zondag 22 november 2009

Grammaticale Puzzel week 48

Op de vorige puzzel hebben 605 mensen gestemd. 77% koos voor het woord verkoop, 20% voor veraf, en maar 3% voor vergezicht. De dominante argumentatie ging in op de betekenis van het woorddeel ver- ("niet dichtbij" of niet), op de woordvorming (ver- als voorvoegsel), of de uitspraak (onbeklemtoonde uitspraak ver-). Al deze argumenten spanden samen om verkoop een aparte status te bezorgen ten opzichte van de andere twee.


De keuze voor veraf werd meestal ingegeven door de woordsoort: de andere twee werden dan als zelfstandig naamwoord betiteld, hetgeen je in geval van verkoop nog zou kunnen nuanceren omdat dit woord ook werkwoord kan zijn (eerste persoon enkelvoud van verkopen). Kennelijk echter worden verkoop en vergezicht toch als meer verwant gezien, waarschijnlijk omdat het allebei zogeheten inhoudswoorden zijn. Veraf als bijwoord valt dan buiten de boot.


Bijna niemand koos voor vergezicht. Het mogelijke argument dat dit het enige woord is dat zeker zelfstandig naamwoord is, kwam nauwelijks bovendrijven. Andere dan de genoemde klankargumenten speelden vrijwel geen rol (bijvoorbeeld: vergezicht is als enige drielettergrepig). In de categorie Creatief vielen argumenten als dat veraf en verkoop op lipklanken eindigen (en vergezicht niet), dat vergezicht als enige meerdere medeklinkers aan het einde van een lettergreep heeft (cht), en de letterwaarde bij scrabble.


Deze puzzel is een geschikte inleiding om de opbouw van woorden in te leiden. Met name het feit dat betekenis en uitspraak de motivatie vormen voor het onderscheiden van de categorie voorvoegsel.


De volgende puzzel. Nogmaals: er is geen echt fout antwoord, het gaat om de argumentatie.

Welk van de volgende woordcombinaties hoort niet in het rijtje thuis?
Kinderen lachen
Kinderen spreken
Kinderen hebben
 
pollcode.com free polls



6 opmerkingen:

  1. Ik heb gekozen voor kinderen lachen, omdat dat maar op 1 manier gelezen kan worden (bij de andere zinnen kan kinderen zowel subject als object zijn)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Bij 'kinderen spreken' is het wel de vraag wat voor een object dat eigenlijk is. Ook de ANS merkt op dat het noch de kenmerken van een lijdend noch die van een meewerkend voorwerp heeft.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ik kies voor "kinderen spreken" omdat die zin volgens mij als enige echt twee lezingen kan hebben, met "kinderen" als subject of als iets anders. in "kinderen hebben" kan "kinderen" voor mij alleen lijdend voorwerp zijn (van een bijzonder type overigens, want je kunt er geen lijdende zin van maken), want "hebben" is verplicht overgankelijk, dus in "kinderen hebben" met "kinderen" als subject ontbreekt een zinsdeel - de zin is net zo slecht als "zij heeft".

    BeantwoordenVerwijderen
  4. @Arminius: Ja dat is een interessant punt. Maar een voorwerp is het hoe dan ook.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Ik kies 'kinderen hebben', want daar zijn de kinderen niet in actie. Lachende en sprekende kinderen zijn iets aan het doen. (Ja taalprof, het verschil tussen actievolle en actieloze zinnen zit er bij mij inmiddels goed in :-)

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Ik heb voor 'kinderen hebben' gekozen, omdat de beide andere woordcombinaties als hele zinnen gelezen kunnen worden, met onderwerp + onovergankelijk werkwoord. 'Hebben' is overgankelijk en dus vraagt 'Kinderen hebben' om een aanvulling om een zin te worden. Maar het kan ook anders, zie ik wel.

    BeantwoordenVerwijderen