maandag 7 augustus 2006

De taalprof corrigeert zichzelf



Nou deed ik gisteren zelf wat ik de columnist Hofland verweet: alleen maar retoriek, en nauwelijks inhoud. Het zal wel aan het tijdstip hebben gelegen (de taalprof stapt ook wel eens met het verkeerde been uit bed), maar wat gebeurd is, is gebeurd. Een zwarte bladzijde in de geschiedenis van het taalprof-weblog.


Laat ik dan toch maar eens proberen om iets verstandigs te zeggen zonder grappen en grollen. Niet gemakkelijk, maar wel nodig.

Hofland gaf in zijn column van vrijdag 4 augustus 2006 in de NRC een lijstje van "zich verbreidende wantoestanden" in de Nederlandse taal. Ik weet niet of dat zijn hele lijstje is (vast niet, anders valt het nogal mee), en ik heb ook geen idee of het belangrijkste vooraan staat (ik denk het niet), maar het zijn precies 6 "wantoestanden". Moeilijk te bespreken, want Hofland geeft eigenlijk bijna steeds een sterk of hilarisch voorbeeld, en overal zit veel meer aan vast. Maar ik doe het toch maar.

"Wantoestand" 1 is wat Hofland aanduidt met het zelfbedachte woord geslachtsvervreemding, met als voorbeeld Amsterdam met haar grachten in het zomer. Nou heb ik persoonlijk het zomer nog nooit waargenomen. Het komt een heel enkele keer voor op het internet, maar het lijkt me absoluut nog geen "zich verbreidende wantoestand". De andere "taalfout", haar in plaats van zijn, dat is wel een al tientallen jaren gesignaleerde "wantoestand". Nou ja, wantoestand, de meeste taalkundigen signaleren, in ieder geval in de noordelijke helft van het Nederlandse taalgebied, de toenemende neiging om haar te gebruiken voor abstracte dingen (en vrouwen) en zijn voor concrete dingen (en mannen).


Ik weet niet wat erger is: die nieuwe, spontane regel, of de reden waarom het zijn moet zijn. Weet iemand eigenlijk waarom dat is? Omdat je de meeste namen van steden kunt voorzien van het lidwoord het (het Amsterdam van het zuiden). En bij het hoort zijn (ook al zo'n fijne regel, die je van mij best een wantoestand mag noemen).


Wantoestand 2 is de "aarzelende, breedsprakige onnauwkeurigheid in de spreektaal". Ik vraag me dan meteen af: wat is er mis met aarzeling? Moet iedereen er dan maar zonder na te denken van alles uitflappen met een stelligheid alsof er geen twijfel mogelijk is? Het lijkt me veel beter als je standaard een beetje voorbehoud maakt bij wat je zegt.


En hoezo "onnauwkeurigheid"? Het voorbeeld, Jaaaa, dan krijg ik zoiets van dà-hàg, bekijk het maar. Zeg maar. Toch?, daar is niets onnauwkeurigs aan. Meestal worden deze formules als "vaag" beschreven. "Onnauwkeurig" vind ik wel erg onnauwkeurig gezegd. Maar ook "vaag" zou ik een verkeerde beschrijving vinden. Het is hoogstens allemaal te nauwkeurig. Er zitten allerlei afzwakkingen en signalen van aarzeling in die uiting, terwijl natuurlijk in spreektaal ook de intonatie moet worden meegenomen. Ik denk dat de luisteraar na deze zin exact op de hoogte is van het gevoel van de spreker. Dan kun je wel pleiten voor bondigheid, maar dan verlies je toch een hoop nauwkeurigheid.


Van mij mag iedereen zich ergeren aan al deze formuleringen, maar noem het niet onnauwkeurig of zelfs vaag, want daar is geen enkele reden voor. Zeg dan ronduit dat je geen behoefte hebt aan al die informatie, en dat je liever een gesprek in ruwe samenvatting voert dan tot een serieuze uitwisseling van gedachten en gevoelens te komen. Zeg dan eerlijk dat de ander je niet interesseert.


