik denk er toch iets als 'reeds' bij. Daarbij komt dat ik de indruk heb dat de twee betekenissen van 'behaald' verschillen. Bij 'behaalde diploma's' denk ik aan een eigenschap van die diploma's die ze onderscheidt van 'niet-behaalde diploma's.'
VerwijderenEn dan teken ik toch ook maar even aan dat ik op een formulier een voorkeur zou hebben voor 'Reeds behaald diploma' (zonder buigings-e), naast 'Hoogst behaalde diploma' (met buigings-e). Blijkbaar is de variant met overtreffende trap inderdaad bepaald, en de andere is onbepaald.
Hartstikke bedankt, Taalprof en Henk.
Verwijderen@Taalprof: maar stel dat een bedrijf medewerkers beloont die cursussen volgen op hun vakgebied. Dan zou de personeelschef een mail kunnen versturen met daarin de zin: "Behaalde diploma's kunnen aan de administratie worden doorgegeven." In dat geval kun je "reeds" niet invullen. Je zou wel tussen "kunnen" en "aan" nog "telkens" of zoiets kunnen invullen. In zo'n geval klinkt de zin voor mij ook nog prima.
Verwijderen@Henk: ja, ik deel deze intuïties. En in deze voorbeeldzin heb ik inderdaad minder de neiging om 'behaalde' als een eigenschap te zien. Ik lees het zelfs in een soort voorwaardelijke betekenis: 'Als je diploma's behaald hebt kun je deze aan de administratie doorgeven.'
VerwijderenBlijkbaar zijn er dus contexten waarin het kan. Ik blijf het gevoel houden dat daar dan iets mee is, maar ik kan er niet goed de vinger op leggen. Ik blijf ook zitten met de constatering dat je niet zomaar kunt zeggen 'er lag een behaald diploma op tafel.' Misschien is het de suggestie dat je ook 'niet-behaalde diploma's' kunt hebben, of dat een niet-behaald diploma eigenlijk het ontbreken van een diploma is.
Even een praktisch vraagje: rechts van je blogs zie ik de recente reacties, maar als ik daarop klik, beland ik boven aan de lijst met reacties en moet ik al scrollend de reactie zoeken die ik wil lezen. Nu gaat dat nog wel, maar naarmate er meer reacties op je nieuwe site verschijnen, wordt dat steeds moeilijker. Weet je of dat aan mijn browser (Safari) ligt en of het met andere browsers wel mogelijk is om direct bij de gewenste reactie uit te komen?
VerwijderenHmm, ja ik merkte dat ook. Ik zie nu dat de hele gadget het niet meer doet. Misschien dat iemand met blogger-ervaring een tip heeft? Ik kan geloof ik wel de volgorde van de reacties omkeren, maar dat leest weer onprettig als je een draad wil volgen.
VerwijderenHoi Taalprof!
BeantwoordenVerwijderenKunt u op mijn email reageren? (avpeelde@gmail.com)
1. ng of wg?
Hebben jullie thuis ook een moderne tv?
2. ng of wg?
Voor welke leerlingen lijken deze vragen te moeilijk?
3. ng of wg?
Word jij op een schommel vaak duizelig?
ng = naamwoordelijk gezegde
wg = werkwoordelijk gezegde
Alvast bedankt!
De taalprof krijgt ruzie met de leraren Nederlands als hij het huiswerk van hun leerlingen maakt. En dit ziet er wel heel erg als huiswerk uit. Maar ik ga je helpen zodat je het straks ook op een toets zelf kunt. Misschien kun je om te beginnen dit stukje even lezen. Daar staat in het kort wat een naamwoordelijk gezegde eigenlijk is. Daarna zou je ook nog dit stukje kunnen lezen, en als je alles over koppelwerkwoorden wilt weten ook nog dit stukje.
VerwijderenAls je dan echt alles wilt weten, lees dan het volgende stukje waarin alles over het naamwoordelijk gezegde staat. Voor jouw opgaven kun je zelfs de moeilijkste delen van het laatste stukje overslaan.
Als je het niet snapt, vraag dan gerust om uitleg. Want de taalprof kan dan wel niet je huiswerk voor je maken, hij kan je wel uitleggen hoe je het zelf kunt doen.
Hoi taalprof! Werkwoorden benoemen snap ik nog steeds niet - het is eigenlijk niet huiswerk.. ik woon in het buitenland (mijn moeder is Engels en mijn vader Nederlands) en ik volg een online cursus Nederlands bij Juffrouw Blom. Dit waren een paar oefenvragen die ik niet snapte!
VerwijderenDit is wat ik denk- is het goed?
Hebben jullie thuis ook een moderne tv? wg
Voor welke leerlingen lijken deze vragen te moeilijk? ng
Word jij op een schommel vaak duizelig? wg
Edith is niet altijd eerlijk geweest. (benoem is)
kww
Onze nieuwe coach wordt door iedereen aardig gevonden. (benoem wordt)
kww
Sommige leerlingen zijn nooit absent geweest. (benoem geweest)
hww
Vorig jaar zijn wij tweede geworden. (benoem zijn)
hww
Wij zijn gelukkig op tijd gekomen. (benoem zijn)
kww
Zij zijn opnieuw kampioen geworden. (benoem geworden)
kww
Je maakt een paar foutjes. Die kun je voorkomen als je het volgende doet: bij het benoemen van werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde moet je naar de betekenis van de hele zin kijken, en je afvragen: gaat het hier om een zijn-betekenis of een doen-betekenis? Soms is het een beetje van allebei, maar die gevallen staan beschreven in mijn stukje alles over het naamwoordelijk gezegde.
VerwijderenAls je werkwoorden wilt benoemen, moet je eerst de werkwoorden in groepjes bij elkaar zoeken. Als werkwoorden in groepjes bij elkaar horen, is er altijd maar één zelfstandig werkwoord of koppelwerkwoord. De andere zijn hulpwerkwoorden, die maar een klein beetje betekenis toevoegen. Bijvoorbeeld: als er staat 'Dat boek zou veel worden gelezen,' dan gaat het in het algemeen om een doen-betekenis: lezen, dat doe je. De werkwoorden zijn 'zou worden gelezen.' Daarvan zijn 'zou' en 'worden' hulpwerkwoorden, en 'lezen' is het zelfstandige werkwoord. Ander voorbeeld, maar nu doe ik het omgekeerd: in de zin 'ik ben wel eens plotseling duizelig geworden' gaat het om het werkwoordgroepje 'ben geworden.' Daarvan is 'ben' het hulpwerkwoord, want de zin is simpelweg de voltooide tijd van 'ik word wel eens plotseling duizelig.' Deze zin is een naamwoordelijk gezegde, want het is eigenlijk de betekenis 'ik ben wel eens plotseling duizelig,' met de nadruk op het begin daarvan: het betekenis tussen 'ik' en 'duizelig' is een zijn-betekenis, want duizelig, dat ben je, en niet duizelig, dat doe je. 'Geworden' is in die zin dan ook het koppelwerkwoord
Ik zei: je maakt een paar foutjes. Om precies te zijn: vijf, en ik denk dat ik in alle gevallen snap waarom je ze maakt. Je kijkt niet altijd naar alle werkwoorden in de zin, en je ziet soms over het hoofd dat een zijn-betekenis soms met een klein beetje doen-betekenis kan worden aangevuld, zonder dat het meteen helemaal een doen-betekenis wordt.
VerwijderenHoi Taalprof! Bedankt! Ik heb de opdracht al ingeleverd en ik wou weten wat ik allemaal verkeerd had gedaan (dat is het nadeel van Juffrouw Blom - het is nagekeken door een computer en je kan geen vragen stellen). Ik weet nu wel dat 'Word jij op een schommel vaak duizelig' een naamwoordelijk gezegde heeft (je bent duizelig, het is iets dat je bent, niet doet) maar de anderen snap ik niet echt - 'hebben' in 'Hebben jullie thuis ook een moderne tv' is toch iets dat je doet, niet iets dat je bent? En is 'lijken' in 'Sommige opgaven lijken ondanks de goede uitleg lastig' iets dat de opgaven (het onderwerp) is of iets dat het doet?
VerwijderenSorry voor al de vragen! Ik zie dus een of twee fouten in het eerste gedeelte, en met de werkwoorden benoemen moeten er dus drie of vier fouten staan - die kan ik ook niet vinden. De koppelwerkwoorden moeten toch een van de negen zijn?
Ook excuses voor mijn Nederlands - het is niet mijn eerste taal maar ik probeer er steeds meer van te leren :)
VerwijderenZoals je nu denkt, over 'zijn' en 'doen,' dat is de goede manier. Dat is precies waar het om gaat. Je zit dan ook helemaal goed met je gedachte over 'hebben.' Als je computerjuf beweert dat dit naamwoordelijk is, heeft ze haar chips niet goed op een rijtje. 'Lijken' is (met 'blijken' en 'schijnen' een apart geval -geen uitzondering!- die hier in een aparte paragraaf besproken wordt.
VerwijderenEn wat de werkwoorden betreft: kijk goed naar de groepjes werkwoorden, en bedenk welk het hoofdwerkwoord is. In een groepje waarvan één werkwoord een voltooid deelwoord is, is dat vrijwel altijd het hoofdwerkwoord (want het wordt blijkbaar bepaald door een ander werkwoord). Hoeveel fouten zegt je computerjuf dat je hebt?
Hoi Taalprof! Dus 'lijken' is een zijn-werkwoord (een naamwoordelijk gezegde, dus - ook als 'blijven')
VerwijderenDe groepjes werkwoorden zijn:
is geweest ('is' is kww)
wordt gevonden ('wordt' is kww)
zijn geweest ('geweest' is hww)
zijn geworden ('zijn' is hww)
zijn gekomen ('zijn' is kww)
zijn geworden ('geworden' is kww)
Hoe weet ik welk werkwoord het kww of hww is?
De computerjuf zei dat ik twee fouten had, maar er staat niet welke!
Bedankt voor al de hulp!
'lijken' kan een hulpwerkwoord zijn ('het lijkt te regenen'), maar ook een koppelwerkwoord ('zij lijkt vrolijk'), en zelfs een zelfstandig werkwoord ('zij lijkt op haar moeder').
VerwijderenHulpwerkwoorden zijn werkwoorden waarmee je een klein stukje betekenis aan een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord toevoegt. Bijvoorbeeld: in een zin als 'wij worden ziek' is 'worden' het koppelwerkwoord. Als je daar een voltooide tijd van wilt maken, voeg je het hulpwerkwoord van tijd 'zijn' toe: 'wij zijn ziek geworden.' Nu blijft 'worden' koppelwerkwoord, maar het heeft wel de vorm van een voltooid deelwoord gekregen. Hetzelfde vanuit de zin 'Wij zijn ziek.' In de voltooide tijd wordt dat 'Wij zijn ziek geweest.' Het verwarrende is nu dat je twee keer 'zijn' hebt: een keer het hulpwerkwoord 'zijn' (dat de vorm 'is' heeft) en een keer het (oorspronkelijke) koppelwerkwoord 'zijn' (nu in de vorm 'geweest'). Daar is dus 'is' het hulpwerkwoord en 'geweest' het koppelwerkwoord.
Om te kijken welk van de twee werkwoorden het hulpwerkwoord is moet je dus terugredeneren naar de zin zonder hulpwerkwoorden. Zo kun je zien welk werkwoord toegevoegd is.
In deze reeks tel ik trouwens 4 fouten. Kun je met deze informatie zien welke het zijn?
Hoi Taalprof! Bedankt voor de uitleg!
VerwijderenDe hele zinnen zijn dus:
'Edith is niet altijd eerlijk geweest', dat wordt dan 'Edith was niet altijd eerlijk', dus 'is' is het koppelwerkwoord, toch? Is 'was' van 'is' gekomen of is 'was' van 'geweest' gekomen?
'Onze nieuwe coach wordt door iedereen aardig gevonden' wordt 'Iedereen vind onze nieuwe coach aardig', dus 'gevonden' het kww, toch? Die had ik dus fout! Maar 'gevonden' is niet een van de negen koppelwerkwoorden, dus dat kan niet! Kunt u dat uitleggen?
'Sommige leerlingen zijn nooit absent geweest' wordt 'Sommige leerlingen waren nooit absent', dus 'geweest' is een koppelwerkwoord! Die had ik dus ook fout!
'Vorig jaar zijn wij tweede geworden' wordt 'Vorig jaar waren wij tweede', dus 'geworden' is hier het koppelwerkwoord. Die had ik ook fout - is dat goed?
'We zijn gelukkig op tijd gekomen' wordt 'We waren gelukkig op tijd', dus 'zijn' is het koppelwerkwoord. Of wordt het 'We kwamen gelukkig op tijd'? In dat geval is 'gekomen' het koppelwerkwoord.. toch?
'Zij zijn opnieuw kampioen geworden' wordt 'Zij waren opnieuw kampioen', dus 'geworden' is het koppelwerkwoord. Die weet ik zeker!
Ik geloof dat ik de eerste en laatste al goed had - de laatste zeker maar de eerste denk ik ook! Bedankt voor al de hulp!
In de zin 'Edith is/was niet altijd eerlijk (geweest)' is er hoe dan ook een zijn-betekenis tussen 'Edith' en 'niet eerlijk.' De varianten die je maakt zijn alleen maar andere tijden: verleden tijd ('was') of voltooide tijd ('is geweest'). Bij de voltooide tijd is het hulpwerkwoord 'zijn' toegevoegd om die voltooide tijd te maken: dus 'is' is het hulpwerkwoord. Het oorspronkelijke koppelwerkwoord verandert dan in een voltooid deelwoord, want als je een hulpwerkwoord van tijd bij een gewoon werkwoord plaatst, moet dat gewone werkwoord veranderen in een voltooid deelwoord. 'Geweest' is dus het koppelwerkwoord.
VerwijderenJe herleidt 'Onze nieuwe coach wordt door iedereen aardig gevonden' heel goed tot 'Iedereen vind onze nieuwe coach aardig', en je ziet ook dat 'gevonden' dan het hoofdwerkwoord is. En inderdaad, dat is geen koppelwerkwoord. Dat klopt ook, want in de zin zit wel een zijn-betekenis (tussen 'coach' en 'aardig'), maar er zit ook een doen-betekenis in (tussen 'iedereen' en 'vinden': wat iedereen doet is de coach aardig vinden). Die laatste betekenis zit in het gezegde 'wordt gevonden,' dus het gaat hier om een werkwoordelijk gezegde (weliswaar in de lijdende vorm, maar toch). Als je de beide betekenissen in een gezegde wilt uitdrukken krijg je iets als: 'iedereen vindt dat onze coach aardig is.' Dan is 'vindt' het werkwoordelijke gezegde, en 'aardig is' het naamwoordelijke gezegde.
Je analyse van de zinnen 'Sommige leerlingen zijn nooit absent geweest' en 'Vorig jaar zijn wij tweede geworden,' en ook die van 'Zij zijn opnieuw kampioen geworden' is nu helemaal goed!
De zin 'We zijn gelukkig op tijd gekomen' is inderdaad afgeleid van 'We kwamen gelukkig op tijd.' Ik denk dat je computerjuf hier de bedoeling heeft dat dit een werkwoordelijk gezegde is (met 'komen' als zelfstandig werkwoord), maar jij verwoordt inderdaad de verwarring dat je 'komen' hier ook in een soort zijn-betekenis kunt lezen ('zijn' met begin-betekenis). Zo zou je inderdaad kunnen argumenteren dat 'komen' een soort vervangend koppelwerkwoord is. Immers, als je op tijd komt, dan ben je ook op tijd. Maar ik denk dat je computerjuf dit fout gerekend heeft.
