dinsdag 20 juni 2006
Het verraderlijke voorzetselvoorwerp
Trammelant in taalkundeland! Onder de veelzeggende titel Worstelen met het voorzetselvoorwerp publiceerde de taalkundige Ina Schermer-Vermeer in het laatste nummer van het tijdschrift Nederlandse Taalkunde een artikel over de definitie van het voorzetselvoorwerp. Dat is nog een hele klus. Blijkbaar bestaat er veel onenigheid onder taalkundigen over wat nou precies een voorzetselvoorwerp is, en wat je daar wel en niet onder mag rekenen. Mooi is dat! Het voorzetselvoorwerp, dat wordt toch al jaren onderwezen op de middelbare scholen? Als de geleerden daar nu nog over bekvechten, hoe moeten die arme leerlingen er dan wijs uit worden?
Wat is er volgens Schermer-Vermeer mis met de definitie van het voorzetselvoorwerp? Volgens haar zijn er in het verleden verschillende proefjes voorgesteld (als wetenschapper noemt zij dat natuurlijk criteria), die allemaal zo hun nadelen hebben. Het ene proefje gaat wel voor alle voorzetselvoorwerpen op, maar ook voor zinsdelen die geen voorzetselvoorwerp zijn, en het andere werkt wel alleen bij voorzetselvoorwerpen, maar weer niet bij allemaal. Er zijn zinsdelen waar iedereen het over eens is (bijvoorbeeld op iemand wachten, of op iets rekenen), maar wat moet je bijvoorbeeld met op een piano spelen? Is dat een bijwoordelijke bepaling van plaats, of toch een voorzetselvoorwerp? En is er een verschil tussen met iemand worstelen en met iets worstelen? Als je met iemand worstelt, dan worstelen jullie samen, als je met iets worstelt is dat niet zo. Zou je dan niet het tweede voorzetselvoorwerp moeten noemen en het eerste niet?
Moeilijke discussie! De conclusie van het artikel is niet erg bemoedigend voor de docenten Nederlands. Schermer-Vermeer stelt voor om in plaats van het voorzetselvoorwerp voortaan te spreken over niet-predicatieve complementaire voorzetselbepalingen. Daarmee valt dan het onduidelijke onderscheid tussen die twee worstelzinnen in ieder geval weg. Maar toch lijkt deze term de taalprof in ieder geval een gegarandeerde methode om ook de laatste geïnteresseerde leerling van de grammaticalessen weg te jagen.
Hoe moet het dan wel? De taalprof denkt dat er eigenlijk niets mis is met de term voorzetselvoorwerp. Het voorzetselvoorwerp is tenslotte een voorwerp, net als het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp. Ook in de internationale terminologie is het gebruikelijk om van een prepositional object te spreken, naast het direct object en het indirect object. Dus houden zo, die term!
De term voorzetselvoorwerp drukt bovendien goed uit dat het zinsdeel "bij het werkwoord hoort". Het probleem is alleen dat "horen bij" zo'n vage term is. Wat is dat, "horen bij"? Alle proefjes voor het vinden van het voorzetselvoorwerp doen een poging om dat "horen bij" preciezer te maken. Het voorzetselvoorwerp zou niet weglaatbaar zijn (maar zeker 1 op de 3, en misschien de helft van alle voorzetselvoorwerpen zijn wel weglaatbaar, net als lijdende voorwerpen). Het voorzetsel moet van het werkwoord afhangen, maar het voorzetsel in tot drie uur duren is ook afhankelijk van het werkwoord en toch heet dat geen voorzetselvoorwerp. Van het voorzetselvoorwerp zou je een zin moeten kunnen maken (zoals in erop wachten dat het gaat regenen. Maar sommige van die zinnen zijn dan toch weer geen voorzetselvoorwerp, zoals erdoor geboeid worden dat het groter wordt. Kortom, dat "horen bij" is moeilijk in een proefje te vangen.
Waarom is dat zo moeilijk? Dat komt door het voorzetsel. Bedenk dat het voorzetselvoorwerp eigenlijk een lijdend voorwerp is, met een extra voorzetsel erbij. Wat doet dat voorzetsel? Waarom staat het erbij? Meestal heeft het geen, of bijna geen betekenis. Je kunt het niet aanvullen, zoals bij tot dichtbij of op tot bovenop, of met tot samen met. Hoe kan dat?
Voorzetselvoorwerpen zijn eigenlijk lijdende voorwerpen met een geschiedenis. Sommige stonden vroeger in een andere naamval (zoals de tweede naamval, bijvoorbeeld in ontferm u onzer, wat de oude vorm was van ontferm u over ons.), andere zijn begonnen als een bijwoordelijke bepaling, bijvoorbeeld van plaats, richting, of doel. Het voorzetsel getuigt nog van die geschiedenis. In de combinatie met het werkwoord heeft het zijn betekenis echter geleidelijk aan verloren, maar het staat er, als een soort cultureel erfgoed, nog ter versiering bij.
