zondag 26 februari 2006

Vragen 28

Op deze pagina kun je je vragen stellen. Voeg je vraag onderaan toe
als reactie, en de taalprof zal hem zo snel mogelijk beantwoorden.



Heb je hier ooit een vraag gesteld en kun je hem niet meer vinden? Kijk dan in het Overzicht naar gearchiveerde vragen en reacties (helemaal naar beneden bladeren!).



Je kunt nu ook in het nieuwe auteursregister je eigen naam opzoeken!



118 opmerkingen:

  1. Beste Taalprof,
    Van Dale vermeldt bij intrigeren: "(met datief)
    belangstelling inboezemen, de nieuwsgierigheid stimuleren om iets te onderzoeken; dat intrigeert mij". Waarom zou Van Dale zo zeker weten dat 'mij' hier een datief is?

    BeantwoordenVerwijderen
  2. @Roos: Van Dales ontleding lijkt me niet op hedendaagse principes gebaseerd. Zo is '*mij wordt hierdoor geïntrigeerd' natuurlijk helemaal onmogelijk, en kan het alleen zijn 'ik word hierdoor geïntegreerd.'
    Volgens Nicoline van der Sijs in haar Chronologisch woordenboek is 'intrigeren' in de betekenis "nieuwsgierig maken" rond 1888 uit het Frans overgenomen. Dat maakt het lastig om echte gevallen te vinden met een uitgespelde naamval. Ik vind één keer 'Dit intrigeerde den heer Z,' en in elk geval schrijft iedereen 'intrigeerde hen' en nooit 'intrigeerde hun'. Dat wijst erop dat het altijd een accusatief (en dus een lijdend voorwerp) is geweest.
    Hoe dan ook, in het huidige Nederlands zou ik 'iemand intrigeren' analyseren als een werkwoord met lijdend voorwerp. Een aanvullende woordgroep met 'door iets' zou ik een bijwoordelijke bepaling van oorzaak noemen, en een aanvullende woordgroep met 'met iets' -denk ik- een bijwoordelijke gebruiksbepaling.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ik had met een kennis de discussie of de volgende zin goed Nederlands is: Het huis kan/mag gesloopt. Ik heb een voorkeur voor: Het huis kan/mag gesloopt worden.
    Graag uw mening.
    Met vriendelijke groet, Gerard.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. @Gerard Ernst: Het verschijnsel dat je hier signaleert staat beschreven in de Algemene Nederlandse Spraakkunst: http://www.let.ru.nl/ans/ganaar?18/05/02/03/02
    Bij een constructie met lijdende vorm en een hulpwerkwoord van modaliteit kan in sommige gevallen 'worden' wegblijven. IN welke gevallen precies, dat is niet duidelijk, al zijn er staande uitdrukkingen als 'dat moet gezegd.'
    De ANS merkt op dat de meeste taalgebruikers een voorkeur voor de variant mét 'worden' hebben, maar geeft verder geen negatieve kwalificatie.
    Ik denk dat deze mogelijkheid tot weglating van 'worden' aansluit bij de weglating van het hoofdwerkwoord bij modale hulpwerkwoorden in combinatie met een richtingsbepaling: 'Ik wil naar huis (gaan)' en 'Ik moet weg (gaan).' In het verlengde daarvan heb je weglatingen als 'Dit papier moet weg (gedaan worden).'
    Ook sluit het aan bij de mogelijkheid tot weglating van het koppelwerkwoord 'zijn' bij andere modalen: 'Hij blijkt ziek (te zijn).' In het verlengde daarvan zie je bij de modalen 'moeten, willen, mogen, kunnen' ook constructies optreden met een predikaat, die je dan allemaal in een veranderingsbetekenis opvat: 'Die muur moet wit,' 'Mag dit knoopje los?' 'Ik wil niet dood,' of 'Dit glas kan niet kapot.'
    Je constructie 'Het huis kan/mag gesloopt' sluit hier naadloos op aan.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Is het werkwoord combineren altijd met het woord 'met' of kan het ook met het woord 'naast'. Welke regel ligt hieraan ten grondslag?

    BeantwoordenVerwijderen
  6. @Rudi: er zijn geen regels voor het combineren van werkwoorden met voorzetsels. Welk welkwoord met welke zinsdelen gecombineerd kan worden zit per werkwoord in je taalgevoel, en ook de taalnorm heeft hierin een individuele keuze gemaakt, die ook nog eens in de loop van de tijd kan veranderen.
    Bij 'combineren' hoort in mijn taalgevoel 'iets met iets combineren'. Jij lijkt nu voor te stellen 'iets naast iets combineren,' en los van het feit dat dit mij onwaarschijnlijk lijkt, merk ik op dat het voorzetsel 'naast' volgens mij altijd zijn plaatsbetekenis houdt, waardoor het een bijwoordelijke bepaling blijft. Ik ken geen goed voorbeeld van een zinsdeel met 'naast' als voorzetselvoorwerp.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. @Rudi: en voor de volledigheid: je hoeft niet altijd 'iets met iets te combineren', je kunt ook 'twee dingen combineren.' Dat is dan eigenlijk twee dingen met elkaar, maar dat 'met elkaar' kun je dan achterwege laten.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Dag meneer,
    Wat is in de zin: "Ik hoop dat de door jou gevonden informatie, antwoord geeft op de vragen die in de studiewijzer vermeld stonden.", vermeld voor een woordsoort en hoe kun je controleren dat je het op deze wijze moet schrijven en of het de betreffende woordsoort is? Bij voorbaat dank!

    BeantwoordenVerwijderen
  9. @Thomas: de woordsoort van 'vermeld' kun je achterhalen door de zin te ontleden waar het woord in voorkomt. Eigenlijk hoef je maar een stukje van de hele zin te bekijken: het woord 'stonden' staat in een bijzin 'die in de studiewijzer vermeld stonden'. Dat is een bijvoeglijke bijzin, die begint met een betrekkelijk voornaamwoord 'die'. Voor de ontleding kun je die zin vereenvoudigen door het betrekkelijk voornaamwoord even te vervangen door het zinsdeel waar het naar verwijst, 'de vragen', en door er een hoofdzin van te maken (het veranderen van een bijzin in een hoofdzin verandert de zinsdeelontleding niet).
    Dan krijg je de zin 'De vragen stonden in de studiewijzer vermeld', en de vraag is: hoe moet die zin ontleed worden? Allereerst moet je opmerken dat er twee mogelijke werkwoorden in de zin staan, 'stonden' en 'vermeld'. Daarvan is 'stonden' in ieder geval de persoonsvorm (in het enkelvoud luidt de zin 'De vraag stond in de studiewijzer vermeld'). De vraag is nu of 'stonden vermeld' een werkwoordelijk gezegde is. Ik denk het niet. Daarvoor zou 'staan' een hulpwerkwoord moeten zijn, maar dat kan alleen in gevallen als 'staan te kijken' of 'staan te roken,' dus met een heel werkwoord, mét het woordje 'te', als aanvulling. En het is niet 'stonden te vermelden' maar 'stonden vermeld'.
    Maar als 'stonden vermeld' geen werkwoordelijk gezegde is, wat is 'vermeld' dan wel? Daar kun je achter komen door te proberen 'vermeld' te vervangen door andere woorden (bij voorkeur door één ander woord). Als je dat probeert, zul je zien dat je vaak werkwoorden krijgt in de vorm van een voltooid deelwoord ('de vragen stonden in de studiewijzer geschreven, gedrukt, uitgelegd, beantwoord'). Maar je kunt ook andere woorden invullen:'de vragen stonden in de studiewijzer klaar, bijeen, gereed.' De overeenkomst is dat het allemaal woorden zijn die ook kunnen voorkomen als naamwoordelijk deel van het gezegde: 'de vragen ZIJN geschreven, gedrukt, uitgelegd, klaar, bijeen, gereed.'
    Er zijn twee manieren om dit te ontleden. De eerste manier is om te zeggen dat 'stonden' het werkwoordelijk gezegde is, en 'vermeld' een bepaling van gesteldheid, en de tweede om te zeggen dat 'stonden' een "vervangend koppelwerkwoord" is, en 'vermeld' het naamwoordelijk deel van het gezegde. Naar mijn mening is de laatste ontleding de beste.
    Voor de benoeming als woordsoort doet dit er niet veel toe: duidelijk is, dat 'vermeld' hier een voltooid deelwoord is (net als 'gedrukt', 'uitgelegd' in deze positie). Daarom moet je het spellen met een eindletter die overeenkomt met hoe het woord bij verlenging klinkt. En omdat het 'vermelde' is (je hoort hier duidelijk een 'd'), moet je ook 'vermeld' spellen.

    BeantwoordenVerwijderen
  10. Geachte heer,
    Kunt u mij zeggen of het "ervaring hebben in" moet zijn of "ervaring hebben met"?
    Met vriendelijke groet,
    Erica

    BeantwoordenVerwijderen
  11. @Erica: Bij 'ervaring hebben met iets/iemand' gedraagt 'ervaring hebben' zich als een betekeniseenheid, waardoor 'met iets/iemand' het karakter van een voorwerp krijgt. Bij 'ervaring hebben in iets' is 'in iets' eerder een bijwoordelijke bepaling die het veld aangeeft waarbinnen je ervaring opgedaan heeft. Dat kan tot betekenisverschil aanleiding geven. Vergelijk 'Ik beschik over een ruime ervaring in het onderwijs' met 'Ik beschik over een ruime ervaring met het onderwijs'. Alleen in het tweede geval heb je het onderwijs zelf ervaren. In het eerste geval gaat het erom dat je ervaring hebt opgedaan in de tijd dat je werkzaam was in het onderwijs.

    BeantwoordenVerwijderen
  12. Even een taalkundig benoem-vraagje.
    In de zin:
    Ze zijn uit elkaar
    Is elkaar dan een wederkerig vnw?
    (de een is uit de ander en de ander uit de een...)
    Of is het een bijwoord (zegt iets over wat ze zijn). Of nw-deel van het gezegde? Of een pers. vnw?
    Lastig dit!

    BeantwoordenVerwijderen
  13. @Joline: 'elkaar' is altijd een wederkerig voornaamwoord. Soms is het niet te omschrijven met 'de een... de ander.' In een aantal Limburgse dialecten heb je een apart woord voor de betekenis "de een de ander," terwijl 'elkaar' in de andere betekenis dan door het wederkerend voornaamwoord 'zich' wordt vervuld.
    In jouw zin is 'uit elkaar' het naamwoordelijk deel van het gezegde.

    BeantwoordenVerwijderen
  14. Geachte taalprof,
    Ik heb een vraag over de volgende zin:
    Mijn vader is van friese afkomst, daar heb ik mijn bijzondere naam aan te danken.
    Schrijf je in deze zin friese met hoofdletter of zonder hoofdletter?
    Met vriendelijke groet,
    Berber

    BeantwoordenVerwijderen
  15. Dag,
    Een paar vragen over een aantal zaken die ik tegenkom in de Basiscursus Grammatica (Taalatelier) van Helene Bakker-Renes.
    1. Het gevaar is geweken.
    Volgens de basiscursus is hier sprake van een werkwoordelijk gezegde. Volgens mij kan het ook een naamwoordelijk gezegde zijn.
    2. Ik heb vaak moeite met het voorzetselvoorwerp bij een naamwoordelijk
    gezegde. Voorbeelden:
    John is verliefd op Anja.
    Er was niet veel bekend over vuurwerk.
    Volgens Bakker-Renes is in deze zinnen sprake van de voorzetselvoorwerpen: 'op Anja' en 'over vuurwerk'. Gezien de eenzinsdeelproef heb ik de indruk dat je ook kunt verdedigen dat deze woordgroepen onderdeel zijn van het naamwoordelijk deel van het gezegde.
    3. Het huis, dat is verkocht.
    Volgens de basiscursus is 'dat' hier een betrekkelijk voornaamwoord. 'Dat'ishier volgens mij een aanwijzend voornaamwoord. 'Dat'ishier immers niet het eerste woord van een betrekkelijk bijzin.
    4. Benoemt u 'in' in: Schenk mij maar alvast wat thee in, als een voorzetsel? Het lijkt me dat dat voor leerlingen van de onderbouw van het VO heel verwarrend is.
    Graag uw commentaar.
    Evelyn

    BeantwoordenVerwijderen
  16. @Berber: De taalprof is geen spellingspecialist. Hij weet net zoveel van spelling als de gemiddelde Nederlander. Eigenlijk beantwoordt hij alleen vragen over de grammatica. Volgens de Leidraad bij de officiële woordenlijst moet je namen van volkeren, talen of culturen, of ze nou zelfstandig zijn of bijvoeglijk, met een hoofdletter spellen.