Wantoestand 3: het "lettergrepen slikken". Hofland doelt hier op het zogeheten "fonetisch reduceren" van woorden en uitdrukkingen. Het vereenvoudigen of zelfs weglaten van losse klanken is in de "beschaafde" spreektaal juist gewenst, maar in sommige gevallen worden hele lettergrepen weggelaten. Een vaste uitdrukking als op een gegeven moment wordt nooit volledig uitgesproken, het komt zelfs heel gekunsteld over als je dat wel doet. Hofland haalt Balkenende aan als iemand die fonetische reductie tot het uiterste doorvoert, en daar zit wel wat in, maar Balkenende lijkt me niet representatief voor de gemiddelde Nederlander, laat staan dat hij in dit opzicht een voorbeeldfunctie vervult.


Wantoestand 4 (dit wordt een lange zit): de onvermijdelijke "woekering van het Engels". Nu gaat het om het woord oppimpen, dat zelfs een "betrekkelijk nieuw" woord als opleuken heeft vervangen. Voor het gemak vergeten we maar even dat een jaar of tien geleden de taalcritici mopperden over het woord opleuken, dat ze maar niks vonden, want nu is het blijkbaar jammer dat het weer verdwenen is. Ook schuiven we even onder de mat dat het woord opleuken op het internet nog steeds ongeveer honderd keer zo vaak voorkomt als het woord oppimpen, want echte cijfers zijn funest voor het mooie voorbeeld.


Wat is er eigenlijk tegen op oppimpen? Ja, het komt uit het Engels, maar wat zou dat? Hofland beweert: het betekent eigenlijk "oppooieren", omdat pimp in het Engels "pooier" betekent. Ja sorry, maar dat is een foute redenering. Dat klopt wel voor het Engels, maar niet voor het Nederlands. In het Nederlands bestaat namelijk het woord pimp niet in de betekenis "pooier". Want dát hebben wij niet overgenomen. Alleen het werkwoord to pimp (in de betekenis "opleuken") vonden we wel een leuk, bruikbaar woord. Dat dat woord in het Engels een relatie heeft met "pooier" speelt in het Nederlands geen enkele rol.


Laat ik nog eens verzekeren: van de taalprof mag iedereen zich ergeren aan oppimpen of opleuken, of aan welke andere woorden dan ook. Maar zodra je beweringen doet over hoe het allemaal in elkaar zit, houdt hij deze beweringen kritisch tegen het licht.


De vijfde wantoestand is "zinloze toevoeging van lettergrepen". Dat is een grammaticaal armzalige omschrijving van de trend om werkwoorden te voorzien van zogeheten partikels. Herhaaldelijk gesignaleerd, en op een verstandige manier besproken in het maandblad Onze Taal, maar die informatie is blijkbaar aan Hoflands aandacht ontsnapt. Huren wordt inhuren, schatten wordt inschatten, en (nieuw) vinden wordt terugvinden. Dat is inderdaad een trend, en niet alleen in het Nederlands, maar ook in het Italiaans en in het Engels.


De oorzaak? Daarover zijn de geleerden het niet eens: misschien heeft de intonatie er iets mee te maken (in een lang woord heb je meer mogelijkheden voor intonatie, en in het Nederlands wordt zo'n partikelwerkwoord gesplitst, zodat het op twee plaatsen in de zin staat: wij schatten dit zó in). Maar het is ook duidelijk dat in veel gevallen een extra betekenis ontstaat: door een partikel toe te voegen, leg je meer de nadruk op het "resultaatkarakter" van het werkwoord. Het partikel vergroot zo de zeggingskracht van het werkwoord.