Heel erg bedankt voor alles! Nu snap ik het veel beter :) Nogmaals bedankt voor alle hulp!
VerwijderenDeze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderenBeste taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIk ben momenteel een juridische tekst aan het schrijven, maar ik weet dat er enkele zinnen grammaticaal niet correct zijn. Zou u mij verder kunnen helpen?
1.Het volstaat dat men door zijn eigen (onrechtmatig) gedrag, andermans gedrag of door een zaak schade heeft veroorzaakt, opdat men die schade integraal moet vergoeden (art. 1382 B.W. e.v.)
--> Men gebruikt het woord opdat om een doel uit te drukken. In de bovenstaande zin wil ik een gevolg weergeven. Het woord dat die functie beter zou bekleden is dat “dat” of “zodat”? Of kan ik beter “opdat men” weglaten?.
2. “Immers, het schadeverwekkende kind zal immers zelf meestal niet beschikken over de noodzakelijke financiële middelen, zodat het veel interessanter is om de ouders aan te spreken.”
--> hoe kan ik deze zin verstaanbaarder maken?
3. De producent is niet aansprakelijk wanneer hij bewijst dat het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat het gebrek dat de schade heeft veroorzaakt, niet bestond op het tijdstip waarop hij het product in het verkeer heeft gebracht, dan wel dat het gebrek later is ontstaan.
In het Belgisch gemene aansprakelijkheidsrecht moet de koper bewijzen dat het verborgen gebrek van de verkochte zaak, minstens in de kiem aanwezig was op het ogenblik van de eigendomsoverdracht.
--> Volgens mij is mijn kommagebruik niet helemaal correct, kan u mij ook hier mee helpen?
Alvast bedankt!
VerwijderenDe taalprof is eigenlijk geen taaladviseur. Hij kan wel taal analyseren, maar een goed taaladviseur moet ook kennis hebben van de (in dit geval juridische) context.
In geval 1 denk ik dat je bedoelt te zeggen dat de verplichting om schade te vergoeden alleen al volgt uit het feit dat je die schade hebt veroorzaakt, hetzij door je eigen gedrag, hetzij door andermans gedrag (ik denk dan iemand voor wie je verantwoordelijk bent). Als dat klopt, zou ik de zin omgooien. Je moet schade vergoeden als je die veroorzaakt hebt. Wil je toch de formulering handhaven, en minimaal veranderen, dan kun je overwegen om de tweede helft in een beknopte bijzin te zetten: 'Het volstaat ... om schade te moeten vergoeden'
In zin 2 zou ik in elk geval een keer 'immers' weglaten. Verder vind ik 'interessanter' een vreemd woord in een juridische context. Ik weet niet goed voor wie je deze zin verstaanbaarder wilt maken, maar een eenvoudiger formulering is iets als 'Omdat kinderen ... worden meestal de ouders aangesproken.' (Of: moeten meestal...)
In geval 3 kun je de komma voor 'minstens' beter weglaten. Dan blijft het juridisch taalgebruik, maar het kommagebruik is in elk geval beter.
Beste taalprof
BeantwoordenVerwijderenhoe kan je correct vermelden dat je een bijlage met je e-mail meestuurt?
'Als bijlage' en 'in de bijlage' zijn standaardtaal, nietwaar?.In bijlage lijkt me algemeen gebruikt maar is het wel correct? Of enkel in het Belgisch-Nederlands? Willy Smedts en zijn collega's rekenen enkel 'als bijlage' juist, in 'Correct Taalgebruik' (2006). Zij lijken me echter zéér prescriptief te werk te gaan en op Nederland gericht. Wat vindt u van deze taalkwestie?
'Bijgesloten' wordt ook gebruikt in het e-mailverkeer. Is dit een germanisme van 'beischließen' en/of een contaminatie van bijgevoegd en ingesloten? 'Bijsluiten' staat in de Vandale zonder vermelding van leenvertaling. Mogen we dus 'bijgesloten' gebruiken of zijn er taaladviezen die dit afraden?
Hoe zit het nu eigenlijk met bijgaand en ingesloten als beknopte bijzin? ("Bijgaand treft u de offerte aan.") Taaladvies.net en Onze taal spreken elkaar tegen hierover. Als ik ze goed begrepen heb beweert taaladvies dat het onderwerp van de beknopte bijzin hetzelfde moet zijn als dat van de hoofdzin terwijl Onze Taal zegt dat deze regel helemaal niet bestaat. Het onderwerp van de beknopte bijzin mag ook overeenkomen met het lijdend voorwerp of het indirect object van de hoofdzin. Dit laatste heb ik ook zo begrepen uit de E-ANS. Staat er dan een fout op taaladvies.net?
Alvast bedankt voor uw hulp
Ik moet eerlijk zeggen dat ik over die kwestie 'als bijlage/in de bijlage' niet zo'n duidelijke mening heb. Gaat het erom dat je iets kunt schrijven als: 'Ik stuur dit document als bijlage/in de bijlage mee'? In dat geval denk ik dat Smedts e.a. redeneren dat het document de bijlage is, en dat het dus gaat om een bepaling van gesteldheid. Met de formulering 'in de bijlage' zou je aangeven dat het document zich in een bijlage bevindt, en dat roept de vraag op wat die bijlage dan is.
VerwijderenGrammaticaal lijkt me weinig mis met 'bijgesloten.' Dat hele verhaal van de zogenaamde foutieve beknopte bijzin rammelt hoe dan ook aan alle kanten, en hier is het al helemaal onzin. Waarom zou je wel mogen zeggen 'Lachend troffen wij de jongen aan' (waarbij de jongen lacht) en niet 'Bijgaand treft u de offerte aan' (waarbij de offerte bijgaat)?
Ik heb het hier al eens uitgebreider over gehad, in deze log.
Beste taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIk heb een vraag over het woordje ‘er’. Dit woordje kan veel verschillende functies hebben. Toen wij met de klas dit aan het bespreken waren, kwamen wij op de zin: ‘Er lopen er veel omheen’. Wij kwamen er niet uit welke functie ‘er’ had in deze zin. Zelf dacht ik dat de eerste ‘er’ een voorlopig onderwerp is. Het vervangt namelijk het onderwerp in de zin.
De tweede ‘er’ hoort denk ik bij het woordje ‘veel’. ‘Veel’ zegt iets over de hoeveelheid van ‘er’.
Zou u me kunnen helpen dit wat beter te begrijpen?
Met vriendelijke groet,
Een leerling van klas 3 gymnasium.
'Er' kan inderdaad veel verschillende functies hebben, en tot overmaat van ramp kunnen er ook nog verschillende erren met verschillende functies samenvallen. In een zin als 'Gisteren waren er drie aanwezig' is 'er' zowel plaatsonderwerp ('Gisteren waren er drie deelnemers aanwezig') én het hoort bij 'drie' ('Er waren er gisteren drie aanwezig').
VerwijderenIn jullie zin is het eerste 'er' plaatsonderwerp. De term 'voorlopig onderwerp' is gereserveerd voor het onderwerp dat in plaats van een bijzin staat, zoals in 'Het is goed dat je dat zegt.' Het plaatsonderwerp 'er' staat meestal in plaats van een onbepaald zogeheten getalsonderwerp dat verderop in de zin staat ('Er liep vannacht om twaalf uur bij ons in de kamer een muis'), maar het kan ook zonder ander onderwerp ('Er werd gedanst').
In jullie geval is het eerste 'er' plaatsonderwerp en 'veel' is het getalsonderwerp.
Het tweede 'er' hoort inderdaad bij 'veel.' Het gaat hier om het zogeheten 'kwantitatieve er,' dat in combinatie met een hoofdtelwoord gebruikt wordt ('Ik heb er drie/veel/genoeg'). Maar let op: het hoort óók bij 'omheen' ('eromheen'). Hier zijn dus twee erren samengevallen. Je kunt het zien als je het 'er' dat bij 'omheen' hoort probeert te vervangen door 'daar.' Dan krijg je 'Er lopen er daar veel omheen.' Omdat het kwantitatieve er niet door 'daar' vervangen kan worden (*'Ik heb daar drie' kan niet), krijg je dan 'er daar.'
Eigenlijk luidt jullie zin dus: 'Er lopen er er veel omheen,' maar dat klinkt niet. Wel als je een van die erren weer bij 'omheen' zet: 'Er lopen er veel eromheen.' Maar als die erren naast elkaar staan vallen ze samen.
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIk heb ook een vraag over de functie van het woord ‘er’. Het gaat over de volgende zinnen: Je mag van mij wel een paar kralen hebben. Ik heb er toch genoeg van.
Naar mijn idee wordt ‘er’ in deze zin gecombineerd met een voorzetsel, maar het zou ook goed kunnen dat ‘er’ wordt gecombineerd met een hoeveelheid. Ik weet niet welke functie juist is.
Heeft u antwoord op mijn vraag? Ik ben erg benieuwd naar de functie van ‘er’.
Met vriendelijke groet,
Een andere leerling van klas 3 gymnasium in Eindhoven
Ik denk dat in deze zin ook twee erren samengevallen zijn: het 'er' dat bij 'genoeg' hoort, én het 'er' dat bij 'van' hoort. Ook hier kun je dat zien als je probeert het door 'daar' te vervangen. Dat kan wel bij een 'er' dat bij een voorzetsel hoort (in plaats van 'ervan' kun je altijd ook 'daarvan' zeggen) maar niet bij het kwantitatieve 'er' (in plaats van 'er drie' kun je nooit 'daar drie' zeggen). Probeer je dat hier, dan krijg je: 'Ik heb er daar genoeg van.' Dus de oorspronkelijke zin is eigenlijk 'Ik heb er er genoeg van' (of 'Ik heb er genoeg ervan') en die twee erren vallen samen.
VerwijderenDeze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderenBeste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenVolgens de aankondiging op http://denieuwetaal.nl organiseert Hendrikx Van der Spek op 22 november het congres De nieuwe taal. Hoewel ik begrijp dat het congres in kwestie wordt gehouden op de genoemde datum en dat de organisatie daarvan in volle gang is of misschien al afgerond, loop ik toch altijd even vast op een dergelijke formulering.
Als iemand beweert op een evenement te organiseren verwacht ik dat de organisatie zelf op die dag plaatsvindt en het evenement op een nog niet genoemde datum.
Hoe kan het dat (bijna) iedereen direct begrijpt wat er wordt bedoeld?
Hmm, ik denk dat je die tijdsbepaling op twee manieren kunt lezen. Jij probeert nu de lezing te forceren waarbij de tijdsbepaling slaat op het proces van organiseren ('Ze zijn op 22 november bezig met het organiseren'). Maar ik denk dat je bij dit soort werkwoorden (die een soort afspraak of belofte inhouden) ook een lezing hebt waarbij de tijdsbepaling op het uiteindelijke resultaat slaat. Iets vergelijkbaars heb je bij 'Wij spreken vanmiddag om vier uur af.' Dan zou je ook kunnen zeggen dat die afspraak nu gemaakt wordt, en niet om vier uur. Of 'wij plannen zaterdag een bezoek aan de dierentuin.' Dan kun je ook wel opmerken dat onduidelijk is of het proces van plannen of het geplande bezoek dan zaterdag is. Of: 'Ik beloof jou met Sinterklaas een nieuwe fiets.' Dan reken je er toch op dat je die fiets met Sinterklaas krijgt, nietwaar? Niet dat je met Sinterklaas alleen een briefje krijgt met de belofte erop.
VerwijderenDag Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIk liep pas met mijn broertje door een winkel, en op een bed lag een briefje met "gelieve zich niet op het bed te begeven".
Ik stootte mijn broertje aan, en zei dat dit fout was, omdat er moest staan "gelieve u niet op het bed te begeven". Maar hij was het niet met mij eens, dus hebben we in de winkel de zin proberen te ontleden, het vreemd kijkende winkelpersoneel negerend.
Mijn kritiek op het woordje 'zich' was dat er geen woord was naar terug te verwijzen. ("wij verzoeken u om zich niet op het bed te begeven" is voor mij geen probleem, omdat 'zich' hier naar 'u' terug verwijst.) Mijn broertje vond dat er wel iets was om naar te verwijzen, namelijk een verzwegen object in het woord 'gelieve'.
Tot onze grote schaamte kwamen we hier niet uit, en eigenlijk liepen we al vast op het woordje 'gelieve'.
Natuurlijk is dat een werkwoordsvorm, en 'zich niet op het bed te begeven' is een beknopte bijzin die de lijdend-voorwerp-functie heeft. Maar 'gelieve' lijkt in de aanvoegende wijs te staan, maar dan missen we een onderwerp. Het alternatief is dat 'gelieve' in de gebiedende wijs is, en dan is er een verzwegen onderwerp, maar volgens mij is dat niet sterk genoeg om voor 'zich' gebruikt te worden. ("Ga zich schamen" klopt niet, "Ga u schamen" wel.)
Een andere gedachtegang was dat de zin fout was, en dat er had moeten staan "U gelieve zich niet op het bed te begeven." Maar voor mij en mijn broertje klinkt "Gelieve hier geen honden uit te laten" als correct (ouderwets) Nederlands, dus dat woordje 'u' lijkt niet nodig te zijn.
Wij waren overigens niet de enigen die deze zin niet goed konden plaatsen: in de paar minuten dat wij daar stonden, zijn er 5 kinderen op het bed geklommen.
@Pieter: er zijn verschillende mogelijkheden om dit te analyseren. Jullie hebben dat al gedaan, en daarmee wordt de problematiek in elk geval helder.
VerwijderenHet probleem met 'gelieve' is dat het vrij lastig is om het als een werkwoord aan te voelen. Ik denk dat het inderdaad een gebiedende wijs zou moeten zijn.
Hoe dan ook, 'zich' verwijst wel degelijk naar iets terug, en dat moet zijn het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin. De constructie is namelijk 'Gelieve [(om) zich niet op het bed te begeven],' waarbij 'gelieve' en eventuele weggelaten onderwerpen of voorwerpen buiten de bijzin staan. In dat licht is de verwijzing van 'zich' hetzelfde als in jouw voorbeeld 'Wij verzoeken u [om zich niet op het bed te begeven].'
Doordat 'gelieve' echter zijn werkwoordelijke functie een beetje verliest, voel je de constructie met 'gelieve' blijkbaar niet meer zo aan als een constructie met beknopte bijzin. Daardoor heb je de neiging om het als een gebiedende wijs met infinitief op te vatten: 'Niet aankomen!' 'Je netjes gedragen hoor!' In die constructies is 'zich' inderdaad niet mogelijk (*'zich netjes gedragen hoor!').
Ik denk dus dat jullie 'gelieve' niet meer zo als een werkwoord zien. Maar dat is wel te checken. Hoe vinden jullie de variant met 'om'? 'Gelieve om zich niet op het bed te begeven'? Vind je die beter? Dat zou ik wel verwachten, omdat je dan gedwongen bent om die beknopte bijzin te interpreteren, waarbij 'zich' naar het onderwerp verwijst.
De variant 'Gelieve om zich niet op het bed te begeven' vind ik ook niet kloppen, maar nu wringt het niet bij het woordje 'zich', maar bij het woordje 'om'.
