zondag 13 maart 2011

Alles over het telwoord



In mijn serie Alles over... ditmaal Alles over het telwoord. Het telwoord? Wat valt dáár nou nog over te zeggen, dat is toch wel de eenvoudigste woordsoort die er bestaat! Lekker strakke indeling (hoofdtelwoord en rangtelwoord, bepaald en onbepaald), eenvoudige betekenis (het gaat om tellen). Nee, makkelijker kan ik het nauwelijks maken. Wel leuker.

Aanleiding is een doodgebloede discussie op twitter. Of eigenlijk werd het nooit een discussie. Twitteraar @truthdigger stuurde op 2 maart 2011 de volgende tweet de lucht in: @taalprof Volgens mij is een jaartal gewoon een zelfstandig naamwoord en geen telwoord. Klopt dat volgens u, taalprof? Waarop de taalprof antwoordde: @truthdigger Zijn er argumenten voor het een of het ander? Dat was de hele discussie. Jammer!

Er zitten twee interessante kwesties aan deze vraag verbonden. De eerste is: Waarom zou de benoeming zelfstandig naamwoord "gewoon" zijn en telwoord niet? En de tweede: het telwoord heeft vaak wel iets van een andere woordsoort. Laat ik met de tweede kwestie beginnen, want die is het eenvoudigst.

Telwoorden komen zelfstandig voor (Het antwoord is zesendertig) en bijvoeglijk (Vierentwintig rozen). Dat geldt niet alleen voor de hoofdtelwoorden maar ook voor de rangtelwoorden (Wat gebeurt er het eerste? en De eerste plaats). Als ze zelfstandig voorkomen hebben ze iets van een zelfstandig naamwoord (soms staat er zelfs een lidwoord bij), en als ze bijvoeglijk voorkomen lijken ze wel een bijvoeglijk naamwoord. Dat geldt met name voor de onbepaalde hoofdtelwoorden, die vaak afgeleid zijn van bijvoeglijke naamwoorden, en soms zelfs betekenisvarianten hebben die nog steeds bijvoeglijk naamwoord genoemd moeten worden. Denk aan verschillende, dat telwoord is als het betekent "een onbepaald aantal," maar bijvoeglijk naamwoord in de betekenis "niet op elkaar lijkend."

Het zelfstandig gebruik van hoofdtelwoorden strekt zich soms uit tot de zogeheten "zelfnoemfunctie," zoals in Ik heb net een zes gegooid. In dat geval is het gebruikelijk om het woord ook echt als een zelfstandig naamwoord te benoemen, want dan kun je zelfs een meervoud hebben (Ik heb net twee zessen gegooid), en je kunt andere zelfstandige naamwoorden substitueren (Ik heb net een mooie combinatie gegooid). En dan heb je nog die speciale gevallen als met zijn zessen, met zijn tweetjes, waar het weer gebruikelijk is om toch van een hoofdtelwoord te spreken, omdat je daar geen enkel ander zelfstandig naamwoord kunt invullen (alleen maar telwoorden).

Het telwoord lijkt dus een beetje een tussencategorie, iets tussen zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord in. Waarom dan toch apart benoemen? Daar zijn een paar redenen voor: allereerst vormen de telwoorden (zeker de bepaalde telwoorden) een gesloten klasse van woorden, die vooral met elkaar gecombineerd kunnen worden om nieuwe telwoorden te maken. Met name de bepaalde hoofdtelwoorden vormen een eigen subsysteem binnen de woordenschat, met een oneindig aantal woorden. De onbepaalde telwoorden zijn beperkt in aantal.

De telwoorden vormen dus een klasse van woorden, met een heldere betekenis: ze geven aantallen aan. Eigenlijk geen hoeveelheden, (dus niet veel in veel zand) maar aantallen (dus wel veel in veel zandkorrels), want het moet gaan om tellen (vandaar de naam). Maar eenvoudigheidshalve worden in veel grammatica's (waaronder de Algemene Nederlandse Spraakkunst) beide gevallen (aantallen én hoeveelheden) onder de telwoorden gerekend.

