donderdag 4 oktober 2007
De Taalprof presenteert
ER was eens een zinsdeel dat heel vaak verkeerd begrepen werd. Dat was wel een beetje zijn eigen schuld, want het was een bescheiden zinsdeel, dat nooit met klemtoon werd uitgesproken. En dan verschool het zich ook nog heel vaak achter een bijwoordelijke bepaling, zodat het al helemaal onopgemerkt bleef. "Jij bent eigenlijk gewoon een afgezwakte bijwoordelijke bepaling," zeiden de andere zinsdelen dan minachtend. Ja, jongens en meisjes, zo gaat dat met zinsdelen die zich niet op de voorgrond dringen. Die krijgen niet het respect dat ze eigenlijk verdienen.
Weten jullie al welk zinsdeel ik bedoel?
Ik heb het over het plaatsonderwerp. Het plaatsonderwerp is altijd het woordje er, en het staat -de naam zegt het al- op de plaats van het onderwerp. In een zin als Er liepen gisteren in het park drie kamelen is het zinsdeel drie kamelen het onderwerp. Want die drie kamelen, die liepen gisteren in het park. Als het maar één kameel was geweest, dan had je moeten zeggen Er liep gisteren in het park maar één kameel. Je ziet dat het werkwoord liepen dan ook verandert in liep. De zinsdelen drie kamelen en maar één kameel komen overeen met het werkwoord, en daarom noemen we ze het onderwerp van de zin. Want dat is dan weer wat onderwerpen doen: ze komen overeen met het werkwoord.
Nu staan die drie kamelen helemaal achteraan in de zin. Dat is niet normaal voor een onderwerp. Dat staat het liefst ergens vooraan in de zin: Drie kamelen liepen gisteren in het park. Doordat het plaatsonderwerp voor het onderwerp een plaatsje vrijhoudt, kunnen die drie kamelen meer achterin de zin gaan staan: Er liepen gisteren in het park drie kamelen. Sympathiek van dat plaatsonderwerp, zou je zeggen.
Maar wat is eigenlijk het nut hiervan? Waarom willen die drie kamelen zonodig achteraan in die zin staan? Waarom blijven ze niet gewoon staan waar ze thuishoren? Dat komt zo: drie kamelen is een onbepaalde woordgroep. Dat wil zeggen: als je het hebt over drie kamelen, dan heb je het in het hele gesprek nog niet over drie kamelen gehad. Anders zou je moeten zeggen de drie kamelen of die drie kamelen of zoiets. Anders gezegd: met een onbepaalde woordgroep introduceer je iets in het gesprek.
Als je iets introduceert in het gesprek, dan is het een beetje plotseling als je de zin meteen begint met dat wat je introduceert. Stel je bent met iemand rustig aan het praten over het mooie weer en hoe het park er in dit jaargetijde uitziet, en ineens zegt die persoon tegen jou Drie kamelen liepen gisteren in het park. Ja, dan schrik je wel even! De zin is nog niet eens begonnen en hup, meteen al drie kamelen waar je niet op gerekend hebt! Het is veel vriendelijker om die drie kamelen even op de achtergrond te houden en ze te bewaren tot verderop in de zin.
Dat is trouwens een vuistregel voor de opbouw van zinnen: nieuwe informatie staat meer achterin, oude informatie staat voorin. In de zin Er liepen gisteren in het park drie kamelen staat de nieuwe informatie (die drie kamelen) helemaal achteraan. Dan komt het niet zo hard aan. Het plaatsonderwerp bereidt je gesprekspartner erop voor dat er iets nieuws komt.
Nou is dat plaatsonderwerp zoals gezegd een heel bescheiden zinsdeel. Van het woordje er kun je bijna altijd ook daar maken, maar van het plaatsonderwerp juist niet: Daar liepen gisteren in het park drie kamelen, dat klinkt wel een beetje gek. Alsof het een liedje is, een beetje een ouderwets liedje. In gewone taal blijft het plaatsonderwerp liever gewoon er, dat is al gek genoeg.
