woensdag 30 augustus 2006

Vind het onderwerp



De website van learnonline, met de Taalgids Ontleden is af en toe echt hilarisch. Zó leggen ze daar het onderwerp uit: Er zijn twee manieren om het onderwerp te vinden. Nou lijkt me dat al lastig als je niet weet wat een onderwerp is, maar ik speel het spelletje graag even mee. Ik doe de eerste manier: Als je wie of wat voor de persoonvorm zet, is het antwoord op de vraag het onderwerp. Akkoord, dat snap ik. Dan volgen twee "verhelderende voorbeelden", waarvan het eerste luidt: Piet eet een appel. Wie eet een appel? -> Piet. Jaja.


Valt het dan niemand op dat deze proef niet letterlijk is toegepast? Als je in de zin Piet eet een appel het woordje wie voor de persoonsvorm zet, dan krijg je Piet wie eet een appel? In de voorbeeldvraag is niet alleen wie toegevoegd, maar er is ook nog iets weggelaten. Wat is er dan weggelaten? Ummm...het onderwerp! Dûh!

De methode van learnonline om het onderwerp te vinden komt dus neer op de volgende proef: Zet wie of wat voor de persoonsvorm, en laat het onderwerp weg. Het antwoord op de vraag is dan het onderwerp. Zo weet ik er nog een: zet wie of wat voor de persoonsvorm en laat het lijdend voorwerp weg. Het antwoord is dan het lijdend voorwerp. Voorbeeld: Piet eet een appel Wat eet Piet? -> een appel.


Ik snap wel dat je zo'n proef met wat lapwerk kunt aanpassen. Je kunt zeggen: neem  alleen de persoonsvorm, of de persoonsvorm en alle andere werkwoorden en zet daar dan wie of wat voor, maar het is toch allemaal van een krakkemikkigheid die totaal geen inzicht geeft in de grammatica. Wat schiet je hier nou mee op?


Volgens mij is het geen goed idee om, zoals deze proef doet, er maar op te vertrouwen dat mensen na talloze voorbeelden een vaag gevoel krijgen voor het onderwerp van een zin en het dan in 85% van de gevallen goed doen. Dat lijkt me geen goede uitleg.


Het is zonder twijfel beter om uit te leggen wat een onderwerp nou eigenlijk is. Als je dat weet, heb je geen proefjes meer nodig. Hooguit kun je de proefjes gebruiken om te laten zien dat je het begrijpt.


Ik denk dat je beter eerst de werkwoorden in de zin kunt opzoeken, bepalen of het om doen of zijn gaat, en dan de voorwerpen of het naamwoordelijk deel opsporen. Dan heb je het predicaat van de zin te pakken: werkwoorden met voorwerpen of naamwoordelijk deel. Dat predicaat is van toepassing op het onderwerp (dat is de achtergrond van die vraag met wie of wat, die je in dit stadium best kunt stellen). Waarom? Omdat elke zin erover gaat dat iemand of iets iets doet of is. Elke zin is de verbinding tussen een onderwerp en een predicaat. Soms is het onderwerp weggelaten, zoals in Kom eens hier of Er wordt gekust, maar in die gevallen is de betekenis van het onderwerp wel degelijk duidelijk (bij Kom eens hier is het jij die hier moet komen, bij Er wordt gekust is het iemand die kust). Er zijn geen uitzonderingen.


Ja, dat is allemaal goed en wel, maar werkt dat ook? Jazeker! Ik doe het voor met maar liefst vier voorbeelden tegelijk: de zin van learnonline (Piet eet een appel), de zin Ik vind appels lekker, de zin Appels worden veel gegeten en Appels zijn lekker.


In de eerste zin gaat het om eten, in de tweede om vinden, in de derde om gegeten worden en in de vierde om zijn. Nou heb ik niks anders gedaan dan de werkwoorden opzoeken en de persoonsvormen vervangen door het hele werkwoord. Lijkt me makkelijk zat.


De eerste twee zinnen zijn doen-zinnen, en de vierde is een zijn-zin, dat is duidelijk. Die derde zit er een beetje tussenin, maar in ieder geval doet er iemand iets. Als er wordt gegeten, dan eet er iemand. Dat zijn drie werkwoordelijke gezegdes en één naamwoordelijk.