VerwijderenBeste Taalprof - is dit de juiste plek waar ik mijn vraag kan stellen, of reageer ik nu op iemand anders? Nu ja, graag zou ik uw mening over de volgende zin horen: 'Zulk een tegenwoordigheid van geest had ik niet anders dan bij jou verwacht, mijn zoon.'
BeantwoordenVerwijderenIs deze constructie correct, of moet de zin luiden: '... had ik bij niemand anders dan bij jou verwacht...', dan wel: '... had ik bij geen ander dan bij jou verwacht...'.
Wat ik bedoel te zeggen is dat ik 'geen andere dan zulke tegenwoordigheid van geest bij jou verwacht, mijn zoon'.
Nee, dit is prima zo. Misschien een flauw antwoord, maar in het algemeen geldt dat je het beste kunt zeggen wat je bedoelt te zeggen, dus als je bedoelt 'Ik had geen andere dan zulke tegenwoordigheid van geest bij jou verwacht, mijn zoon,' dan kun je het beste die formulering kiezen.
VerwijderenIk vraag me echter af welke van de volgende twee mogelijkheden je bedoelt:
(1) Ik had bij jou geen andere dan zulk een tegenwoordigheid van geest verwacht
(2) Ik had zulk een tegenwoordigheid van geest bij niemand anders dan bij jou verwacht
Het verschil is een kwestie van bereik: is het 'bij jou niets anders dan dit' of 'dit nergens anders dan bij jou'? Ik vermoed, op basis van je herformulering, dat je (1) bedoelt. Je oorspronkelijke constructie neigt meer naar (2).
Om het duidelijker te krijgen zou je dan het element met het grootste bereik vooraan moeten zetten:
(3a) Ik had bij jou geen andere dan zulke tegenwoordigheid van geest verwacht, mijn zoon.
(3b) Ik had bij jou niet anders dan zulke tegenwoordigheid van geest verwacht, mijn zoon.
(3c) Ik had bij jou niets anders dan zulke tegenwoordigheid van geest verwacht, mijn zoon.
Beste Taalprof - Dank voor uw antwoord. U heeft natuurlijk gelijk als u stelt dat men het beste kan zeggen wat men bedoelt. Het probleem was alleen dat de voorbeeldzin onderdeel uitmaakt van een lang, episch gedicht, waarbij ik, omwille van het metrum, aan een vast aantal versvoeten en heffingen per regel gehouden ben.
BeantwoordenVerwijderenMijn redacteur twijfelde aan de grammaticale juistheid ervan, zodat ik van de weeromstuit ook begon te aarzelen en naar varianten van onder 1) en 2) genoemde alternatieven zocht.
Mijn oorspronkelijke constructie neigt inderdaad meer naar 2) en minder naar 1). Toch kan ik daar vrede mee hebben, nu blijkt dat de zin correct is. Dan hoef ik niet langer aan het weefsel van de tekst te peuteren en te ervaren hoe subtiele verschuivingen in betekenis mij het zicht ontnemen op wat ik nu eigenlijk wilde zeggen.
Hartelijk,
René H.
Beste taalprof,
BeantwoordenVerwijderenOp school moet ik een presentatie maken over onregelmatige werkwoorden. Hierin moet ik uitleggen wat onregelmatig werkwoorden zijn. Maar ik zit met een probleem, want er zijn volgens mij geen regels. Volgens mij is het verschil tussen een sterk werkwoord en een onregelmatig werkwoord dat het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord eindigt op -en en die van een onregelmatig werkwoord niet. Maar bij het onregelmatige werkwoord (komen) eindigt het voltooid deelwoord -en. Wat zijn nou echt de regels? En wat is de vervoeging van zullen?
De sterke werkwoorden zijn gebaseerd op regels die er vroeger waren (in de indogermaanse voorloper van onze taal). In de Algemene Nederlandse Spraakkunst staat een overzicht van de verschillende groepen die je (nog) kunt onderscheiden. Kun je daar iets mee?
VerwijderenHeel erg bedankt voor je snelle reactie taalprof.
VerwijderenIk snap alleen de site van Algemene Nederlandse Spraakkunst niet.
Maar dat is niet erg.
Erg bedankt!
Het gedeelte over de onregelmatige werkwoorden begint hier. Wat je hier ziet is een overzicht van de verschillende groepen sterke werkwoorden. De indeling is gebaseerd op drie vormen: de verleden tijd enkelvoud (bijvoorbeeld 'nam' van 'nemen'), de verleden tijd meervoud (van 'nemen' is dat dan 'namen,' met een andere klinker dan in de verleden tijd enkelvoud) én het voltooid deelwoord ('genomen,' weer een andere klinker).
VerwijderenIn het indogermaans had je voor die drie vormen vooral aparte klinkers, en er waren vijf groepen werkwoorden: met allemaal dezelfde klinkers in de drie vormen, met allemaal verschillende, en een paar daartussenin. Wat je in het hedendaagse Nederlands ziet zijn mengvormen die daar nog een overblijfsel van zijn.
De ANS inventariseert gewoon welke groepen je kunt onderscheiden in het hedendaagse Nederlands, maar heeft het niet over waar ze vandaan komen.
Kun je hier verder mee?
Nog even ter aanvulling: je kunt dus hier beginnen, en dan doorbladeren met het zwarte pijltje naar rechts onderaan de pagina. Dan is het net alsof je door het boek bladert. Eerst zie je een algemeen schema, en dan komen de "lijsten van onregelmatige werkwoorden," die ingedeeld zijn zoals ik net zei.
VerwijderenHeel erg bedankt we zijn al een stuk verder gekomen. Maar onze Nederlands docente zij dat er maar twaalf onregelmatige werkwoorden zijn. Op de site staan er wel honderden. Dit zijn die twaalf onregelmatige werkwoorden: Zijn, zullen, gaan, staan, doen, mogen, hebben, kunnen, slaan, zien, komen en willen. Mijn vraag is: Zijn er meer dan twaalf onregelmatige werkwoorden? of Zijn ook alle sterke werkwoorden onregelmatige werkwoorden? En wat is het verschil? En wat zijn de regels van onregelmatige werkwoorden?
VerwijderenIk ben tenslotte pas 14
Die werkwoorden die je noemt zijn voor een belangrijk deel de werkwoorden die bij de ANS onder groep B vallen: groep A zijn de onregelmatige werkwoorden waarvan de onregelmatigheid uit de indogermaanse vormen verklaard kan worden (die toen dus regelmatig waren), en groep B zijn de werkwoorden die een beetje een rommeltje zijn. Bijvoorbeeld 'zijn,' dat een combinatie is van de systemen van twee verschillende werkwoorden ('bennen' en 'wezen'), en ook mogen, zullen, kunnen en willen, die ontstaan zijn uit de verleden tijd van oude werkwoorden.
VerwijderenZo te zien hanteert je docente een verschil tussen 'sterk' en 'onregelmatig.' Maar waarom ze dan 'zien' ('zag - zagen - gezien') onregelmatig noemt en 'weten' ('wist - wisten - geweten') niet is mij een raadsel.
Als je 14 bent zou ik je het volgende aanraden: neem eens twee regelmatige, zwakke werkwoorden (zoals 'werken' en 'halen'). Schrijf daar de vervoeging van uit: wat is de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud, wat is de eerste, tweede en derde persoon meervoud, en dat in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd? En ten slotte: wat is het voltooid deelwoord?
Je zult zien dat alle vormen van die werkwoorden afgeleid kunnen worden van de stam 'werk' en 'haal' (bij de laatste spel je wel 'hal-en', maar je spreekt het als 'haal-en' uit). Dat is dus regelmatig.
Vervolgens leg je daar die twaalf onregelmatige werkwoorden naast. Waar zitten nu de verschillen? Welke vormen kun je bijvoorbeeld bij 'zien' niet meer verklaren uit de stamvorm 'zie'? Ik denk dat dit is wat je docente bedoelt. Je kunt dit mooi presenteren in een schema waar je de onregelmatigheden rood kleurt, zodat je goed ziet waar ze zitten.
O ja, nog even over je vraag wat de regels zijn van de onregelmatige werkwoorden: ze heten natuurlijk onregelmatig omdat ze niet voldoen aan de regels! Je kunt dus wel aanwijzen waar ze wel aan de regels van de gewone werkwoorden voldoen, maar de onregelmatigheden zelf zijn natuurlijk, ehh... onregelmatig.
VerwijderenEen vraag over een Engelse vraag. De media, incluis Engelstalige media, vatten het bevestigende antwoord van Lance Armstrong op de vraag 'In all seven of your Tour de France victories, did you ever take banned substances or blood dope?' op als een bekentenis dat hij voor alle Tourzeges doping gebruikte. Deze interpretatie blijft mij verbazen. Geeft een 'yes' als antwoord niet slechts aan dat je ooit tijdens of voor een Tourzege doping gebruikte, en niet noodzakelijk tijdens of voor álle Tourzeges? Hebben we hier te maken met een ambiguïteit in het Engels? Hebben de media onbewust gekozen voor een distributieve betekenis in plaats van een collectieve?(Misschien een leuk idee voor een blogpost.)
BeantwoordenVerwijderenJa, interessante vraag! Ik zou denk ik de bedoeling van die zin in het Nederlands vertalen met 'Heb je bij elk van je zeven Tourzeges wel eens doping gebruikt?' Het punt is dat je theoretisch bij een combinatie van 'alle' en 'ooit' altijd een "bereiksdubbelzinnigheid" hebt: zit 'ooit' in het bereik van 'alle' of andersom? Met een simpeler voorbeeld: 'Alle leerlingen hebben ooit een onvoldoende gehaald.' Betekent dit dat voor elke leerling er een moment is geweest waarop hij/zij een onvoldoende haalde (de waarschijnlijke lezing), of dat er ooit een moment is geweest waarop alle leerlingen tegelijk een onvoldoende haalden.
VerwijderenDit is een klassieke ambiguïteit in de semantiek. In de vraag is geprobeerd om die tweede betekenis uit te sluiten (groot bereik van 'ever') door het zinsdeel met 'all' helemaal uit de zin te halen, zodat duidelijk zou moeten zijn dat ook de betekenis van de rest van de zin is ingebed in de context van elke tourzege apart. Voor mij (en ik denk ook voor jou) klinkt dat gewrongen, maar ik ben dan ook geen native speaker van het Engels. Als je die bedoeling in een soortgelijke structuur in het Nederlands zou willen overbrengen, krijg je iets als 'Is het bij elk van je zeven tourzeges zo geweest dat je op enig moment doping hebt genomen?' Dan klinkt het nog wel een beetje als juristentaal (wat het in het Engels waarschijnlijk moet voorstellen), maar volgens mij interpreteer je dan wel de bedoeling juist.
Beste Taalprof, welke bijzinnen zou u aanwijzen in onderstaande zin en hoe zou u deze bijzinnen benoemen?
BeantwoordenVerwijderen"Degene die het hardste roept is degene die gelijk krijgt."
'Degene die het hardste roept' kan aangewezen worden als onderwerpszin (want: 'Het is degene die het hardste roept......'), maar 'die het hardste roept' kan ook aangewezen worden als bijvoeglijke bijzin. Sluit het een het ander uit? Of hebben we hier een typisch geval van een prachtzin met vier te benoemen bijzinnen erin?
Bij voorbaat dank voor uw reactie!
Het gaat hier inderdaad alleen om twee bijvoeglijke bijzinnen 'die het hardste roept' en 'die gelijk krijgt.' Dat zijn allebei bijvoeglijke bijzinnen bij een (bepalingaankondigend) aanwijzend voornaamwoord 'degene.'
VerwijderenHet is een veelgemaakte fout zelfs bij universitaire studenten taalwetenschap om in de zinsontleding een zinsdeel als 'degene die het hardste roept' (ook) als een bijzin te benoemen, maar dat is zeker onjuist. Dat kun je alleen al zien aan het feit dat 'degene die gelijk krijgt' nooit achter de werkwoordelijke eindgroep kan staan, zoals alle andere bijzinnen wel kunnen. Je kunt niet krijgen 'Degene die het hardste roept moet altijd zijn degene die gelijk krijgt.'
De fout ontstaat waarschijnlijk doordat het betrekkelijk voornaamwoord 'die' een nauwe relatie onderhoudt met zijn antecedent (in dit geval 'degene') waardoor je de neiging krijgt om te denken dat 'degene' begrepen moet worden binnen de bijzin, maar ook omdat je in deze constructie de variant hebt waarbij 'degene' en 'die' versmolten zijn tot 'wie.' In die gevallen is het in de traditionele zinsontleding wél gebruikelijk om 'wie gelijk krijgt' als bijzin te benoemen. De redenen? Ten eerste heb je dan eigenlijk geen alternatief (als je 'wie' buiten de bijzin zou laten ontbreekt het onderwerp), en ten tweede gedraagt het zinsdeel zich dan wél in zijn geheel als een bijzin: 'Degene die het hardst roept moet altijd zijn wie gelijk krijgt.'
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIk heb twee vragen. Ze gaan over spelling maar zijn denk ik toch aardig voor dit blog. Het gaat over beide-beiden en alle-allen.
Onlangs moest ik een vergadering notuleren. In die notulen schreef ik over een tweetal excursies: “Beiden, Madrid en London, waren succesvol.” Volgens een aantal collega’s moet dit zijn: “Beide, Madrid en London, waren succesvol.” In alle taaladviesboeken over beide-beiden zie ik staan dat het beide moet zijn wanneer er direct een zelfstandig naamwoord op volgt waar het een verbintenis mee heeft. Het maakt daarbij niet uit of het zelfstandig naamwoord zaken of personen aanduidt. (beide handen, beide leerlingen, etc) Maar in mijn zin staat er niet één zelfstandig naamwoord achter beiden maar staan er twee in het enkelvoud. Deze constructie kom ik in geen enkel taalboek tegen. Omdat het hier om twee elementen Madrid en London) gaat moet het volgens mij daardoor toch beiden zijn.
Even verder in dezelfde notulen schreef ik onder een kopje Notulen: “Allen, 25-9, 2-10, 9-10, 16-10, akkoord.” Ook hier vindt een aantal dat het “Alle, 25-9, 2-10, 9-10, 16-10, akkoord.” moet zijn omdat het ook “Alle notulen akkoord.” is. Maar dat laatste staat er niet bij mij, er staat er een aantal data. Ook om deze reden moet het denk ik daarom “allen” zijn.
Wellicht heeft u verklarende antwoorden.
Hartelijke groeten, BW
Het uitgebreidere taaladvies over deze kwestie staat hier. De spellingregels in deze gevallen zijn ten eerste gebaseerd op zelfstandig tegenover bijvoeglijk gebruik. In geval van bijvoeglijk gebruik. Dat is wat jij omschrijft als dat er direct een zelfstandig naamwoord op volgt. Het hoeft echter niet per se direct te volgen, want in 'Beide genoemde personen' is het ook 'beide.' Het gaat erom dat 'beide' hier bijvoeglijk gebruikt is bij het zelfstandig naamwoord 'personen.'
VerwijderenBij het bijvoeglijke gebruik heb je nooit een '-n.' Dat is anders bij het zelfstandige gebruik. Daarvan is sprake als je 'beide' los in de zin gebruikt, bijvoorbeeld in 'Beiden verlieten het pand,' of in 'Ze verlieten beiden het pand.' Dan is er geen zelfstandig naamwoord waar 'beide' bijvoeglijk bij is, en dus is het zelfstandig. De gedachte achter de spellingregel is nu dat in het zelfstandige geval het meervoud gedragen zou moeten worden door het woord 'beide' (en soortgelijke woorden als 'alle, vele'). Maar dit wordt dan weer beperkt tot personen.