Het plaatsonderwerp is zó bescheiden dat het vaak zelfs wegblijft. Het plaatsonderwerp laat zich gemakkelijk verjagen door een bijwoordelijke bepaling. In de zin Gisteren liepen in het park drie kamelen blijft het plaatsonderwerp er achterwege. Het kan er nog wel bij, Gisteren liepen er in het park drie kamelen, maar het hoeft niet. En ook bij In het park liepen gisteren drie kamelen blijft het plaatsonderwerp gemakkelijk weg. Je kunt wel weer zeggen In het park liepen er gisteren drie kamelen, maar als het plaatsonderwerp niet op de eerste plaats van de zin staat blijft het net zo lief weg. Net alsof het denkt: "Ja hallo! Als ik niet echt nodig ben dan hoeft het van mij niet meer!"
Het plaatsonderwerp schiet ook te hulp bij zinnen die geen ander onderwerp hebben. In een zin als Er wordt hier niet gerookt staat er op de plaats waar je het onderwerp zou verwachten. Maar in de hele zin staat geen onderwerp. Hoe komt dat? Dat komt omdat Er wordt hier niet gerookt de lijdende vorm is van Men rookt hier niet. In de lijdende vorm valt het oorspronkelijke onderwerp weg, en in deze zin hou je dan niks over wat het onderwerp kan zijn. Gelukkig dat we het plaatsonderwerp hebben, want anders zou je helemaal geen lijdende vorm van deze zin kunnen maken!
Ook in deze gevallen doet het plaatsonderwerp liever een stapje opzij als een bijwoordelijke bepaling de eerste zinsplaats inneemt: Hier wordt niet gerookt zul je eerder zeggen dan Hier wordt er niet gerookt.
Hebben jullie dit nu goed begrepen, jongens en meisjes? Zullen jullie dan voortaan het plaatsonderwerp het respect geven dat het verdient? En niet meer zeggen dat het "gewoon maar" een bijwoordelijke bepaling is, hoor! Fijn zo!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Ik vind de zin "Hier wordt er niet gerookt" beslist niet 'lekker' klinken en ben zelfs geneigd die zin ongrammaticaal te noemen. Voor mij is "Hier wordt niet gerookt" veel acceptabeler, hoewel het wel wat bruusk en onvriendelijk klinkt.
BeantwoordenVerwijderenWat vinden de andere lezers?
@Peter Vosmeer: daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Zoals ik opmerkte, zullen de meeste sprekers deze zin zonder plaatsonderwerp uitspreken. Met plaatsonderwerp is het weer prima in de volgorde 'Er wordt hier niet gerookt'. De vraag is of je vanuit deze zin een ander zinsdeel op de eerste plaats kunt zetten: 'Hier wordt er niet gerookt', 'gerookt wordt er hier niet', 'nooit wordt er hier gerookt' ('niet' kun je hoe dan ook nooit vooropplaatsen).
BeantwoordenVerwijderenAl deze zinnen "klinken niet lekker", dat ben ik graag met je eens. Je moet een flinke dreun op het vooropgeplaatste zinsdeel maken. Dan vind ik het nog wel kunnen: 'HIER wordt er niet gerookt!' Maar ik hoor graag wat anderen ervan vinden.
"Hier wordt er ook al een tijdje niet meer gerookt." Die is alleen inhoudelijk gek (omdat het waar is namelijk), maar dat ie ook maar voor iemand niet lekker zou lopen maak je mij niet wijs.
BeantwoordenVerwijderen@Liesbeth Koenen: Ah. Gelukkig dan dat ik niemand iets wijs probeerde te maken. Jij maakt die zin lekkerder door dat "ook al 'n tijdje", dat kan inderdaad ook. Zonder die toevoeging gaat mijn voorkeur uit naar de variant zonder 'er'. Maar zo te zien is jouw voorkeur anders.
BeantwoordenVerwijderenJa, ik geef toe, ik ben een bovengemiddelde er-liefhebber.
BeantwoordenVerwijderen@Liesbeth Koenen: het is grappig dat je dat zegt, maar dat kan inderdaad het geval zijn. Een van de uitkomsten van het onderzoek naar vervangende subjecten, van Sonja van Boxtel, was dat moedertaalsprekers vaak een globale voorkeur hebben voor, of juist een afkeer van vervangende subjecten als 'het' of 'er'. Bijvoorbeeld in zinnen als 'Gisteren is (er/het) gebleken dat hij al langere tijd ziek was'. Alledrie op een of andere manier goed, maar met individuele voorkeur. Ik heb indertijd meegedaan aan een pilotexperiment, en ik bleek een globale liefhebber van weggelaten vervangende subjecten.