Nu de voorwerpen en het naamwoordelijk deel. In de eerste zin gaat het om iets eten, namelijk een appel eten, in de tweede om iets vinden, namelijk dat appels lekker zijn, wat efficiënt is uitgedrukt in het lijdend voorwerp appel en een extra predicaat lekker), in de derde zin zijn er geen voorwerpen, en in de vierde zin gaat het om lekker zijn. Dat lijkt me allemaal nog best te doen.


Maar nu hebben we al alle informatie om de onderwerpen aan te wijzen. Dat een appel eten in de eerste zin, dat doet Piet, dat appels lekker vinden in de tweede zin, dat doe ik, gegeten worden dat doen appels, en lekker zijn, dat wordt gezegd van appels.


Alsof dat nog niet genoeg is, kun je de gevonden onderwerpen ook nog controleren, omdat die verbinding tussen onderwerp en predicaat in het Nederlands wordt aangegeven met een overeenkomst in getal. In het predicaat is één werkwoord de persoonsvorm en dat is meervoud als het onderwerp meervoud is, en het is enkelvoud als het onderwerp dat ook is. En als het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord is, kan de persoonsvorm ook nog in een eerste of tweede persoon staan.


Zo is ook duidelijk waaróm persoonsvorm en onderwerp hetzelfde getal hebben: de taal gebruikt deze overeenkomst om het onderwerp te verbinden met het predicaat. Ook zonder die overeenkomst zou de zin wel te begrijpen zijn (Piet een appel eten? Zozo! of Appels veel gegeten worden? Toe maar!), maar de taal wil het ons makkelijk maken. Sympathiek!

26 opmerkingen:

  1. Andere manier om het spelletje mee te spelen: 'wat' toevoegen. Wat eet Piet? (een appel) Of: Wat eet een appel? (een aap) Of, inderdaad: Piet wat eet een appel? (Piet de aap)
    x

    BeantwoordenVerwijderen
  2. het is leuk maaaar wel dom van juli het is saai en gaar stom en een poep plaatsapen:@

    BeantwoordenVerwijderen
  3. @blinda: hmmm...saai, gaar stom, dat kan ik nog volgen, maar daarna haak ik af. Ik zie wel dat het allemaal naamwoordelijke delen van het gezegde zijn! Maar dat vind jij vast weer gaar stom. Misschien is het probleem dat jij liever niets over taal wil weten. Dat kan! Toch kan de taalprof je redden als je in grammaticale nood zit.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. @blinda: ja sorry maar ik zit nog even met dat ''een poep plaatsapen" van jou. Ik heb nu wel uitgevonden dat je kunt spreken over "een poep film" of "een poep artikel" (die moet ik onthouden als ik weer eens een slecht taalkundig artikel lees), en dat betekent dan dat je het maar niks vindt, maar ik zie "een poep" nooit gebruikt worden met een meervoud. En het woord "plaatsapen" kan ik ook al niet vinden. Wil je dat even uitleggen? Of is het een typfoutje?

    BeantwoordenVerwijderen
  5. heey mensen,
    ik zit in groep 8 en ik heb NOGAL moelijk huiswerk en ik kan het onderwerp niet vinden! uit de zin:
    gisteren beloonden mijn ouders mij met een leesboek.
    kan iemand mij helpen?
    alsjeblieft?

    BeantwoordenVerwijderen
  6. @kaylee: als je iemand voor jou het onderwerp laat aanwijzen, dan leer je het nooit zelf! En daar is je huiswerk voor bedoeld. Bedenk dat je eigenlijk het antwoord zelf al weet. Het gaat in deze zin om 'belonen', niet? Belonen, dat is altijd 'iemand belonen met iets', nietwaar? Ga eens na wie die iemand in jouw zin is, en wat dat 'met iets'. Nu heb je de voorwerpen bij het werkwoord gevonden!
    Als er nu sprake is van 'iemand belonen met iets', dan is er altijd iemand die dat doet, nietwaar? Wie is nu die iemand in jouw zin? Die iemand is in jouw zin het onderwerp!
    Je antwoord kun je dan ook nog eens controleren door het onderwerp van getal te veranderen. Als het enkelvoud is maak je er meervoud van, als het meervoud is maak je het enkelvoud. Verandert nu de persoonsvorm ('belonen') ook mee? Dan heb je het goed!
    Veel succes!