Dus: alleen als 'beide' zelfstandig gebruikt wordt zou je het met '-n' moeten spellen als het om personen gaat en zonder als het om dingen gaat. Een zin als 'Beiden lagen op het bed' geeft dus aan dat het om personen gaat, terwijl 'Beide lagen op het bed' over bijvoorbeeld jassen kan gaan.
Een complicatie bij de spellingregels is dat samentrekkingen als bijvoeglijk gebruik worden gezien. Dus in een zin als 'Ik heb niet sommige mensen gezien maar alle' wordt 'alle' als bijvoeglijk gezien (omdat het een samentrekking is van 'alle mensen.' En dus moet het zonder '-n.'
Overigens is deze spellingregel niet op uitspraak gebaseerd: de zin 'Beide lagen op het bed' spreek je eigenlijk altijd zonder '-n' uit. De spelling (en de omschreven grammaticale basis) is kunstmatig.
Dat 'er' maar weer eens...
BeantwoordenVerwijderenIk weet dat je al twee keer op mijn vragen rondom het presentatief er zei dat er onduidelijkheid over bestaat.
Maar zou je me het verschil kunnen uitleggen tussen onderstaande zinnen? De ANS beweert namelijk dat 'er' verplicht is bij de eerste maar facultatief bij de tweede en ik snap niet waarom.
1. 'Wat gebeurt er aan de overkant?'
2. 'Op de Oranjesingel is (er) een vreselijk ongeluk gebeurd.'
En hoe zit dat dan in de volgende zin:
'Eergisteren is (er) niets gebeurd in Nijmegen.'
Is 'er' hier facultatief of verplicht?
Voor het presentatieve 'er' in deze gevallen bestaan (er) geen harde regels. In jouw zin 1 is 'er' inderdaad bijna verplicht. Ik zeg (in tegenstelling tot de ANS) 'bijna,' omdat je met sterke nadruk naar mijn mening best zou kunnen zeggen 'Wat geBEURde nou eigenlijk precies aan die overkant?' Maar de vaste combinatie 'Wat gebeurt er...' maakt het wel heel moeilijk om dat te realiseren.
BeantwoordenVerwijderenIn 2 bestaat er inderdaad veel variatie. Er bestaat literatuur waarin gesuggereerd wordt dat dit iets te maken heeft met de specificiteit van het onderwerp (eerder dan met onbepaaldheid). Dat verschil kun je zien in een zin als 'Gisteren is er een politicus afgetreden.' Met die uiting zeg je dat je veronderstelt dat je gesprekspartner niet weet welke politicus je bedoelt. Dat is de onbepaaldheid. Echter, je kunt het zelf ook niet weten (dan is het nonspecifiek onbepaald), of je weet het zelf wel (dan is het specifiek onbepaald). Met het presentatieve 'er' heb je beide interpretaties, met een lichte voorkeur voor nonspecifiek onbepaald. Laat je het presentatieve 'er' weg ('Gisteren is een politicus afgetreden'), dan verdwijnt de nonspecifieke lezing en blijft de specifieke over: je weet dan zelf om welke politicus het gaat.
Daar zit ook het verschil in zin 2 met of zonder 'er': zonder 'er' heb je het over een vreselijk ongeluk waar je zelf meer van kunt vertellen (specifiek onbepaald).
Een andere mogelijke factor in de keuze voor 'er' is een veranderingsaspect. Als de zin een plotselinge verandering van toestand uitdrukt, dan laat je 'er' bij voorkeur weg. Dit is maar een zwakke voorkeur, maar mogelijk wel van belang bij de acceptabiliteit van zin 2 zonder 'er:' een vreselijk ongeluk gebeurt doorgaans plotseling. Als je die verandering van toestand een beetje aandikt (bijvoorbeeld in 'Op de Oranjesingel bleek (er) een vreselijk ongeluk te zijn gebeurd'), dan wordt de voorkeur voor de variant zonder 'er' groter.
In jouw derde zin is er nauwelijks mogelijkheid om 'niets' specifiek te begrijpen. Vandaar dat er weinig aanleiding is om 'er' weg te laten. Er bestaat dus een heel sterke voorkeur voor de variant met 'er'
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenBedankt. Je hebt me weer eens enorm geholpen. Het begint nu allemaal duidelijker te worden.
Begrijp ik het dus goed dat voor passieve zinnen precies hetzelfde geldt?
'Gisteren werd er niets gedaan op kantoor' heeft dus de voorkeur boven 'gisteren werd niets gedaan op kantoor', omdat 'niets' nauwelijks specifiek kan worden opgevat?
Maar hoe zit dat dan in een zin als: gisteren werd niets GELEZEN op kantoor (maar wel geschreven). Kan 'er' worden weggelaten als ik 'gelezen' beklemtoon?
Ja, dat klopt. Ik merk wel op dat bij dat contrast de betekenis een beetje verschuift. Het contrast is namelijk 'niet ... maar ...,' waarbij op de plaats van de puntjes is ingevuld 'iets gelezen' en 'iets geschreven.' Je krijgt dus 'Gisteren werd niet [iets GELEZEN] maar [iets geschreven].'
VerwijderenDat kun je goed zien als je probeert die contrastzin aan te vullen: jij doet dat door ervan te maken 'niets gelezen (maar wel geschreven),' maar dat wringt. Het is beter om te zeggen 'Gisteren werd niets GELEZEN op kantoor, maar wel iets GESCHREVEN.' Maar ook dat wringt een beetje. Het beste zou toch zijn: 'Gisteren werd er niet iets GELEZEN op kantoor maar wel iets GESCHREVEN.'
Wat er aan de hand is, is volgens mij dit: het contrast probeert 'iets gelezen' naast 'iets geschreven' te zetten. Daarbij is dat 'iets' weinig meer dan een loze invulling van het lijdend voorwerp. De zin zou ook zonder dat kunnen ('Gisteren werd er niet gelezen op kantoor, maar geschreven'). Daardoor is de vraag of 'iets' specifiek of nonspecifiek is, minder relevant geworden: je denkt eenvoudigweg niet aan wat er al dan niet gelezen of geschreven wordt.
De versmelting van het naast elkaar staande 'niet' en 'iets' is hier dan ook lichtelijk afwijkend: er gaat de suggestie van uit dat 'niets' een betekeniseenheid is, en dat is het eigenlijk niet. Vandaar dat elke variant met 'niets' hier minder goed is.
Bij passieve zinnen speelt inderdaad dezelfde overweging rond specifieke en nonspecifieke onderwerpen (vandaar de sterkere voorkeur voor 'er'), maar die voorkeur is hier zo mogelijk nog sterker, omdat ook het passief zonder onderwerp ('er werd gelachen') bij voorkeur 'er' heeft.
Je kunt het volgens mij zien aan het verschil in voorkeur tussen 'Op ons kantoor is (er) niets op orde' en 'Op ons kantoor is (er) niets uitgevoerd.' Terwijl de eerste zin zonder 'er' nog wel acceptabel is (vooral als je kunt aanvullen 'dit niet, dat niet...'), maar in de tweede zin is dat erg vreemd. Het kan misschien wel ('Op ons kantoor is nou werkelijk NIETS uitgevoerd'), maar je moet er echt moeite voor doen.
Tja, het is allemaal niet zo duidelijk, zoals ik al zei. De moedertaalgebruikers weten zelf ook niet precies wanneer ze een voorkeur voor 'er' hebben of niet. De taalkundigen kunnen alleen een aantal factoren aanwijzen, maar het is geen eenvoudige rekensom met een zekere uitkomst.
Beste taalprof, kun je eens iets zeggen over "helemaal" als versterkingswoord? Zoals mijn dochters die dingen zeggen als "ik heb geen zin om helemaal het doosje open te maken" of "dan moet ik helemaal mijn sloffen aan". Kleine werkjes dus, waar ze kennelijk toch te lui voor zijn (17 en 19, dus wel begrijpelijk). Ik vind het eerder grappig dan dat het me ergert, en ik wil er wel eens iets taalkundigs over lezen, tenzij je natuurlijk geen zin hebt om helemaal een stukje te schrijven.
BeantwoordenVerwijderenKomt dit stukje in de buurt van wat je bedoelt?
VerwijderenJa, wel in de buurt maar het blijft toch wringen. Geeft me wel lekkere denkstof, dank!
VerwijderenDeze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderenBedenk dat je dochter door het aangeven van dat eindpunt ook de suggestie wekt dat het een heel gedoe is. Vergelijk het met op reis gaan. Als je nog niet weet waar je naartoe gaat heb je geen idee van de zwaarte van de reis. Het noemen van het eindpunt alleen al schept de verplichting om je ergens op te richten, en om daar helemaal aan te komen.
VerwijderenJe dochters zijn zich hier natuurlijk niet van bewust, maar 'helemaal' is voor hen een effectieve manier om de verwachte inspanning te benadrukken.
Toen mijn nichtje een jaar of vijf was bad ze als volgt: "Onze Vader, helemaal in Zeist". Zij woonde zelf in Utrecht en haar oma in Zeist: best een eind fietsen! Daar deed dit me aan denken...
VerwijderenBeste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenOver de volgende vraag heb ik al veel discussies gevoerd en het zou erg fijn zijn als u licht in de duisternis zou kunnen werpen.
Het gaat om de vraag of zinnen als deze correct zijn:
- In een vlaag van woede gooide ik een glas wijn in zijn gezicht en stormde het restaurant uit.
- Bij zijn auto stopt hij, peinst en neemt een besluit.
Is deze constructie correct of dien je het persoonlijk voornaamwoord altijd te herhalen als het na het werkwoord komt?
Alvast erg veel dank voor het antwoord!
T.
De grammatica is niet bedoeld om goed en fout van elkaar te onderscheiden. In de meeste samentrekkingen worden ofwel alleen woorden onmiddellijk aangrenzend aan het nevenschikkend voegwoord weggelaten, ofwel er is sprake van weglating van de persoonsvorm in het tweede deel. Dit type wijkt af: na het voegwoord staat de persoonsvorm, en daarna is het onderwerp nog weggelaten.
VerwijderenDit type komt vaak voor (en dat is niet iets van de laatste tijd) bij opeenvolgende gebeurtenissen in een verhaal, zoals in beide voorbeeldzinnen die je geeft.
In het verleden is er wel eens taalkritiek op deze vormen geweest, maar in de officiële taaladviezen worden ze goedgekeurd, tenzij je het eerste stuk van de zin niet op beide delen van de nevenschikking kunt betrekken. Los van de vraag of dat vol te houden is, is jouw voorbeeld in dat opzicht niet problematisch.
Dank! Heel helder zo!
VerwijderenBeste taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIk zit wat verveeld met de term 'verwijswoorden' (en in zekere zin ook de afbakening met wat men dan 'voornaamwoorden' pleegt te noemen). Volgens mij zijn verwijswoorden dus woorden die naar andere woorden verwijzen, er is dus in de directe tekstuele omgeving steeds een antecedent te bespeuren. Klopt dit?
Volgens deze bewering is dus 'haar' in onderstaande zin een verwijswoord (antecedent: Lisa), maar 'je' niet.
"Lisa is een lief meisje. Je moet niet zo zitten vitten op haar."
"Oefeningen over verwijswoorden, daar krijg ik hoofdpijn van" (daar een verwijswoord (bijwoord/geen vnmw), ik = geen verwijswoord, want geen antecedent).
Als ik het fout heb, zult u me wel toch eens goed moeten uitleggen wat dat dan zijn, die verwijswoorden. Ik vind het maar een vreemde term, maar misschien komt dat omdat ik de neiging heb om het te 'taalkundig' te beschouwen terwijl dit mij eerder een term uit tekststructuurleer lijkt (in zoverre zo'n leer bestaat natuurlijk).
Oh ja, dit soort zinnen brachten mij ook erg aan het twijfelen:
"Het is zijn broek, die gescheurd is"
"Het is zijn stereo-installatie"
"Het" is in beide gevallen een voornaamwoord natuurlijk, maar zijn het ook verwijswoorden? Indien ja, lijkt het mij toch een bijzondere grammaticale constructie, aangezien je "het" hier niet zo eenvoudig door het antecedent kunt vervangen. Vgl. bv. met 'Greet is blij, ze heeft de lotto gewonnen' => ze = verwijswoord, Greet = antecedent, je kunt dus ook zeggen: "Greet is blij, Greet heeft de lotto gewonnen". Maar bij bovenstaande "het"-zinnen is dan iets vreemds aan de hand: "zijn stereo-installatie is zijn stereo-installatie". Mogen we die "het" dan wel een verwijswoord noemen? Wat voor functie heeft die 'het' hier eigenlijk?
Alvast erg bedankt. Ik ben ontzettend benieuwd naar uw antwoord.
Verwijswoorden komen overeen met wat in de taalkunde ook wel 'anafoor' genoemd worden. Het zijn woorden (of zinsdelen) waarvan de betekenis afhankelijk is van een verwijzing in een context. Dat kan een verwijzing zijn naar iets binnen de tekst, maar ook naar iets buiten de tekst. In jouw voorbeeld is dus zowel 'haar' als 'je' een verwijswoord, maar 'haar' is binnentekstueel en 'je' is buitentekstueel.
VerwijderenIn je eerste voorbeeld met 'het' is 'het' voorlopig onderwerp, dat verwijst naar de bijzin (de bedoeling is eigenlijk 'wat gescheurd is is zijn broek,' waarbij 'wat' in de constructie verdeeld is over een verwijswoord 'het' en een betrekkelijk voornaamwoord 'die.'
In je tweede voorbeeld is 'het' een verwijswoord dat naar een object in de buitentekstuele context verwijst.
Verwijswoorden vormen een veel grotere groep dan alleen maar de voornaamwoorden. Onder verwijswoorden vallen bijvoorbeeld ook sommige bijwoorden van plaats ('daar,' 'hier') en tijd ('dan,' 'daarna'), en zelfs woordgroepen als 'die sukkel' in zinnen als 'Jan had dit boek mee zullen brengen, maar die sukkel is het vergeten.')
Het is niet zo dat de term 'verwijswoord' (of 'anafoor') alleen in de tekststructuurleer voorkomt. Weliswaar heeft de taalkunde een hele tijd veel aandacht besteed aan voornaamwoordelijke anaforen, en hanteert de tekststructuurleer (en ook bijvoorbeeld de onderwijswereld) liever de bredere term, voor de taalkunde is het verwijswoord wel degelijk interessant. Neem bijvoorbeeld de twee zinnen 'Omdat het in de woestijn nooit regent is het daar altijd droog' en 'Het is daar altijd droog omdat het in de woestijn nooit regent.' In de tweede zin is het onmogelijk om 'daar' binnentekstueel te interpreteren als 'in de woestijn.' Het kan alleen buitentekstueel begrepen worden. Dat is hetzelfde principe dat de interpretatie beperkt van 'Hij dacht dat Jan de beste was' tegenover 'Jan dacht dat hij de beste was.' In de eerste zin kan 'hij' alleen buitentekstueel begrepen worden. Dit is een principe van de taalkundige anaforentheorie.
