zaterdag 11 november 2006

Eeuwige kwesties (2): Een voorwerp dat niet meewerkt



Interessante vraag! Wat is juist? De kinderen kunnen op de regels worden gewezen of De kinderen kan op de regels worden gewezen? Deze kwestie lijkt verwant aan de bekende de-reizigers-worden-verzocht-controverse, maar verschilt toch in een aantal opzichten daarvan.


Ik begin maar weer eens met te zeggen: de grammatica is niet bedoeld om juist en onjuist van elkaar te onderscheiden. Maar de grammatica is natuurlijk wel het geschikte middel om hierover te práten. Je moet er wel even voor gaan zitten. Doen?



Te lang? Te moeilijk? Lees dan deze log.

De kinderen kan/kunnen op de regels worden gewezen, dat is een lijdende vorm, nietwaar? Van de zin Iemand wijst de kinderen op de regels. Hoe zit die zin in elkaar? Die is opgebouwd rond het werkwoord wijzen, in de constructie iemand op iets wijzen.


Tot zover is alles duidelijk. Blijkbaar kent het werkwoord wijzen twee voorwerpen, iemand en op iets. Wat zijn dat voor voorwerpen? Om met het laatste te beginnen: op iets is ongetwijfeld een voorzetselvoorwerp. Zo te zien ontstaan uit een richtingsbepaling. Je wijst naar iets, en het is voorstelbaar dat dat ooit is uitgedrukt met het voorzetsel op, maar het is zeker dat dat woordje op die betekenis vandaag de dag volledig kwijt is. Op is dus een betekenisloos voorzetsel, hetgeen op iets tot een voorzetselvoorwerp maakt.


Dat was misschien een beetje lastiger, maar ik weet zeker dat het beschouwen van op iets als voorzetselvoorwerp in geen enkele docentenkamer (noch in de taalkundige laboratoria) tot enige onrust van betekenis zou leiden.


Maar nu komt het: iemand op iets wijzen, wat is dan iemand? Het is goed om vooraf vast te stellen dat een voorzetselvoorwerp heel goed samen kan gaan met een lijdend voorwerp, maar ook met een meewerkend voorwerp. Het feit dat op iets een voorzetselvoorwerp is heeft dus geen enkele betekenis voor de vraag wat iemand is.


Ook is het van belang om erop te wijzen dat er maar één geldige reden is om iets een meewerkend voorwerp te noemen: een voorzetsel aan, voor of bij dat kan worden toegevoegd, of kan worden weggelaten. Om te bepalen of iemand een meewerkend voorwerp is, moet je dus kijken of er zo'n voorzetsel bij kan.


Het voorzetsel aan lijkt me in deze constructie volstrekt onmogelijk: aan iemand op iets wijzen klinkt voor geen meter. Over bij zou je kunnen twijfelen: bij iemand op iets wijzen. Maar nu krijg je het idee dat op iets een lichaamsdeel moet zijn. Dat komt omdat die meewerkende voorwerpen met bij allemaal zo'n lichaamsdeel bij zich hebben: (bij) iemand op de schouders tikken, (bij) iemand de mond afvegen, enzovoorts.


Voor is een ander verhaal: voor iemand op iets wijzen. Dat lijkt in ieder geval verenigbaar met de betekenis (je wijst op iets, en je doet dat voor, dat wil zeggen, ten behoeve van iemand), en het zou best wel eens de oorsprong van de constructie kunnen zijn (maar dat zou uitgezocht moeten worden).


Is iemand daarmee een meewerkend voorwerp? Hoho, wacht even, er zijn ook wel argumenten tegen die analyse! Bijvoorbeeld: voor iemand op iets wijzen, dat komt nauwelijks voor! Ik heb het nog nooit in het wild waargenomen (maar dat kan aan mij liggen).


En dan nog wat: een meewerkend voorwerp, dat wordt vaak het onderwerp in een zogeheten pseudo-passief, met het hulpwerkwoord krijgen. Een constructie als (aan) iemand een prijs uitreiken wordt in het pseudo-passief: iemand krijgt een prijs uitgereikt. (Voor) iemand een glas wijn inschenken wordt in het pseudo-passief Iemand krijgt een glas wijn ingeschonken. Als iemand in iemand op iets wijzen een meewerkend voorwerp is, waarom kun je dan niet zeggen Iemand krijgt op iets gewezen?


Maar is het dan toch een lijdend voorwerp? Het zou kunnen. Een voorwerp zonder voorzetsel is nu eenmaal een lijdend voorwerp, wat de betekenis ook is. Bovendien zijn er een paar betekenisverwante constructies waarin iemand zeker lijdend voorwerp is. In iemand verwijzen naar iets is naar iets weliswaar geen voorzetselvoorwerp (maar een richtingsbepaling, want naar heeft gewoon zijn richtingsbetekenis), maar iemand is zeker lijdend voorwerp. En in iemand attent maken op iets hebben we hetzelfde voorzetselvoorwerp als in onze constructie, een bepaling van gesteldheid attent, en ook hier is iemand lijdend voorwerp.


Het ligt voor de hand dat de Nederlandse taalgebruiker, die ongetwijfeld alledrie de constructies kent, deze gevallen met elkaar verbindt, en zo iemand op iets wijzen opvat als iemand op iets attent maken. Zeg maar: wijzen in de betekenis "attent maken". Er is niets in de grammatica wat zich hiertegen verzet, integendeel: de taal zal uiteindelijk aansturen op een harmonisatie van deze constructies.


