zondag 14 mei 2006

Een vreselijk geheim



Naamwoordelijk gezegde? Hartstikke makkelijk! Wat je doet is werkwoordelijk, wat je bent is naamwoordelijk. Dat staat al in zoveel logs op deze site, daar kun je niet meer overheen kijken. Ook al kun je het soms niet zo makkelijk ontdekken omdat er wel eens hulpwerkwoorden zijn die lijken op koppelwerkwoorden, als je maar vasthoudt aan de eenvoudige regel dat doen werkwoordelijk is en zijn naamwoordelijk, kom je er altijd uit.


Toch bestaat er één werkwoord dat zich vermomt als een doen-werkwoord, maar dat eigenlijk een koppelwerkwoord is. Dat is eeuwenlang onopgemerkt gebleven voor taalkundigen, en in alle schoolboeken staan de gezegdes met dat werkwoord gewoon als werkwoordelijk benoemd. Als je zo'n gezegde op een proefwerk naamwoordelijk noemt, wordt dat door iedere docent fout gerekend. Dat kun je dus maar beter niet doen.


Dit geheim is een bom onder alle lessen grammatica op de scholen. Als het bekend zou worden was de schade niet te overzien. Als je bang bent voor je leraar of lerares, en je wilt graag goede cijfers halen bij een toets, lees dan vooral niet verder!


Het gaat om het werkwoord hebben. Zinnen met als enige werkwoord hebben noem je altijd werkwoordelijk. Een zin als Ik heb een hond heeft een werkwoordelijk gezegde. Een hond hebben, dat doe je. Tot zover niets aan de hand. De problemen beginnen als je er iets dieper over na gaat denken.


Als je een hond hebt, dan is die hond van jou, nietwaar? Maar de zin Die hond is van mij, dat is een zin met naamwoordelijk gezegde. Die hond is onderwerp, van mij is naamwoordelijk deel, en is is koppelwerkwoord. Er is dus een geheimzinnig, verborgen verband tussen werkwoordelijke zinnen met hebben en naamwoordelijke zinnen met zijn.


Het wordt nog gekker als we naar andere talen gaan kijken. Wij zeggen Ik heb het koud, Engelsen zeggen I am cold, en Duitsers Mir ist kalt. Wat is dat voor een eigenaardig toeval, dat zo'n gewone zin (mensen hebben het altijd koud gehad) in drie buurtalen zo verschillend uitgedrukt worden?


Nog zoiets geks: de meeste koppelwerkwoorden in het Nederlands kun je aanvullen met het "echte" koppelwerkwoord (te) zijn: je lijkt wel gek (te zijn), het blijkt mistig (te zijn). Eigenlijk zijn dat geen echte koppelwerkwoorden, daar is alleen het koppelwerkwoord zijn weggelaten. Er zijn maar twee andere, "echte" koppelwerkwoorden: worden en blijven. Worden is het begin van zijn, en blijven is een soort "langdurig zijn".


Het gekke is nu dat je die twee varianten bij hebben ook hebt: het begin van hebben is krijgen, en "langdurig hebben" is houden. Als je zegt Ik krijg een hond, dan geef je aan dat het hebben van een hond voor jou gaat beginnen.


Maar dat is wonderlijk! Hebben heeft dus dezelfde varianten als zijn, en sommige van onze zinnen met hebben krijgen in andere talen zijn. Krijg nou wat! Maar dat is nog niet alles.

Die gekke koppelwerkwoorden lijken, blijken, schijnen, waarbij je eigenlijk (te) zijn hebt weggelaten, heb je dat bij hebben dan ook? Daar lijkt het wel op, maar niet met dezelfde werkwoorden.


Wat betekent het als je zegt Ik wil een hond?. Dat ontleden wij braaf als een werkwoordelijk gezegde met wil als zelfstandig werkwoord. Maar eigenlijk zit het anders in elkaar. Want eigenlijk is in die zin gewoon hebben weggelaten: Ik wil een hond hebben. Willen is daar eigenlijk een hulpwerkwoord.

Zo lijkt hebben dus eigenlijk wel heel erg op zijn. Het lijkt wel een soort "omgekeerd koppelwerkwoord". Als je zegt Ik heb twee scooters, dan is dat hetzelfde als Twee scooters zijn van mij. Omgekeerd. In de eerste zin ben jij het onderwerp en de scooters het lijdend voorwerp, in de tweede zijn de scooters het onderwerp en jij het naamwoordelijk deel.


Let op dat je bij een proefwerk nooit laat merken dat je dit allemaal weet. Vertel het ook niet verder, want het is het vreselijkste geheim dat er in de grammatica is (of ...dat de grammatica heeft).


13 opmerkingen:

  1. Prachtige site, maar wel een vraagje:
    Klopt het dat in het item: "Een vreselijk geheim" een taalfout is geslopen in de volgende zin in 'word'? "Het word nog gekker als we naar andere talen gaan kijken."
    Ik dacht dat het 'wordt' moest zijn, of zie ik iets essentieels over het hoofd?