Maar is de term 'buitentekstuele anafoor' niet zo ruim dat hij bijna geen praktisch nut meer heeft? In extremis zou ik immers ook kunnen beweren dat in de zinnen 'de tafel is vuil' of 'de hond is ziek', 'de tafel' en 'de hond' beide (buitentekstuele) anaforen zijn, gezien hun precieze betekenis (welke tafel, welke hond?) afhankelijk is van de context. Ik zou zelfs kunnen stellen dat 'vuil' en 'ziek' eveneens verwijswoorden zijn, aangezien wat er precies onder 'vuil' of 'ziek' verstaan dient te worden, sterk afhankelijk is van de concrete context. Wordt zo op den duur niet bijna ieder woord een verwijswoord? De meeste van onze taaluitingen zijn toch referentieel?
VerwijderenEr zit inderdaad iets anaforisch in de woordgroep 'de tafel,' als je hem in een context gebruikt. Voor die brede interpretatie wordt meestal de term 'referentieel' gebruikt. De term 'anafoor' wordt dan gereserveerd voor die elementen die overwegend, of hoofdzakelijk hun betekenis aan die verwijzing ontlenen.
VerwijderenEen woordgroep als 'de tafel' kan verwijzen naar een specifiek object in de context, maar de totale betekenis van de woordgroep is voor een belangrijk deel gelegen in de woordenboekbetekenis van het woord 'tafel.'
Ik hanteer zelf altijd als vuistregel: als je het grootste deel van de betekenis in een woordenboek kunt opzoeken noem ik het geen anafoor. In het voorbeeld dat ik eerder gaf als 'die sukkel' heb je eigenlijk hoofdzakelijk referentiële betekenis met een soort kleine negatieve bijbetekenis.
Een anafoor is dus een verwijzing met een "arme bijbetekenis," terwijl een referentiële niet-anafoor een rijke betekenis heeft met een arme referentiële bijbetekenis.
Hm, ja, ik volg u, hartelijk dank voor uw uitleg.
VerwijderenMag ik nog één vraag stellen?
Ik vraag me af naar welk antecedent 'wat' verwijst in de zin 'het enige WAT ik haat, is mijn kamer opruimen'. Ikzelf ben geneigd te denken 'mijn kamer opruimen', maar ik heb al op een aantal verschillende plaatsen 'het enige' gelezen. Daar kan ik echter helemaal niet bij met mijn verstand. Ik zie niet in hoe 'wat' naar 'het enige' kan verwijzen. Ik slaag er ook helemaal niet in om deze samengestelde zin in twee deelzinnen op te splitsen, waardoor ik nog minder zicht heb op de zinsstructuur.
Dit is variant op de zogeheten "pseudo-gekloofde zin." De term duidt erop dat hij vanuit de betekenis lijkt afgeleid vanuit de basis 'Ik haat mijn kamer opruimen,' waarbij 'mijn kamer opruimen' het lijdend voorwerp van 'haat' is, maar er is binnen de bestaande theorie geen syntactische operatie definieerbaar die deze afleiding kan beregelen (vandaar 'pseudo').
VerwijderenDe pseudo-gekloofde zin heeft heel andere syntactische verhoudingen dan de zin waarvan hij lijkt te zijn afgeleid. In dit geval is 'het enige wat ik haat' het onderwerp, en 'is mijn kamer opruimen' is het naamwoordelijk gezegde. In deze constructie wordt (de oorzaak van) een gevoel geïdentificeerd met (de verplichting van) een actie. Dit is een betekenisconstructie vergelijkbaar met 'Mijn grote ergernis is stofzuigen.'
Aangezien 'het enige wat ik haat' het onderwerp is, moet dat ook als een eenheid geanalyseerd worden. Dan is het een bijvoeglijke bijzin 'wat ik haat' bij 'het enige.' Dat sluit aan bij andere bijvoeglijke bijzinnen met 'wat,' die aansluiten op een onbepaald antecedent: 'het eerste wat...,' 'het mooiste wat...'
Het bijzondere is dat deze constructie op zichzelf ook al een soort pseudo-kloving lijkt. Immers, de betekenis komt overeen met 'wat ik alleen maar haat,' waarbij 'alleen maar' een bijwoordelijke bepaling is binnen een bijvoeglijke bijzin met ingesloten antecedent ('datgene wat ik alleen maar haat'). Het lijkt dus alsof de bijwoordelijke bepaling "buiten haakjes is gehaald" tot het antecedent van de bijzin.
Jouw aarzelingen bij de analyse lijken me dus ingegeven door de betekenisverhoudingen in de constructie, die niet aansluiten bij de syntactische structuur.
Mijn excuses dat dit mogelijk niet op de juiste plaats verschijnt; ik vind nergens waar ik een nieuwe vraag kan stellen. Doch dit terzijde.
BeantwoordenVerwijderenWe hebben een discussietje onder collega's, waarover ik graag uw mening hoor;
1) Kan een meewerkend voorwerp in een zin met een naamwoordelijk gezegde? In ons schoolboek staat van niet, ik denk van wel.
2) In de zin: "De dienaar bleef trouw aan de koning"; Welke functie heeft "aan de koning"? Is het een voorzetselvoorwerp "trouw blijven aan"? Of is het een meewerkend voorwerp, want ; De dienaar bleef de koning trouw; het voorzetsel kan weg? Bedankt voor uw antwoord!
Ja dit is de goede plaats om vragen te stellen. En dit zijn mijn antwoorden:
Verwijderen1) Ja dat kan wel degelijk, en wel in twee gevallen:
- Als het past bij het naamwoordelijk deel. In een zin als 'Dat is mij te moeilijk' is 'mij' belanghebbend voorwerp ("voor mij") en valt het dus onder de brede interpretatie van het meewerkend voorwerp.
- In het geval van de zogeheten "ethische datief": bij 'Dat was me toch moeilijk!' is 'me' een apart voorwerp dat ook onder de brede interpretatie van het meewerkend voorwerp valt.
2) In deze zin is '(aan) de koning' in elk geval een apart voorwerp bij het naamwoordelijk gezegde, dat is zeker. In je eerste variant zou je nog kunnen bepleiten dat 'trouw aan de koning' een geheel is, maar in de andere variant is dat niet mogelijk. Ik denk dat je twee kanten uit kunt redeneren: zoals jij doet ('aan de koning' is meewerkend voorwerp), of je kunt beargumenteren dat het net zo'n geval is als 'de vijand was de stad meester/meester van de stad,' waarbij in de positie vóór het naamwoordelijk deel ook het voorzetsel wegblijft. Dan zou je het oorzakelijk voorwerp moeten noemen.
Ik vermoed dat je schoolboek ervoor denkt te kunnen kiezen om een voorwerp bij een naamwoordelijk gezegde altijd oorzakelijk voorwerp te noemen, maar de Algemene Nederlandse Spraakkunst geeft een overtuigend voorbeeld van een geval met zowel meewerkend voorwerp als oorzakelijk voorwerp, namelijk: 'Hij is mij 1000 gulden (!) schuldig.' Hier is '1000 gulden' het oorzakelijk voorwerp, en 'mij' moet dus wel als meewerkend voorwerp benoemd worden.
Wat is 'kort' voor woordsoort wanneer het gebruikt wordt in 'sinds kort'? is het dan een bijwoord van tijd? Je hoort ook wel zeggen 'sinds een paar dagen', kopt dat eigenlijk wel? Op 'sinds' zou volgens mij een aanduiding van een moment moeten volgen en niet van een periode.
BeantwoordenVerwijderenHm, interessante vraag! In elk geval is 'sinds' een voorzetsel, en daar past dus een woordgroep bij met zelfstandig naamwoord. Dat is het technische verhaal.
VerwijderenMaar eerst even over die betekenis. 'Sinds' gevolgd door een periode lijkt me vrij normaal ('sinds een jaar,' 'sinds een dag of twee'). Het WNT geeft van deze betekenis ("Gedurende het verloop van den genoemden, onmiddellyk voorafgaanden tijd.") al voorbeelden uit 1636, dus daar lijkt niets mis mee.
Terug nu naar 'kort.' Dat is natuurlijk een bijvoeglijk naamwoord tenzij je iets anders kunt aantonen. Voorzetsels kunnen bij uitzondering ook met bijwoorden voorkomen ('vanaf nu,' 'tot straks,' 'langs hier') dus vanuit die gedachte zou een benoeming als bijwoord denk ik voor de hand liggen (naar analogie van 'sinds toen').
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIn een zin als :"Het lijkt me leuk", lijkt "me" een meewerkend voorwerp. Is dat ook zo?
Beste Margit. Ja dat is zo. Ten minste, als je geen onderscheid maakt tussen een meewerkend en een belanghebbend voorwerp (wat in veel grammatica's niet gedaan wordt). Anders zou je denk ik moeten neigen naar de benoeming 'belanghebbend voorwerp,' omdat je het voorzetsel 'voor' kunt toevoegen (in plaats van 'aan'): 'Het lijkt voor mij leuk'
BeantwoordenVerwijderenBedankt, weer wat geleerd.
VerwijderenBeste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenWat wordt er precies verstaan onder 'het grammaticale begrip/inzicht' dat iemand heeft?
Mvg
Oe, dat is een moeilijke vraag! Ik denk dat ik het zelf al zou gebruiken voor de vaardigheid om te zien hoe een stukje taal in elkaar zit: wat de onderdelen zijn en wat de onderlinge verbanden daartussen zijn. Dat kan dan variëren van een basaal inzicht (dit woord/deze zin bestaat uit die stukjes en dit is de kern) tot een uitgebreid en gedetailleerd inzicht waarbij je ook nog verbanden kunt leggen met allerlei theorieën over hoe taal in het algemeen in elkaar zit, of hoe die verbanden in de loop van de tijd zo ontstaan zijn, of hoe ze samenhangen met hoe het in andere talen zit, of hoe ze afhankelijk zijn van de context. Kortom, het kan heel uitgebreid worden.
VerwijderenIs dit een antwoord op je vraag?
Ik heb een vraag over het lijdend voorwerp. In een schoolboek (HAVO-brugklas - de uitgever weet ik op dit moment niet) vind ik de stelling dat een zinsdeel dat een hoeveelheid aangeeft geen lijdend voorwerp kan zijn: Marielle zwemt elke morgen vijftig baantjes > vijftig baantjes is geen lijdend voorwerp.
BeantwoordenVerwijderenMijn vraag is: wat is het dan?
Ik heb dit altijd als lijdend voorwerp beschouwd. Bovendien vind ik het criterium vaag. Wat is een hoeveelheid?
In de zin: 1000 mensen liepen de marathon - is 'marathon' daar ook een hoeveelheid en dus geen lijdend voorwerp?
Ik kan de zin lijdend maken: de marathon werd door 1000 mensen gelopen - en daarom zou ik zeggen dat het wel gewoon een lijdend voorwerp is.
Wat is uw visie hierop?
Vriendelijke groet ,
Jorien
Wat jij zegt, daar is zeker iets voor te zeggen. De andere argumentatie is dat 'vijftig baantjes' alleen maar de aanduiding is van de afstand die je hebt afgelegd ('vijftig baantjes lang').
VerwijderenDe stelling dat een zinsdeel dat een hoeveelheid aangeeft geen lijdend voorwerp zou kunnen zijn is ook ingegeven door zinsdelen bij "meetwerkwoorden" als 'iets weegt 3 kilo,' 'iets meet vijf meter,' 'iets duurt een uur.' Al die werkwoorden vragen wel om een zinsdeel, maar daar kun je niet zo gemakkelijk een lijdende vorm maken. Sommige grammatici stellen voor om deze zinsdelen apart te benoemen als "pseudo-voorwerpen." Daarmee geven ze aan dat ze iets voorwerpachtigs hebben, maar ook iets van een bijwoordelijke bepaling.
Ikzelf zou in mijn beoordeling de klemtoon laten beslissen. Een zin als 'Ik wil vijftig baantjes zwemmen' kun je kiezen voor een klemtoon op 'baantjes' en geen klemtoon op 'zwemmen,' of voor een klemtoon op 'vijftig' en 'zwemmen.' In het eerste geval vormen 'vijftig baantjes' en 'zwemmen' een eenheid van voorwerp en werkwoord. In het tweede geval heb je de lezing dat 'vijftig baantjes' bijwoordelijk is (de betekenis 'vijftig baantjes lang').
Volgens mij heb je bij 'de marathon lopen' veel meer de neiging om één klemtoon te leggen, dus de lezing met 'de marathon' als voorwerp.
Of je dat voorwerp vervolgens lijdend voorwerp wenst te noemen, of er een speciale term voor reserveert ('pseudo-voorwerp'), ofwel een speciale soort bepaling ('maatbepaling'), dat is een keuze die je vooraf kunt maken. Daarbij kun je overwegen om bij je methode aan te sluiten (dan noem je het 'maatbepaling'), of andere argumenten de doorslag te laten geven (lijdende vorm).
Welke keuze je ook maakt, je bent op dat moment altijd in discussie met grammatici die de andere keuze maken. In het onderwijs lijkt me vooral van belang dat je de aparte status van deze zinsdelen herkent.
Bedankt. Ik kan hier wel in meegaan, maar ik blijf de stelling dat een zinsdeel dat een hoeveelheid aangeeft (maten, gewichten, afstanden) geen lijdend voorwerp kan zijn, toch een beetje kort door de bocht vinden.
BeantwoordenVerwijderenHet boek geeft aan dat in de zin: ‘De fietser rijdt een bergetappe‘ de bergetappe dan wel lijdend voorwerp is. Komt dat door de toevoeging ‘berg’? Wat moet ik dan met: een etappe of een etappe van 100 km? Je krijgt dan een soort glijdende schaal: Ik rijd een etappe (wel lv) naar ‘ik rijd 10 rondjes’ (misschien lv) naar ‘ik rijd een uur’ geen lv. (hoewel de toevoeging ‘tijden’ er niet bijstaat in het boek).
En als ik zeg: ik drink 5 biertjes? Of: ik eet een stuk taart? Is er dan sprake van een hoeveelheid - zijn toch rasechte lv’s, zou ik denken en tegelijk een hoeveelheid (maar geen maat, gewicht of afstand).
Kan ik de stelling in het boek zo verengen dat ik zeg: zinsdelen die normaal geen lijdend voorwerp hebben en ‘meetwerkwoorden‘ hebben soms een zinsdeel bij zich dat een hoeveelheid aangeeft. (ik werk een uur, ik weeg 80 kilo). Dat zinsdeel noemen we geen lv maar een pseudo-voorwerp. In ‘ik til 10 kilo’ lijkt 10 kilo me dan weer gewoon een lijdend voorwerp.
Als ik al in verwarring ben, wat moet dan die HAVO-scholier met dat ene zinnetje…..
Om met het laatste te beginnen: de HAVO-scholier zou hierover moeten kunnen nadenken. Als je alleen al eens duidelijk kunt maken dat hier een discussiepunt ligt is er denk ik al veel gewonnen. Wat mij betreft is het betrekkelijk oninteressant welk etiketje je hier uiteindelijk op plakt, het is veel waardevoller dat je een aantal eigenschappen van deze constructie boven tafel kunt halen.
VerwijderenMijn klemtoonprincipe zou in 'een bergetappe rijden' een voorkeur voor de benoeming als lijdend voorwerp opleveren.