Maar er zijn ook beperkingen op het gebruik in de zin, waarin telwoorden verschillen van bijvoeglijke naamwoorden. De belangrijkste is deze: bijvoeglijke naamwoorden kun je vrijwel onbeperkt aan een zelfstandig naamwoord toevoegen (die mooie kleine rode houten kistjes), maar telwoorden niet: er kan altijd maar één telwoord bij een zelfstandig naamwoord. Zelfs een combinatie van onbepaald en bepaald is niet mogelijk (die vele duizend zandkorrels). Nou ja, onmogelijk, soms kun je wel een combinatie forceren, maar daar is altijd wat mee. Zo kun je maken die vele duizenden zandkorrels, maar dan zou je kunnen argumenteren dat je duizenden geen telwoord meer moet noemen maar een zelfstandig naamwoord (te vervangen door duizendtallen). Of je maakt iets als Die drie tweede plaatsen, maar dan gebruik je eigenlijk tweede plaats als een eenheid, waarin de telwoordachtige betekenis van tweede sterk onderdrukt wordt. Daar zou je denk ik nog wel een combinatie van bepaald hoofdtelwoord en rangtelwoord hebben, maar dat is toch allemaal heel erg beperkt.

Daarnaast hebben hoofdtelwoorden de eigenaardigheid dat ze voorkomen in de frase Ik heb er ... (drie, verschillende, genoeg). Dat komt omdat het woordje er hier een zogeheten "kwantitatieve betekenis"  heeft (historisch is het een tweede naamval, "van deze," waardoor het gelijk staat aan de zogeheten "partitiefconstructie" drie van die dingen).

Ten slotte staat het bijvoeglijk gebruikte telwoord altijd als eerste of tweede in een reeks van bijvoeglijke elementen (na het lidwoord of voornaamwoord). Je hebt dus die twee mooie rode houten kistjes, en eventueel die mooie twee rode houten kistjes, maar niet *die mooie rode twee houten kistjes.

Redenen genoeg dus om het telwoord apart te benoemen. Maar hoe zit het nou met die eerste kwestie? Waarom zou een benoeming als zelfstandig naamwoord "gewoon" zijn? En wat is nou de benoeming van een jaartal, zoals in In 2010 is de rente gedaald? Dat is een fundamentele kwestie in de woordsoortbenoeming. Uit de vraag van @truthdigger spreekt de opvatting dat je eigenlijk alles als zelfstandig naamwoord (of misschien als werkwoord of bijvoeglijk naamwoord) zou moeten benoemen, tenzij je argumenten hebt voor het tegendeel. Dan zou je bij zo'n jaartal zeggen: ik zie niet wat ik hier voor argumenten heb, dus ik doe maar zelfstandig naamwoord. Maar zo werkt het niet.

De woordsoortindeling is op twee basisprincipes gebaseerd: de morfologische klasse (hoe is het woord opgebouwd, en in welke klasse valt het?) en de syntactische functie (hoe is het woord gebruikt in de zin?). Bij de woordsoortbenoeming heeft het laatste principe weliswaar voorrang, maar dat betekent niet dat het eerste daarmee overbodig is geworden. Integendeel, de strategie bij woordsoortbenoeming zou moeten zijn (knip uit, lijst in en hang het boven je bed:)
Benoem een woord naar zijn morfologische klasse, tenzij je syntactische argumenten hebt om het in een specifiek geval anders te doen.
Met een extreem voorbeeld: het woord ik is een persoonlijk voornaamwoord (een gesloten klasse van woorden, met bijzondere persoonskenmerken), maar in de zin De ik in dit verhaal is een held heb je argumenten om het anders te benoemen (er staat een lidwoord bij, het persoonskenmerk eerste persoon ontbreekt).

