Waarom is een plaatsonderwerp een plaatsonderwerp? Wat is het nut van dit zinsdeel? Is dat niet gewoon moeilijkdoenerij van taalkundigen? En trouwens: welke taalkundige heeft dat begrip eigenlijk bedacht? Over deze vragen voert de taalprof nu al enkele dagen een bij vlagen onoverzichtelijke discussie op de discussiegroep nltaal.
In dit logje wordt het plaatsonderwerp in eenvoudige schetsen getekend. Het plaatsonderwerp is het woordje er in een zin als Er wordt gerookt of Er lopen drie kamelen in het park. Daar is natuurlijk geen woord van gelogen, en de hedendaagse naslagwerken, zoals de Algemene Nederlandse Spraakkunst, zijn het hier roerend mee eens. Maar wat nu als je zegt: "Daar geloof ik niet in, taalprof. Waarom zou je dat woordje er niet gewoon een bijwoordelijke bepaling noemen?" Ja, dan krijg je een lastiger verhaal.
Stel nu dat iemand zegt: "Dat woordje er, dat is eigenlijk gewoon het woordje daar, en dan afgezwakt. Bovendien, in een zin als Er lopen drie kamelen in het park is het onderwerp drie kamelen. Waarom zou je daar nog een extra zinsdeel als plaatsonderwerp bij benoemen?"
Dan kun je wijzen op het feit dat het plaatsonderwerp er in dezelfde zin kan voorkomen als de gewone bijwoordelijke bepaling daar: er lopen daar drie kamelen, er wordt daar gerookt. Als die twee woordjes in één zin staan, kan er nooit "versterkt" worden tot daar: *daar lopen daar drie kamelen, *daar wordt daar gerookt. Met andere woorden: in die zinnen kun je niet volhouden dat er een afgezwakt daar is. Want er stáát al daar, en versterking tot daar is uitgesloten.
Vervolgens kun je erop wijzen dat dát woordje er gebonden is aan de plaats van het onderwerp. Van een zin als Er werd daar gisteren gerookt kun je nog wel eventueel maken Werd er daar gisteren gerookt? maar absoluut niet *Werd daar er gisteren gerookt? of *Werd daar gisteren er gerookt? en al helemaal niet *Werd daar gisteren gerookt er? Een gewone bijwoordelijke bepaling kan op al deze posities gemakkelijk voorkomen. Het woordje er niet. Blijkbaar is het woordje er hier geen gewone bijwoordelijke bepaling.
En dan nog eens wat. In de zinnen Er werd gerookt en Er liepen drie kamelen in het park staat het woordje er op de eerste zinsplaats. Nou en? Op de eerste zinsplaats staan nooit onbeklemtoonde zinsdelen. Behalve er als het een deel is van een voornaamwoordelijk bijwoord: er heeft niemand op gereageerd. En behalve een voornaamwoord als het onderwerp is. Je kunt makkelijk zeggen: je hebt me gezien maar niet *je heb ik gezien (en natuurlijk wel ik heb je gezien). Afgezien van een half voornaamwoordelijk bijwoord kan dus alleen een onderwerp in eerste zinspositie onbeklemtoond zijn. En dit woordje er dus. Het lijkt dus meer op een onderwerp dan op een bijwoordelijke bepaling.
Is dat nog niet genoeg? Nou, nog één argument dan: een gewone bijwoordelijke bepaling er kan nooit op de eerste zinsplaats staan. Je kunt wel zeggen het regent er, maar niet *er regent het (en natuurlijk wel daar regent het). Als het onbeklemtoonde er in een zin als er lopen drie kamelen wél een bijwoordelijke bepaling zou zijn, dan is het vreemd dat het dan ineens wel op de eerste zinsplaats zou mogen staan. En het is nog vreemder dat het optreden van het onbeklemtoonde er in eerste zinspositie afhankelijk is van de vorm van het onderwerp. Wel er wordt gerookt (zonder ander onderwerp), wel er lopen drie kamelen in het park, maar niet *er lopen deze kamelen in het park, en al helemaal niet *er lopen zij in het park of *er lopen wij in het park.
Kortom: er is alle reden om er in eerste zinspositie te onderscheiden van een bijwoordelijke bepaling, en een benoeming te geven die weergeeft dat het woord iets met het onderwerp te maken heeft. Plaatsonderwerp is geen gekke term. Maar wie verzon die term eigenlijk?
