vrijdag 23 oktober 2009

Wat betekent een zelfstandig naamwoord?



"Mag ik jou eens een gekke vraag stellen?"
"Doe eens."
"Wat is eigenlijk een zelfstandig naamwoord?"
"Hoe bedoel je dat?"
"Nou, hoe leg ik uit wat een zelfstandig naamwoord is aan iemand die dat niet weet?"
"Dat is toch niet zo moeilijk?"
"Doe eens voor dan. Als het kan in één zin."

"Een zelfstandig naamwoord duidt een zelfstandigheid aan. Wat vind je daarvan?"
"Wat is dat?"
"Hoezo, wat is dat?"
"Wat is dat, een zelfstandigheid?"
"Een mens, een dier, een ding, en eh, nou ja, allerlei dingen."
"Hmhm"
"Zoals pijn bijvoorbeeld, dat is ook een zelfstandigheid, of rechtvaardigheid, of deugd."
"Hm, ja, ik snap de voorbeelden wel, en ik voel ook wel een beetje aan wat in ieder geval een zelfstandigheid is, maar niet wat het nou echt is. Waarom is vrolijkheid wel een zelfstandigheid en vrolijk niet?"
"Nou, vrolijkheid daar kun je een lidwoord voorzetten."
"Ja, dat gaat over het wóórd vrolijkheid, maar we hadden het over het begrip."
"He?"
"Het wóórd vrolijkheid kun je een zelfstandig naamwoord noemen op grond van het feit dat je het met een lidwoord kunt combineren, maar waarom is het begrip vrolijkheid een zelfstandigheid?"
"Tja, vrolijk is een eigenschap en vrolijkheid is wat je hebt als je die eigenschap verzelfstandigt."
"Volgens mij wordt het er zo niet echt duidelijker op. Laat ik het via een omweg benaderen: waarom denk jij dat een zelfstandig naamwoord een zelfstandig naamwoord heet?"
"Dat lijkt me logisch: omdat het een zelfstandigheid aanduidt."
"Kijk, dat denk ik dus niet."
"O? Wat denk jij dan?"
"Ik denk dat een zelfstandig naamwoord een zelfstandig naamwoord heet omdat het een naamwoord is dat zelfstandig voorkomt."
"Hoe bedoel je dat?"
"Een bijvoeglijk naamwoord is een naamwoord dat altijd afhankelijk is van een ander woord. Het staat altijd ergens bij. Vrolijk kun je in een zin alleen gebruiken bij een zelfstandig naamwoord (een vrolijk kind), of als naamwoordelijk deel (het kind is vrolijk), of als bepaling van gesteldheid (het kind zat vrolijk in zijn stoeltje). Het is dus altijd afhankelijk van een ander woord waar het iets van zegt. In een taal met naamvallen zie je dan dat het bijvoeglijk naamwoord qua vorm afhankelijk is van het zelfstandig naamwoord. Een zelfstandig naamwoord is onafhankelijk, oftewel zelfstandig."
"Jaja."
"Ik denk dus dat die hele betekenisomschrijving met die zelfstandigheid afgeleid is van de term zelfstandig naamwoord, en niet andersom."
"Dat snap ik niet."
"Een zelfstandigheid is iets wat je aanduidt met een zelfstandig naamwoord, en niet andersom: een zelfstandig naamwoord is een woord wat een zelfstandigheid aanduidt."
"Ik geloof dat ik het net snap, maar het is wel subtiel hoor! Maar dan zit je dus wel met een uitlegprobleem!"
"Precies. Daarom vroeg ik het."
"Aha"
"De Algemene Nederlandse Spraakkunst merkt dit probleem ook op. Die merkt op: Het substantief is het gemakkelijkst syntactisch te karakteriseren. En even verderop: Semantisch is het substantief moeilijk te definiëren. En dan komt de ANS met die uitleg van die zelfstandigheid van jou."
"O, dat was dus nog niet eens zo gek."
"Nee, dat niet. Maar het gekke is dat elke uitleg in elke onderwijsmethode met die problematische betekenisuitleg begint."
"Nou ja, dat is toch ook het meest inzichtelijk? Dat de woordsoort een soort betekenisbasis heeft?"
"Dat ben ik wel met je eens. Maar eigenlijk zou je dus een ander woord willen hebben dan dat gekke zelfstandigheid, waar niemand zich iets bij voor kan stellen."
"Ja dat snap ik wel. Maar dan kom je toch al snel terecht bij een opsomming."
"Wat zei je net ook alweer? Mensen, dieren, dingen, en…"
"Eh, ik zei iets als allerlei dingen geloof ik."
"En toen gaf je een paar voorbeelden."
"Ja, ik zei pijn, en eh… dinges, eh…"
"Hee wacht eens even!"
"Wat?"
"Je zei dinges. Is dat niks?"
"Dinges?"
"Ja!"
"Een zelfstandig naamwoord is een woord dat een dinges aanduidt?"
"Ja. Kijk, Balkenende is een dinges, maar een kat is ook een dinges. En een tafel is een dinges, maar pijn is ook een dinges (bijvoorbeeld een gevoel). En vrolijkheid is een dinges, maar vrolijk niet. Vrolijk is geen dinges."
"Jaja."
"Vrolijk is meer een zo."
"Hm. Denk je dat je dat kunt verkopen?"
"Ik weet het niet, maar het is de moeite waard om het te proberen. Het aardige lijkt me wel dat het aansluit bij een taalgevoel. Iedereen heeft wel een zeker taalgevoel over wanneer je kunt zeggen X is een dinges. En uiteindelijk heb je toch nog je syntactische argumenten die dat gevoel kunnen ondersteunen."
"Mmmm. Dat zou kunnen werken."
"Weet je wat? Ik ga het gewoon proberen!"
"Nou, ik wens je veel succes!"


