In de lessen grammatica krijg je meestal een "stappenplan" of een "ontleedschema" voorgelegd, waarmee je op een "eenvoudige" manier kunt leren ontleden.
Allereerst moet je de zin "vragend" maken, en het woord dat dan "meestal" vooraan komt te staan noem je de persoonsvorm. Dan neem je de persoonsvorm, en zet er Wie of wat voor, en het antwoord op die vraag is het onderwerp. Dan zoek je de eventuele andere werkwoorden en dat is het gezegde.
Vervolgens kijk je of dat naamwoordelijk en werkwoordelijk is en afhankelijk daarvan zoek je het naamwoordelijk deel of de voorwerpen erbij. Dan kijk je zo'n beetje wat over is en dat benoem je als bijvoeglijke of bijwoordelijke bepaling, of (schrik niet) bepaling van gesteldheid. En dan leun je tevreden achterover. Weer een zin ontleed.
Ik vind dat allemaal maar niks.
Het effect van zo'n stappenplan is dat je je heel erg inspant om een zin te ontleden zonder hem te hoeven begrijpen. Eigenlijk probeer je zo min mogelijk na te denken, maar daardoor maak je het ontleden alleen maar moeilijker. Doordat je geen flauw idee hebt waaróm je al die rare proefjes moet doen, heb je ook geen enkele mogelijkheid om zelf te controleren of je antwoord goed is. Wat heb je daar nu aan?
Volgens mij is het beter om te weten waarom je een bepaalde benoeming zou moeten doen. Het is beter dat je weet wat een persoonsvorm is en waarom hij zo heet. Hoe je hem vervolgens opspoort doet er dan niet zoveel toe, maar dan kun je tenminste controleren of het goed is wat je gevonden hebt.
Moet dat dan allemaal maar zonder stappenplan? Nou, niet per se. Het is inderdaad het makkelijkste om een bepaalde volgorde aan te houden. Maar volgens mij is die anders dan wat in de meeste boekjes staat. En als je snapt hoe het zit, kan het ook in een willekeurige volgorde.
- Een persoonsvorm kun je meestal gemakkelijk vinden. Het is het werkwoord dat de tijd draagt, en van persoon en getal kan veranderen. Dat kun je in de zin gewoon uitproberen.
- Iedere persoonsvorm hoort bij een gezegde. Soms is de persoonsvorm het enige woord in het gezegde, soms horen er andere werkwoorden bij, of is de persoonsvorm een gesplitst woord (zoals in ik bel je morgen op).
- Dat gezegde is altijd een vorm van "doen" of "zijn". Dat is het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
- Bij een naamwoordelijk gezegde hoort een zinsdeel dat aangeeft wat iemand of iets is.
- Bij een werkwoordelijk gezegde horen voorwerpen, afhankelijk van de keuze van het werkwoord. Bij wachten hoort op iets of iemand bij geven hoort (aan) iemand iets. Zoek die voorwerpen op, en je hebt lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en voorzetselvoorwerp gevonden.
- Dan heb je het belangrijkste predicaat van de zin gevonden. Dat bestaat uit werkwoorden met hun aanvullingen (naamwoordelijk deel van het gezegde en/of alle voorwerpen). Het predicaat zegt dat iets of iemand iets doet of is. Wie is die iets of iemand waarvan het predicaat iets zegt? Dat is het onderwerp. Klopt het dat dit onderwerp in persoon en getal overeen komt met de persoonsvorm van het predicaat? (Extra controlemogelijkheid!).
- Zoek nu verder in de zin naar andere predicaties. Zijn er zinsdelen die een predicaat vormen bij een zelfstandig naamwoord, dan zijn er twee mogelijkheden: het zijn bijvoeglijke bepalingen als ze samen met dat zelfstandig naamwoord in één woordgroep zitten, en anders zijn het bepalingen van gesteldheid.
- Zijn er predicaten die van andere woorden iets zeggen (bijvoorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord, van een werkwoord of van de hele zin), dan worden die gemakshalve allemaal bijwoordelijke bepalingen genoemd. Een beetje makkelijk, en het is goed als je de predicatie kunt aanwijzen, maar genoeg is genoeg.
dit is een beetje een te lange stappenplan. dat krijg je nooit in je hoofd!:S
BeantwoordenVerwijderen@iris: snappen is beter dan stappen! Als je snapt waar termen als 'persoonsvorm' en 'voorwerp' en 'onderwerp' voor staan, heb je eigenlijk geen stappenplan nodig. Wat ik in dit stukje probeer te zeggen is dat je de zin beter kunt ontleden in de volgorde werkwoorden - voorwerpen - persoonsvorm - onderwerp, dan in de volgorde die meestal in de lessen aanbevolen wordt (persoonsvorm - onderwerp - werkwoorden - voorwerpen).