BeantwoordenVerwijderenMet "een tijdje" erbij 'loopt' de zin inderdaad veel beter (vreemd trouwens!), maar ook dan zou ik de vorm zonder 'er' gebruiken.
BeantwoordenVerwijderenIk meende het ook bloedserieus, gewaardeerde Taalprof. Het is iets dat je vanzelf merkt als je veel schrijft en zowel redigeert als geredigeerd wordt. (en een beroepsidioot bent natuurlijk, dat ook)
BeantwoordenVerwijderen@Liesbeth Koenen: ja, ik snap het. Dat soort ervaringen heb ik ook.
BeantwoordenVerwijderenHeel verrassend vind ik de rol die ER krijgt toebedeeld om de lijdende vorm van MEN-zinnen mogelijk te maken. Mag ik het, met de beste bedoelingen, misschien zelfs gezocht noemen?
BeantwoordenVerwijderenHet voorbeeld was: Men rookt hier niet / Er wordt hier niet gerookt. "In de lijdende vorm valt het oorspronkelijke onderwerp weg, en in deze zin hou je dan niks over wat het onderwerp kan zijn."
Dat er voor de lijdende vorm geen onderwerp voorhanden lijkt, is omdat de actieve vorm geen object heeft, niet dat MEN wegvalt. De logica als zouden actief en passief twee kanten van één medaille zijn, doet me dan ook aarzelend vragen: impliceer je hier niet mee dat ER nu eigenlijk ook verzwegen object van Men rookt wordt? M.a.w., is er wel sprake van één medaille qua act./pass.?
@Andries Rienstra: nee, dat is niet wat ik bedoel. In de lijdende vorm is geen plaats voor wat meestal "het logische onderwerp" genoemd wordt. Je zou je dit als volgt kunnen voorstellen: de actieve vorm is het uitgangspunt (bijvoorbeeld 'de winkelier verkoopt het boek'). Dat is de vorm die in alle talen voorkomt, die in je taalontwikkeling het eerst verworven wordt, die als eenvoudigste ervaren wordt. De "gewone" lijdende vorm ontstaat in het Nederlands door bijplaatsing van een hulpwerkwoord 'worden,' waardoor het werkwoord zelf de vorm van een voltooid deelwoord aanneemt ('wordt verkocht'). Nu is er geen plaats meer voor het oorspronkelijke onderwerp, het zinsdeel dat onderwerp was in de actieve vorm ('*de winkelier wordt het boek verkocht'). Wil je dat zinsdeel in de zin handhaven, dan moet je het weergeven in de vorm van een bijwoordelijke bepaling met 'door' (de "handelende persoon": 'door de winkelier wordt het boek verkocht').
BeantwoordenVerwijderenTegelijk treedt het effect op dat het lijdend voorwerp van de actieve vorm de functie van het onderwerp gaat overnemen. Het vertoont getalscongruentie met de persoonsvorm ('door de winkelier worden de boeken verkocht') In plaats daarvan kan in bepaalde omstandigheden ook het plaatsonderwerp 'er' optreden. Dat kan bijvoorbeeld als het lijdend voorwerp in de actieve vorm ontbreekt ('er wordt gelachen'), als het een bijzin is ('er wordt gedacht dat het gaat sneeuwen'), of als het zodanig met het werkwoord verbonden is dat die verbinding een semantische eenheid vormt ('er wordt spitsroeden gelopen').
Het voorbeeld 'het boek verkoopt (goed)' is geen gewoon passief. Deze constructie treedt op bij een deel van de werkwoorden die ook gewoon passief hebben. Wat je hier ziet is een combinatie van alle effecten van het gewone passief, behalve de bijplaatsing van het voltooid deelwoord en de bijbehorende voltooid deelwoordvorm van het werkwoord. Door sommige taalkundigen wordt dit de "middenconstructie" genoemd, anderen zien overeenkomsten met het "ergatief" dat in andere talen een belangrijke variant is.