maandag 19 oktober 2009

Verkiezing Taalzuurpruim 2009

[Update: uitslag hier]


Er kan gestemd worden! De voorronde van de eerste verkiezing van de Taalzuurpruim van het jaar is afgelopen, en de nominaties zijn vastgesteld. In de rechterkolom kun je je keuze maken voor de zurigste taalzeurder, of de meest irritante taalmopperaar. Wie zit er steeds onder jouw taalkundige vingernagels?


Deze nieuwe enquête betekent tevens het einde van de vorige verkiezing, namelijk die van je meest favoriete zinsdeel. De winnaar van die verkiezing is geworden de persoonsvorm (682 stemmen), die de runner up, het onderwerp (223 stemmen), op grote afstand achter zich laat. Het minst populair blijken de bijwoordelijke bepaling (88) en het naamwoordelijk deel (66), die op ruime afstand van de grote middenmoot (138-165 stemmen) eindigden.


Dit beeld bevestigt dat van de vorige verkiezing ("Ik heb het meeste moeite met..."). De bovenaan eindigende zinsdelen zijn de eerste die in de lessen zinsontleding behandeld worden, en het naamwoordelijk deel is waarschijnlijk het eerste dat echt voor problemen zorgt. Blijkbaar houden we niet van problemen.


De impopulariteit van de bijwoordelijke bepaling zal toe te schrijven zijn aan het feit dat het behandeld wordt als een restcategorie: als je het niet meer weet zal het wel bijwoordelijke bepaling zijn. Ook dat wordt blijkbaar niet erg gewaardeerd.


De complete lijst:

persoonsvorm [30,1%] (682)
onderwerp [9,9%] (223)
lijdend voorwerp [7,4%] (168)
naamwoordelijk gezegde [7,3%] (165)
bepaling van gesteldheid [7,2%] (163)
voorzetselvoorwerp [6,8%] (153)
werkwoordelijk gezegde [6,4%] (145)
bijvoeglijke bepaling [6,2%] (140)
meewerkend voorwerp [6,0%] (135)
tussenwerpsel [6,0%] (135)
bijwoordelijke bepaling [3,9%] (88)
naamwoordelijk deel [2,9%] (66)

zondag 4 oktober 2009

Voorzetsels en voegwoorden




Het lijkt wel een beetje stilletjes op het taalprof-weblog, maar de vragen en discussies gaan gestaag door. De afgelopen dagen ontstonden er twee verschillende discussies, die op een verrassende manier samenhangen. Eerst merkte Ton op dat het voegwoord al in de zin al heb ik een euro, ik koop toch geen ijsje niet als een voegwoord maar als een bijwoord gezien moet worden, en vervolgens stelt Henk voor om als in verkleed gaan als Sinterklaas een voorzetsel te noemen. Zij dragen daar argumenten voor aan, maar de discussie roept de vraag op: wat is hier eigenlijk aan de hand? Wat is eigenlijk het verschil tussen voegwoord en voorzetsel? Wanneer noem je iets voegwoord, wanneer voorzetsel (en wanneer bijwoord)?