BeantwoordenVerwijderenOmdat alles draait om het werkwoord (eigenlijk om de groepjes werkwoorden), kun je volgens mij het beste daarmee beginnen. En omdat de voorwerpen makkelijker te herkennen zijn bij het werkwoord is het beter om die eerst te doen.
Maar als het stappenplan is: werkwoorden - voorwerpen - persoonsvorm - onderwerp, dan is dat toch niet te lang? Dat kun je toch wel onthouden?
jah duh maar ik, maar ik vraag het gewoon..je kan ook wel ff aardig doen zonder dat ik dom lijk. ik snap het wel maar dat vind ik makkelijker.punt uit. en dat hoef jij nog niet te vinden hoor:@
BeantwoordenVerwijderen@iris: ik probeer anders echt wel aardig te doen! En ik bedoelde heus niet dat je dom zou zijn. Maar wat ik niet begrijp is hoe je een 3.3 kunt halen als je het allemaal wel snapt. Vergeet je het dan, of raak je in de war, of wat is het precies? Als ik dat weet kan ik je misschien verder helpen. Bedenk dat ik helemaal niets weet van het niveau van jouw lessen, ik hoor jou alleen maar zeggen: dat stappenplan is te lang.
BeantwoordenVerwijderenMaar hoe dan ook: ik wil je graag helpen. Stel een vraag, en ik wil 'm graag beantwoorden. En als het antwoord je niet bevalt, zeg het dan gerust, want ik heb meer dan één manier om iets uit te leggen. Ik weet alleen niet van te voren wat voor jou de beste manier is.
hallo,leg het mij maar uit svp,ik snap het ook niet,en wil het graag leren,svp help mij.
BeantwoordenVerwijderenleg mij ook eens uit wat bedoelen ze met lijdend.ja eigenlijk alles.
persoonsvorm,gezegde,onderwerp,lijdend,meewerkend voorwerp,b w bepaling,ik snap het niet.
@roos: ik wil het graag uitleggen, maar ik kan het niet allemaal tegelijk. Weet je wel wat een werkwoord is? Als je dat weet, ben je al een heel eind! Het bijzondere namelijk van een werkwoord is dat het "vervoegd" kan worden, dat wil zeggen: het kan van vorm veranderen, bijvoorbeeld om de tijd aan te geven. Zo kan het werkwoord 'schreeuwen' veranderen in 'schreeuwden' en dan geeft het aan dat het schreeuwen in het verleden plaatsheeft. Kijk maar: 'de kinderen schreeuwen' tegenover 'de kinderen schreeuwden'. Het enige verschil is de vorm van het woord 'schreeuwen', en daarmee verandert de tijd van de zin. Dit kan alleen bij werkwoorden. Ook kan het werkwoord verschillende vormen aannemen, afhankelijk van wie er schreeuwt: 'ik schreeuw', 'jij schreeuwt', 'wij schreeuwen'. Dat zijn de verschillende "personen" van het werkwoord: eerste (ik), tweede (jij) en derde persoon (hij/zij). En dan ook nog eens in het meervoud. Zo'n vorm van het werkwoord die de persoon aangeeft, heet de "persoonsvorm". Als het werkwoord
BeantwoordenVerwijderenKijk eens in de FAQ van deze site, en lees eens wat stukjes. Boven ieder stukje staan één of meer breintjes, om aan te geven hoe moeilijk het stukje is. Begin met de makkelijke. Als je me vertelt of deze uitleg voor jou geschikt is, kan ik ook de andere onderwerpen op die manier uitleggen. OK?
hallo.
BeantwoordenVerwijderenAls er een voorzetsel voorwerp in een zin zit dan zit er geen onderwerp in en meewerkendvoorwerp en lijdendvoorwerp en ook geen persoonsvorm?
gr. alf
@alf pots: Oei, nee dat klopt niet! Allereerst: of een zin een voorzetselvoorwerp of een meewerkend voorwerp kan hebben, heeft alleen met het werkwoord te maken. Sommige werkwoorden willen per se een voorzetselvoorwerp hebben (zoals 'wijten', daar hoort altijd een lijdend voorwerp én een voorzetselvoorwerp bij: 'iets wijten aan iets of iemand'), andere werkwoorden kunnen helemaal geen voorzetselvoorwerp hebben (zoals 'hoesten', waar geen enkel voorwerp bij kan).
BeantwoordenVerwijderenHoewel het niet gemakkelijk is om hier veel voorbeelden van te verzinnen, zou een meewerkend voorwerp best moeten kunnen samengaan met een voorzetselvoorwerp. Bijvoorbeeld in 'iemand spreken over iets' zou je 'iemand' meewerkend voorwerp kunnen noemen en 'over iets' voorzetselvoorwerp.