Je kunt het ook zien als een soort "adoptie": woordgroepen als op de trein en tegen je ouders hebben een eigen, zelfstandige betekenis, waar helemaal geen werkwoord voor nodig is. Maar soms worden die voorzetselzinsdelen "geadopteerd" door een werkwoord (zoals wachten of protesteren), en daardoor verliezen ze die zelfstandige betekenis. Ze vormen dan samen met het werkwoord een "gezinnetje". Alle leden ontlenen hun betekenis aan het hele gezin.
Als je wil weten of een zinsdeel met een voorzetsel een voorzetselvoorwerp is, vraag je dan af wat de betekenis van dit zinsdeel is. Wat voor rol speelt het zinsdeel in de gebeurtenis of de toestand die door de zin wordt uitgedrukt? Van wie krijgt het die rol? Van het voorzetsel? Dan is het geen voorzetselvoorwerp. Van een ander woord dan het werkwoord? Ook dan betreft het geen voorzetselvoorwerp. Alleen als die betekenisrol enkel en alleen van het werkwoord afhangt is er sprake van een voorwerp.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Ja, leuk hoor, die definitie van voorzetselvoorwerp, maar nu weten we nog niet wat al die overige, nu zo deskundig buiten gevecht gestelde combinaties dan wel zijn.
BeantwoordenVerwijderenKomt dat nog?
@Frank Schuitemaker: sterker nog, het is al geweest! Kijk op http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/10/dingen_doen_met.html
BeantwoordenVerwijderenof http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/10/vol_is_vol.html
waar een concreet geval wordt besproken.
Maar het lijkt wel of je teleurgesteld bent dat er allerlei "buiten gevecht gestelde combinaties" zijn! Het maakt ze niet minder interessant. Het is trouwens niet mijn bedoeling om zinsdelen te "dissen" door ze buiten de eliteclub van voorzetselvoorwerpen te houden, ik vertel alleen maar wat de gedachte is achter het begrip "voorzetselvoorwerp". Want je benoeming moet altijd dáárop gebaseerd zijn. Niet op een of andere vage notie van "vaste voorzetsels".
De woordgroepen die beginnen met een voorzetsel en die geen voorzetselvoorwerp zijn kunnen bijvoeglijk zijn (als ze een predicaat vormen bij een zelfstandig naamwoord), of bijwoordelijk. En in sommige gevallen zijn ze ook naamwoordelijk deel van het gezegde ("wij zijn op de hoogte").
lekker dan, ik zal die dikke 1 voor me rep nederlands maar vast opschrijven
BeantwoordenVerwijderen@marianne: dat zou ik niet doen! Lees bijvoorbeeld de volgende logs eens:
BeantwoordenVerwijderenhttp://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/10/dingen_doen_met.html
http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/10/vol_is_vol.html
http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/10/blijven_proppen.html
Als je toch al uitgaat van een dikke 1 is dit misschien leuk om te lezen, en wie weet haal je dan wel een dunne 2!
Maar als je iets niet snapt kun je het altijd aan de taalprof vrágen. In deze log vertel ik dat dat voorzetselvoorwerp onder taalkundigen voor veel onenigheid zorgt. Maar er zijn best veel gevallen waar iedereen het gewoon over eens is.
Waar het denk ik om gaat is dat je begrijpt wat de bedoeling is van de term voorzetselvoorwerp. Als je dat begrijpt, zit je altijd goed. Het is toch belangrijker dat je iets wéét dan dat je een voldoende haalt voor een proefwerk, of ben ik nou gek?
Zou iemand mij kunnen helpen?
BeantwoordenVerwijderenIk heb een discussie met mijn leraar Nederlands over de (volgens mij) vaste combinatie 'beklagen bij'. Mijn leraar beweert alleen stellig dat dit geen vaste combinatie is. Weet iemand nog meer combinaties met dit werkwoord of een goede uitleg waarom dit wel of niet een vaste combinatie is?
@Anke: als je je beklaagt bij een persoon of een instantie ('ik beklaag me bij de directeur'), dan is die persoon of die instantie alleen maar de plaats waar je je beklaagt. Plaatsbepalingen zijn nooit een voorwerp, dus ook geen voorzetselvoorwerp.