Wat jij nu signaleert als een glijdende schaal is prachtig: hoezo zou een HAVO-scholier daar niks mee kunnen? Er is ook een glijdende schaal in de beoordeling of iets een rode kaart is omdat er wel of niet sprake is van een doorgebroken speler, en met die onzekerheid heeft niemand moeite.
Alleen verwarring leidt tot leren, mits niet al te massale verwarring natuurlijk. Maar de verwarring is hier betrekkelijk, omdat het alleen om die maatbepalingen gaat. Waarom leg je jouw eigen verwarring niet voor aan die HAVO-scholieren? Laat ze zelf bedenken waarom het boek zo zeker is.
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenOp mijn site beterontleden wil ik de dingen graag zo correct mogelijk weergeven. Helaas zijn grammatica's niet allemaal eenduidig over bepaalde dingen. Ik heb nu bijvoorbeeld scheidbare samengestelde werkwoorden in zinnen toegevoegd.
Nu is mijn vraag: hoe moet ik het losse deel van een scheidbaar samengesteld werkwoord benoemen (als woordsoort).
Benoem ik dat het beste als de woordsoort die het losse woord heeft (bijvoorbeeld als voorzetsel in de zin 'Ik poets de ketel op'.
Of benoem ik het als werkwoord, omdat het immers onderdeel is van een scheidbaar werkwoord?
Alvast bedankt,
Margit
Zou je niet willen dat je leerlingen dezelfde afweging maken als jij nu? Ik vind die afweging een mooiere indicatie dat je snapt hoe de grammaticale opbouw hier is dan welke keuze je ook zou maken.
VerwijderenDe meeste methodes maken hier de keuze om het losse deel apart te benoemen, in dat geval altijd als bijwoord. Hoe kun je dat verdedigen? Bijvoorbeeld vanuit de gedachte dat een samengesteld werkwoord vaak ontstaan is uit een bepaling van gesteldheid: 'hij dronk het bier op' is misschien het werkwoord 'opdrinken,' maar het heeft ook iets van 'het bier is (raakt) op.' En in die laatste constructie noem je 'op' bijwoord.
Voorzetsel (of achterzetsel) zou ik reserveren voor die gevallen waarin ook echt een voorzetselgroep aan te wijzen is: 'Hij klom de berg op.' Daar zou ik zeggen dat 'de berg op' een richtingsbepaling is en 'klimmen' het werkwoord.
Ja, inderdaad. Het liefst zou ik dat willen. Mijn site is alleen nog niet intelligent genoeg om dit te ondersteunen. Het is nu nog vrij digitaal allemaal (goed of fout). Voorlopig zal ik het dan moeten oplossen in de uitleg...
VerwijderenBeste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIk was laatst mijn zoon aan het helpen met grammatica en liep toen tegen hetvolgende aan.
De zin:
Hij | was | aan het voetballen.
Hier is 'was aan het voetballen' het werkwoordelijk gezegde (zo heeft hij dat op school geleerd en zo komt het ook over: hij doet iets).
Maar toen kwamen we bij de woordsoorten en toen raakte ik in de war. Want als het een werkwoordelijk gezegde is, dan zou ik voetballen als werkwoord willen benoemen. Maar wat doet dat lidwoord daar dan voor? Dan zou het eerder als zelfstandig naamwoord gebruikt zijn, maar een zelfstandig naamwoord in een werkwoordelijk gezegde???
Wat is de beste manier om dit op te lossen?
Wat is grammatica toch heerlijk fuzzy.
Groet,
Margit
Oe, daar heb ik ooit een hele discussie aan gewijd, die maanden aansleepte. Er wordt in kringen van grammatici zeer verschillend over gedacht. De meeste Vlaamse taalkundigen vinden dat het werkwoordelijk is, de Nederlanders houden het meestal op naamwoordelijk. Maar in beide landen zijn er ook andersdenkenden. Ik heb ooit alle argumenten op een rijtje gezet: http://taalprof.blogspot.nl/2006/12/aan-het-discussieren-met-docenten.html
VerwijderenBedankt!
VerwijderenBeste,
BeantwoordenVerwijderenWat betekend het "eigen risico" letterlijk in de taalkunde. In dit verband namelijk met het eigen risico in de zorg.
Ik denk aan het risico dat je een kapot keukentrapje gebruikt en het jouw eigen risico is dat je moet betalen voor je behandeling in het ziekenhuis.
En niet aan het gevaar/schade die je verplicht zelf dient te betalen om de zorgkosten te dekken.
Wanneer je het tot op het bot zou uitpluizen qua taalkunde, pragmatiek, maak ik dan kans op de hoofdprijs, nl. dat alle eigen risico over alle jaren onterecht ge-ind is en terug betaald moet worden.
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIk heb een kort vraagje: is 'in beslag nemen' een werkwoordelijke uitdrukking?
Zo niet, wat moet ik dan met 'in beslag'?
Bedankt!
Jorien
Daar is zeker iets voor te zeggen, vanuit de argumentatie dat er niets genomen wordt, en dat je noch 'nemen' noch 'in beslag' goed door iets anders kunt vervangen ('in beslag geven' of 'in bewaring nemen').
VerwijderenAnderzijds is het ook mogelijk om te argumenteren dat het gaat om iets in een bepaalde toestand brengen. 'In beslag' is dan de toestand (iets als: 'als iets in beslag genomen is, dan is het daardoor in beslag,' als je vindt dat dat de betekenis goed uitdrukt). Dan ben je bezig om een punt te maken voor de ontleding van 'in beslag' als bepaling van gesteldheid (resultaatbepaling).
Beste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenVoor mijn gevoel is de volgende zin fout.
- Wanneer komen wij naar elkaar?
Is dat zo?
Of is er ook een mogelijkheid dat deze zin grammaticaal wel zou kunnen kloppen?
Groet,
Marije
Grammaticaal kun je er moeilijk iets tegenin brengen: als ik naar jou kom en jij naar mij, dan komen wij naar elkaar. Het vreemde zit misschien in het feit dat het niet tegelijk kan: het moet bij verschillende gelegenheden.
VerwijderenIk deel overigens je gevoel dat er iets met die zin aan de hand is. Het gekke is dat hij met een extra 'toe' een stuk beter wordt: 'Wanneer komen wij naar elkaar toe?' Maar daar heb ik weer het idee dat het tegelijkertijd gebeurt (in een betekenis als "nader tot elkaar komen").
Toch kan die betekenis niet het hele verhaal zijn, want een zin als 'Wanneer komen wij eens bij elkaar op bezoek?' is prima, en dat gaat ook over verschillende gelegenheden.
Ik zie ook wel een verband met de mogelijkheden van het woordje 'zich.' Je hebt wel zinnen met 'naar zich toe' (hij trekt alles naar zich toe) maar niet met 'naar zich.' Hetzelfde met 'op zich af' maar niet 'op zich.'
Misschien -denk ik nu- kunnen wederkerende en wederkerige voornaamwoorden niet aan het einde van een richtingsbepaling staan. Waarom? Voorlopig even geen idee.
Beste,
BeantwoordenVerwijderenIk twijfel over wat of dat in de volgende zin.
De boerenkool van mijn grootmoeder is het lekkerste,.......ik ooit gegeten heb.
Kunt u me helpen?
Groet,
Tony
De grammatica is niet bedoeld om goed en fout van elkaar te onderscheiden. De grammatica gaat erover hoe de zin in elkaar zit.
BeantwoordenVerwijderenJij bent op zoek naar een taaladvies. Dat advies staat hier
Taalprof, help!
BeantwoordenVerwijderen'Napoleon liet hen/hun (de keizer van Oostenrijk en de tsaar van Rusland) denken dat zijn leger zwak en weerloos was.'
'Napoleon' is onderwerp, 'liet denken' gezegde of werkwoordgedeelte - m'n terminologie is wat roestig. 'Dat zijn leger zwak en weerloos was' is zeker het/een lijdend voorwerp.
Maar dan: het zou 'hen' moeten zijn (*) als het een lijdend voorwerp is. Maar dan heeft de zin twee lijdende voorwerpen. Het zou 'hun' moeten zijn (*) als het een meewerkend voorwerp is, maar je kunt het niet vervangen door een voorzetsel + 'hen': 'met hen', 'aan hen'.
Kan een zin twee lijdende voorwerpen hebben? Of is 'dat zijn leger zwak en weerloos was' het lijdend voorwerp van 'denken' en 'hen' het lijdend voorwerp van 'liet'?
(*) Ja, ja, ik weet dat de hen/hun-regel een volkomen kunstmatige constructie is, maar uitgevers willen nu eenmaal dat hun teksten zo correct mogelijk zijn 'volgens de boekjes'. Ik heb het opgelost door er gewoon 'ze' van te maken, maar ik ben toch nieuwsgierig naar jouw wijze en genuanceerde oordeel.
Mij lijkt dat deze constructie inderdaad twee lijdende voorwerpen heeft. Wat er technisch aan de hand is heet de 'accusativus cum infinitivo'-constructie: het onderwerp van de beknopte bijzin krijgt de accusatieve naamval van het werkwoord in de hoofdzin.
BeantwoordenVerwijderenIn dit geval is de constructie nog iets verder geëvolueerd: het werkwoord uit de hoofdzin heeft meer het karakter van een hulpwerkwoord gekregen, waardoor de zinsdelen van hoofd- en bijzin bij elkaar geveegd worden. Aangezien de bijzin zelf al een lijdend voorwerp heeft, wordt het onderwerp van de bijzin dan een tweede lijdend voorwerp.
In sommige gevallen van deze constructie kun je inderdaad beargumenteren dat dit tweede lijdend voorwerp het karakter van een meewerkend voorwerp heeft gekregen. Toevallig stond er afgelopen zaterdag een interview met Hans Broekhuis in de NRC, waarin hij twee voorbeelden noemde. Bij 'Hij liet mij een lied zien/horen' kun je ook 'aan' toevoegen: 'Hij liet aan mij een lied zien/horen.' Maar bij 'Hij liet mij een lied zingen' kan dat niet: *'Hij liet aan mij een lied zingen.' Je kunt daar wel een parafrase met 'door' maken, maar dat is de parafrase vanuit de oorspronkelijke functie van 'mij' als onderwerp van de beknopte bijzin.
Ik zou in jouw voorbeeld dus ook kiezen voor de ontleding met twee lijdende voorwerpen, en qua taalnorm zou ik 'hen' beter vinden.
Heel helder, bedankt. Over de zin ontstond een levendige discussie op Spits, de mailinglist voor tekstschrijvers, (eind)redacteuren en correctoren. Ik deel je uitleg ook even met de collega's daar.
VerwijderenHet is toch sowieso 'hen'? 'Hun' is een bezittelijk voornaamwoord en dus niet bruikbaar om een persoon als entiteit aan te duiden. Of heb ik ergens iets gemist?
VerwijderenDe taalnorm schrijft voor dat je ook 'hun' als persoonlijk voonaamwoord moet gebruiken als het meewerkend voorwerp is zonder voorzetsel. Dus 'iets aan hen geven' maar 'hun iets geven.' Dat vinden veel mensen tegenintuïtief, en het is zeker een kunstmatig voorschrift.
VerwijderenHallo Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenMisschien wil jij helpen een kleine echtelijke discussie verder te helpen. Hoe zou jij in de onderstaande zin het zinsdeel "voor iemand die zo makkelijk is" benoemen en met welke argumentatie?
"Voor iemand die zo makkelijk is ben je soms erg moeilijk."
Dit zou ik een bijwoordelijke bepaling van beperking noemen. De zin is 'je bent erg moeilijk' en die wordt afgezwakt met een bijwoordelijke bepaling 'soms,' en beperkt tot een zeker opzicht, 'voor iemand die zo makkelijk is.'
BeantwoordenVerwijderenIn de Nederlandse Grammatica van Van den Toorn (te vinden op dbnl.org) komt een vergelijkbaar voorbeeld voor: '(66) Voor een amateur heeft hij die versterker aardig in elkaar gezet.' Dat lijkt me hetzelfde geval.
De verschillende soorten bijwoordelijke bepalingen zijn vaak lastig onderling te onderscheiden. Naar mijn smaak zou je hier ook kunnen argumenteren voor een bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid, maar dan nog lijkt me er sprake van een zekere mate van beperking: de uitspraak wordt beperkt tot de hoedanigheid dat die iemand zo makkelijk is.
Wat waren de standpunten in de echtelijke ruzie? Meewerkend voorwerp? Bepaling van gesteldheid?
Ruzie is een groot woord, hoor, maar die benoemingen zijn inderdaad aan de orde gekomen en weer verworpen. Ik vraag me vooral af wat de bepaling nou eigenlijk bepaalt. Jij zegt dat ze bij de hele zin hoort, maar ik dacht vooral aan het bijwoord "erg". Wat weer gek is, want je kunt ook zeggen "Voor iemand die zo makkelijk is ben je soms een moeilijk mens", waarin geen bijwoord zit dat bepaald kan worden. We vroegen ons af of het dan bij "moeilijk" resp. "een moeilijk mens" hoort.
BeantwoordenVerwijderenNou ja, "horen bij," dat is een lastig begrip. Ik denk dat je zou moeten zeggen dat de bijwoordelijke bepaling in principe aan de hele zin toegevoegd is, maar dat hij mogelijk gefocust is op afzonderlijke elementen. En zo'n bepaling zoekt blijkbaar zijn focus. Bij het woord 'erg' ligt dat voor de hand, en zonder dat woord zoekt hij wat anders.
VerwijderenJe kunt ook constateren dat de bepaling iets predicatiefs heeft, waar een onderwerp bij hoort. In de woordgroep 'Voor iemand die zo makkelijk is' zeg je dat er iemand iemand is die zo makkelijk is. In de oorspronkelijke zin zeg je dus in principe dat jij iemand bent die een makkelijk mens is. Je kunt de bepaling dus niet hebben in een zin waar geen onderwerp (of alleen een loos onderwerp) in staat: *'Voor iemand die zo makkelijk is regent het,' dat kan niet.
Daarmee zeg ik niet dat de bijwoordelijke bepaling bij het onderwerp hoort, alleen dat het onderwerp een noodzakelijk element is om hem te kunnen interpreteren.
Ik denk dat die predicatie je zou kunnen verleiden om te denken aan een bepaling van gesteldheid, maar het probleem van die benoeming is het betekenisvolle voorzetsel 'voor,' dat de bepaling een eigen betekenis geeft.
Zeer geachte Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIk heb een onenigheid met een collega over de volgende zinsconstructie:
"Een of meer onderstaande zinnen bevatten fouten."
Voor mijn (taal)gevoel ontbreekt hier ten minste het woordje "van":
"Een of meer van onderstaande zinnen bevatten fouten."
Of "van de ":
"Een of meer van de onderstaande zinnen bevatten fouten."
Ik kan hier echter nergens argumenten voor vinden. Ik kom niet verder dan dat "onderstaande" weliswaar een bijvoeglijk naamwoord is, maar van een andere aard dan bijvoorbeeld "lange"; de zin "Een of meer lange zinnen bevatten fouten." klopt mijns inziens namelijk wel. Als je "onderstaande" vervangt door het bijvoeglijk naamwoord "volgende", wordt volgens mij nog duidelijker dat de zin niet klopt, maar waarom?
Kunt u mij uit deze nagenoeg ondraaglijke situatie bevrijden?
Volgens mij is het al vreemd met één telwoord: 'Twee onderstaande zinnen bevatten fouten,' dat klinkt even gek, nietwaar? Die nevenschikking 'een of meer' doet er dus eigenlijk niet zo veel toe.