Hoe moet het dan in het geval van zo'n jaartal? In In 2010 is de rente gedaald is 2010 overduidelijk morfologisch een telwoord. Het valt binnen de oneindige klasse van de bepaalde hoofdtelwoorden. Heb je in deze zin argumenten om het anders te benoemen? Ik dacht het niet. Er staat geen lidwoord bij en het woord in deze zin heeft geen bijzondere morfologische kenmerken (zoals meervoud of verkleinvorm). Je zou kunnen aanvoeren dat je het woord kunt vervangen door de winter, of het vorig jaar, maar dan moet er toch altijd een lidwoord bij, dus dat is geen echte woord-voor-woord-vervanging.

Er lijken dus geen goede argumenten voorhanden om bij jaartallen de benoeming bepaald hoofdtelwoord te vervangen door iets anders. En al helemaal niet omdat dat gewoner zou zijn. Jaartallen zijn dus eerder gewoon telwoorden.

4 opmerkingen:

  1. Over die zelfnoemfunctie. Is "de ik in dit verhaal" niet vergelijkbaar met "de zes op deze dobbelsteen"? Doet me een beetje denken aan het verschil tussen een getal en een cijfer. In de zin van de representatie van een aantal danwel een letterteken (waar de ogen op een dobbelsteen m.i. ook onder kunnen vallen, zij het dat er een andere karakterset gebruikt wordt). Het eerste lijkt me op telwoorden te slaan, het tweede op zelfst.naamwoorden[?].

    BeantwoordenVerwijderen
  2. @Dave: Dat eerste is zonder twijfel het geval. Het onderscheid tussen een cijfer en een getal zie ik ook wel, maar die gelijkstelling met dat woordsoortverschil geloof ik niet zo. Immers, je kunt het best hebben over 'een twaalf gooien' als je een meer-dan-elfzijdige dobbelsteen hebt (er is een spel waar je een twintigzijdige hebt). En een twaalf blijft toch twee cijfers.
    Ik zou het verschil tussen cijfers en getallen meer karakteriseren als het verschil tussen letters en woorden, of tussen woorden en woordgroepen.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Beste taalprof, stel je hebt een zin als: 'Na tien jaar ben je oud, maar na honderd jaar ben je veel ouder.' Kun je het woordje jaar dan samentrekken? 'Na tien jaar ben je oud, maar na honderd veel ouder' klinkt an sich niet verkeerd. Maar verander je 'na' naar 'over', dan klinkt de zin weer veel slechter. 'Over tien jaar ben je oud, maar over honderd veel ouder.' Is dit omdat je in de eerste zin eerder denkt aan het tellen van jaren, waardoor je 'het getal' ('het getal honderd') erbij kunt denken? Of wringt de voorwaartse samentrekking in beide gevallen? Is dit überhaupt mogelijk als we het hebben over eenheden? 'Niet met tien euro maar met twintig.'

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Over het algemeen is dit type samentrekking het beste als je hele zinsdelen overhoudt. Iets als 'Ik ben groter dan hij en jij dan zij' is ook gekker, omdat 'dan zij' onderdeel is van het zinsdeel 'groter dan zij.' Hier speelt nog een ander probleem, omdat het niet zeker is dat de weglating van het zelfstandig naamwoord na een telwoord of bijvoeglijk naamwoord wel echt samentrekking is: het komt namelijk ook zonder nevenschikking voor: 'ik ben 57 (jaar)' en 'doe mij maar een kleine (koffie).'

      Ik weet niet wat hier de beslissende factor is die het oordeel verklaart (ik deel je oordeel trouwens), maar ik zou het zoeken in de betekenis van het voorzetsel. Ik zou denken dat de samentrekking (of weglating) beter wordt naarmate het voorzetsel een minder prominente betekenis heeft. Zeker als je een betekenisrijk voorzetsel kiest wordt het slechter, zoals een voorzetseluitdrukking: 'Na verloop van tien jaar ben je oud maar na verloop van honderd ben je veel ouder.' Anderzijds krijg ik de indruk dat vrijwel alle gevallen na enige oefening beter worden. Het zou dus ook heel goed een gewenningseffect kunnen zijn. Dat past bij de gedachte dat het eigenlijk helemaal geen samentrekking is, maar weglating achter een telwoord. In het voorbeeld 'ik ben 57' is die weglating door gewoontevorming zelfs de voorkeursvariant.

      Verwijderen