    BeantwoordenVerwijderen
  17. @Evelyn: 1. De gedachte om 'Het gevaar is geweken' te beschouwen als de voltooide tijd van 'Het gevaar wijkt' lijkt me voor de hand te liggen. Hij wordt ondersteund door de dubbelzinnigheid van de zin 'Zaterdag is het gevaar geweken,' die zowel op afgelopen zaterdag, als op zaterdag aanstaande kan slaan.
    Jouw gedachte snap ik ook wel. Jij redeneert dat 'geweken' hier zijn werkwoordelijke betekenis is kwijtgeraakt, en niet veel meer inhoudt dan 'Het gevaar is voorbij.' Daardoor zou het een naamwoordelijke zin worden. Overigens is 'Zaterdag is het gevaar voorbij' niet dubbelzinnig.
    Toch zijn er een aantal gevallen waarin jouw lezing onmogelijk is. Bijvoorbeeld in combinatie met een bepaling in de verleden tijd ('Het afgelopen jaar is het gevaar geweken'), of in een bijzinsvolgorde 'Ik dacht dat het gevaar was geweken' (in plaats van 'geweken was'). In die gevallen is de zin per se werkwoordelijk.
    Jouw lezing ligt echter het meest voor de hand in combinatie met een duurbepaling: 'Het gevaar is al een hele tijd geweken.' Ook dan is 'Zaterdag is het gevaar al een hele tijd geweken' niet meer dubbelzinnig (en dus geen voltooide tijd).
    2. Met de eenzinsdeelproef kun je inderdaad aantonen dat 'verliefd op Anja' als één zinsdeel gelezen kan worden. In je tweede zin is dat lastiger: 'veel bekend over vuurwerk is er nooit geweest' lijkt me een geforceerde zin, terwijl 'Over vuurwerk is er nooit veel bekend geweest' en 'Veel is er over vuurwerk nooit bekend geweest' veel natuurlijker omzettingen van jouw oorspronkelijke volgorde zijn. Daarom zou ik er toch toe geneigd blijven om in die zin 'over vuurwerk' als een apart zinsdeel te beschouwen. Of dat een voorzetselvoorwerp moet zijn is trouwens ook nog maar de vraag. Ik snap de overweging (het hoort bij 'bekend,' je hebt een variant met bijzin als in 'Er is nooit veel over bekend geweest hoe vuurwerk opgeslagen moet worden.'), maar je kunt ook aanvoeren dat 'over vuurwerk' hier bijwoordelijk is, net als 'omtrent vuurwerk', 'ten aanzien van vuurwerk' of 'met betrekking tot vuurwerk.'
    3. In de zin 'Het huis, dat is verkocht' (als het hier inderdaad om een volledige uiting gaat), is 'dat' inderdaad een aanwijzend voornaamwoord. De constructie waar het hier om gaat, heet "links-dislocatie": een zinsdeel (in dit geval 'het huis') wordt links buiten de zin geplaatst, en met een aanwijzend voornaamwoord vooraan de zin herhaald.
    4. In 'Schenk mij alvast maar wat thee in' hoort 'in' bij 'schenk'. Het gaat hier om het werkwoord 'inschenken'. 'In' is het afgesplitste deel van een werkwoord, een "partikel." Traditioneel wordt zo'n partikel benoemd als een bijwoord.

    BeantwoordenVerwijderen
  18. Misschien niet een echte vraag maar je weet nooit.
    Een 'adjectief' of 'adjectieve' voegt iets toe of niet. Kan een 'adjectief' iets toevoegen aan een persoonlijke beschrijving van iemand. En..., welke vormen van adjectieve bestaan er.
    Waarom zijn Nederlanders tegen elke vorm van adjectief.
    Kunt u hierover iets zeggen???
    Dank

    BeantwoordenVerwijderen
  19. Hoe zit het nou met die en dat? Iedereen zegt iets anders. Is het bij 'het' dat en bij 'de' die?

    BeantwoordenVerwijderen
  20. @Laura: als je 'het' gebruikt zul je automatisch ook 'dat' gebruiken, en als je 'de' beter vindt dan zul je ook 'die' beter vinden.
    De onzekerheid bestaat vaak in de keuze tussen 'het' of 'de' (en dus ook de keuze tussen 'dat' of 'die'). Maar mensen die 'de meisje' zeggen zullen ook 'die meisje' zeggen. Vind jij dat zelf ook?

    BeantwoordenVerwijderen
  21. @Devens: Ik begrijp eerlijk gezegd je vraag niet goed. De term "adjectief" is alleen een andere term voor "bijvoeglijk naamwoord" (of voor "bijvoeglijk" in het algemeen).
    Welke vormen van het bijvoeglijk naamwoord bestaan er? Dat ligt eraan wat je bedoelt. Als je betekenisklassen bedoelt (zoals stofnamen, kleurnamen, kwaliteitsaanduidingen), dan zijn het er een heleboel. Bedoel je alleen maar vormvarianten, dan heb je de neutrale vorm ('rood'), de verbogen vorm ('rode'), de vergrotende trap ('roder') en de overtreffende trap ('roodst') of combinaties daarvan. Verder heb je nog naamvalsuitgangen ('iets roods'), en allerlei afleidingen met voorvoegsels ('onrood') of achtervoegsels ('roodachtig').
    Ik heb geen aanwijzingen dat Nederlanders "tegen elke vorm van adjectief" zijn. Er zijn wereldwijd mensen die in een goede stijl het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden afkeuren, maar die afkeuring is nergens op gebaseerd.

    BeantwoordenVerwijderen
  22. U schreef: Ik heb geen aanwijzingen dat Nederlanders "tegen elke vorm van adjectief" zijn. Er zijn wereldwijd mensen die in een goede stijl het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden afkeuren, maar die afkeuring is nergens op gebaseerd.
    Dank voor uw reactie. Te-veel bijvoegelijke naamwoorden bedoelde ik.
    Dank

    BeantwoordenVerwijderen
  23. Dag Taalprof,
    op de website van GroenLinks las ik zojuist:
    'Femke Halsema (1966) is sinds 1998 lid van de Tweede Kamer en vanaf november 2002 fractievoorzitter.'
    Zou hier 'sinds' i.p.v. 'vanaf' niet mooier of zelfs juister zijn? Immers: 'vanaf' impliceert voor mij iets wat nog komt, of niet? Tenzij de website sinds een datum van vóór november 2002 niet geactualiseerd is, natuurlijk.
    Overigens: Femke Halsema heeft een prachtig taalgebruik, vind je niet?
    Hartelijke groet van
    james

    BeantwoordenVerwijderen
  24. nog een vraag: ik zat net te denken - is het woord 'grammatica' eigenlijk meervoud? vanwege de uitgang -ca bedoel ik.
    (ik las je stukje 'wie is de Taalprof' en daarbij viel me op de een of andere manier de enkelvoudsvorm bij de werkwoorden in de zinnen met het woord 'grammatica' op. misschien slechts loos alarm.)
    j.

    BeantwoordenVerwijderen
  25. @james: ja ik zie wat je bedoelt. Ik denk echter dat 'vanaf' in het midden laat wat je eigen perspectief is. Als je zegt: 'Vanaf zaterdag ben ik in het bezit van een rijbewijs' kun je twee dingen bedoelen: dat je afgelopen zaterdag je rijbewijs gehaald hebt (dat komt overeen met de "sinds"-betekenis), maar ook dat je aanstaande zaterdag je rijbewijs zult halen (de betekenis gaat dan meer toe naar "met ingang van").
    Misschien speelt ook de richting van het perspectief mee: met 'sinds' kijk je vanaf nu terug naar het beginpunt, en met 'vanaf' verplaats je jezelf naar het beginpunt en kijk je van daaruit vooruit. 'Vanaf' is dus eerder een perspectiefwisseling. Ik denk dat dat in jouw citaat die vreemde indruk maakt.

    BeantwoordenVerwijderen
  26. @james: Nee, 'grammatica' is geen meervoud, dan zou het enkelvoud 'grammaticum' moeten zijn. Het is vrouwelijk enkelvoud, net als 'logica' of 'retorica'.

    BeantwoordenVerwijderen
  27. Goh, dat klinkt nog vreemder, als je afgelopen zaterdag je rijbewijs hebt gehaald en dan zegt: 'Vanaf zaterdag heb ik mijn rijbewijs.'
    Persoonlijk zal ik toch voor 'sinds' blijven kiezen.
    Maar het 'mag' dus wel.
    Bedankt voor je antwoorden.
    j.

    BeantwoordenVerwijderen
  28. @james: Hmm, ik kan die lezing wel wat waarschijnlijker maken: wat vind je van 'Ik rijd nog niet zo lang, ik heb mijn rijbewijs pas vanaf zaterdag'?

    BeantwoordenVerwijderen
  29. Ah, nog een reactie. Wat aardig!
    Tja, ik ben bang dat het voor mij persoonlijk nog steeds vreemd in de oren klinkt. Zou iemand mij dit zo zeggen, dan zou ik waarschijnlijk antwoorden: 'Veel succes, zaterdag!'
    En daarna zou ik verward mezelf vragen: 'Hè, hoe kan hij nu al weten dat hij zaterdag zal slagen?'
    Ik zou ook geen (stijl-)reden weten, waarom ik voor 'vanaf' ipv 'sinds' zou kiezen.
    Nu ja, ik kan er mee leven. Ben nu eenmaal zo'n Pietje Precies ;)
    groeten, j.

    BeantwoordenVerwijderen
  30. Dat bij "vanaf" het perspectief vòòr het spreekmoment ligt (althans bij de taalprof en bij mij) kun je duidelijk zien als je een staat beschrijft die op het spreekmomemt alweer afgelopen is. Het perspectief kan dan niet meer samenvallen met het spreekmoment en je wordt gedwongen om "vanaf" te gebruiken. Kijk maar naar zin (1). Daar zou het erg vreemd klinken als je "vanaf" verving door "sinds".
    (1) Vanaf 1950 was Jan Jansen werkzaam als putjesschepper. Dat bleef hij tot aan zijn benoeming tot minister van milieu in 2007.

    BeantwoordenVerwijderen
  31. Beste taalprof, kunt u mij vertellen waarom de persoonsvorm een persoonsvorm heet? waar komt deze benaming vandaan en waarom is voor deze benaming gekozen.

    BeantwoordenVerwijderen
  32. In het boek van D. Verhulst gaat het niet om een persoon maar om een ''t' of 'het'.
    'T of Het doet het.
    De schrijver is een Ik of Zelf. De schrijver heeft het over een 't of het...
    Als 'het'of 't de (persoonsvorm) drager is van het verhaal of boek, kan dat?
    Nu is de vrijheid van de schrijver grens-overschrijdend al weet ik dat de vrijheid van schrijven taalkundig niet vast ligt maar dan toch... wat vind u hier van?
    groet

    BeantwoordenVerwijderen
  33. @hans: de persoonsvorm heet de persoonsvorm om dat het de vorm van het werkwoord is die gemarkeerd is voor de grammaticale persoon (bijvoorbeeld eerste persoon enkelvoud of tweede persoon meervoud). Hoewel in het Nederlands niet alle grammaticale personen verschillende persoonsvormen krijgen (de meervoudige personen zijn altijd hetzelfde, en in de verleden tijd zijn ook alle enkelvoudige vormen gelijk), zou het in principe mogelijk zijn dat een werkwoord zes verschillende persoonsvormen vertoont.

    BeantwoordenVerwijderen
  34. Beste Taalprof,
    Is in de zin 'Van de Taalprof mag ik mijn kinderen niet verbeteren als ze 'hun hebben' zeggen' 'van de Taalprof' een bepaling van omstandigheid?

    BeantwoordenVerwijderen
  35. @Roos: ik zou dit een bijwoordelijke bepaling van modaliteit noemen. De bewering 'Ik mag mijn kinderen niet verbeteren als ze 'hun hebben' zeggen' wordt namelijk van modaliteit voorzien door te zeggen dat die bewering afhankelijk is van het oordeel van de Taalprof.
    Ook de ANS rekent dit soort bepalingen tot de bijwoordelijke bepalingen van modaliteit. Zie http://www.let.ru.nl/ans/ganaar?20/10/19 onder punt 2b ('Van de Taalprof' in jouw voorbeeld komt overeen met de voorbeelden onder 'volgens').
    Overigens zal de taalprof de laatste zijn om mensen beperkingen op te leggen, ook niet als ze graag hun kinderen willen verbeteren.

    BeantwoordenVerwijderen
  36. Als de taalprof de laatste is in een rij van mensen die beperkingen wil opleggen, wie zijn het dan die hem zijn voorgegaan... .
    Geachte taalprof..., was mijn vraag (met taalfouten) te-moeilijk? Of onzinnig juist?
    Dank

    BeantwoordenVerwijderen
  37. @Devens: excuses, maar hier had ik inderdaad geen kant-en-klaar antwoord op. Of het zou mijn standaardantwoord moeten zijn dat de grammatica niet bedoeld is om vast te stellen wat mag of niet mag (ik neem tenminste aan dat je dat bedoelde).
    Maar eigenlijk dacht ik: ik moet eerst dat boek van Verhulst eens inzien, en daar had ik nog geen gelegenheid voor genomen.