Dan de laatste wantoestand, nummer 6. "Terloopse verdachtmakingen". Die verraste me een beetje, want die had ik nog nooit gehoord. Wat houdt dat dan in? Dat je iets zegt als Piet, inmiddels (alweer) 44, ... Hier wordt volgens Hofland van alles mee gesuggereerd, bijvoorbeeld dat 44 al een hele leeftijd is en dat Piet dus een oude man is met wie geen rekening meer hoeft te worden gehouden.


Ik snap die ergernis wel, maar hoezo is dat een "talige wantoestand"? Je kunt wel opmerken dat mensen elkaar vaker uitschelden, maar daar kun je de taal toch niet de schuld van geven? Het lijkt een beetje op wantoestand 2 (teveel omhaal van woorden), met dit verschil dat Hofland hier de betekenis van die breedsprakigheid wel heel scherp erkent en vindt dat die ongepast is. Ook daar is iets voor te zeggen, maar zoals gezegd: het heeft niets met de taal te maken, maar eerder met de omgangsvormen.


Dan, ten slotte: waar ligt het allemaal aan? Drie oorzaken, volgens Hofland: het onderwijs, de reclamewereld met zijn hang naar de overtreffende trap, de openbare sprekers met hun zucht naar zelfprofilering, en "de gewone mensen" die onderhand gaan denken dat het allemaal zo hoort. Ik snap daar helemaal niets van.


Het onderwijs, dat kan natuurlijk nooit de oorzaak zijn van al deze wantoestanden. Hoogstens zou je ervoor kunnen pleiten dat het onderwijs ze zou moeten bestrijden, of je zou kunnen klagen dat het onderwijs dat niet voldoende doet. Het idee dat sprekers "in de openbare ruimte" (reclame en openbare sprekers) schuldig zijn aan talige wantoestanden is al terug te vinden (ja ik zie het, terug te vinden) bij Vondel, die ergens opmerkt dat de mensen steeds beter de standaardtaal spreken, behalve de mensen "in hofkringen" en de advocaten die in het openbaar pleitredes houden. Reclame bestond in de zeventiende eeuw nog nauwelijks. Toch heeft nog nooit iemand voor een globale ontwikkeling zo'n verband kunnen leggen. Het is dus allemaal maar giswerk.


O ja, en de "gewone mensen", die denken "dat het zo hoort". Ik denk dat "gewone mensen" niet zozeer bezig zijn met "hoe het hoort", maar meer met hoe ze op een zo efficiënt mogelijke manier kunnen communiceren met hun "gewone" medetaalgebruikers. Dat ze zich daarbij aanpassen aan het gemiddelde is onvermijdelijk. Het is niet erg eerlijk om die als vierde "oorzaak van wantoestanden" aan de schandpaal te nagelen.

3 opmerkingen:

  1. Grappig dat jij (of Hofland)wantoestanden 4 en 5 verbindt door middel van het voorbeeld 'oppimpen'. Ik weet niet waar die contaminatie vandaan komt, maar ik vermoed dat het een intellectuele hollandisering is van 'opleuken' en het veel gangbaardere 'pimpen'. (vergelijk http://www.google.nl/search?hl=nl&q=pimpen&btnG=Zoeken&meta= en http://www.google.nl/search?hl=nl&q=oppimpen&btnG=Zoeken&meta=). Ook Wikipedia bevat alleen het werkwoord zonder 'op'.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Goed stuk, taalprof. Ik heb het verhaal van Hofland niet gelezen maar na jouw commentaar heb ik het idee dat ik het een verschrikkelijke zeikerd vind.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. lilian vorenhout7 augustus 2006 om 17:26

    oppimpen: volgens mij komt het van het woord pooier, in engelse slang pimp. In vroegere tijden deden de souteneurs een rondje warenhuizen om hun meisjes in de nieuwe lingerie te zetten niet om leuk te doen of zo maar gewoon als laten we zeggen bussinisinvestering, om in moderne termen te spreken: om de zaak op te waarderen boze tongen beweerdde dat ze dat zelfs xav de kinderbijslag deden. ookwel bekend als oppooieren

    BeantwoordenVerwijderen