Eerlijk gezegd: ik zou het niet weten. De eerste vermelding van dit type zinnen vond ik bij de negentiende-eeuwse taalkundige Willem Gerard Brill, in zijn Nederlandse Spraakkunst (1854). Brill schrijft daar:
"Wanneer de zin een gemeen zelfstandig naamwoord zonder determinatief woord, of met het onbepaalde lidwoord, of wel een der onbepaalde voornaamwoorden (met uitzondering van men) tot subjekt heeft, kan er eene omzetting plaats grijpen, en alsdan wordt de plaats van het subject vóór het predikaat door het bijwoord er vervuld: er was een koning; er zijn mensen; er valt regen; er is tijd; er gebeurt iets; er valt wat; er komt iemand."Kijk, dat zijn precies de gevallen die we heden ten dage plaatsonderwerp noemen. Maar wat Brill daar onmiddellijk op laat volgen is nog interessanter:
"Dit er, eigenlijk plaatsvervanger van het vóór het werkwoord ontbrekend subjekt, wordt echter meestal ook in de natuurlijke woordorde behouden: een koning was er; regen valt er; tijd is er; maar zonder er: iemand komt. De natuurlijke orde is niet aanwendbaar, als het onbepaalde vnw. wat subjekt is, vermits wat, voor aan de zin staande, een vraagwoord zou worden."Interessant citaat! Waarom is dit interessant? Omdat Brill hier met zoveel woorden zegt dat hij er beschouwt als de plaatsvervanger van het onderwerp. En wat is daar dan zo bijzonder aan? Wel, dat dit inzicht veertig jaar later in de beroemde grammatica van Den Hertog compleet over het hoofd gezien wordt!
Geen kwaad woord over Den Hertog, maar hij rept met geen woord over het plaatsonderwerp. Hij heeft het wel over zinnen met een loos onderwerp (Het regent) en over "onechte lijdende zinnen" als er wordt gedanst (Den Hertog heeft iets met dansen), maar van deze laatste zinnen merkt hij alleen op dat er helemaal geen onderwerp in voorkomt. Sterker nog, Den Hertog noemt er een bijwoordelijke bepaling van plaats in Er is niets nieuws onder de zon.
Blijkbaar is het inzicht van Brill uit 1854 (was Brill de eerste?) in 1894 verloren gegaan. Maar wie haalde het terug? Wie kwam er met het plaatsonderwerp op de proppen? Ik ben er nog niet achter. Ik weet wel dat latere literatuur verwijst naar de beroemde Otto Jespersen, die het in zijn Philosophy of Grammar (1928) over Engelse "existentiële zinnen" met there heeft, waarbij hij opmerkt dat je kunt zeggen there were many people there, en dat het eerste there "gereduceerd" wordt uitgesproken. Je zou zeggen, dat is alweer een heel eind in de richting van het plaatsonderwerp. Maar de term ontbreekt.
In de jaren zestig (Paardekooper, Rijpma & Schuringa in de bewerking van Jan van Bakel) is de term plaatsonderwerp een gevestigde term. Ik zou denken dat ergens tussen 1928 en 1960 die term gemunt moet zijn. Maar wanneer? En door wie? Ik ben er nog niet achter.
Aanvulling: enig verder speurwerk leert mij het volgende: volgens Van der Lubbe (1978) is Paardekooper (1955) de geestelijke vader van de term. De Vooys (1947, in een bewerking van Schönfeld uit 1960) spreekt nog van een "schijnsubject," een term die teruggaat op Duitse grammatici uit 1917. Terwey (1890) heeft het, althans bij het onpersoonlijke passief, over het "grammatische subject".
BeantwoordenVerwijderenGeachte prof kunt, en wilt u mij vertellen of het meervoud van Eigenaar, eigenaren of eigenaars is?? of zijn beide mogenlijk?.
BeantwoordenVerwijderenDank R.P.K.
@Kanaar R.P.: volgens het Groene Boekje zijn beide woorden Standaardnederlands. Zie http://woordenlijst.org/zoek/?q=eigenaar&w=w
BeantwoordenVerwijderenBeste Taalprof,
BeantwoordenVerwijderenIs het woordje 'er'in de zin 'Er was vanmorgen niemand gekomen' een persoonlijk voornaamwoord bij taalkundig ontleden ?
Zo zou ik het benoemen,daar het hier plaatsonderwerp is. Klopt dat ?
Groet, Bob
@Bob: Traditioneel wordt 'er' in alle gevallen als bijwoord benoemd, behalve als het "kwantitatief" is (zoals in 'ik heb er drie'), of deel van een voornaamwoordelijk bijwoord (bijvoorbeeld 'er...op' in 'ik heb er niet op gestemd'; dan is 'er' persoonlijk voornaamwoord en 'op' bijwoord).
BeantwoordenVerwijderenOok als plaatsonderwerp zou het dus bijwoord zijn. Een argument daarvoor zou kunnen zijn dat het vaak wegvalt als je er een andere bijwoordelijke bepaling van plaats naast zet.