    BeantwoordenVerwijderen
  7. ken je me helpen met de zin: zijn dat jou spullen?
    het onderwerp

    BeantwoordenVerwijderen
  8. @???: 'dat' is het onderwerp, 'jouw spullen' (met een w) is het naamwoordelijk deel van het gezegde. Waarom? Met het woordje 'dat' wijs je iets aan, met 'jouw spullen' zeg je van dat aangewezen iets wat het is. De persoonsvorm krijgt dan het getal van het naamwoordelijk deel, omdat het onderwerp eigenlijk geen getal heeft.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Kan het vinden van het onderwerp niet nog eenvoudiger? Ik kan de redenering van de taalprof wel volgen, maar volgens mij heb je de voorwerpen helemaal niet nodig. Als je weet wat er gebeurt, wat er gedaan wordt, dan hoef je enkel uit te zoeken wie dat doet, dan heb je het onderwerp (behalve bij passieve zinnen, ik geef het toe...). En bij een zijn-zin, hoef je enkel maar te weten met wie of wat er iets aan de hand is, wie of wat 'de toestand' 'is'... Redeneren dus. In het basisonderwijs in België leren ze dat het onderwerp 'datgene is waarover de zin gaat', of nog: 'Over wie of waarover zegt de zin iets?'
    Wat precies gezegd wordt over dat onderwerp, is het gezegde. Dit wordt dan later nog uitgewerkt, uitgesplitst naar naamwoordelijk gezegde, werkwoordelijk gezegde, voorwerp, bepaling. Nog later worden de voorwerpen uitgewerkt: lijdend, meewerkend, voorzetselvoorwerp. En zo wordt het steeds maar verder verdiept.
    Maar eigenlijk wou ik alleen maar zeggen: bij ons zoeken ze eerst het onderwerp, voor ze de rest van de zin ontleden...

    BeantwoordenVerwijderen
  10. @Luc Ost: ja, dat is de klassieke methode, ook in Nederland. Eerst persoonsvorm, dan onderwerp, dan rest van het gezegde, dan pas de voorwerpen.
    De alternatieve methode die ik hier beschrijf leek mij interessant omdat de relatie tussen de werkwoorden en de voorwerpen (of complementen, als je het naamwoordelijk deel meerekent) misschien wel conceptueel eenvoudiger is. Ik weet het niet hoor, maar vooral bij verplicht transitieve werkwoorden, of werkwoorden met verplichte bepalingen van gesteldheid lijkt het me natuurlijker om eerst die erbij te nemen, om zo het hele predicaat te construeren. Bijkomend voordeel is dan dat de voorwerpen automatisch niet meer het onderwerp kunnen zijn.
    Het nadeel van vragen als "waar gaat de zin over?" lijkt me dat sommige zinnen net zoveel over de voorwerpen gaan als over het onderwerp. Zo'n vraag geeft weinig inzicht over hoe de zin in elkaar zit als je dit al niet weet.
    Het is dus niet zozeer de vraag of je de voorwerpen "nodig hebt" om het onderwerp te bepalen, maar of het eenvoudiger is de voorwerpen te bepalen zonder dat je het onderwerp gevonden hebt of andersom.

    BeantwoordenVerwijderen
  11. Beste taalprof,
    Ik zoek de onderwerpen in deze 2 zinnen:
    - Is me dat een meevaller!
    (is het ond. me of dat?)
    - Wat beduidt toch dat geroep?
    (is het ond. wat of dat geroep?)
    Bedankt!