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Nee, je hebt natuurlijk gelijk. Dat is wel slordig. Maar ik heb het meteen verbeterd, dus je ziet er niets meer van.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Dit ga ik toch maar niet doen met mijn klassen, Taalprof. Ik laat het nog even een vreselijk geheim...

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Nu ben ik wel benieuwd naar 'Ik heb het koud'. Is 'koud' hier bvg en 'het' lijdend vw?

    BeantwoordenVerwijderen
  5. @Joris: jazeker! Dat wil zeggen: 'het' is daar een loos lijdend voorwerp, om precies te zijn, omdat het in 'het is koud' (in de bedoelde betekenis) loos onderwerp is.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. En hoe zit dit voor constructies van het type "Ik vind je lief", "Wij vinden haar tof", "Zij vinden hen stom"?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Volgens de moderne taalkundige beschrijvingen is 'je lief' een 'minizin' (small clause), waarin 'je' het onderwerp is en 'lief' het naamwoordelijk gezegde. De minizin is het lijdend voorwerp bij 'vinden' (en bij de andere voorbeelden hetzelfde idee).

      In de traditionele grammatica wordt dit ontleed door 'je' het lijdend voorwerp van 'vinden' te noemen, en 'lief' een bepaling van gesteldheid.

      Verwijderen
  7. Grapje? Leuk beredeneerd maar onjuist.

    "Het is van mij" is werkwoordelijk. Net als "Ik ben in de stad". "van mij" is een bepaling (ik noem dit vaak een metaobject, oftewel voorzetsel plus object).

    De kern van een naamwoordelijk gezegde is dat het een definitie (gebaseerd op een zelfstandig naamwoord) of een kenmerk (gebaseerd op een bijvoeglijk naamwoord) van het onderwerp is. Als je daar consequent in bent is "hebben" nooit een koppelwerkwoord. Het drukt een bezitting uit, geen eigenschap of definitie (wanneer "hebben" het hoofdwerkwoord is).

    Dat er varianten zijn van hebben (krijgen, houden) betekend alleen maar dat er varianten zijn op bezitten, wat dus niets te maken heeft met varianten op zijn.

    Wat betreft "ik vind je lief", dat is te vergelijken met "ik gooi de bal hard naar jou". Ik hou van simpel en consequent dus redeneer ik als volgt. De pv is "gooi" dit is tevens het werkwoordelijk gezegde want je doet iets. Degene of dat wat iets doet is "Ik" en dat is het onderwerp. Een ander elementair beginsel is lijdend voorwerp oftewel direct object: "je" dat de actie ondervindt. Dan blijft over "hard naar je" --> bepaling, oftewel hoe/wanneer/waar (naartoe) de actie uitgevoerd wordt. Hoho zegen ze dan, het is een bepaling plus meewerkend voorwerp. Kan ik mee instemmen daar een meewerkend voorwerp ook direct gebruikt kan worden dus het noemen waard is. (ik gooi je de bal hard (toe)). Wel vind ik dat "naar je" nooit het meewerkend voorwerp kan zijn omdat "naar je" helemaal geen voorwerp is maar een metavoorwerp. "je" is dan dus het meewerkend voorwerp en "naar je" een bepaling. Een meewerkend voorwerp is eigenlijk een ondergeschikt lijdend voorwerp en moet dus direct zijn om relevant te zijn.

    Ik verdeel een clausule graag in uitdrukkingstypen (objecten, metaobjecten, werkwoorden en constructiewoorden):
    Ik = object
    gooi = werkwoord
    de bal = object
    hard = metaobject (met (voorzetsel) + grote snelheid (object))
    naar = constructiewoord (voorzetsel)
    je = object
    naar je = metaobject
    Dit is een verdeling die tussen zinsdelen en woordsoorten instaat en in mijn ogen een goed inzicht geeft in de functie van zowel woorden als zinsdelen.

    Voorbeeld: neem een telwoord (woordsoort). Een telwoord moet gezien worden in relatie tot objecten: 2 appels (uitdrukkingstype = object). Soms kan een telwoord zelfstandig zijn en wordt dan dus een zelfstandig naamwoord: die twee daar (uitdrukkingstype = object voorafgegaan door een lidwoord en gevolgd door een metabopject (daar = op die plek wat weer een voorzetsel is met een object bestaande uit een aanwijzend voornaamwoord en een zelfstandig naamwoord)).


    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik geloof niet dat ik kan meegaan in de redenering dat 'Het is van mij' werkwoordelijk is. Anders dan bij 'Ik ben in de stad,' waar het gaat om 'waar ik ben' in plaats van 'wat ik ben,' gaat het bij 'Dit is van mij' nog steeds over 'wat dit is.' Dat zou ik dus nog naamwoordelijk noemen.