Lijdend voorwerp met voorzetselvoorwerp komt vrij veel voor: 'iemand attent maken op iets', 'iemand voorstellen aan iemand', 'iets vergelijken met iets', enzovoorts.
Het optreden van een onderwerp heeft niets te maken met het voorkomen van welk voorwerp dan ook. Een onderwerp is alleen gekoppeld aan een persoonsvorm: zonder persoonsvorm geen onderwerp.
Lees anders eens de volgende log: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/02/wat_moet_dat_me_1.html
of kijk in de FAQ naar de diverse logs over de aparte zinsdelen.
Helaas kom ik via de FAQ niet terecht bij de uitleg van het gezegde?
BeantwoordenVerwijderenhooii.
BeantwoordenVerwijderenIk snap niks van het lijdend voorwerp enzo weet wel wat het is maar ik snap niet hoe het kan zijn als er geen lijdend voorwerp in zit ? Ik snap ook niks van meewerkend voorwerp! wil iemand me helpen heb morgen repetitie erover! vorige cijfers daarop was een 2!liefs
@Kristaa: als je een werkwoord neemt, zoals 'lezen,' 'zuchten,' 'uitleggen', 'regenen' of 'wachten', dan kun je daar soms woorden als 'iets' of 'iemand' bijzetten. Als het goed is voel je dat zelf aan. Kijk maar: 'iets lezen', 'iemand iets uitleggen', 'op iemand wachten.' Bij sommige werkwoorden kan dat niet: 'iemand zuchten' of 'iets zuchten' kan niet.
BeantwoordenVerwijderenZo'n 'iemand' of 'iets' bij het hele werkwoord heet een voorwerp. Dus: 'lezen' kan met een voorwerp ('iets lezen'), maar kan ook zonder voorwerp ('lezen'). En 'uitleggen' kan met twee voorwerpen: 'iemand iets uitleggen'.
Er zijn ook werkwoorden, die kunnen niet zonder een voorwerp. 'Opeten' bijvoorbeeld, daar moet per se 'iets' bij ('iets opeten').
Soms staat er een voorzetsel bij zo'n voorwerp ('op' in 'op iemand wachten' bijvoorbeeld), en soms kan er een voorzetsel bij (in plaats van 'iemand iets uitleggen' kun je ook hebben 'aan iemand iets uitleggen'). Is dat voorzetsel verplicht, dan heet het voorwerp "voorzetselvoorwerp," is dat voorzetsel niet verplicht (dat is vaak het geval bij 'aan', 'voor' of 'bij'), dan heet het "meewerkend voorwerp," en anders "lijdend voorwerp."
Zoek dus in een zin het belangrijkste werkwoord op, bedenk of daar een voorwerp 'iets' of 'iemand' bij kan, en kijk in de zin wat er voor die 'iets' of 'iemand' is ingevuld.
Voorbeeldje: kijk naar de zin 'heb ik je dat probleem nu goed uitgelegd?' Het belangrijkste werkwoord is hier 'uitleggen'. Dat heeft '(aan) iemand iets uitleggen', dus meewerkend én lijdend voorwerp. In de zin staat 'je' ingevuld voor 'iemand' en 'dat probleem' voor 'iets'. Dus: 'je' is meewerkend voorwerp en 'dat probleem' is lijdend voorwerp.
Ander voorbeeldje: 'ik moet nog eten'. Nu is het belangrijkste werkwoord 'eten.' Daar kan wel 'iets' bij, maar dat hoeft niet. In de zin is het lijdend voorwerp dus niet ingevuld: er staat geen lijdend voorwerp in die zin. Maar in de zin 'Ik moet nog broccoli eten' is het lijdend voorwerp wél ingevuld. Nu is 'broccoli' het iets wat je eet, dus 'broccoli' is lijdend voorwerp.
okeej... a) iris... gramm is doen niet snappen b) dit ding klopt niet... je moet na de pv de mv zoeken... c) wie of wat voor pv werkt niet altijd enz. enz. enz. dit ding suckt
BeantwoordenVerwijderenDeze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderenLees anno 2016 dit blog en heb een vraag over een opmerking van de Taalprof. Is 'iemand' in 'iemand spreken niet het lijdend voorwerp? Iemand is dan toch direct object in de handeling? En je kunt er geen voorzetsel voor zetten
BeantwoordenVerwijderenIk weet niet welke opmerking je bedoelt, maar in 2014 heb ik er een heel stuk over geschreven. Mijn conclusie daar is dat het in de traditionele zinsontleding nog het meeste van een lijdend voorwerp heeft, maar die benoeming is ook niet helemaal lekker. Volgens mij is het eigenlijk een afgesplitst onderdeeltje van het onderwerp, dat een eigen leven als voorwerp is gaan leiden.
Verwijderen