    BeantwoordenVerwijderen
  12. @Pharao: Oei, die zin 'Wat beduidt toch dat geroep?' die kun je alleen maar tegen zijn gekomen in een oefening of huiswerkopgave zinsontleding. Zeker dat werkwoord 'beduiden' gebruikt tegenwoordig niemand meer, dat is bijna negentiende-eeuws.
    Stel dat die zin was geweest 'Wat betekent toch dat geroep?', had je het dan wel geweten? En als er in plaats van 'dat geroep' had gestaan 'jouw woorden', hoe had de zin dan moeten zijn? Is dit voor jou voldoende informatie om het onderwerp aan te wijzen?
    En die eerste zin, 'Is me dat een meevaller', die heeft drie zinsdelen die in aanmerking komen om onderwerp genoemd te worden: 'me', 'dat' en 'een meevaller'. Jij hebt blijkbaar 'een meevaller' al weggestreept, ik denk op grond van de volgorde. Maar op grond van de vorm kun je eigenlijk 'me' ook wel wegstrepen. Want 'me' is een vorm van het voornaamwoord 'ik'. Als het onderwerp is gebruik je 'ik', is het een ander zinsdeel dan wordt het 'me' of 'mij'.
    Heb ik je zo genoeg geholpen zonder het helemaal voor te zeggen?

    BeantwoordenVerwijderen
  13. hallo allemaal, ik wil even weten hoe je de persoonsvorm aanwijst daar heb ik een toets over en ook moet ik weten:
    open lettergreep eindigt op een klinker
    gesloten lettergreep eindigt op mede klinker, klopt dit?? en nog wat zijn de klinkers a,o,i,e,u,en de y ook nog erbij??"?
    en is een lettergreep een klank die je in een keer uitspreekt??
    zijn de signaalwoorden: daardoor, vermoedelijk, en waarschijnlijk????
    en is een zelfstandig naamwoord: een woord voor mens,dier, en ding?
    dit waren mijn vraagjes ik hoop er vandaag nog antwoord op te krijgen wie wil er zo lief zijn om mij te helpen?
    groetjes uit zeeland:D

    BeantwoordenVerwijderen
  14. @ik: de persoonsvorm is een bijzondere vorm van een werkwoord. Weet je wat een werkwoord is? De persoonsvorm is een werkwoord dat de tijd aangeeft en ook nog eens het onderwerp aanwljst. De persoonsvorm kan in de verleden tijd staan (bv 'sliep' 'werkten') of in de tegenwoordige tijd (bv. 'slaapt' of 'werk'). De persoonsvorm kan in het meervoud staan of in het enkelvoud, hij kan de stam van een werkwoord zijn (bv. 'sta' of 'loop'), maar ook op een t eindigen ('staat', 'loopt'). Zoek de werkwoorden in de zin die je in een andere tijd kunt zetten, of een ander getal, en je hebt alle persoonsvormen.
    Een lettergreep bestaat altijd uit één klinker (bv een 'a' of een 'oe', het kunnen wel meerdere letters zijn!), en eventueel medeklinkers ervóór en/of erachter. Het woord 'aap' is 1 lettergreep en 'apen' 2. 'neus' is 1 lettergreep en 'duel' 2 (twee klinkers!). 'nieuws' is maar 1 lettergreep (1 klank).
    Elke klank die je uitspreekt met je mond open en zonder dat je tong of lippen in de weg zitten (en zonder dat je je luchtpijp even dichtknijpt) is een klinker. Een lettergreep heet open als hij eindigt op een klinker. Dus in 'la-ken' heb je een open lettergreep 'la' en in 'lak-ken' is 'lak' gesloten.
    Wat je leraar of lerares bedoelt met "signaalwoorden" weet ik niet precies, maar ik denk dat het om "modale bijwoorden" gaat. In dat geval zijn 'vermoedelijk' en 'waarschijnlijk' wel signaalwoorden en 'daardoor' niet.
    Een zelfstandig naamwoord is een woord waar 'de' 'het' of 'een' voor kan.

    BeantwoordenVerwijderen
  15. wat is het onderwerp in deze zin ?
    'Wie opereert de knie van die beroemde voetballer ?'