    BeantwoordenVerwijderen
  38. Dank..., had al met dezelfde idee gespeeld. Ik ben benieuwd. Wil er een blogje over schrijven.
    Groet

    BeantwoordenVerwijderen
  39. @Devens: Aha. Waar kan ik dat blogje lezen?

    BeantwoordenVerwijderen
  40. Ik wacht het antwoord af maar hier mijn blogje... Groet
    http://www.vkblog.nl/blog/2431

    BeantwoordenVerwijderen
  41. Beste taalprof,
    Moet in onderstaande zin, het wwoord 'bepalen' vervoegd worden volgens de hij-vorm/ tegenwoordige tijd (bepaalt) of volgens een voltooid deelwoord (bepaald)?
    Bij de lessen, kan elke week bepaal... worden aan welke specifieke les wordt deelgenomen.
    Vriendelijke groet

    BeantwoordenVerwijderen
  42. Beste taalprof,
    Wat is het verschil tussen de volgende uitspraken: "Bij lange niet" en "Bij lange na niet"?

    BeantwoordenVerwijderen
  43. @Jokie: In jouw zin is 'bepaald' een voltooid deelwoord. Dat kun je zelf aanvoelen als je het werkwoord 'bepalen' probeert te vervangen door het werkwoord 'smurfen.' Als het goed is klinkt dan voor jouw gevoel 'gesmurft' veel beter dan 'smurft.' Klopt dat?

    BeantwoordenVerwijderen
  44. @Laurens: het woordenboek geeft beide varianten van deze uitdrukking zonder verschil. 'Bij lange na niet' komt echter veel vaker voor.

    BeantwoordenVerwijderen
  45. Beste Taalprof,
    Als ik me niet vergis, zijn 'als', 'zoals', 'net als' en 'net zoals' allemaal voegwoorden van vergelijking. Allemaal synoniemen. Maar waarom struikel ik over een zin zoals 'Net als hij een fantastische pianist is, zo ben ik een begenadigde violist'? Ik heb de neiging 'net als' hier te vervangen door 'net zoals': 'Net zoals hij een fantastische pianist is, (zo) ben ik een begenadigde violist'. Terecht of niet terecht? Is er een verschil tussen 'net als' en 'net zoals'?

    BeantwoordenVerwijderen
  46. @joris: 'als' en 'zoals' zijn beide voegwoorden van vergelijking, maar ze hebben verschillende gebruikswijzen. Je kunt ze in zekere zin wel synoniem noemen, maar ze zijn niet inwisselbaar. Zo kun je 'als' wel gebruiken bij bepalingen van gesteldheid, zoals in 'als muzikant doe je zoiets niet,' en daar kun je echt niet van maken 'zoals muzikant doe je zoiets niet.'
    De toevoeging 'net' is een versterking van 'zoals.' Als je 'net' bij 'als' kunt toevoegen, benadruk je daarmee meestal de "zoals-betekenis," maar er zijn ook gevallen waarin het meer een "net-toen-betekenis" krijgt. Bijvoorbeeld in een verhaal dat in het verleden speelt en in de tegenwoordige tijd verteld wordt: 'Het is vrijdagavond. Ik heb net het eten op tafel gezet. Net als ik wil gaan beginnen, wordt er gebeld.'
    Ik vermoed dat jij de neiging hebt om in jouw zin 'net als' door 'net zoals' te vervangen, juist vanwege die dubbelzinnigheid van 'net als'. Met 'net zoals' hef je die dubbelzinnigheid op.

    BeantwoordenVerwijderen
  47. Beste prof,
    Bij het schrijven van een document had ik de volgende zin ingetypt:
    Zowel de zender als de ontvanger bepalen zelf hoe en wanneer ze met de centrale berichtenbeheerder contact leggen.
    Daarop kreeg ik van de word spellchecker de opmerking dat het werkwoord bepaalt moet zijn. Volgens mij is het onderwerp echter een meervoud aangezien er 2 elementen in staan: de zender en de ontvanger.
    Kan u me zeggen wie hier gelijk heeft aub?

    BeantwoordenVerwijderen
  48. @Patrick Muls: Jouw gevoel heeft hier hoe dan ook gelijk. De Algemene Nederlandse Spraakkunst signaleert dat nevenschikkingen van enkelvoudige elementen met 'zowel..als' weliswaar altijd enkelvoud kunnen zijn (dat is wat de spellchecker zegt), maar als je 'zowel...als' vervangt door 'en' en je kunt dan meervoud krijgen, dan kan de nevenschikking met 'zowel...als' ook meervoud zijn.
    Dat is hier het geval. In de zin 'De zender en de ontvanger bepalen zelf...' krijg je meervoud, dus kun je bij 'zowel...als' ook meervoud hebben. De ANS merkt op dat in deze gevallen het taalgebruik de voorkeur geeft aan het meervoud (hoewel dus het enkelvoud ook kan).
    Overigens denk ik niet dat de spellchecker om de goede redenen hier het enkelvoud aanbeveelt. Ik vermoed dat de spellchecker ook enkelvoud wil als je 'zowel...als' vervangt door 'en'. De spellchecker doet niet heel erg veel aan grammaticale ontleding. Die redeneert gewoon dat een meervoudige persoonsvorm vlak achter een enkelvoudig woord fout is.

    BeantwoordenVerwijderen
  49. Beste Taalprof, bij de bestudering van de theorie over hulpwerkwoorden kwam ik twee kwesties tegen die ook mijn docent niet zeker wist te beantwoorden. 'Laten' wordt benoemd als hww van causaliteit, maar is het dat ook in een zin als 'ik laat haar slapen'? Dan begint de handeling niet echt. En als een koppelwerkwoord als hulpwerkwoord optreedt, zoals in 'hij lijkt groot te zijn' is het dan een hww van modaliteit, of iets anders? En waarom? Alvast bedankt.

    BeantwoordenVerwijderen
  50. @Wilbert: 'Laten' is een beetje een problematisch hulpwerkwoord. Het is zeker hulpwerkwoord van causaliteit in een zin als 'Ik laat mijn kinderen op tijd komen.' Die zin kun je lezen als 'Mijn kinderen komen op tijd, en ik ben daar de veroorzaker van.' Maar 'laten' kan ook hulpwerkwoord van modaliteit zijn, bijvoorbeeld in de zin 'Laten we gaan.' Die zin moet je lezen als 'Ik vind het wenselijk dat we gaan,' en dat is een modale lezing.
    In jouw voorbeeld is de modale lezing het best te verdedigen. Meestal wordt die omschreven met een aparte term: het "permissieve hulpwerkwoord." Het probleem is dat 'Ik laat haar slapen' meerdere lezingen heeft: je kunt bedoelen dat jij er de oorzaak van bent dat zij slaapt (dan is het zeker causaal), maar ook dat jij het toelaat dat zij slaapt. Dat laatste komt overeen met een modale betekenis die ook in het werkwoord 'mogen' zit.
    'Lijken' in 'hij lijkt groot te zijn' is een hulpwerkwoord van modaliteit omdat je de zin leest als 'Hij is groot,' maar met de toevoeging dat die bewering afhankelijk is van de inschatting van jou, of van iemand anders. Dat is precies wat modaliteit is: inschatting, waarschijnlijkheid.
    Nu zou je zeggen: maar 'Hij lijkt groot' is dan toch hetzelfde? Inderdaad. Wat hier blijkbaar gebeurd is, is dat het koppelwerkwoord 'zijn' mag worden weggelaten bij het modale hulpwerkwoord 'lijken'. In de zinsontleding wordt nu aangenomen dat het overblijvende werkwoord die twee functies (modaal en koppelwerkwoord) allebei draagt. Je moet het echter benoemen naar zijn belangrijkste functie, en dat is koppelwerkwoord.

    BeantwoordenVerwijderen
  51. Hartelijk dank voor uw verhelderende uitleg over de hulpwerkwoorden. Ik durf meteen nog een vraag te stellen, dan heb ik mijn laatste kopzorg verdreven en ga ik zeker een hoog punt halen bij de naderende toets. Nog leuker: dan heb ik het gevoel dat ik het woordbenoemen helemaal snap.
    Hoe benoem je het tweede 'wie' in 'Wie is wie in dit boek?' Is dat een vragend voornaamwoord, of toch een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent en moet je lezen: 'wie behoort tot degenen die voorkomen in dit boek?' Of is het iets anders?

    BeantwoordenVerwijderen
  52. @Wilbert: aangezien er geen sprake is van een bijvoeglijke bijzin, en je deze ook moeilijk kunt maken met behoud van het tweede woordje 'wie' (bijvoorbeeld 'Wie is wie in dit boek thuishoort?') zie ik geen goede reden om het tweede 'wie' betrekkelijk voornaamwoord te noemen. Bedenk dat deze zin ook voorkomt in de variant 'Wie is wie?' Daar bestaat helemaal geen reden om het als betrekkelijk voornaamwoord te benoemen.
    Dubbele vraagwoorden komen vaker voor in een zin. Bijvoorbeeld 'Wie heeft wie gekust?' Er is dus geen bezwaar om beide woorden 'wie' als vragend voornaamwoord te benoemen.

    BeantwoordenVerwijderen
  53. Opnieuw: bedankt; u bent een uitkomst.

    BeantwoordenVerwijderen
  54. Michael van Veen12 juni 2009 om 08:32

    Gegroet,
    Toevallig kwam ik via google terecht bij een ouder artikel van deze site waar de zin "om hem lasagne te laten leren maken" centraal stond. Er werd daar aan het slot een herformulering van deze zin zonder gekruiste afhankelijkheden voorgesteld ("om hem te laten leren hoe hij etc..."). Ik bedacht mij toen dat een meer met het oorspronkelijke in overeenstemming zijnde herformulering (d.w.z. zonder een nieuwe bijzin te introduceren) die ook elke "gekruiste afhankelijkheid" vermeed zou zijn: "om hem te laten leren lasagne te maken".
    Wat opvalt: waarom levert de herschikking zoals ik die boven heb toegepast een extra "te" op ('hem lasagne te laten leren maken' vs 'hem te laten leren lasagne te maken')? Bekend is dat bij "leren" het onbepaalde werkwoord zowel met als zonder "te" kan, volgens mij afhankelijk van of het onbepaalde werkwoord nog complementen heeft, alleen dat geval speelt hier niet. Qu'en pensez-vous? :)

    BeantwoordenVerwijderen
  55. @Michael van Veen: Mijn herschrijving maakte van de ingebedde bijzin een bijzin met persoonsvorm. Daardoor was ook het onderwerp ('hij') noodzakelijk, zodat elke suggestie van gekruiste afhankelijkheid kon worden vermeden.
    Wat jij doet is de bijzin herformuleren in een beknopte bijzin: daarin is 'te' verplicht, en het onderwerp blijft weg.
    De gekruiste afhankelijkheid ontstaat bij versmelting van de twee gezegdes: daardoor ontstaat ook de mogelijkheid om 'te' weg te laten.
    Uit je opmerking 'dat geval speelt hier niet' begrijp ik dat je weglating van 'te' in jouw herformulering niet goed vindt: 'om hem te laten leren lasagne maken.' Klopt dat? In ieder geval kan het wel bij versmelting: 'om hem lasagne te laten leren (te) maken'.

    BeantwoordenVerwijderen
  56. Michael van Veen12 juni 2009 om 09:38

    Dat klopt. Overigens klinkt naar mijn idee "om hem lasagne te laten leren te maken" ook bepaald niet goed. :\
    Hoe dan ook, ik weet eerlijk gezegd niet of ik je analyse van mijn herformulering kan delen. Ik herschik de woord(groep)volgorde slechts. Daardoor wordt (kennelijk) het plaatsen van "te" noodzakelijk (d.w.z.: in de oorspronkrlijke zin is het tweede "te" onmogelijk [naar mijn smaak] of optioneel [naar jouw smaak], in mijn alternatieve formulering is "te" echter verplicht). Of de aanwezigheid van "te" per definitie betekent dat het plotseling om een beknopte bijzin gaat lijkt me een kwestie van, eh, definitie ;p, maar ik denk toch van niet. Het verschil tussen de twee varianten lijkt niet anders dan dat tussen:
    1. Ik leer hem schrijven. ("te" onmogelijk of in ieder geval niet verplicht)
    2. Ik leer hem boeken te schrijven ("te" mogelijk, naar mijn idee zelfs beter).
    Tegen de aanname van een beknopte bijzin spreek hier dat een omformulering in een finiete bijzin pertinent onmogelijk is, in beide gevallen (*"ik leer hem dat hij [boeken] schrijft) en dat er semantisch tussen de twee onbepaalde wijzen geen verschil lijkt.
    Hoe dan ook, misschien ligt de verklaring voor het verschil tussen de twee zinnen waarover wij het hebben hierin, dat in het eerste geval ("...om hem lasagne te laten leren maken") het werkwoord "maken" niet direct voorafgegaan wordt door het lijdend voorwerp ("lasagne" is immers verder naar voren "verplaatst"), in zoverre dus uiterlijk gelijk is aan de versie "ik leer hem schrijven" waar "schrijven" evenmin een lijd. voorwerp heeft. Terwijl "...om hem te laten leren lasagne te maken", hoewel structureel en semantisch identiek met de eerste versie (afgezien van 1 extra "te"), het lijdend voorwerp direct voor de onbepaalde wijs "maken" staat. Maar zeker weet ik het allerminst.