Toch is er nog wel een kleine kanttekening te maken. In vrijwel alle gevallen verschijnt een lijdend voorwerp in een bepaling met van als je het werkwoord nominaliseert, dat wil zeggen: als je het tot een zelfstandig naamwoord maakt, bijvoorbeeld door er het voor te zetten. Het verwijzen van iemand naar iets, het attent maken van iemand op iets, het eten van pannenkoeken, noem ze maar op, ze doen het bijna allemaal. Maar die van ons, die doet dat nou net weer niet: het wijzen van iemand op iets klinkt wel vreemd. Net of het nog niet helemaal goed is.


Ik denk dat dit wijst op een ontwikkeling: iemand is blijkbaar niet altijd lijdend voorwerp geweest, maar is dit wel aan het worden. Ik besef dat dit een hachelijke uitspraak is, want eigenlijk kun je dit alleen maar bewijzen door het na te gaan. Wanneer is het begonnen? Zeiden mensen vroeger inderdaad allemaal voor erbij? Ik betwijfel zeer of je dat zou kunnen aantonen (maar ik laat me graag overtuigen).


Wat is nu de analyse? Iemand is lijdend of meewerkend voorwerp, maar wat is het beste? Persoonlijk zou ik geneigd zijn om het voor 90% lijdend voorwerp te noemen en voor 10% meewerkend voorwerp. Is dat een slappe houding? Nee, dat is juist precies!


Maar kies zelf! Overweeg het bovenstaande en beslis zelf of je kinderen in kinderen op de regels wijzen lijdend voorwerp vindt. Vind je dat, kies er dan ook voor om kinderen het onderwerp te maken in de lijdende vorm. Wil je toch, om wat voor redenen dan ook, kinderen beschouwen als meewerkend voorwerp, dan zou je het nog steeds onderwerp in de lijdende vorm kunnen maken (ook dat is onderwerp van discussie), maar dat heb je in ieder geval een geldig argument om een lijdend vorm zonder onderwerp te maken: Er wordt (voor kinderen) op de regels gewezen. En zinnen zonder onderwerp zijn enkelvoud.

8 opmerkingen:

  1. hallo,
    ik vind deze website maar stom want je kan er niks mee nou geen groetjes aan jullie neurds

    BeantwoordenVerwijderen
  2. @jwhu: nou bedankt voor deze mening maar als je het zo zegt kan ik daar weer niks mee. Ik zou best moeite willen doen om het voor jou leuker te maken, want ik denk dat jij het ook wel interessant zou kunnen vinden hoe jouw taal in elkaar zit.
    Waarom zou je daar trouwens meteen iets mee moeten kunnen? Dat vind ik nou eigenlijk een beetje nerdachtig. Ik heb het gewoon over dingen die ik leuk vind.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ik vind dit anders enorm interessant!
    Hierbij heb ik wat vragen:
    zijn er nu op het gebied van de ontwikkeling van het lijdend voorwerp in vergelijking met ontw. van het meewerkend voorwerp (misschien voorzetsel voorwerp erbij betrekken?) ook inconsequenties? Is er niet altijd een duidelijke lijn te trekken? Vanwege het feit dat het bovenstaande blijkbaar discutabel is...
    Ik merk in mijn lessen als docent Nederlands dat de scheiding tussen deze drie 'voorwerpen' niet altijd even duidelijk is en in mijn studie kwam ik dit ook tegen. Hoe zit dat? En hoe komt het dat dit soms onduidelijk is? Heeft dit met de ontwikkeling van de voorwerpen te maken? Of is dit een erg lastige vraag... ?

    BeantwoordenVerwijderen
  4. @Anne: nee dit is geen lastige vraag! Wat niet betekent dat het antwoord je veel wijzer zal maken...
    Maar het is inderdaad zo dat zinsdelen de neiging hebben om te veranderen. Bijwoordelijke bepalingen worden voorwerpen ('leiden tot iets'), voorwerpen worden in het werkwoord opgenomen ('pianospelen'), voorzetselvoorwerpen worden lijdende voorwerpen ('iets trachten' was vroeger 'naar iets trachten'), enzovoorts.
    Dat zijn allemaal geen ontwikkelingen die eeuwen duren, sommige gaan vrij snel. Het gevolg is dat er tamelijk veel gevallen zijn die er "een beetje tussenin" zitten. En ook al weer noodzakelijk: daar kan de ene generatie al anders over denken dan de andere.
    In de zinsontleding is het dan van belang dat je weet wat de argumenten zijn om iets een bijwoordelijke bepaling of een voorzetselvoorwerp te noemen. En van die argumenten: wat de belangrijkste zijn. Op basis daarvan kun je vervolgens van de meeste gevallen wel besluiten hoe je het moet benoemen. Als je maar kunt verantwoorden waarom. Elders op deze site vergelijk ik dat met een rechtszaak: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/06/objection_your_.html

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Kun je mij relevante artikelen noemen over deze kwestie? Daar wil ik wel graag meer over weten...

    BeantwoordenVerwijderen
  6. @Anne: als je zoekt naar toegankelijke literatuur over dit onderwerp, kun je het beste eens kijken naar de publicaties van Joop van der Horst in Onze Taal, of naar het boek van Joop en Kees van der Horst, 'Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw'. Lees het hoofdstuk 'zinsdelen'.
    Er bestaat ook een wat oudere prismapocket over de geschiedenis van het Nederlands, van Marijke van der Wal, en er is het recente boek van Nicoline van der Sijs, 'Taal als mensenwerk', maar die boeken behandelen de hele geschiedenis van het Nederlands. De constructieveranderingen waar jij naar vraagt komen daar maar heel summier aan de orde.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Oke, bedankt, ik kan ff vooruit...

    BeantwoordenVerwijderen