    BeantwoordenVerwijderen
  16. @kendra: Is dit een huiswerkvraag? Ik wil natuurlijk geen ruzie krijgen met leraren door het huiswerk van hun leerlingen te maken.
    Ik zal je dus niet rechtstreeks antwoorden, maar je vertellen hoe je zelf zou moeten redeneren.
    Om te beginnen: jij weet zelf het antwoord. Dat zit namelijk in jouw taalgevoel. Hoe kun je erachter komen wat jouw eigen taalgevoel zegt? Probeer veranderingen in de zin aan te brengen en kijk wat er naar jouw gevoel met de zin gebeurt.
    Wat moet je dan veranderen? Bedenk dat onderwerp en persoonsvorm hetzelfde getal hebben. Allebei enkelvoud, of allebei meervoud.
    Er staan drie woorden in jouw zin die een getal hebben: 'wie', 'knie' en 'voetballer'. De laatste twee zijn duidelijk enkelvoud.
    Je moet je nu het volgende afvragen: als ik één van die twee woorden verander in een meervoud, moet dan de persoonsvorm ook meervoud worden, of hoeft dat niet? Als het niet hoeft, zijn die twee geen onderwerp.
    Bij 'wie' is de vraag: betekent dat 'welke persoon' of 'welke personen'? Vervang dat dan door die woordgroep en probeer hetzelfde als bij 'knie' en 'voetballer'.
    Heb je hiermee voldoende informatie om zelf te bepalen wat het onderwerp is?

    BeantwoordenVerwijderen
  17. Ik heb het zelfde probleem bij mijn leerlingen.
    Wij leren wie en wat iets doet of is...
    maar leerlingen vinden het onderwerp niet. Het zijn leerlingen van het 4de leerjaar.
    Kun je mij een tip geven?
    Hoe leg ik het het beste uit.

    BeantwoordenVerwijderen
  18. @greet: mijn idee is dat je zou moeten beginnen met het werkwoord en zijn voorwerpen. Neem die zin van net, 'Wie opereert de knie van die beroemde voetballer?' daarin is het werkwoord 'opereren,' nietwaar? Kunnen je leerlingen dat werkwoord aanwijzen?
    Zo ja, laat ze zichzelf dan afvragen: wat voor voorwerp hoort er bij 'opereren'? Is het 'iemand opereren' (kan), of 'iets opereren' (kan ook), of 'iemand iets opereren' (nee dat klinkt niet). Dus 'opereren' heeft maar één voorwerp: 'iemand/iets'. Nu de vraag: als de zin over 'iemand/iets opereren' gaat, wat is dan die 'iemand/iets' in die zin? Dat is 'de knie van die beroemde voetballer'.
    Dan pas zou je de vraag kunnen stellen: wie doet dat dan, 'de knie van die beroemde voetballer opereren'.
    Denk je dat het zo te doen is, of vind je dit te omslachtig? Bedenk dat je zo wel gebruik probeert te maken van het taalgevoel van je leerlingen. Dat is een voordeel.

    BeantwoordenVerwijderen
  19. Allen,
    Mijn dochter moest het onderwerp bepalen in de zin "Juist die dingen lijken mij zo leuk".
    Wij dachten dat "die dingen" het onderwerp was omdat de persoonsvorm daar betrekking op heeft.
    Volgens de lerares is "mij" het onderwerp. Dat lijkt mij vreemd want je kan "mij" ook weglaten en dan zou je dus een zin zonder onderwerp hebben.
    Kan iemand mij uitleggen hoe het zit?
    Alvast bedankt.

    BeantwoordenVerwijderen
  20. @michael: jullie hebben gelijk, je lerares niet. Maar niet precies om de reden die je noemt. Het belangrijkste is dat onderwerp en persoonsvorm in getal overeenstemmen: 'die twee dingen lijken mij zo leuk' en 'dat ene ding lijkt mij zo leuk'. Daarom is 'die dingen' onderwerp (of eigenlijk de hele woordgroep 'juist die dingen').
    Een tweede belangrijke eigenschap is dat het woordje 'mij' de voorwerpsvorm heeft: de onderwerpsvorm had 'ik' moeten zijn.
    Het feit dat het onderwerp niet weglaatbaar is klopt hier wel, maar het is een verraderlijke eigenschap: ook andere zinsdelen zijn soms niet weglaatbaar (bijvoorbeeld 'hem' in 'ik haat hem'), en soms is het onderwerp juist wel weglaatbaar: in de zin
    'er wordt een liedje gezongen' is 'een liedje' het onderwerp (en 'er' is plaatsonderwerp). In die zin is 'een liedje' weglaatbaar. Dan krijg je een zin met alleen plaatsonderwerp: 'Er wordt gezongen.'
    Was de zin geweest 'Juist die dingen vind ik zo leuk,' dan was 'ik' het onderwerp geweest (zie bijvoorbeeld de variant 'Juist die dingen vinden wij zo leuk'). Misschien dat je lerares met die zin in de war is, want hij heeft bijna dezelfde betekenis. Dat illustreert ook maar weer eens dat ontleden niet hetzelfde is als alleen maar naar de betekenis kijken.