    BeantwoordenVerwijderen
  57. @Michael van Veen: de beknopte bijzin in jouw herformulering zou ik beargumenteren met de mogelijkheid om het voegwoord 'om' toe te voegen: 'om hem te laten leren om lasagna te maken.' Klinkt goed?

    BeantwoordenVerwijderen
  58. @Michael van Veen: Nog een kleine aanvulling: de reden dat je zou overwegen om in het ene geval te spreken over één zin met hulpwerkwoorden en in het andere over twee zinnen, kan ook gemotiveerd worden met de mogelijkheid tot verschillende tijdsbepalingen. Bij twee zinnen heb je twee mogelijkheden tot tijdsbepaling. Je kunt zeggen 'om hem nu te laten leren over een jaar lasagne te maken' maar niet 'om hem nu over een jaar lasagne te laten leren maken.'

    BeantwoordenVerwijderen
  59. Michael van Veen13 juni 2009 om 04:31

    @Taaprof: Ik zou zeggen, aangezien "om" -voor zover ik weet, maar ik kan het mis hebben- praktisch altijd toegevoegd kan worden aan een onbepaalde wijs met "te", dat "om" in dat opzicht dus niet zoveel toevoegt -noch aan de betekenis, noch aan de redenering-, tenzij het echt een finale betekenis heeft en dus vervangen kan worden door "teneinde"; in dat verband zie je trouwens in ambtelijk taalgebruik nog wel eens merkwaardige constructies waar men, kennelijk in de wens (om) enigszins statig te klinken, het bijv. heeft over "het verzoek teneinde zus of zo...", wat logisch nog wel kan, maar gelet op de gewenste betekenis toch misplaatst is.
    Als men nu bij "leren" het complement met "om" aanvult, speelt denk ik dezelfde dubbelzinnigheid: of "om" is overvloedig, of "om" heeft echt een finale betekenis. Deze lezing is hier echter, gezien de context, praktisch uitgesloten. De zin kan dus wel, zolang je om maar opvat als "redundant". Die dubbelzinnigheid zou wel echt spelen in een zin als "hij leert om te winnen"; dan kan de "om"-bijzin ook door een finiete bijzin vervangen worden: "...opdat hij wint".
    Deze hele kwestie (optionaliteit "om") speelt natuurlijk ook bij werkwoorden als "proberen": "hij probeert (om) te komen". Ik zou volhouden dat de onbepaalde wijs hier beslist geen beknopte bijzin is, met of zonder "om"; en nu "om" volstrekt optioneel is en niets lijkt te veranderen aan de betekenis of de syntactische eigenschappen v/d woordgroep waartoe hij behoort, dunkt mij dat enige betekenis toe te kennen aan de aan- of afwezigheid van "om" niet zonder meer aangewezen is.
    Wat betreft die tijdsbepalingen: grappige is dat beide varianten mij volkomen acceptabel klinken (misschien spreken wij toch net een wat ander Nederlands :); zou ieder geval wel aardig zijn wat meer input te krijgen over de aaanvaardbaarheid van de kwestieuze zinnetjes). Áls er al een verschil is in de acceptabiliteit van de twee zinnen, dan zou de laatste variant in die zin minder elegant zijn dat de twee tijdsbepalingen direct naast elkaar staan (wat op het eerste gezicht doet denken dat "nu" de tijdsbepaling "over een jaar" nader definieert, net zoals in "precies in het midden" het bijwoord "precies" dient ter nadere bepaling van het voorzetsel "in") zonder dat ze syntactisch/semantisch direct met elkaar verband houden; immers, bij deze twee tijdsbepalingen speelt dezelfde gekruiste afhankelijkheid als bij de objecten "hem" en "lasagne". En daarvan had je al uitgelegd dat -hoewel de Nederlandse taal dit soort dingen uitzonderlijkerwijs toch toelaat- ons brein daar toch moeite mee heeft. Maar goed, ik denk
    Lang verhaal! :)

    BeantwoordenVerwijderen
  60. @Michael van Veen: als jij vindt dat je in de formulering 'om hem te laten leren (om) lasagne te maken' tussen 'leren' en 'lasagne' het woordje 'om' kunt hebben, dan is de volgende vraag: welke woordsoort heeft dat woordje? Het is geen voorzetsel (want er staat geen zelfstandig naamwoord in de buurt), het kan ook geen bijwoord zijn ('om' als bijwoord kan alleen als het een afgesplitst deel van een werkwoord is, of als het "voorbij" betekent, maar zoals jij zelf ook al opmerkt, het betekent hier niets). Het moet dus wel het voegwoord 'om' zijn (dat, zoals je ook zelf al opmerkt, wel vaker toevoegbaar of weglaatbaar is). Maar als het een voegwoord is, staat het dus aan het begin van een beknopte bijzin.
    Let wel: ik heb niet gezegd dat jouw herformulering alleen een beknopte bijzin is als je 'om' toevoegt: het feit dat je 'om' toe kunt voegen is een argument om ook de variant zonder 'om' al beknopte bijzin te noemen. Tijd is een ander argument (maar daarvan vind jij de voorbeelden problematisch), en ook de herformuleerbaarheid tot een "gewone" bijzin op dezelfde positie, zoals in mijn oorspronkelijke herformulering, is zo'n argument. Verder heb je de bijna onbeperkte mogelijkheid om tussen 'leren' en 'te maken' zinsdelen toe te voegen, wat zeer beperkt is als 'leren te maken' één werkwoordelijke groep zou vormen.
    En dan heb je ten slotte zonder het hulpwerkwoord 'laten' nog de observatie dat je bij een voltooide tijd krijgt 'om te hebben geleerd in Italië lasagne te maken' en niet 'om te hebben leren in Italië lasagne te maken,' terwijl je bij de andere volgorde wel krijgt 'om in Italië lasagne te hebben leren maken.'

    BeantwoordenVerwijderen
  61. Michael van Veen15 juni 2009 om 14:59

    Leuk, leuk. :D Ik had toch taalkunde moeten studeren, denk ik. :(
    Wie dem auch sei! Ik weet niet of a priori vaststaat dat "om" hoe dan ook tot één van de uit de schoolgrammatica bekende woordsoorten toe te rekenen valt, noch of daarmee tot de kern v/h probleem te komen is; de toedeling van "om" aan de categorie "onderschikkend voegwoord" hangt nu juist af van de vraag of de door "om" geïntroduceerde woordgroep een (beknopte) bijzin is, dus in zekere zin is het "begging the question" als je er, enkel bij gebreke van een meer voor de hand liggende woordsoort, zonder omwegen van uitgaat dat "om" dús een (onderschikkend) voegwoord moet zijn.
    Eerder werpt de slechte inpasbaarheid van "om" in het samenstelsel van de traditionele woordsoortcategorieën vragen op over de juistheid/volledigheid ervan. Niet alleen is er op het eerste gezicht erg weinig dat "om" met, bijv., "aangezien" verbindt (zodanig dat het zin heeft ze als een tot één woordgroep behorend te beschouwen), bovendien is een onderschikkend voegwoord -voor zover ik weet- in het gehele talige systeem nooit facultatief; "om" is dit (bijna?) altijd. Niet dat ik dan wel precies weet wat "om" dan doet -want het zal er niet zomaar zijn. Ik kan me voorstellen dat het niet meer is dan een zichtbare scheiding tussen de woordgroepen na "om" die van de onbepaalde wijs afhangen, en de woordgroepen daarvoor die dat niet doen. Na een woord als "zonder" ("zonder *om dat te weten") is dat niet nodig, want die fungeert zelf (mede) als zodanige scheiding.
    Misschien valt nog iets te zeggen voor "te" als onderschikkend voegwoord, maar daartegen spreekt weer dat het, anders dan alle andere voegwoorden, de bijzin niet inleidt, maar altijd direct voor de onbepaalde wijs staat. Ik geloof dat men om die reden in de Duitse grammatica dat "zu" dan ook ziet als deel van de infinitief zelf (en ook aaneenschrijft als in, bijv., "abzuführen") en het eerder beschouwt als een complementaire variant van de blote infinitief, een soort "allosyntagma". Hiervoor pleit ook dat in hoge mate willekeurig lijkt of een werkwoord als object een onbepaalde wijs met of zonder "te" neemt -> "Ik wil dit doen" vs "ik wens dit te doen". Gek genoeg is "om" hier trouwens weer onmogelijk. Rara. :\
    Overigens zie ik niet precies de strekking van je laatste opmerking. Dat verschil dat je noemt is er wel, alleen het betreft hier een algemene regelmatigheid. De vraag of -naar de vorm- het voltooid deelwoord (geleerd) of de onbepaalde wijs (leren; in feite dan ook een allosyntagma voor "geleerd") moet staan, hangt -zo lijkt het mij- strikt af van de vraag of daarvan een onbepaalde wijs mét of zonder "te" afhangt. Kan op het regerende werkwoord een onbep. wijs zowel met als zonder "te" volgen, dan bestaan beide mogelijkheden. Kan enkel een onbep.wijs zonder "te" volgen, dan is het allosyntagma verplicht. Bijv: "ik heb het moeten doen" (onmogelijk: "ik heb het gemoet te doen"); net zo met "ik heb het hem zien doen" (immers, "ik zie het hem doen", "te" is onmogelijk, ook in de voltooide tijd; trouwens, over gekruiste afhankelijkheden gesproken).
    Fire away! :D

    BeantwoordenVerwijderen
  62. @Michael van Veen: het punt van het woordsoortargument van 'om' is dat je het probleem alleen hebt bij de aanname dat het hier géén beknopte bijzin betreft. Immers, 'om' als voegwoord bij oncontroversiële bijzinnen vind jij toch ook prima, nietwaar? Of zou je ook de woordsoort van 'om' in twijfel willen trekken bij een geval als 'Het is te koud om zonder jas buiten te lopen.'?
    Als je in "normale" gevallen 'om' een voegwoord noemt bij beknopte bijzinnen, is die benoeming ook niet problematisch onder de aanname dat je met een beknopte bijzin van doen hebt. Vind je dat het geen beknopte bijzin is, dan haal je jezelf het probleem op de hals dat je geen goede benoeming voor 'om' meer hebt. Ik ga er dus niet van uit dat 'om' zonder meer een voegwoord is, ik merk alleen op dat die benoeming past bij mijn analyse, en dat bij jouw analyse geen passende benoeming voorhanden is.
    Ik wil overigens graag toegeven dat 'om' in meerdere opzichten een uniek voegwoord is. Ik zou het in eerste instantie echter niet vergelijken met 'aangezien', aangezien 'aangezien' alleen een bijzin met persoonsvorm kan inleiden. 'Om' leidt altijd een beknopte bijzin in, zoals 'teneinde,' maar ook 'na' of 'voor' ('na/voor dat gedaan te hebben'). En wat je zegt over die unieke weglaatbaarheid, allemaal akkoord. Je kunt natuurlijk de woordsoort van 'om' in het algemeen ter discussie stellen, maar ik zou dan op zijn minst willen volhouden dat de woordsoort van 'om' in 'het is te koud om zonder jas buiten te lopen' overeenkomt met de beknoptebijzinsanalyse van 'om hem te laten leren om lasagne te maken.' En als je die analyse wilt bestrijden zou je een alternatieve oplossing voor de woordsoort van 'om' moeten aandragen.
    Je observaties over 'te' tonen aan dat de aanwezigheid van 'te' niet automatisch de mogelijkheid tot 'om' inhoudt. Maar het omgekeerde geldt natuurlijk wel. Een beknopte bijzin met 'om' heeft ook altijd 'te'. Er lijkt dus wel degelijk een verband te zijn. Maar blijkbaar is de mogelijkheid tot 'om' ook afhankelijk van het werkwoord waar de bijzin een lijdend voorwerp bij is. Jij noemt 'wensen' als voorbeeld, hetzelfde geldt voor 'menen:' je kunt wel hebben 'hij meende op tijd te zijn' maar niet '*hij meende om op tijd te zijn.'
    De strekking van mijn opmerking over 'hebben geleerd lasagne te maken' en 'lasagne hebben leren maken' is dat het genoemde effect (het hele werkwoord vervangt het voltooid deelwoord, in het Nederlands ook wel Infinitivus Pro Participio genoemd, en in het Duits Ersatzinfinitiv) samenhangt met "groepsvorming": met dat effect heb je een in principe werkwoordelijke groep waar je moeilijk andere zinsdelen tussen krijgt. Zonder dat effect heb je achter het voltooid deelwoord een gedeelte waar juist heel gemakkelijk andere zinsdelen passen. Dat past bij een analyse waarin in dat geval sprake is van een aparte beknopte bijzin na dat voltooid deelwoord.