VerwijderenBehalve met gewone telwoorden is het ook vreemd met 'al.' De zin 'Al onderstaande zinnen bevatten fouten' lijkt me niet goed, dat moet ten minste zijn 'Alle onderstaande zinnen bevatten fouten.' En die vind ik ook nog wel iets geks hebben.
Je kunt het wel met een bepaald lidwoord hebben ('de onderstaande zinnen zijn fout'), maar niet meer met een onbepaald lidwoord ('een onderstaande zin bevat een fout,' of nog slechter 'er bevat een onderstaande zin een fout.').
Je hebt natuurlijk wel de variant 'onderstaande zinnen bevatten fouten,' maar ook daar kun je opmerken dat het niet zomaar een onbepaalde woordgroep 'onderstaande zinnen' is, want er is geen constructie mogelijk met plaatsonderwerp: 'Er bevatten onderstaande zinnen fouten' klinkt heel erg vreemd.
Misschien is het qua betekenis de tegenhanger van 'sommige.' Dat kun je ook niet met plaatsonderwerp hebben ('Er bevatten sommige zinnen fouten'). 'Sommige' wordt als een onbepaald voornaamwoord gezien met een zogeheten "kwantificationele betekenis," die erop neerkomt dat iets betekent als 'er zijn zinnen die fouten bevatten.' Dat heet de "existentiële kwantificatie." Bij 'onderstaande' lijkt de betekenis ook kwantificationeel, maar meer in de richting van 'voor alle zinnen die hieronder staan geldt dat ze fouten bevatten.' Dat heet de "universele kwantificatie."
Aldus redenerend kom ik tot de gedachte dat 'onderstaande' iets van de betekenis van 'allemaal' in zich draagt, waardoor het wel combineerbaar is met 'de' (dat niet strijdig is met die betekenis), maar niet met het onbepaalde lidwoord 'een' (dat wel strijdig is daarmee). Zet je een telwoord ervóór, dan krijg je ook een tegenstrijdigheid, omdat het telwoord dan een existentiële betekenis oproept, zet je het telwoord erachter, is er niets aan de hand ('onderstaande tien zinnen bevatten fouten') want dan heb je die betekenis niet (een telwoord kan ook achter 'alle' of 'de' staan).
Gebruik je helemaal geen lidwoord, dan krijg je geen strijdigheid, maar wel de universele betekenis van 'alle.'
Interessante observatie! Ik heb hier nog nooit iets over gelezen.
O ja, met een partitieve constructie ('van de') los je die tegenstrijdigheid natuurlijk ook op. Net zoals je een telwoord alleen vóór 'de' kunt krijgen: niet 'twee de zinnen' maar 'twee van de zinnen' (of 'de twee zinnen').
VerwijderenBeste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenhier heerst een zware discussie over zinsontleding, meer specifiek over het voorzetselvoorwerp. Ik zoek dus iemand die even de knoop wil doorhakken.
In de zin 'Ik ga naar Frankrijk.' zou ik graag het zinsdeel 'naar Frankrijk' benoemen. Een collega wil dit bestempelen als bijwoordelijke bepaling, omdat het een plaatsaanduiding bevat. Ik stel echter dat je geen 'waar?'-vraag kan stellen (Waar ga ik?). De vraag is eerder 'naar waar?' (strikt genomen, eerder 'waarheen?'). Bovendien ga ik niet letterlijk, maar rijd ik. Het heeft dus eigenlijk een figuurlijke betekenis. Is 'naar' in deze zin trouwens niet verbonden aan 'gaan'?
De zoektocht naar een antwoord leidt ons in alle richtingen. De ene website stelt 'waar?'-vragen, op de andere is 'naar waar?' ook mogelijk, maar geen enkele geeft voorbeelden die in dezelfde lijn liggen.
Uw hulp zou zeer gewaardeerd worden. Misschien kan u er dan meteen ook bijzeggen wat ik moet met 'Ik rijd naar Frankrijk.'. Deze is wel letterlijk te nemen, maar beantwoordt nog steeds niet aan de 'waar?'-vraag.
Alvast dank!
Ann.
Het belangrijkste criterium bij het verschil tussen de bijwoordelijke bepaling en het voorzetselvoorwerp is de betekenis van het voorzetsel. Grofweg gezegd: bij het voorzetselvoorwerp heeft het voorzetsel geen enkele (of een heel rudimentaire) betekenis, en bij een bijwoordelijke bepaling heeft het voorzetsel een goed te omschrijven betekenis.
VerwijderenDe achtergrond van dit criterium is dat een betekenisloos voorzetsel tot gevolg heeft dat het zinsdeel zijn betekenis geheel aan het werkwoord moet ontlenen. En eigenlijk is het natuurlijk andersom: doordat het werkwoord al de betekenis van het zinsdeel bepaalt, hoeft het voorzetsel hier niets aan toe te voegen.
Het klassieke voorbeeld illustreert dit: bij 'ik wacht op de trein' kun je het voorzetsel interpreteren met de betekenis 'boven op' (of 'zich bevindend in'). In dat geval heb je een bijwoordelijke (plaats)bepaling. Maar je kunt het voorzetsel ook betekenisloos interpreteren: dan is de trein het object van het wachten. Het gaat dus niet om figuurlijke betekenissen (zoals de meeste mensen denken), maar eerder om het ontbreken van elke betekenis.
In jouw voorbeeld, 'ik ga/rijd naar Frankrijk' heeft 'naar' ondubbelzinnig een richtingsbetekenis. Het betekent 'in de richting van,' eventueel met de implicatie dat je er ook aankomt. Daarmee is 'naar Frankrijk' een bijwoordelijke bepaling van richting.
De werkwoorden 'gaan' en 'rijden' willen natuurlijk wel erg graag een richtingsbepaling bij zich hebben (ze drukken allebei beweging uit), maar het feit dat 'naar Frankrijk' een richtingsbepaling is, is geheel en al toe te schrijven aan het voorzetsel 'naar' en niet aan die werkwoorden.
Bedankt!
BeantwoordenVerwijderenBeste taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIk kom als NT2-docent regelmatig rare euvels tegen in de Nederlandse taal. Althans, op het eerste gezicht, na enige studie kom ik vaak wel achter de logica van een bepaalde regel of constructie. Dit keer niet. En toen dacht ik aan u. Hoera, gelukkig is daar nog de Taalprof!
Het gaat om het volgende. In het lesboek Beter Nederlands las ik:
Met "beginnen", "proberen", "vergeten" en "weigeren" kunnen we de voltooide tijd op twee manieren vormen.
Vb. Zij heeft GEBROBEERD haar advocaat te bellen.
Zij heeft haar advocaat PROBEREN (te) bellen.
Uitgaande van deze regel, bedacht ik de zin:
Ik heb wel eens een bevel van de politie weigeren op te volgen.
Klinkt fout, aldus mijn geliefde. Zelf weet ik het niet. En u?
Alvast bedankt!
Groet,
Vera
Ik weet dat er veel variatie onder de taalgebruikers bestaat bij het oordeel over deze zinnen. Niet iedereen accepteert het zogeheten groepsvormend gebruik met een vervangende infinitief van het werkwoord 'weigeren' (ik geloof dat ik het zelf spontaan ook niet zo gauw zou gebruiken). Maar de Algemene Nederlandse Spraakkunst geeft het voorbeeld ook, zie deze link (met name voorbeeldzin 5a. Blijkbaar zijn er dus taalgebruikers (in elk geval de auteurs van deze passage) die het OK vinden.
VerwijderenDank voor de uitleg! 't Is me duidelijk dat het voor veel Nederlanders onduidelijk is, laat staan voor niet-Nederlanders... Dat is goed om te weten.
VerwijderenHoi taalprof,
BeantwoordenVerwijderenWaarom wordt in de zin 'het verstoten eendje' verstoten met een 'n' geschreven en niet zonder?
Het woord 'verstoten' is hier natuurlijk wel bijvoeglijk gebruikt, en je zou het moeten benoemen als een bijvoeglijk naamwoord, maar het is geen verbogen vorm net zoals 'grote' de verbogen vorm is van 'groot.' In 'het grote eendje' heb je het over een eendje dat 'groot' is, maar bij 'het verstoten eendje' gaat het niet om een eendje dat 'verstoot' is.
VerwijderenHet woord 'verstoten' is eigenlijk het voltooid deelwoord van het werkwoord 'verstoten' ('de moeder heeft het eendje verstoten'). De 'n' hoort al bij het voltooid deelwoord, net zoals je bij 'gelachen,' 'gedronken,' 'gelezen' ook al een 'n' hebt. Zo heb je het ook over 'een gelezen boek' (niet 'een geleze boek') of 'een gebakken eendje' (niet 'een gebakke eendje').
Beste taalprof,
BeantwoordenVerwijderenWij moeten voor school een project doen over scheldwoorden. Hiervoor hebben wij een deelvraag die luidt: Wat zijn ouderwetse (Nederlandse) scheldwoorden en werden ze anders gebruikt dan de moderne scheldwoorden?
Alvast bedankt
Kunt u ons hier meer informatie over geven?
VerwijderenEr bestaat een dik boek over Vloeken, van Piet van Sterkenburg. Scheldwoorden vallen daar onder de verwensingen. Een interview met Van Sterkenburg staat hier.
BeantwoordenVerwijderenEen oud artikeltje over scheldwoorden (uit 1906) vind je hier.
Onderzoekers als Ewoud Sanders en Bas Jongenelen hebben in de laatste jaren veel aandacht besteed aan oudere scheldwoorden. De laatste heeft een hele verzameling van middeleeuwse scheldwoorden gemaakt, die hier besproken wordt. De verzameling vind je hier
Laatst heb ik aan Taaladvies gevraagd of je voorzetsels kunt samentrekken in constructies als de volgende: "Ik ga liever met de trein dan de auto." Zij vonden dit een correcte zin, maar verwezen me wel door naar u. Meestal wordt het voorzetsel in dergelijke constructies namelijk herhaald: "Ik ga liever met de trein dan met de auto." En eigenlijk vraag ik me nog steeds af of je het woord met hier wel kunt samentrekken, omdat je bij de samengetrokken variant eigenlijk schrijft dat jij liever met de trein gaat dan dat de auto met de trein gaat, en auto's hebben vaak geen voorkeur ... of we moeten het over Brum hebben. Wat vindt u? Is een dergelijke samentrekking uitgesloten? Is het: "Ik ga liever met de trein dan de auto naar België" óf: "Ik ga liever met de trein dan met de auto naar België"?
BeantwoordenVerwijderenMijn eerste reactie is: Waarom vraag je dit? Blijkbaar is er voor jouw taalgevoel iets aan de hand met 'Ik ga liever met de trein dan de auto' (en ik geloof dat ik dat taalgevoel deel). Het antwoord van de taaladviesdienst gaat echter niet over het taalgevoel, maar over de taalnorm. En blijkbaar is er in de (officiële) norm niets dat deze samentrekking verbiedt.
VerwijderenWe zouden nu als derde optie nog kunnen kijken naar de taalwerkelijkheid: of de meeste Nederlanders in de meeste gevallen deze samentrekking inderdaad vermijden (zoals jij zult doen), maar welke vraag beantwoorden we hiermee?
Uit de taalkundige literatuur is wel bekend dat je in een samentrekking bij 'dan' over het algemeen geen dieper ingebedde zinsdelen kunt overhouden (het gaat meer om wat je overhoudt dan om wat je weggestreept zou hebben). Dus iets als 'Ik heb meer boeken over Europa dan Amerika' is uitgesloten (in de taalkunde betekent dat: er is (vrijwel) geen Nederlander die dat OK vindt).
Hoewel ik trouwens je taalgevoel deel over 'Ik ga liever met de trein dan de auto,' vind ik het met de toevoeging 'naar België' erbij ineens wel beter klinken.
Taalprof, klopt het dat je naast 'iets extra's' ook 'iets extra' kunt gebruiken. 'Hij doet iets extra's' en 'Hij doet iets extra'. Betekent het een 'wat aanvullends' waar het ander 'wat aanvullend (op iets)' betekent? Is dit een juiste analyse? Een klein verschilletje dus? Ik kom beide combinaties tegen.
BeantwoordenVerwijderenNaar mijn idee is de zin 'Hij doet iets extra' een zin waarin 'extra' een losse bijwoordelijke bepaling is. Die kun je dus ook verplaatsen, als in: 'Hij doet iets, en wel extra (erbovenop).' Bij de andere zin is 'iets extra's' één zinsdeel.
VerwijderenJe zou het moeten kunnen zien als je probeert 'iets' en 'extra('s)' samen voorop te plaatsen:
(1) Iets extra's kan ik helaas niet doen
(2) * Iets extra kan ik helaas niet doen
Klopt het met jouw taalgevoel dat de tweede zin niet kan, of in elk geval aanmerkelijk slechter aanvoelt?
Ik geloof dat mijn taalgevoel hier een beetje tegendraads is. "Iets extra kan ik helaas niet doen" (in de betekenis dus van iets erbovenop doen) kan ik heel goed vatten. Het is alleen wat kronkelen in je brein, want het is lang niet zo concreet als "iets extra's doen". Iets extra's is één begrip en iets extra zijn er twee.
VerwijderenDaarnaast: "iets extra" heeft voor mij eveneens de betekenis van iets extra's (maar niet in eerste instantie). In dat verband zie ik ook een beetje de gestelde vraag.
Kortom, iets extra's is eenduidig en iets extra heeft een dubbele betekenis, voor mij dan hè? Maar daar kan je over twisten.
OK, ik snap dat je het zo kunt zien. Dan vind je (2) dus prima, in de betekenis van (1), maar de zin 'Ik kan helaas niets extra doen' heeft voor jou twee betekenissen (behalve (1) dus ook 'Ik kan daarbovenop niets doen.'
VerwijderenKlopt. In wezen geeft die "'s" de verbinding aan met "iets", terwijl het gemis ervan twee kanten op kan, namelijk de verbinding met "iets" (zoals die "'s" dat ook al deed) en de verbinding met "doen".
VerwijderenHet woordje "extra" (uit (2)) kan dus én bijvoeglijk én bijwoordelijk gebruikt worden in mijn taalgevoel.
In uw laatste zin zou ik het liever omdraaien: mijn betoog was dat in (2) primair een bijwoordelijke bepaling speelt maar daarnaast, bij nader aanvoelen, ook de bijvoeglijke uit (1).
Sorry voor het ge-oh, maar deze materie noopt ertoe. :-)
Dat bijwoordelijke in (2) is wel lastig, want op die plaats kan eigenlijk geen bijwoordelijke bepaling staan:
Verwijderen(3) * Iets niet kan ik doen
(4) * Iets misschien kan ik doen
(5) * Iets zo kan ik doen
Dus blijkbaar ervaar jij de bijvoeglijke bepaling 'extra' in 'iets extra' met een andere betekenis dan die in 'iets extra's.' Misschien denk je aan iets soortgelijks als in:
(6) ? Iets op die manier kan ik doen
Waarin 'op die manier' bijvoeglijk gezien moet worden, maar waarin het lijkt alsof je een soort werkwoord erbij interpreteert, als in:
(7) Iets maken op die manier kan ik doen
De bijwoordelijke betekenis zit hem dan in de verbinding tussen 'maken' en 'op die manier,' waarbij het hele zinsdeel tot een zelfstandignaamwoordconstructie gemaakt is.