    BeantwoordenVerwijderen
  21. Wie kan mij helpen met de volgende zin. Ik heb hieronder beschreven al toegepast. Helaas kom ik er nog niet uit, samen met mijn dochter.
    Vind het onderwerp in deze zin:
    Wie snijdt de taart in zeven stukken?

    BeantwoordenVerwijderen
  22. @Cindy: jullie probleem is waarschijnlijk dat je probeert een ezelsbruggetje toe te passen door het getal van de persoonsvorm 'snijdt' aan te passen. Nu krijg je 'Wie snijden de taart in zeven stukken?' en je ziet dat geen enkel zinsdeel hoeft te veranderen. Daardoor denk je dat geen enkel zinsdeel onderwerp is.
    Maar probeer het eens andersom: neem het gezegde (= de persoonsvorm en eventueel andere werkwoorden) en formuleer dat in de vorm van het hele werkwoord, bijvoorbeeld als antwoord op de vraag: 'Wat ga je doen?' Probeer nu in dat antwoord zoveel mogelijk zinsdelen uit de vraag toe te voegen. Welk zinsdeel ontbreekt nu? Dat is het onderwerp.
    Waarom? Het gezegde kun je aanvullen met alle voorwerpen en bepalingen. Dat komt omdat de voorwerpen het gezegde aanvullen, en de bepalingen het gezegde bepalen. Alleen het onderwerp staat daar los van, omdat het gezegde aangeeft wat het onderwerp is of doet.
    Kun je met deze informatie het onderwerp aanwijzen? Is hiermee ook duidelijk wat je oorspronkelijke probleem was?
    (Ja sorry dat ik niet gewoon antwoord geef, dat is de schoolmeester in mij; volgens mij heb je hier meer aan voor een volgende keer)

    BeantwoordenVerwijderen
  23. kan iemand me helpen hoe vind je de onderwerp van de zin snel heb een PW!! en snap het niet so goed xx

    BeantwoordenVerwijderen
  24. "Wie demonstreerden op de Dam voor betere gezondheidszorg"
    Ik blijf het moeilijk vinden in dit soort zinnen het onderwerp te vinden. Verander de PV en er verandert niets mee, behalve dan dat "wie" in dit geval een groep personen resp. één persoon vertegenwoordigt. Is "wie" dan het onderwerp? En zit er geen LV in de zin? Want dan moet je de vraag stellen: wat demonstreerden wie? uuuuh..???

    BeantwoordenVerwijderen
  25. @Nicolet Smit: Ja, het ezelsbruggetje alleen is niet goed bestand tegen woorden die in enkelvoud en meervoud, en in alle naamvallen hetzelfde zijn. Volgens mij kun je beter eerst het predicaat zoeken. Neem de werkwoorden (hier alleen 'demonstreerden.' Maak daar het hele werkwoord van. Dan zie je dat het in deze zin om 'demonstreren' gaat. Dat is het predicaat. Dat wordt in deze zin ook nog eens met twee zinsdelen aangevuld. Het gaat niet zomaar om 'demonstreren,' het gaat om 'voor betere gezondheidszorg demonstreren' en nog specifieker om 'op de Dam voor betere gezondheidszorg demonstreren.'
    Als je zover bent, dan zie je dat degenen die dat doen, dat 'op de Dam voor betere gezondheidszorg demonstreren,' dat diegenen juist "bevraagd" worden met 'wie.' Dus 'wie' is hier het onderwerp.

    BeantwoordenVerwijderen