    BeantwoordenVerwijderen
  63. Michael van Veen16 juni 2009 om 02:23

    Zal later proberen even met een echte reactie te komen, maar even voor mijn begrip: jij vindt dus dat er tussen de zinnen "hij leert schrijven" en "hij leert boeken te schrijven" dit verschil is, dat in het tweede geval een beknopte bijzin voorligt i.t.t. de eerste zin, en dat enkel omdat "om...te" verschijnt?

    BeantwoordenVerwijderen
  64. @Michael van Veen: Nee dat vind ik niet. Ik vind wel dat dit verschil bestaat tussen 'Hij zegt dat hij boeken leert te schrijven' en 'Hij zegt dat hij leert boeken te schrijven.'
    De hoofdzin 'Hij leert boeken te schrijven' kan op twee manieren in een bijzin geformuleerd worden: 'Hij zegt dat hij boeken leert te schrijven' (geen beknopte bijzin), en 'Hij zegt dat hij leert boeken te schrijven' (wel beknopte bijzin).
    In ons geval was sprake van een bijzin ingebed in een andere bijzin 'om hem te laten leren lasagne te maken.' In die volgorde komt hij overeen met 'dat hij leert boeken te schrijven.'

    BeantwoordenVerwijderen
  65. @Michael van Veen: ik ben onmiddellijk bereid om toe te geven dat er allerlei haken en ogen zitten aan de analyse van beknopte bijzin en werkwoordelijke groep. Het is niet voor niets dat taalkundigen daar de laatste 35 jaar bijna onafgebroken over aan het discussiëren zijn.
    In die taalkundige literatuur worden vier aparte gevallen gesignaleerd, waarvan het onduidelijk is welke nou uit welke afgeleid zou moeten worden. Die worden ook wel als eerste tot en met vierde constructie benoemd. Bij het werkwoord 'proberen' heb je ze alle vier. De eerste is de constructie met 'te,' met alle zinsdelen van het tweede werkwoord achter het eerste werkwoord ('proberen'), zonder het IPP-effect (infinitief in plaats van voltooid deelwoord), en met optioneel 'om': 'ik heb verwoed geprobeerd (om) iedereen dat uit te leggen'. De tweede constructie, ook wel "verb raising" genoemd, heeft mogelijk 'te' (afhankelijk van het eerste werkwoord), alle zinsdelen vóór het eerste werkwoord, wel IPP en geen 'om': 'ik heb iedereen dat verwoed proberen uit te leggen' (of 'uit proberen te leggen'). De derde constructie heeft altijd 'te', alle zinsdelen vóór het eerste werkwoord, geen IPP en geen 'om,' en wordt niet door iedereen acceptabel gevonden: 'ik heb iedereen dat verwoed geprobeerd uit te leggen.' En t
    Vanaf 1975 is zo'n beetje de gedachte ontstaan dat in elk geval de eerste constructie een beknopte bijzin is, als variant op de bijzin met persoonsvorm, die bij de meeste werkwoorden standaard is (de beknopte voorwerpszin kan bij veel minder werkwoorden). De tweede constructie werd geacht ontstaan te zijn als een soort versmelting van de beknopte bijzin in de hogere zin: de twee werkwoorden vormen één groep, het voegwoord 'om' valt weg, en hun voorwerpen verzamelen zich vóór die groep. Het eerste werkwoord gaat zich een beetje gedragen als een hulpwerkwoord (dat zie je aan het IPP-effect, dat bij hulpwerkwoorden gebruikelijk is).
    De derde en vierde constructie zijn nog steeds onderwerp van discussie. Het zou kunnen dat het stadia in die ontwikkeling zijn, maar hoe het precies zit, daar heeft niemand nog een bevredigende verklaring voor gegeven.
    In ons voorbeeld was alleen sprake van het werkwoord 'leren' in plaats van 'proberen'. Daarmee is de eerste constructie 'Ik heb uiteindelijk geleerd (om) iedereen dat uit te leggen,' de tweede constructie is 'Ik heb iedereen dat uiteindelijk leren uit (te) leggen' (ik vind hem zonder 'te' beter dan met). De derde constructie is 'Ik heb iedereen dat uiteindelijk geleerd uit te leggen' en de vierde zou 'Ik heb iedereen uiteindelijk leren dat uit (te) leggen.' Maar als niet-Vlaming heb ik over die laatste geheel geen intuïties, ik heb geen idee of die daadwerkelijk kan in het Vlaams.
    Kortom: de intuïtieve gedachte achter de analyse is dat er sprake is van een bijzin die geleidelijk aan verandert in een hulpwerkwoordconstructie, uiteraard zonder heel veel betekenisverschil, dat is het wezen van zo'n grammaticalisatieproces. Tijdens die ontwikkeling bestaan beide (of ook tussenliggende) varianten naast elkaar.

    BeantwoordenVerwijderen
  66. Michael van Veen17 juni 2009 om 12:54

    Die malle taalkundigen toch. :p
    Wat die 3e constructie betreft: naar mijn gevoel is die onproblematisch; eerlijk is eerlijk, ik zou eerder de 1e of 2e constructie gebruiken, maar als ik die 3e zou horen, zou 't me niet opvallen (die 4e daarentegen...). Overigens zie ik wel wat je zegt over de hechte band tussen de twee werkwoorden in "proberen uit te leggen", die er niet is in constructie 1, of zelfs 3 ("...geprobeerd goed uit te leggen" vs *"proberen goed uit te leggen"). Ik denk dus juist dat het feit dat constructie 2 sowieso geen beknopte bijzin bevat en dat, dus, die 3e dat naar alle waarschijnlijkheid dan ook niet doet (of je zou een discontinue beknopte bijzin moeten willen invoeren), betekent dat die 1e evenmin een bijzin heeft. Maar goed, als de waarde taalkundigen daar de afgelopen 35 jaar niet uit zijn gekomen, dan zal het wel een, laten we zeggen, aporetisch probleem zijn. ;p Misschien is de hele discussie over in welk geval een infinitief + (om) te nu wel of geen beknopte bijzin is sowieso wat overbodig. Een taal als het Spaans
    Zijpad: waarom noemt men die 2e constructie "verb raising"? Omdat in die conceptie bijv. in onze zin "uit te leggen" uit de beknopte bijzin wordt verplaatst naar de hoofdzin?

    BeantwoordenVerwijderen
  67. @Michael van Veen: Ja, bij 'proberen' is de derde constructie relatief geaccepteerd. Bij andere werkwoorden is het minder, bijvoorbeeld 'Ik heb jou dat heel graag gewenst uit te leggen.'
    Ik ben er trouwens niet zo zeker van dat het taalsysteem van nature naar efficiency streeft. Waarom zou dat zo zijn? Survival of the fittest? Ik hoor ook wel eens dat taal steeds eenvoudiger zou worden, maar dat lijkt me ook vreemd; dan zou taal ooit heel ingewikkeld begonnen moeten zijn.
    Volgens mij zijn de variatiemogelijkheden vrij groot, en heb je tegengestelde krachten: aan de ene kant wil je graag je taalgebruik aan de ander aanpassen, en anderzijds wil je je als groep ook weer soms onderscheiden. En wat is efficiënt in de taal? Woorden weglaten? Dat zou voor de spreker efficiënt kunnen zijn (in termen van uitspraakinspanning), maar dat is communicatief misschien weer riskanter, en wellicht voor de luisteraar onduidelijk. Dus ik geloof dat allemaal niet zo erg.
    En dan, "verb raising". Die term komt uit het werk van de Utrechtse taalkundige Evers, die in 1975 een analyse verzon waarbij hij de beknopte bijzin op dezelfde plaats positioneerde als het gewone lijdend voorwerp. Je had dus 'omdat ik [een boek] probeerde', 'omdat ik [of ik een boek kon lezen] probeerde' en 'omdat ik [om een boek te lezen] probeerde.' Wat Evers nu voorstelde is dat je ingeval van een bijzin dat lijdend voorwerp naar achteren verplaatste: 'omdat ik probeerde of ik een boek kon lezen', en 'omdat ik probeerde om een boek te lezen'.
    Maar bij een beknopte bijzin had je ook de mogelijkheid om de bijzin te "versmelten" met de "hogere" zin. Dat kon alleen als 'om' achterwege bleef, en de versmeltingsoperatie bestond hierin dat het werkwoord van de ingebedde zin werd opgenomen in de werkwoordgroep van de hogere zin: het werkwoord werd "geraised": 'omdat ik [een boek ...] probeerde te lezen.' Vandaar "verb raising." (Het woordje 'te' werd door Evers, net zoals jij voor het Duits ook al signaleerde, als een soort voorvoegsel van het werkwoord beschouwd.)
    Tegenwoordig neigen taalkundigen naar de gedachte dat alle lijdende voorwerpen in eerste instantie achter het werkwoord staan, en dat ze in sommige gevallen verplicht, en in andere optioneel naar het midden van de zin verplaatst worden. In geval van de derde constructie heet dat dan weer "scrambling" (vanuit de gedachte dat de inhoud van twee zinnen gedeeltelijk gemengd wordt).

    BeantwoordenVerwijderen
  68. Beste Taalprof,
    Allereerst: complimenten voor deze site! Ik maak er steeds vaker gebruik van. Nu zit ik alleen met een kwestie waar ik niet helemaal uitkom. Ik ben een tekst redekundig aan het ontleden, maar ik weet niet goed hoe ik dit moet noteren met een nevenschikking.
    De zin is als volgt: Vorig jaar strandde zijn poging toen de druk wegviel door een kapotte compressor.
    Dit is een nevenschikking toch? Hoe zou u deze redekundig ontleden?
    Groetjes

    BeantwoordenVerwijderen
  69. @Michelle: Dank voor je complimenten! De zin 'Vorig jaar strandde zijn poging toen de druk wegviel door een kapotte compressor.' bevat geen nevenschikking maar onderschikking. Het gedeelte 'toen de druk wegviel door een kapotte compressor' is een bijwoordelijke bijzin (van tijd) bij de hoofdzin. Dat kun je bijvoorbeeld beargumenteren door het woord 'toen' te vervangen door 'op het moment dat'. In dat geval zie je dat het hele zinsdeel een nadere specificatie is van een tijd (op een bepaald moment), en dat het gedeelte achter 'dat' de vorm heeft van een bijzin ('dat' is hier een voegwoord).
    Ik denk dat jij in de war bent met het bijwoord 'toen,' dat heel vaak in nevenschikkingen met 'en' wordt gebruikt ('De druk viel weg en toen strandde zijn poging.'). Maar hier zie je meteen een belangrijk verschil: in een hoofdzinsvolgorde zal de persoonsvorm 'wegviel' altijd gesplitst voorkomen in de vorm 'viel weg'. Alleen in een bijzinsvolgorde krijg je 'wegviel.' Daaraan kun je meteen zien dat er sprake is van een bijzin.

    BeantwoordenVerwijderen
  70. Beste taalprof,
    Dank u voor de uitleg! Nu heb ik alleen nog een vraag. Kan ik de bijzin in die zin redekundig ontleden? Dus beginnende met de hoofdzin: strandde = ww. gez.; zijn poging = ond; vorig jaar = bijw. b.
    En dan? toen de druk wegviel door een kapotte compressor = bijwoordelijke bijzin
    Kan ik deze dan ook weer verder redekundig ontleden (de druk = ond etc.) of mag dat nooit bij een bijzin?
    Vriendelijke groet,

    BeantwoordenVerwijderen
  71. @Michelle: je kunt een bijzin gewoon ontleden net zoals een hoofdzin. Het is zelfs een beetje makkelijker, omdat in een bijzin alle werkwoorden netjes bij elkaar staan (in een hoofdzin staat de persoonsvorm vaak apart van de andere werkwoorden).
    Alleen het voegwoord kun je niet apart redekundig benoemen: het hoort bij de bijzin, maar het heeft alleen de functie om de bijzin met de hoofdzin te verbinden. Het is binnen de bijzin geen apart zinsdeel.

    BeantwoordenVerwijderen
  72. Wanneer moet je mezelf los van elkaar schrijven? En waarom heb je in een zin die begint met bij en als enz. twee persoonsvormen?
    Bijvoorbeeld: als je de opdracht goed maakt, kun je een prijs winnen.