Het plaatsonderwerp 'er' impliceert dus niet dat 'er' ook lijdend voorwerp in de actieve vorm zou zijn. 'Er' treedt op in het passief als het lijdend voorwerp in de actieve vorm niet beschikbaar is.
Graag zou ik vernemen of de woorden NIET en GEEN altijd op een vaste plaats in de zin verschijnen.
BeantwoordenVerwijderenIs daar een vaste regel voor?
Met vriendelijke groet,
Wil van der Vleuten
@Wil van der Vleuten: ik begrijp niet precies wat je bedoelt. Bedoel je het verschijnsel dat 'niet' en 'een' vaak samensmelten tot 'geen'?
BeantwoordenVerwijderenVaste regels zijn daar niet voor. Geen voorschriften, en zelfs geen sluitende beschrijvende regels. Zelfs in werkwoordelijke uitdrukkingen, bijvoorbeeld 'een wit voetje bij iemand halen' komt die versmelting voor: 'hij wil geen wit voetje halen bij de baas'. Maar in sommige gevallen blijft die versmelting juist achterwege, met name bij de zogeheten "radicale ontkenning," als je iets ontkent wat de ander net letterlijk gezegd heeft: 'Ik wil helemáál niet een flauw grapje maken!'
hallo kan iemand deze zin redekundig voor mij ontleden alsjeblieft.
BeantwoordenVerwijderener is vraag naar mooie locaties bij internationale instellingen.
alvast bedankt.
@tjeerd: 'is' is hier persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde, omdat het hier 'bestaan' betekent (dat heet officieel het "existentiële zijn"). 'er' is het plaatsonderwerp, en vanaf dat punt zijn er meerdere mogelijkheden: je kunt volhouden dat 'vraag naar mooie locaties bij internationale ontwikkelingen' in zijn geheel één woordgroep is (en wel het onderwerp), en dat daarbinnen 'naar mooie locaties bij internationale instellingen' een bijvoeglijke bepaling is bij 'vraag' en daar weer binnen 'bij internationale instellingen' bijvoeglijk bij 'locaties'.
BeantwoordenVerwijderenEchter, je kunt ook argumenteren dat 'bij internationale instellingen' een losse bijwoordelijke bepaling is. Dat heeft mijn voorkeur, omdat het ook los vooraan de zin kan staan: 'Bij internationale instellingen is er vraag naar mooie locaties'. 'Bij internationale instellingen' geeft dan de plaats aan waar vraag is naar mooie locaties.
Verder zou je kunnen argumenteren dat ook 'naar mooie locaties' een apart zinsdeel is. In dat geval lijkt het me een bijwoordelijke bepaling van doel.
Het is moeilijk uit te maken of je nou in deze zin 'naar mooie locaties' apart moet nemen, of als bijvoeglijke bepaling zou moeten benoemen. Gebruikelijk is in ieder geval om het apart te nemen als het in zijn eentje vooraan de zin staat (voor de persoonsvorm): 'Naar mooie locaties is er niet zoveel vraag'. Maar het kan net zo goed samen met 'vraag' op die positie staan: 'Vraag naar mooie locaties is er niet'. In dat geval heb je zeker een bijvoeglijke lezing. Beide omzettingen klinken echter het beste bij een ontkennende zin.
Bij twijfel heeft het mijn voorkeur om 'naar mooie locaties' als een bijvoeglijke bepaling bij 'vraag' te benoemen. De reden hiervoor is dat het voorzetsel 'naar' opgeroepen wordt door het woord 'vraag' en niet door het werkwoord. Ook de doelbetekenis van 'naar' is niet vanzelfsprekend in iedere zin, wat de lezing als bijwoordelijke bepaling onwaarschijnlijker maakt.
Ik zou in jouw zin dus 'vraag naar mooie locaties' als het onderwerp benoemen. Om precies te zijn het "getalsonderwerp," want 'er' is plaatsonderwerp.
Goh, wat zijn jullie allemaal retekundig bezig zeg.
BeantwoordenVerwijderen@Tiresias: De taalprof is dan ook gespecialiseerd in retekunde.
BeantwoordenVerwijderen