Nog even herhalen: de vraag was dus of in (2) "extra" (naast bijvoeglijk bij iets) ook bijwoordelijk (bij doen) mag worden opgevat.
VerwijderenIk vind van wel, en wel doordat die onlogische constructie (een bijwoord staat nooit, althans in de regel niet, achter een zelfstandig naamwoord) goedgemaakt kan worden door de uitbreiding met een werkwoord. Ook u gaat van (6) naar (7) en voegt "maken" in.
Maar we kunnen het misschien wat zichtbaarder maken door het hoofdwerkwoord ook als samengetrokken werkwoord te gebruiken.
(8) Iets extra kan ik je wel geven.
Dat staat dan voor
(9) Iets extra geven kan ik je wel
waarbij de samentrekking, grappig genoeg, naar het hoofdwerkwoord gaat.
Het lijkt wel een beetje op een omgekeerde samentrekking, maar we dwalen nu wel wat diep af in de krochten van ons haast niet te objectiveren taalgevoel. De meesten hebben er gewoon niet het geduld voor.
(2) staat dan m.i. voor (2a) Iets extra doen kan ik helaas niet.
Hallo, hoe kan het dat "Piet lijkt zijn auto kwijt" en "Piet lijkt zijn sleutels kwijt" minder natuurlijk aandoen dan "Piet lijkt zijn plekje kwijt in het team", "Piet lijkt compleet de weg kwijt" en "Piet lijkt zijn stem kwijt". Al deze zinnen hebben als werkwoordelijke aanvulling "te zijn". Maak van een van de eerste zinnen "Piet lijkt misschien zijn auto kwijt, maar hij staat gewoon voor de deur", dan klinkt het ook al weer logischer.
BeantwoordenVerwijderenIk voel ook wel een licht verschil, maar zoals je zelf al laat zien kun je die eerste twee beter krijgen met wat aanvullingen erna, en ik merk op ook met wat aanvulling ervóór: 'Wat loopt Piet toch onrustig in alle kasten te zoeken, hij lijkt zijn sleutels wel kwijt!'
VerwijderenHet lichte verschil zou te maken kunnen hebben met het feit (dat is ongeveer het enige aanknopingspunt dat ik zie) dat je auto en je sleutels voorwerpen zijn die je kunt 'hebben' in de bezitsbetekenis. 'Een plekje hebben in het team' is meer 'recht hebben' op iets, 'de weg hebben' bestaat niet eens, en 'een stem hebben' is een soort inherente eigenschap.
We kunnen dit toetsen als we een voorbeeld hebben waarin 'iets hebben' duidelijk dubbelzinnig is tussen een bezitsbetekenis en een andere betekenis van 'hebben.' Bijvoorbeeld 'Piet heeft een groot vermogen.' Dat kan een grote hoeveelheid bezittingen zijn, maar ook een grote capaciteit om iets te doen. Dat grote vermogen kan Piet ook kwijtraken. Welnu, als je dan zegt 'Piet is zijn grote vermogen kwijt,' denk je dan meer aan de eerste of aan de tweede betekenis? (Eerlijk gezegd voel ik nu geen heel groot verschil, dus als het er is, gaat het om een subtiel effect)
Hey Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenKan de zin 'Mijn vrienden hebben allemaal auto's' ook betekenen dat al mijn vrienden één auto hebben, Piet eentje, Klaas één, Tom één, of dringt het woord 'allemaal', dat naar mijn weten iets als 'iedereen' betekent, een enkelvoud op: 'Mijn vrienden hebben allemaal een auto.' 'Jullie krijgen allemaal auto's' klinkt alsof ik er meer dan één krijg, 'Jullie krijgen allemaal een auto' niet. Máár: bij 'Jullie krijgen allemaal een auto die groen is' zou een familie een auto kunnen krijgen, de keuze voor 'Jullie krijgen allemaal auto's die groen zijn' vind ik al weer logisch. Forceert 'allemaal' dus géén enkelvoud?
Volgens mij is hier bijna alles mogelijk wat je zou kunnen bedenken. Je kunt de ene of de andere betekenis forceren door er bepalingen bij te zetten, zoals:
Verwijderen- Mijn vrienden hebben allemaal verschillende auto's
- Mijn vrienden hebben allemaal de beschikking over auto's (dan kan het ook zijn dat er vrienden zijn die samen een auto delen)
'Allemaal' forceert dus niet noodzakelijk een meervoud, want het staat ook een "distributieve" lezing toe, zoals 'ieder.'
Hoi Taalprof,
BeantwoordenVerwijderen'Ik heb in Nederland geleerd om te voetballen en (te) tennissen.' Is het hier mogelijk om het woord te samen te trekken? Bij iets als 'te lezen en schrijven' lijkt het logischer, omdat die zaken meer 'verbonden' zijn, naar mijn taalgevoel. 'We gaan naar Hawaï om lekker in het zonnetje te relaxen, (te) zwemmen en (te) volleyballen.' Wat is het verschil?
Hartelijk dank
Aha, ik denk dat ik erachter ben. Zonder te is het zeker een collectieve nevenschikking? 'Ik ga naar Hawaï om te zwemmen in de zee en voetballen op het strand' klinkt wel heel gek.
VerwijderenIk denk dat je inderdaad in ieder geval kunt stellen dat twee keer 'te' ook twee onafhankelijke activiteiten suggereert. Door de tweede keer 'te' weg te laten creëer je een nevenschikking binnen het bereik van die eerste 'te,' en suggereer je aldus dat de twee activiteiten iets met elkaar te maken hebben. Dat kan zijn omdat ze tegelijk verricht worden, op elkaar volgen, in eenzelfde opleiding zitten, etc.
VerwijderenA Als iemand waagt op te staan, vermoord ik die.
BeantwoordenVerwijderenB Als iemand waagt op te staan, vermoord ik hem.
C Als iemand mij beledigt, sla ik die.
D Als iemand mij beledigt, sla ik hem.
E Vind je iemand stom, dan moet je die een rare vraag stellen.
E. Vind je iemand stom, dan moet je hem een rare vraag stellen.
Wat is het verschil bij het gebruik van het aanwijzend vnw of het persoonlijk vnw? Hem lijkt mij steeds net iets beter op de een of andere manier, maar vooral bij A denk ik, dat kan ook, terwijl ik toch weinig verschil zie met C...
Een opzichtig verschil is natuurlijk dat het aanwijzend voornaamwoord niet differentieert naar mannelijk of vrouwelijk geslacht.
VerwijderenJe geeft trouwens alleen maar voorbeelden van wat in de semantische literatuur 'ezelzinnen' heet. Dat is een constructie genoemd naar de oorspronkelijke voorbeeldzin 'Als Pedro een ezel heeft slaat hij hem.' De kenmerken zijn: het antecedent van het voornaamwoord zit in een voorwaardelijke bijzin, en bevat zelf een zogeheten 'existentiële quantor' ('een,' 'iemand,' maar niet 'de' of 'alle'). In deze constructie is ook het voornaamwoord 'diegene' voor het eerst waargenomen in een niet-bepalingaankondigend gebruik. Ik denk dus dat mensen in deze zinnen ook 'diegene' kunnen gebruiken. Ik vind het zelf wat vreemd (het is een recente ontwikkeling), maar ik weet dat het bestaat.
Ik denk dat het gewone voornaamwoord in deze constructie het oudst is, en dat daarna 'diegene' is gebruikt, mogelijk als geslachtsneutraal woord. Het zou kunnen dat jouw zinnen de volgende stap in die ontwikkeling zijn: in plaats van het omslachtige 'diegene' het eenvoudiger 'die.'
Soms snap ik niet helemaal wanneer ik het woordje 'om' weg kan laten en wanneer niet.
BeantwoordenVerwijderenBij deze zin kun je om volgens mij niet toevoegen: "Er is niks leuker dan te wachten op iemand." "Er is niks leuker dan om te wachten op iemand" lijkt me niet juist. Maar hier lijkt het toevoegen van om juist wel weer juist: "Er is niks leuker dan om een brief te schrijven." "Er is niks leuker dan een brief te schrijven" lijkt me daarnaast ook grammaticaal. Wat is uw visie op deze kwestie?
In mijn taalgevoel zijn beide varianten met 'om' vreemd. De gangbare opvatting is dat 'om' (los van de plaatsen waar het verplicht is) vooral het doel benadrukt. Misschien dat 'een brief schrijven' net iets doelgerichter is dan 'wachten,' al voel ik dat zelf niet zo.
VerwijderenTaalprof! De gele bloemen, de open vragen... gele en open zijn hier adjectieven, juist? Naar mijn idee kun je van gele wel een zelfstandig adjectief maken, maar van open niet. 'De groene bloemen en de gele.' 'De gesloten vragen en de open.' Waarom is gele wat dit betreft anders dan open?
BeantwoordenVerwijderenIk deel je taalgevoel niet helemaal, want in mijn beleving is 'De gesloten vragen en de open' ook prima. Ik vermoed echter dat wat jij hier voelt een lichte aarzeling is, omdat het woord 'open' geen zichtbare verbuiging heeft. Je hebt misschien de neiging om de zelfstandige vorm aan te vullen tot 'de opene' of iets dergelijks. Klopt dat?
VerwijderenIk ben het wel met je eens dat het zelfstandige gebruik van open beperkt is tot die duidelijke gevallen van samentrekking ('de gesloten vragen en de open [vragen]'). Ik zou ook niet zo snel zeggen als het om persoonlijkheden gaat: 'De open moeten aan deze kant gaan staan en de gesloten aan de andere kant.'
Hoewel ik denk dat die 'onzichtbare' verbuiging een factor is, zit er ook iets idiomatisch in: welke adjectieven zelfstandig kunnen voorkomen en welke niet kan ook per woord verschillen.
Hey Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenOp school hebben wij gediscussieerd over op en in, op het gemeentehuis of in het gemeentehuis. Is datzelfde aan de hand bij bij en in? "Zeg tegen papa dat ik bij/in de bioscoop ben, zeg tegen mama dat ik in/bij de bibliotheek ben." Gebruik je in voor het gebouw, maar bij voor de instantie/het bedrijf? "Ik ben op dit moment bij de bibliotheek" kan natuurlijk betekenen dat je vlak bij de bieb bent, maar kan het ook betekenen dat je voor het bureau van de bibliothecaresse staat? Ik denk het wel, wat vindt u?
Ha, altijd goed om na te denken en te discussiëren over de taal. Je moet bij taaldiscussies altijd drie vragen stellen: 'Wat vind ik er zelf van?' Dat is de vraag naar je eigen taalgevoel. Als je dat in de klas doet, zul je zien dat jullie allemaal een eigen taalgevoel hebben. De tweede vraag is: wat vindt de wereld ervan? Dat is de vraag naar de taalwerkelijkheid. Doordat allerlei mensen met allerlei taalgevoelens taal produceren, bestaat de taalwerkelijkheid uit allerlei verschillende taaluitingen. Maar wat komt het meeste voor? Wat is ouderwets en wat is modern? Daar kun je onderzoek naar doen door bijvoorbeeld in kranten, boeken of op het internet te kijken. Zo heb je op internet bijvoorbeeld een heel grote verzameling van historische kranten (www.delpher.nl). Daar kun je in kijken wat gebruikelijk is of was. De derde vraag is: 'Wat vindt de Taalunie ervan?' De Taalunie is de officiële instantie die de taalnorm bepaalt. Dit is dus de vraag naar de taalnorm.
VerwijderenJouw vraag gaat over de betekenis van voorzetsels die een plaatsbetekenis hebben, en of een andere keuze van voorzetsels ook een andere betekenis heeft. Deze discussie komt vooral voor bij straatnamen: woon je 'in de Langstraat,' 'op de Langstraat' of 'aan de Langstraat'? Als je daarover nadenkt dat kom je er waarschijnlijk op dat je bij verschillende straten een verschillende voorkeur hebt (dat is je taalgevoel), en dat er lokale en regionale voorkeuren bestaan (dat is de taalwerkelijkheid).
Hier kun je aan zien dat voorzetsels van plaats gemakkelijk verwisseld kunnen worden, omdat hun basisbetekenissen dicht bij elkaar liggen. De basisbetekenis van 'op' is 'boven op,' bij 'in' is het 'binnen in,' en bij 'bij' is het 'in de nabijheid van,' maar vanuit die betekenis kan het ook een verbondenheid uitdrukken ('ik ben bij die voetbalclub').
Ik denk dat de taalnorm het toetstaat dat je de voorzetsels soms verwisselt, dat de taalwerkelijkheid dat mensen dat vaker doen zonder al te veel betekenisverschil, en als je er met je taalgevoel over nadenkt voel je waarschijnlijk een heel subtiel betekenisverschil, waarbij 'ik ben bij de bioscoop' ofwel betekent dat je in de nabijheid van de bioscoop bent, ofwel dat je jezelf al hebt verbonden aan de bioscoop (je staat al in de rij, je hebt al betaald, je zit al in de zaal).
Hallo professor,
BeantwoordenVerwijderenIk lees op Taaladvies dat welk niet geaccepteerd wordt als zelfstandig vraagwoord. Echter, stel dat ik op een ouderbijeenkomst aan een andere moeder vraag, terwijl de kinderen erbij zijn: 'Ik vroeg mij af welk uw kind was', dan is welk toch niet zelfstandig gebruikt, omdat het duidelijk is dat we het over kinderen hebben? ('Ik vroeg me af welk kind van u was' is natuurlijk gebruikelijker, maar kan variant één ook? Is hij grammaticaal?)
Dank.
Volgens Taaladvies hangt het inderdaad van de context af (zie de tekst bij voorbeeld 6 en 7). Als eerder in het gesprek duidelijk is dat het over kinderen gaat, zou het dus kunnen. Dus bv. iets als 'Ik heb hier een aantal kinderen, ik vroeg me af welk het uwe is.'
VerwijderenVerder zegt Taaladvies dat het volgens de officiële taalnorm zonder die context 'geen standaardtaal' is. Dat betekent meestal dat het wel voorkomt, maar door sommigen wordt afgekeurd. Het advies is dan doorgaans: vermijden.
Het lijkt mij een moeilijk te handhaven criterium, omdat je natuurlijk altijd kunt aanvoeren dat het woord 'kinderen' in de context impliciet beschikbaar is. Volgens mij kun je het dus volgens de officiële norm bijna altijd goedpraten.
Aha, ik snap het. Mijn eerste vraag heeft me echter iets anders doen afvragen. Als we nu dezelfde situatie nemen, maar dan met honden. Is het dan ook grammaticaal om te vragen: 'Wat is die van u?' of 'Wat is uw hond?' Of dringt welke zich hier op? Voor een aantal geparkeerde auto's: 'Wat is uw auto?', 'Welke auto is van u?' In een gang met allemaal kamers: 'Wat is uw kamer?' 'Welke kamer is van u?' Misschien is dit een simpele vraag voor een Nederlander, maar ik ben in Zwitserland opgegroeid.
VerwijderenIn mijn taalgevoel is 'Wat is uw hond?' beter dan 'Wat is die van u?' Daar zou ik dan eerder 'Welke is die van u?' gebruiken.
VerwijderenIk denk dat het gebruik van 'wat' hier aansluit bij de mogelijkheid om te zeggen 'Dat is uw hond' en 'Dat is die van u' (die laatste vind ik beter dan 'Wat is die van u?' en maar een klein beetje minder dan 'Dat is uw hond').