    BeantwoordenVerwijderen
  73. @Thomas: de taalprof is geen spellingspecialist, maar bij 'me+zelf' moet je wel altijd kijken of 'zelf' wel bij 'me' hoort. Bijvoorbeeld, in een zin als 'Dat heeft ze me zelf verteld' hoort 'zelf' bij 'ze' en niet bij 'me'. Dan moet 'zelf' natuurlijk niet aan 'me' vast.
    Ook in een geval als 'ik heb me zelf vergist' is het waarschijnlijker dat 'zelf' bij 'ik' hoort en niet bij 'me,' omdat het eerder 'zich vergissen' dan 'zichzelf vergissen' is. Dus als je zegt 'Ik heb me zelf vergist' is dat een omzetting van de zin 'Ikzelf heb me vergist.' Dan zou ik 'me+zelf' schrijven.
    In de zin 'Als je de opdracht goed maakt, kun je een prijs winnen' heb je inderdaad twee persoonsvormen. Eigenlijk zijn het twee zinnen, 'je maakt je opdracht goed' en 'je kunt een prijs winnen,' elk met hun eigen persoonsvorm, die met elkaar verbonden zijn door het voegwoord 'als'. Dat is gebeurd door het voegwoord toe te voegen aan een van de zinnen (die daardoor een andere woordvolgorde krijgt), en die zin vervolgens voor of achter de andere te zetten (het had ook kunnen zijn: 'Je kunt een prijs winnen als je de opdracht goed maakt').

    BeantwoordenVerwijderen
  74. Geachte taalprof,
    Ik heb drie vragen. Ik zie steeds vaker dat woorden aan het einde van de regel worden afgebroken maar dat er geen streepje achter de eerste helft wordt gezet. Dat is toch fout?
    Ook zie ik af en toe dat mensen geen komma tussen twee persoonsvormen in een zin zetten. Dat is toch ook niet zoals het moet?
    En ik zie vaak dat lange woorden die aan elkaar horen apart worden gezet, zoals computer virus. Dat is, volgens mij, ook fout.
    Ik ben benieuwd naar uw antwoord. Wilt u mij die mailen?
    Met vriendelijke groet, Wilma

    BeantwoordenVerwijderen
  75. Dag Taalprof,
    Hebben onderwerpen met een genominaliseerd werkwoord als kern een speciale naam of status? Ik bedoel zoiets als 'Een taart bakken is niet mijn ding'. Bij mijn weten komen ze vooral (of alleen?) voor bij naamwoordelijke gezegdes. Het zijn geen beknopte bijzinnen maar ze hebber er wel iets van weg. Al is de kern duidelijk een naamwoord. Of is hier sprake van concurrentie tussen topic en focus en moet ik het opvatten als naamwoordelijk deel? Veel vragen, nu het antwoord nog. Waarvoor eeuwige dank.
    Grammaticale groet,
    Yfke

    BeantwoordenVerwijderen
  76. @Wilma Verboom: Helaas is de taalprof geen specialist op het gebied van de spelling. Zijn deskundigheid bevindt zich op het gebied van de grammatica. Jouw vragen gaan eigenlijk alleen over de spelling: het gebruik van afbreekstreepjes, spaties en komma's behoort tot het domein van de interpunctie.
    Het aaneenschrijven van samenstellingen is een kwestie die in de spellingregels wel beregeld is: samenstellingen in het Nederlands worden (op enkele uitzonderingen na) aan elkaar geschreven. Maar grammaticaal zou er weinig veranderen als je ze los zou schrijven. Dat gebeurt in het Engels en het Frans ook.

    BeantwoordenVerwijderen
  77. @Yfke: Bij 'een taart bakken is niet mijn ding' kun je nog wel twisten over wat het onderwerp is en wat het naamwoordelijk deel, maar bij 'Een taart bakken is een heel werk' is er weinig twijfel mogelijk: daar is 'een taart bakken' het onderwerp.
    Ik denk niet dat dit soort onderwerpen beperkt is tot onderwerpen van naamwoordelijke gezegdes. Werkwoorden die niet-levende onderwerpen accepteren, kunnen meestal ook wel met deze onderwerpen voorkomen: 'Nu nog een taart bakken vermoeit mij te zeer,' 'Een taart bakken helpt echt niet meer.'
    Je hebt gelijk als je opmerkt dat deze gevallen iets van een beknopte bijzin hebben. Naarmate je meer zinsdelen toevoegt (vooral tijdbepalingen, zoals 'nu nog' in het voorbeeld van zojuist), wordt het toevoegen van het lidwoord 'het' vreemder, waardoor het karakter van een "echte" nominalisatie een beetje verdwijnt. Zonder dat 'het' is het karakteristieke optreden van het lijdend voorwerp met 'van' ook onmogelijk. Je hebt wel 'Het bakken van een taart is niet mijn ding' maar niet '*Bakken van een taart is niet mijn ding.'
    Je kunt je dus inderdaad afvragen of het hier wel echt een nominalisatie betreft. Ik zou geneigd zijn het als een beknopte bijzin te zien als je geen 'het' kunt toevoegen. En aangezien 'Het een taart bakken is niet mijn ding' ook tamelijk vreemd klinkt, neig ik daar ook in jouw voorbeeld toe.

    BeantwoordenVerwijderen
  78. Beste Taalprof,
    Is in de zin: Ik heb een koekje in de koektrommel gedaan, 'een koekje in de koektrommel' het lijdend voorwerp?

    BeantwoordenVerwijderen
  79. @Sarah: In de zin 'Ik heb een koekje in de koektrommel gedaan' is 'een koekje' het lijdend voorwerp en 'in de koektrommel' een bijwoordelijke bepaling (van richting).
    Er zijn verschillende manieren om te argumenteren dat 'een koekje in de koektrommel' in deze zin geen eenheid is. Allereerst kun je zeggen dat 'een koekje in de koektrommel' hier geen betekeniseenheid vormt. De zin gaat niet over 'een koekje in de koektrommel,' maar over 'een koekje' dat je in een bepaalde richting verplaatst.
    Je kunt het ook aanvoelen als je probeert om 'een koekje in de koektrommel' in zijn geheel probeert vooraan de zin te zetten. Dan krijg je 'Een koekje in de koektrommel heb ik gedaan,' en dat voelt niet goed aan.
    Ten slotte kun je aanvoeren dat de zin niet een geval is van 'iets doen (namelijk een koekje in de koektrommel)' maar van 'iets ergens in doen.' Daaruit blijkt dat 'een koekje' ('iets') en 'in de koektrommel' ('ergens in') twee verschillende zinsdelen zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  80. Dank voor uw reactie. Als het om twee zinsdelen gaat, blijf ik het vreemd vinden dat 'een koekje' lijdend voorwerp is. De normaliseringsproef en de 'wie/wat + ond + gez-vraag' hebben dan dan een vreemde uitkomst. De bijwoordelijke bepaling 'in de koektrommel' moet dan bij de vraag betrokken zijn en dus nauw verbonden zijn met het ww-gez en niet slechts een nadere omschrijving geven van de handeling in het gezegde. (Of kan 'erin' beschouwd worden als vast aan het ww 'doen'?) Het werkwoord 'doen' lijkt hier niet overgankelijk,maar zou in dat geval 'een koekje' dan wel kunnen zijn? Hopelijk biedt uw antwoord mij opheldering. Dank alvast.

    BeantwoordenVerwijderen
  81. @Sarah: er zijn meer werkwoorden die naast een lijdend voorwerp een bijna verplichte richtingsbepaling. Bijvoorbeeld 'zetten, leggen, plaatsen, brengen, stoppen': in een zin als 'Ik heb de boeken in mijn tas gestopt' is de "wie/wat + ond + gez-vraag" ook wel een beetje vreemd vreemd: 'Wat heb ik gestopt?'
    Ook hebben sommige werkwoorden andere bijna verplichte bijwoordelijke bepalingen. Zoals 'wonen,' dat bijna altijd een bijwoordelijke bepaling van plaats kiest, en 'duren' waar per se een tijdsbepaling bij moet. En de meeste bewegingswerkwoorden willen ook graag een richtingsbepaling hebben ('gaan' bijvoorbeeld).
    In al die gevallen is de band tussen het werkwoord en de bepaling zo sterk dat die bepalingen wel voorwerpen lijken. Toch zijn ze dat niet, en wel omdat ze hun plaats- of richtingsbetekenis niet aan het werkwoord ontlenen, maar van zichzelf al hebben.
    Het probleem is dat de "wie/wat + ond + gez-vraag" alleen maar een vuistregel is die je in de meeste gevallen op het spoor zet van het lijdend voorwerp. Het is niet de definitie van een (lijdend) voorwerp. Het belangrijkste criterium voor een voorwerp is dat het zijn thematische betekenis (de rol die het in de gebeurtenis speelt) niet aan zichzelf, maar aan het werkwoord ontleent.

    BeantwoordenVerwijderen
  82. Dag taalprofessor
    Wat is de functie van het voorwerp 'de demonstrant' in de passieve zin: 'De demonstrant werd de toegang tot het gebouw verboden.'
    Met groeten, J

    BeantwoordenVerwijderen
  83. @Judith: in de constructie 'iemand iets verbieden' zou ik 'iemand' een meewerkend voorwerp noemen. In jouw zin kun je gemakkelijk zien dat het inderdaad een voorwerp betreft door het te vervangen door een voornaamwoord. Dan krijg je 'Hem werd de toegang tot het gebouw verboden' en niet 'Hij werd de toegang tot het gebouw verboden' (klopt dat met jouw taalgevoel?)
    Vervolgens is de vraag wat voor een voorwerp het dan is. Aangezien het lijdend voorwerp in de passieve zin onderwerp geworden had moeten (kunnen) zijn, is lijdend voorwerp niet de juiste benoeming. Meewerkend voorwerp is te verdedigen vanuit de observatie dat je er een voorzetsel bij kunt zetten: je kunt nog twijfelen wat beter is, 'Aan hem werd de toegang verboden' of 'Voor hem werd de toegang verboden.' Ik zou zeggen het laatste, maar ik kan me voorstellen dat iemand de voorkeur aan het eerste geeft.

    BeantwoordenVerwijderen
  84. Geachte Prof.
    Kan deze zin: Alles lijkt ontwringt aan het zinloze, aan nutteloze feiten en dingen.
    Iemand schreef mijn dat het 'ontwrongen' moest zijn. Ik vind persoonlijk 'ontwringt'sterker...(...)
    Dank

    BeantwoordenVerwijderen
  85. @devens: "officieel" is het voltooid deelwoord van 'ontwringen' inderdaad 'ontwrongen,' maar het is bekend dat weinig voorkomende werkwoorden op den duur regelmatig worden, zodat 'ontwringde - ontwringd' in de lijn der verwachtingen ligt. Volgens mij nog geen standaardtaal, maar ik kan me je taalgevoel wel voorstellen.
    Ik zou wel denken dat je dan 'ontwringd' zou moeten spellen, maar raadpleeg je eigen taalgevoel eens: zou je het hebben over 'al die aan het zinloze ontwringde zaken' of 'al die aan het zinloze ontwringte zaken'?

    BeantwoordenVerwijderen
  86. Professor, ik stoorde mij aan volgende zinsconstuctie van Oscar van den Boogaard, in De Standaard deze week maandag: "Aan al deze misverstanden moet ik denken als ik gesluierde vrouwen op straat zie lopen en niet in de ogen kan kijken."
    Volgens mij had daar beter gestaan: "en hen niet in de ogen..." of (mij liever, maar daar gaat het niet om) "en haar niet in de ogen kan kijken".
    Is die ellips van Oscar van den Boogaard helemaal koosjer?

    BeantwoordenVerwijderen
  87. @victacausa: ik voel wat je bedoelt. Ik zou zeggen dat 'gesluierde vrouwen' het lijdend voorwerp is van 'zien lopen' (en impliciet het onderwerp van 'lopen'), terwijl het meewerkend voorwerp is van 'in de ogen kunnen kijken' (en in elk geval géén impliciet onderwerp van 'kijken').
    Om met het eerste te beginnen: 'iemand zien' is een constructie met lijdend voorwerp en in 'iemand in de ogen kijken' is 'iemand' meewerkend voorwerp (met mogelijk voorzetsel 'bij').
    Maar hierbij komt dat 'zien lopen' ook een heel andere constructie is dan 'kan kijken'. Het laatste is een eenvoudige hulpwerkwoordconstructie, waarbij degene die iets kan ook dezelfde is als degene die kijkt. Bij 'zien lopen' gebeurt er iets veel complexers. Van 'ik kijk' kun je maken 'ik kan kijken' maar van 'ik loop' kun je niet maken 'ik zie lopen'. Daar komt dan een zinsdeel bij: 'ik zie iemand lopen'. Dat zinsdeel krijgt een dubbele functie (misschien dat de term "accusativus cum infinitivo" jou aanspreekt): het is tegelijkertijd het lijdend voorwerp bij 'zien' en het onderwerp bij 'lopen.'
    Samentrekking is volgens de schoolregel onmogelijk als de zinsdeelfunctie van het samengetrokken deel niet precies hetzelfde is als die van het overblijvende zinsdeel. Dat zal -zeker in spreektaal- een te strikte regel zijn, het is waarschijnlijk wel het geval dat hoe meer die functies uiteenlopen, de acceptabiliteit van de samentrekking ook afneemt.