BeantwoordenVerwijderenZelfs als het hier een vaste combinatie betreft zijn er dus redenen om de woordgroep met 'bij' in dit geval geen voorwerp te noemen. Of iets een "vast voorzetsel" is of niet is geen voldoende voorwaarde om iets een voorzetselvoorwerp te noemen. Ander voorbeeld: 'ik woon in Amsterdam', dan lijkt 'in' wel een vast voorzetsel, maar het is toch gewoon een bijwoordelijke bepaling van plaats.
Bedankt voor de snelle reactie, Nu weet ik in ieder geval waarom het niet zo is.
BeantwoordenVerwijderendit is een voorlbeeld van zever wat ben ik hier mee dit is rommel
BeantwoordenVerwijderen@de aap: bedankt voor deze informatie, maar wat moet ik hiermee? Als je van mij iets verwacht (uitleg of zo) en die uitleg is niet duidelijk, dan ben ik graag bereid om het op een andere manier te vertellen. Maar dan moet je me wel vertellen wat jij wilt. Anders voeg je alleen maar nog meer zever toe.
BeantwoordenVerwijderenKan iemand me helpen?
BeantwoordenVerwijderenAls je het gezegde met hebben en een voorzetsel hebt, vb. spijt hebben over of plezier hebben in. Hoe benoemen we dan de zinsdelen 'spijt' en 'plezier'?
Truus
@truus de smet: het eenvoudigste is om 'spijt' en 'plezier' in 'spijt hebben' en 'plezier hebben' gewoon als lijdend voorwerp te benoemen. Voor het zinsdeel 'over iets' heb je dan twee keuzes: vind je dat 'spijt over iets' meer bij elkaar hoort, dan is 'over iets' een bijvoeglijke bepaling bij 'spijt'. Vind je dat 'spijt hebben' meer een eenheid is, dan benoem je 'over iets' als een voorzetselvoorwerp.
BeantwoordenVerwijderenWaarschijnlijk speelt hier het volgende proces: bij werkwoorden die zelf weinig betekenis hebben ('hebben', 'krijgen', 'doen') wordt vaak de bepaling van gesteldheid of het lijdend voorwerp "opgenomen" in het werkwoord. Het wordt eerst een vaste combinatie, en uiteindelijk versmelten de twee. Als dat lijdend voorwerp een nadere specificatie bij zich kan hebben in de vorm van een bijvoeglijke bepaling, wordt dat op den duur het voorwerp van dat nieuwe werkwoord.
Dag taalprof,
BeantwoordenVerwijderenDank voor de uitleg over het voorzetselvoorwerp: 'voorzetselvoorwerpen zijn eigenlijk lijdende voorwerpen met een geschiedenis'. Zo probeer ik het ook aan mijn leerlingen duidelijk te maken. Bij het werkwoord 'geloven' mist gewoon nog wat, hetgeen waar je in gelooft.
Mijn leerlingen vroegen vervolgens of een zin met een voorzetselvoorwerp ook nog een lijdend voorwerp kon bevatten. Ik kon geen voorbeelden bedenken met beide voorwerpen, weet jij er wel een?
@Ellen: Ja, die zijn er wel. 'Iets met iets vergelijken' bijvoorbeeld. Of 'iemand op iets wijzen.' Ook 'iets aan iets toevoegen,' 'iemand aan iets blootstellen,' 'iemand bij iets betrekken,' 'iemand op iets voorbereiden,' 'iemand tot iets aansporen,' 'iemand van iets afbrengen' en 'iemand voor iets interesseren' zijn duidelijke voorbeelden. Maar er zijn er meer. Er zijn natuurlijk ook onduidelijke gevallen, waarbij je je kunt afvragen of het lijdend voorwerp niet toch een meewerkend voorwerp is ('iemand om iets vragen,' ik denk zelf dat dit wel een goed voorbeeld is), dan wel of het voorzetselvoorwerp niet toch een bijwoordelijke bepaling is ('iemand voor iets uitnodigen,' daarin is 'voor iets' een gewone bijwoordelijke bepaling die de gelegenheid aangeeft, net als bijvoorbeeld 'op een feestje;' dit verschilt duidelijk van 'iemand tot iets uitnodigen' waarbij 'tot iets' wél voorzetselvoorwerp is).
BeantwoordenVerwijderenHoe zit het met het werkwoord 'mailen'? Je mailt altijd naar iemand, is dat dan ook een voorzetselvoorwerp? Of gaat het enkel om 'lijdende voorwerken met een geschiedenis'?
BeantwoordenVerwijderenIn de constructie 'iemand (iets) mailen' ('ik mail je nog wel') zou ik redeneren dat het een meewerkend voorwerp betreft, omdat je dan het voorzetsel 'aan' erbij kunt denken ('aan iemand (iets) mailen.' Als er het voorzetsel 'naar' bij staat, zou ik het interpreteren als een bijwoordelijke bepaling (van richting).
Verwijderen