      Je tweedeling tussen 'definitie' (bij zelfstandig naamwoord) of 'kenmerk' (bij bijvoeglijk naamwoord) lijkt mij niet houdbaar. Dan zou je bij 'Dit is mijn bezit' een definitie hebben en dat lijkt me toch een kenmerk (het drukt een bezitsrelatie uit). Ik neem tenminste aan dat je 'Dit is mijn bezit' wel naamwoordelijk zou willen noemen. En zo ja, waarom dan 'Dit is van mij' niet?

      Je opmerkingen over 'ik gooi de bal hard naar je' kan ik volgen, maar aan het einde verlaat je het domein van de klassieke zinsontleding. Dan ben je meer met een conceptueel semantisch model bezig denk ik. In de klassieke zinsontleding is 'naar je' geen meewerkend voorwerp omdat 'naar' een richtingsbetekenis heeft en het bijbehorende zinsdeel daarom een richtingsbepaling is. 'Ik gooi je de bal toe' is een ander verhaal omdat 'je' zijn semantische rol niet van een voorzetsel krijgt, maar blijkbaar van het werkwoord. Daarom is 'je' daar wel een voorwerp. Overigens gaat het dan om 'toegooien' en niet om 'gooien.' Het is 'iets gooien,' maar 'iemand iets toegooien.'

      Verwijderen
  8. Beste taalprof

    Ik kan voor een groot stuk meegaan in je redenering, maar heb toch nog enkele bedenkingen en vragen waar ik zelf niet uitkom:

    Als je de voorbeeldzin 'Ik heb honger.' neemt, kan je dit volgens deze redenering prima ontleden met een naamwoordelijk gezegde, want dit is een 'toestand' en geen bezit of actie. Maar als je dan, in dezelfde lijn 'Ik heb het koud.' neemt, staat daar ineens een soort loos lijdend voorwerp in de weg, en die komen enkel voor in actieve zinnen. Wat daarmee te doen?

    En dan heb ik ook nog een vraag over de context: Als je de zin neemt: 'Ik heb het gehad.', kan dit in een context zijn: Ik heb het ontvangen (het pakje). Of: ik ben het beu. Kan je dit dan analoog zien aan de zin: 'Ik ben er geweest.' (letterlijke betekenis: ik ben op die plaats geweest, figuurlijke betekenis: ik hang eraan).

    Ik ben benieuwd naar jouw visie!

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het feit dat er in de semantiek van het niet-possessieve 'hebben' (dat geen bezit uitdrukt) iets van de betekenis 'zijn' zit, was precies de reden van dit stukje. Inderdaad heb je (is er) iets naamwoordelijks in die semantiek. Echter, als je andere kenmerken meeweegt (zoals vervangbaarheid door modale koppelwerkwoorden als 'lijken, schijnen, blijken,' of 'blijven, worden, raken') dan zie je dat 'hebben' zich niet echt als koppelwerkwoord gedraagt. Ook als je het voorwerp bekijkt (bijvoorbeeld 'honger'), dan gedraagt dit zich meer als lijdend voorwerp dan als naamwoordelijk deel. Zo heb je bij nominalisatie 'het hebben van honger,' waarbij 'honger' het voorzetsel 'van' krijgt, net als lijdende voorwerpen. Dat gebeurt nooit met een naamwoordelijk deel (*'het zijn van hongerig'). Ook kun je 'honger' niet nevenschikken met een onverdacht naamwoordelijk deel (*'ik heb honger en moe'). Ik denk dus dat in een afweging van verschillende argumenten 'ik heb honger' toch als werkwoordelijk komt bovendrijven, al geef ik graag toe dat in de betekenis iets naamwoordelijks zit.

      Dat laatste is zeker het geval bij 'ik heb het koud.' Daar lijkt 'koud' inderdaad nog meer op een naamwoordelijk deel. Naar mijn idee zit dit zo in elkaar dat 'het koud' eigenlijk een minizin is met een naamwoordelijk gezegde, terwijl 'hebben' het zijn-achtige 'hebben' is. 'Ik heb het koud' is dus volgens mij 'Ik heb (= mij is, mij overkomt) dat het koud is'). 'Het' is in die parafrase een loos onderwerp, en in de oorspronkelijke zin dus het loos lijdend voorwerp.

      Verwijderen
    2. De zin 'Ik ben er geweest' lijkt me van een andere orde. 'Zijn' heeft als zelfstandig werkwoord twee hoofdbetekenissen: een bestaansbetekenis ('bestaan, leven') en een plaatsbetekenis ('zich ergens bevinden'). 'Er geweest zijn' kan in beide betekenissen opgevat worden. Het Woordenboek der Nederlandse taal analyseert 'er geweest zijn' in wat jij noemt de "figuurlijke betekenis" als hoofdbetekenis I, 1d.

      Verwijderen