    BeantwoordenVerwijderen
  88. Hartelijk dank, professor! Een heel pak van mijn hart, want ik had op mijn blog al een veroordeling uitgesproken, de maandag zelf nog, maar kreeg dan plots toch twijfels over dat meewerkend voorwerp.

    BeantwoordenVerwijderen
  89. Dag Taalprof,
    Ik heb een vraag op het grensvlak van grammatica, morfologie en spelling.
    Het gaat om de 'ware aard' van woorden als 'eerstejaars', 'tweedegraads', 'vijfpits' en 'zespersoons'. Je komt ze tegen in combinaties als 'eerstejaars( )student', 'tweedegraads brandwond', 'tweedegraads leraar', 'vijfpits gasstel' en 'zespersoons vakantiehuisje'. Maar er is wat mee aan de hand; het zijn geen normale bijvoeglijke naamwoorden, in die zin dat ze nooit verbogen worden (in tegenstelling met op het oog vergelijkbare woorden als 'driedaags'). Je zou kunnen vermoeden dat ze ontstaan zijn als eerste deel van een samenstelling, bijvoorbeeld in 'zespersoonshuisje', maar toch vermoed ik dat die eind-s niet van oorsprong een tussen-s is geweest maar toch vooral het achtervoegsel is dat samenstellende afleidingen vormt. En je kunt - naar mijn idee - deze woorden ook predicatief gebruiken: 'Ons vakantiehuis is zespersoons', of het bijbehorende zn weglaten: 'Dit is een vijfpits.' Tot slot lijkt de klemtoon in woordgroepen met zo'n woord er meestal op te wijzen dat het om een bijvoeglijk naamwoord gaat.
    De vraag is vooral: kun je dit soort woorden zonder voorbehoud bijvoeglijke naamwoorden noemen? Zo niet, wat zijn er voor kanttekeningen bij te plaatsen?
    Ik hoop dat ik met wat meer kennis beter kan uitleggen hoe zulke woorden gespeld moeten worden - vooral of ze zonder probleem los voor een zn kunnen staan.
    Alvast veel dank!

    BeantwoordenVerwijderen
  90. @Wouter: moeilijk! De oorsprong lijkt me in elk geval een genitief. Het predicatieve gebruik is geen voldoende voorwaarde om het bijvoeglijk naamwoord te noemen (ook zelfstandige naamwoorden kunnen als naamwoordelijk deel voorkomen).
    De woorden missen verbuigingsmorfologie. Jij signaleert al het ontbreken van verbuiging, maar ook de trappen van vergelijking lijken onmogelijk, evenals afleiding met 'on-' en '-heid.'
    Ook meervoudsmorfologie lijkt te ontbreken ('meerdere eerstejaarsen'), afleiding tot verkleinwoord is twijfelachtig ('een vijfpitsje'?).
    Het ontbreken van morfologie zou ik zien als een aanwijzing voor een bijwoordelijke oorsprong. Dat is dus ook nog een mogelijkheid, om het als een bijwoord te benoemen. Het onaantrekkelijke daarvan is dan weer dat de woorden uitsluitend in een bijvoeglijke (of verzelfstandigde) constructie gebruikt worden.
    De benoeming mag dan een probleem zijn (ik neig naar de benoeming als een speciale klasse binnen de bijvoeglijke naamwoorden, alleen op grond van het argument dat je er altijd een zelfstandig naamwoord bij kunt denken, en bij gebrek aan andere argumenten), dat het aparte woorden zijn lijkt me iets beter te beargumenteren.
    Naast 'eerstegraads leraar' heb je ook 'eerstegraads geschiedenisleraar,' nooit 'geschiedeniseerstegraadsleraar'. Naast 'derdegraads brandwonden' komt ook voor 'derdegraads verbrand zijn'.
    Er bestaat een voorkeursvolgorde voor bijvoeglijke naamwoorden vóór het zelfstandig naamwoord. De bijvoeglijke naamwoorden die een "inherente eigenschap" noemen, staan het dichtste bij het zelfstandig naamwoord. Daaronder vallen ook de stofadjectieven. Gebruikmakend hiervan kun je gevallen construeren als 'een vijfpits keramische kookplaat,' of een 'zespersoons houten vakantiewoning,' waaruit blijkt dat 'vijfpits' en 'zespersoons' eerder bij de adjectieven horen dan bij het zelfstandig naamwoord. Ik zou het in elk geval als apart woord beschouwen.

    BeantwoordenVerwijderen
  91. @Wouter: een aanvulling: Schönfeld, in zijn Historische Grammatica, beschouwt 'tweedehands' als een samenstellende afleiding, net als 'tweebenig.' Ik denk dat 'tweedehands' ("uit/in de tweede hand") vergelijkbaar is met 'eerstejaars' ("in het eerste jaar"), zeker wat de betekenis betreft. De verbuigingsmogelijkheden zijn bij 'tweedehands' ruimer, maar dat kan ook op een ontwikkeling naar een bijvoeglijk naamwoord wijzen.

    BeantwoordenVerwijderen
  92. @Taalprof: heel veel dank! Daar zullen onze vraagstellers blij mee zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  93. Best Taalprof,
    Ik heb een oefening gemaakt van 10 zinnen,waarbij met moest kiezen tussen de hulpwerkwoorden: zijn of worden. Bij drie zinnen had ik een andere oplossing dan de leraar, hij telde mijn oplossing(en) als fout ( niet correct), Ik ben het er niet mee eens. Of zij beide antwoorden goed?
    Vraag: Wat is uw mening (antwoord)?
    3. De ijsjes ZIJN ( mijn antwoord) WORDEN( de leraar zijn antwoord) geserveerd met een papieren parapluutje erop.
    4. De gewonden ZIJN WORDEN met spoed naar het ziekenhuis gebracht.
    10. De soldaat IS WERD door een kogel getroffen.
    Alvast bedankt, Jan

    BeantwoordenVerwijderen
  94. @Jan: het goede antwoord hangt af van de betekenis van de zin in de context. In alle gevallen is er een betekenis te bedenken met 'zijn' en een met 'worden.'
    Met 'zijn' staan de zinnen in de voltooide tijd, en met 'worden' staan ze in de tegenwoordige tijd. Om te beredeneren wat in deze zinnen het beste is, moet je dus bepalen welke tijd het beste past bij de betekenis van de zin. Neem als voorbeeld: 'De ijsjes zijn/worden geserveerd met een papieren parapluutje erop.' Beschrijft deze zin iets wat al gebeurd is? Dan past de voltooide tijd het beste. Gaat het om iets wat zal gebeuren? Dan is de tegenwoordige tijd het beste. Of (en dit is de ingewikkeldste) gaat het om iets wat gebeurd zal zijn?
    In het geval van de eerste zin lijkt me de tegenwoordige tijd het meest waarschijnlijk: het lijkt een toevoeging op een menukaart waar staat hoe de ijsjes geserveerd zullen worden. Echter, je kunt je ook een situatie voorstellen waarbij je met mensen aan tafel zit en de ijsjes zijn net geserveerd. Dan kan iemand uitroepen: 'Hee wat gek! De ijsjes zijn geserveerd met een papieren parapluutje erop!'
    In zin twee is ook weer de vraag of het gaat om een beschrijving van iets wat net gebeurd is ('De gewonden zijn net met spoed naar het ziekenhuis gebracht') of over iets wat moet gebeuren of op het punt staat te gebeuren ('De gewonden worden zometeen met spoed naar het ziekenhuis gebracht'). In dit geval kan ik me beide lezingen heel goed voorstellen.
    In de derde zin speelt een extra complicatie: hier staat niet 'wordt' maar 'werd.' Daardoor wordt het een keuze tussen voltooide tijd of verleden tijd. Het verschil daartussen is heel klein. Je zou 'is' moeten gebruiken als je de toestand van de soldaat beschrijft in relatie tot de oorzaak daarvan ('De soldaat die daar ligt is door een kogel getroffen'). Dan leg je er de nadruk op dat er iets voltooid is (namelijk het getroffen zijn). En 'werd' past beter als je de gebeurtenis zelf beschrijft ('Hij rende op de vijand af en werd toen door een kogel getroffen').
    In deze oefeningen zitten meestal kleine aanwijzingen (bepalingen, of duidelijke context) die de keuze voor 'worden' of 'zijn' kunnen beïnvloeden. Ik moet eerlijk zeggen dat ik die aanwijzingen, zeker in de tweede en derde zin, onvoldoende vind. In de eerste zin zou ik zonder context zelf kiezen voor 'worden,' maar jouw keuze voor 'zijn' lijkt me verdedigbaar. Doen, zou ik zeggen. Niet omdat je een beter punt wil hebben, maar omdat je snapt hoe het zit.

    BeantwoordenVerwijderen
  95. Goede avond !
    Ik zond naar een forum de vertaling van een gedicht van Marianne Williamson geciteerd door Nelson Mandela tijdens zijn inauguratie in 1994.
    Iemand reageerde en schreef mij dat het een zeer mooi gedicht was, maar dat er een fout stond in de volgende zin. "Het is ons licht, niet onze schaduw, die ons het meest beangstigt."De Engelse tekst luidt : It is our light not our darkness that most frightens us."
    Hij schreef me dat het moet zijn : "Het is ons licht, niet onze schaduw dat ons het meest beangstigt."
    Ik had de vertaling gewoon overgeschreven en het kwam bij mij niet op dat er een fout in stond en nu dat mijn aandacht erop gevestigd wordt, heb ik nog het gevoel dat "die" juist is (klinkt).Natuurlijk weet ik dat grammatica niet "hetzelfde' is als gevoel, dus ik twijfel.
    Ik probeer nu wat logisch te denken en redeneer als volgt, zonder dat ik goed grammaticaal geschoold ben: Het is het licht dat en het is de schaduw die. Het onderwerp van de hoofzin is het licht en de schaduw (dus twee onderwerpen)en het betrekkelijk voornaamwoord (dat of die?)verwijst naar beide onderwerpen. De vraag is nu - naar mijn gevoel - moet het betrekkelijk voornaamwoord overeenkomen met het eerste genoemde onderwerp in de zin of met het onderwerp dat het dichtst bij het betrekkelijk voornaamwoord staat in dezelfde zin? Daarbij heb ik nog volgende vragen.Is er voor mijn redenering iets te zeggen? Bestaat er een duidelijke regel in de grammatica die hier het antwoord geeft?
    Met vriendelijke groeten

    BeantwoordenVerwijderen
  96. @ZENO: Je gevoel bedriegt je niet. Het is nooit het doel van de grammatica om je taalgevoel te frustreren, maar juist om het te verklaren. Jouw analyse geeft het probleem uitstekend weer: naar je gevoel verwijst de bijzin naar beide zinsdelen ('ons licht' en 'onze schaduw'). Dat levert een conflict, dat altijd een beetje blijft wringen.
    Daar komt bij dat in jouw formulering komma's geplaatst zijn om het gedeelte 'niet onze schaduw.' Daarmee geef je aan dat je dat zinsdeel leest als een tussenwerpsel, een zinsdeel dat ingelast is in een lopende zin. Die lopende zin zou dus moeten zijn: 'Het is ons licht die ons het meest beangstigt.' Daar zie je de basis van de kritiek die je kreeg.
    Als je het tussenwerpsel inlast aan het eind van de zin, zie je dat het eigenlijk geen invloed op de keuze voor het betrekkelijk voornaamwoord zou moeten hebben: 'Het is ons licht dat ons het meest beangstigt, niet onze schaduw.' Hier is ongetwijfeld naar je gevoel alleen 'dat' mogelijk. Probeer nu die inlassing te doen op de plaats waar hij oorspronkelijk zat, maar met een overdreven realisering van de intonatie die bij een tussenwerpsel hoort: 'Het is ons licht -niet onze schaduw- dat ons het meest beangstigt.' Misschien voel je hier al een beetje het conflict, maar dat gevoel zou minder moeten zijn naarmate je intonatie sterker is.
    Nu zie je ook de oorsprong van het conflict: je probeert een tussenwerpsel te plaatsen zónder de bijbehorende intonatie (want in de herschrijving laat je zelfs de komma's weg). Dat is wat botst, omdat het zinsdeel op die manier niet meer aanvoelt als een tussenwerpsel en zijn invloed op de rest van de zin probeert uit te oefenen.
    In het oorspronkelijke gedicht staat 'not our darkness' trouwens inderdaad tussen komma's. Als je dat hier ook doet, wordt 'dat' een betere keuze.

