In de log
Eten uit de vuilnisbak schreef ik over de bepalingen, dat ze de afvalbak van de ontleding vormden. De oneerlijke behandeling van de bijvoeglijke bepaling heb ik daar al besproken. Maar de bijwoordelijke bepalingen slaan alles. Misschien heb je wel eens een afvalbak gezien waar vlees- of visafval in ligt. Daar verzamelen zich in korte tijd allerlei maden in die met hun gekrioel alle aandacht trekken. Ze horen niet echt bij het afval dat je hebt weggegooid, maar ze vormen een belangrijk onderdeel van de inhoud van de bak.
Bijwoordelijke bepalingen zijn net als die maden.
Ze krioelen door de hele zin heen, ze betekenen van alles en je hebt er als spreker bijna geen controle over. Toch is het heel goed mogelijk om helemaal "schone" zinnen te maken, zonder één bijwoordelijke bepaling erin. Maar in de praktijk komen zulke schone zinnen weinig voor.
Net als bijvoeglijke bepalingen een predicaat kunnen vormen bij zelfstandige naamwoorden, zo zijn er bijwoordelijke bepalingen die predicatief zijn bij andere woorden: bij werkwoorden, bij bijvoeglijke naamwoorden bijvoorbeeld. In de zin
Je moet heel hard schreeuwen is
heel hard een predicaat bij
schreeuwen, want het schreeuwen moet heel hard
zijn (het is een soort naamwoordelijk predicaat, dat je met een koppelwerkwoord kunt uitdrukken). Omdat
heel hard een predicaat is bij het werkwoord
schreeuwen is
heel hard een bijwoordelijke bepaling. Maar binnen die bijwoordelijke bepaling heb je het woordje
heel dat de graad van hardheid aangeeft. Niet zomaar
hard maar
héél hard. Het woord
heel vormt dus een nadere bepaling van
hard, wat zelf een bijwoord is, en dus is
heel ook nog eens een bijwoordelijke bepaling.
Tot zover is er nog niet veel aan de hand. Die bijwoordelijke bepalingen zijn eigenlijk hetzelfde als de bijvoeglijke bepalingen, alleen horen de bijvoeglijke bepalingen altijd bij een zelfstandig naamwoord en de bijwoordelijke horen bij een andere soort woorden. Net als bijvoeglijke bepalingen kunnen bijwoordelijke bepalingen uit één woord bestaan (zoals
heel in het bovenstaande voorbeeld), of uit hele woordgroepen.
In de zin
Op de hoek van de straat stond een man hard te schreeuwen is
heel hard bijwoordelijk (bij
schreeuwen),
heel is bijwoordelijk (bij
hard), maar
op de hoek van de straat is ook bijwoordelijk, want het schreeuwen
is blijkbaar op de hoek van de straat. En
van de straat is bijvoeglijk want het is een predicaat bij
hoek, een zelfstandig naamwoord.
Maar bijwoordelijke bepalingen zijn er in veel meer soorten.
Echt madengedrag vertonen de zogeheten
modaalpartikels, die overal opduiken, vaak onduidelijke -maar onmisbare!- bijdragen aan de betekenis leveren, en in allerlei combinaties door elkaar heen krioelen. In de volgende zin staan er zeven achter elkaar:
Kom jij nu dan toch maar eindelijk eens eventjes hier. Al die kleine woordjes
nu, dan, toch, maar, eindelijk, eens, eventjes (maar ook
nog, pas, al, wel, bijna) worden door ons kwistig door de conversatie heen gestrooid. Waarom? Wel, ze houden de conversatie levendig, omdat ze vaak net een klein signaaltje geven over hoe de spreker over de wereld denkt. Zeg je
het regent, dan is dat een neutrale mededeling. Met een kleine made erbij (
het regent nog,
het regent al) heb je vrijwel dezelfde inhoud, maar je geeft aan hoe die regen zich verhoudt tot jouw verwachtingen.
Soms heb je grotere betekenisverschuivingen (zoals bij
het regent wel eens, dan heb je het niet over nu, maar over de kans op regen in het algemeen), maar steeds geef je iets prijs van je eigen gedachtenwereld of gevoelens.
Mooie zinsdeeltjes! Jammer dat ze allemaal zo gewoontjes
bijwoordelijke bepaling heten...