    BeantwoordenVerwijderen
  97. Engelse zinnen van het type "It is ... that/who ..." zijn trouwens voor vertalers een standaardprobleem. De constructie "Het is ... die/dat ..." is in het Nederlands niet zo gebruikelijk en als je haar te veel gebruikt, krijgt je vertaling wat onnatuurlijks.
    Een vrijere vertaling, zoals "We zijn vaak banger voor ons licht dan voor onze duisternis", klinkt wel zo natuurlijk als de genoemde vertaling.

    BeantwoordenVerwijderen
  98. @Henk: ja, literair vertalen is natuurlijk een verhaal apart (en dan gaat het hier ook nog eens om poëzie), maar de vraag ging over de grammaticale constructie.

    BeantwoordenVerwijderen
  99. Geachte anonieme prof,
    er is een discussie ontstaan met een collega over de uitdrukking: heelder (heel der?) stukken: is dat correct Nederlands? Indien ja, is dat een verouderde genitief en wat is de correcte spelling?
    Met dank voor de opheldering,
    Stephanie

    BeantwoordenVerwijderen
  100. @Stephanie: ik zie het woord voorkomen bij Belgische auteurs zoals Felix Timmermans en Ernest Claes ('heelder dagen', 'heelder uren', 'heelder processies'), en de betekenis is zo te zien "hele" (niet "het geheel der" wat je zou verwachten als het een genitief is). Het zou zoals je veronderstelt uit een genitief ontstaan kunnen zijn, maar in de meeste combinaties van 'heel' met een genitief is die genitief uit de context te verklaren, zoals in 'heel der Englen lied' (= heel het lied der Engelen), of 'heel der wereld blind' (waarbij 'der wereld' een genitiefobject bij 'blind' lijkt). Ik vermoed daarom dat het een nevenvorm van 'hele' is. Maar ik ben er helemaal niet zeker van.

    BeantwoordenVerwijderen
  101. Geachte Taalprof,
    Graag leg ik de volgende kwestie aan u voor.
    Ik constateer dat het woord 'alsof' de laatste tijd steeds vaker op een verkeerde manier wordt gebruikt, althans naar mijn mening. Het betreft een gebruik als in de zin: "Het is niet alsof ik het niet in de gaten had." Hiermee wordt dan zoiets bedoeld als: "Wat denkt hij wel!? Natuurlijk had ik het in de gaten!" Als je het mij vraagt, dan is de constructie in de alsof-zin dubbelop: óf het woord 'niet', óf het woord 'alsof' moet worden weggelaten. De volgende zinnen zijn volgens mij correct:
    - "Het is alsof ik het niet in de gaten had", of kortweg "Alsof ik het niet de gaten had"
    - "Het is niet dat ik het niet in de gaten had"
    De combinatie "niet alsof" betekent juist "echt, heus", dus de zin "Het is niet alsof ik het niet in de gaten had" betekent zoiets als "Ik had het echt niet in de gaten." En dat is het tegenovergestelde van wat bedoeld wordt.
    Ik ben zeer benieuwd naar uw mening hierover.
    Met vriendelijke groeten,
    Gerben

    BeantwoordenVerwijderen
  102. Sophie Delombaerde14 augustus 2009 om 09:13

    Ik geef les in een eerste jaar middelbaar.
    In ons boek 'Markant'staat: In een zin met een NdGez. kunnen geen voorwerpen voorkomen. In een boek voor tweejaars staat de zin:
    Zinsontleding is voor vele leerlingen een aangename bezigheid. Een aangename bezigheid is NdGez. en voor vele leerlingen is meewerkend voorwerp.
    Klopt dit? Welke voorwerpen kunnen nu wel voorkomen in een zin met NdGez.? De meningen onder leerkrachten zijn verdeeld.

    BeantwoordenVerwijderen
  103. @Sophie Delombaerde: alleen een lijdend voorwerp kan bij een naamwoordelijk gezegde niet voorkomen. Veel naamwoordelijke gezegdes hebben een meewerkend voorwerp (zoals jouw voorbeeld), en ook een voorzetselvoorwerp komt regelmatig voor (zoals 'met dit voorbeeld' in 'ik ben blij met dit voorbeeld'). Ten slotte kent het naamwoordelijk gezegde ook nog het "oorzakelijk voorwerp," zoals 'het leven' in 'hij was het leven moe,' of 'de stad' in 'de vijand was de stad meester.'
    Er is dus geen grond voor de bewering dat bij een naamwoordelijk gezegde geen voorwerpen voorkomen.

    BeantwoordenVerwijderen
  104. Beste Taalprof,
    Ik heb een studie-opdracht waarbij ik voor diverse vaste uitdrukkingen moet aangeven of ze bijvoegelijk, nominaal etc. Ik kom er niet achter wat er nu precies bedoeld wordt en welke opties er allemaal zijn.
    Is bijvoorbeeld "zo mager als een lat zijn" nu bijvoegelijk vanwege 'mager'? Of is het nominaal vanwege 'zijn'? Of zit het nog anders in elkaar?
    En hoe zit het met een zin als "Als sardines in een blik zitten."?
    Ik hoop dat u mij hierover enige uitleg kunt geven...
    Bij voorbaat dank!
    Fiorentina

    BeantwoordenVerwijderen
  105. @Fiorentina: Er zijn drie manieren waarop je in een zin kunt uitdrukken dat iets of iemand iets IS. Ten eerste met een bijvoeglijke bepaling: die staat in één woordgroep met een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord, bijvoorbeeld 'een mager kind,' of 'een kind van de buren' (het kind IS mager of het kind IS van de buren). Het bijzondere van deze manier is dat bijvoeglijke naamwoorden die zo gebruikt worden, verbogen worden al naar gelang het zelfstandig naamwoord waar ze bij staan: 'de magerE vrouw' bijvoorbeeld. Dit noem je de bijvoeglijke manier.
    De tweede manier is in een naamwoordelijk gezegde: dan staat er een koppelwerkwoord bij, zoals in 'het kind is mager' of 'het kind is van de buren.' Op deze manier zijn de mogelijkheden groter, omdat je ook woordgroepen met een zelfstandig naamwoord op die manier kunt gebruiken: 'het kind is een handenbindertje.' Daarom heet dit de nominale manier.
    Een derde manier lijkt heel erg op de tweede: niet in één woordgroep met een zelfstandig naamwoord, maar ook niet met koppelwerkwoord. Dit is de bepaling van gesteldheid: 'het kind lag mager in zijn bed,' 'ze maakten het kind helemaal van streek' of 'Ze vonden het kind maar een handenbindertje.' Omdat je ook woordgroepen met zelfstandig naamwoord op deze manier kunt gebruiken, noem je dit ook een nominale manier. Bijzonder aan de bepaling van gesteldheid is nog dat er soms een woordje 'als' of 'tot' bij kan staan: 'Ze beschouwden het kind als een genie' en 'Ze maakten het kind tot koning van het gezin.'
    Kun je met deze informatie nu zelf bepalen tot welke soort 'zo mager als een lat zijn' en 'als sardines in een blik zitten' horen?

    BeantwoordenVerwijderen
  106. @Gerben: het probleem met deze taalkritiek is dat je uitgaat van een ideale spreker (en de onfeilbaarheid van je eigen logische redenering).
    Wat je constateert is dat een uitdrukking met een dubbele ontkenning en een vergelijking in een bepaalde betekenis gebruikt wordt die niet tegengesteld is aan dezelfde uitdrukking als je één van de ontkenningen weglaat. Maar daar beginnen de problemen al, want het is zeker niet het geval dat 'niet' altijd een perfect logische negatie is.
    Als jij de uitdrukking 'Alsof ik het niet in de gaten had!' accepteert in de betekenis 'natuurlijk had ik het wel in de gaten!' dan zou je ook kunnen accepteren dat 'het is niet dat' wordt gebruikt als een syntactische manier om de uitroep-intonatie in de eerste uitdrukking te vervangen.
    Maar heel waarschijnlijk is er geen enkele taalgebruiker die zich hier een precieze logische betekenis bij voorstelt: zo werkt de taal blijkbaar niet. We spreken op gevoel, niet op zorgvuldige logische redenering.
    Dat neemt niet weg dat 'Het is niet alsof ik het niet in de gaten had' natuurlijk syntactisch een prima zin is. En als je dan toch een letterlijke betekenis zou willen analyseren, zou je die moeten omschrijven als 'Het is niet het geval dat het erop lijkt dat ik het niet in de gaten had.' Dat is althans de enige manier waarop je de uitdrukking 'het is niet alsof' kunt uitschrijven. Wat jij in je analyse nu doet is in deze uitgeschreven betekenis de negatie opvatten als een soort contrastieve negatie van 'lijkt': 'het is niet het geval dat het erop LIJKT dat ik het niet in de gaten had, maar het is ECHT ZO dat ik het niet in de gaten had.' Maar die analyse is niet noodzakelijk, en zelfs niet waarschijnlijk (in dat geval zou je 'alsof' ook met contrastaccent moeten uitspreken: 'het is niet ALSOF ik het niet in de gaten had').
    Een neutralere, meer waarschijnlijke betekenis kun je afleiden als je de uitdrukking parafraseert tot 'Er is geen enkele aanwijzing om te veronderstellen (=het lijkt er niet op) dat ik het niet in de gaten had.' En dat past prima bij de door jou gerapporteerde betekenis.
    Dat neemt niet weg dat het best zo zou kunnen zijn dat dit een nieuwe manier van zeggen is. Er lijkt me echter geen enkel bezwaar tegen. Ook in het Engels wordt het wel ongeveer zo gedaan ('It is not as if I didn't see that'), en daar zou dezelfde logische problematiek moeten spelen als jij veronderstelt. Die problematiek is er dus volgens mij niet.

    BeantwoordenVerwijderen
  107. Hallo Prof, is een huisje in Saulzais,(18) Huisje dan meewerkend voorwerp?
    gr. Viola

    BeantwoordenVerwijderen
  108. @Viola: als je alleen maar de woordgroep 'een huisje in Saulzais' hebt, kun je niet bepalen wat voor een zinsdeel die woordgroep is. Je kunt alleen iets zeggen over de opbouw van die woordgroep zelf: daarin is 'huisje' de kern (want een huisje in Saulzais is een huisje), en 'in Saulzais' is een bijvoeglijke bepaling bij 'huisje' (want het huisje is in Saulzais).
    Wat voor zinsdeel de hele woordgroep is, hangt af van het werkwoord waar je hem bij gebruikt. Als je zegt 'Een huisje in Saulzais is mooi' dan is 'een huisje in Saulzais' onderwerp. Als je zegt 'Ik heb een huisje in Saulzais' dan is het lijdend voorwerp. Als je zegt: 'Ik geef een huisje in Saulzais een nieuw verfje' dan zou je het meewerkend voorwerp moeten noemen.

    BeantwoordenVerwijderen
  109. Dank u wel, eigenlijk vraag ik: heeft u een huisje in Saulzais le P. maar dat zal niet anders had u wel een andere reactie gegeven?
    vr gr Viola

    BeantwoordenVerwijderen
  110. @Viola: Ah. In dat geval ben ik het onderwerp, en het huisje lijdend voorwerp. Misschien is er ook nog ergens een meewerkend voorwerp, je weet maar nooit.

    BeantwoordenVerwijderen
  111. Hallo Prof,Zou ik zomaar de buurman/buurvrouw kunnen zijn. Wordt het een internationaal weggetje dat kruispunt.
    Dus meewerkende en lijdende voorwerpen??
    gr Viola

    BeantwoordenVerwijderen
  112. Beste Taalprof,
    Bedankt voor uw uitleg! Als ik het goed begrijp is 'zo mager als een lat zijn' een nominale uitdrukking op de eerste wijze en gaat het in 'als sardines in een blik zitten' om een nominale uitdrukking met een bepaling van gesteldheid. Is dit correct?
    Vriendelijke groet,
    Fiorentina

    BeantwoordenVerwijderen
  113. @Viola: Bedenk wel dat de taalprof een virtuele persoonlijkheid is, dus een kopje suiker lenen wordt lastig.

    BeantwoordenVerwijderen
  114. @Fiorentina: dat klopt, al zou je in het tweede voorbeeld ook nog kunnen pleiten voor een nominale uitdrukking van de eerste soort als je vindt dat 'zitten' hier de betekenis van een (vervangend) koppelwerkwoord heeft. Maar nominaal zijn ze allebei.

    BeantwoordenVerwijderen
  115. samen een frietje eten dan?

    BeantwoordenVerwijderen
  116. @viola: Hm, dat verteert zo lastig op een virtuele maag.

    BeantwoordenVerwijderen
  117. jammer want de belgische zijn het lekkerst.

    BeantwoordenVerwijderen
  118. Geachte prof heeft u hiervoor een vertaling voor mij? merci d'avance
    Viola
    Kort bi-j de wal
    Woeënt eine gas
    Dae zaet dét hae
    drünk ówt ein tas
    Wieë weite waal bieëter :
    ’t is ein zjat
    Dus vroage wieë os aaf :
    kènt dae waal plat

    BeantwoordenVerwijderen