dinsdag 9 oktober 2012

Gratis les u aangeboden door de taalprof


In het schoolvak Nederlands gaat het vaak om het aanleren van een correcte spelling, maar soms vinden leraren het benoemen van de woordsoorten ook belangrijk. Zijn die twee te combineren? Soms wel, en heus niet alleen maar bij de werkwoordsvormen.

Gisteren had de taalprof het over de didactiek van de benoeming van het bezittelijk voornaamwoord. In het stukje ging het met name om het woordje haar, dat zowel een persoonlijk voornaamwoord als een bezittelijk voornaamwoord kan zijn. Vannacht werd de taalprof zwetend wakker toen hem te binnen schoot dat hij daarover al eens eerder (lang geleden) een grapje had gemaakt.

Humor doet het altijd goed in de klas, dus waarom zou je daar geen gebruik van maken? Daarom verzon de taalprof een stukje les rond het verschil tussen bezittelijk en persoonlijk voornaamwoord, en een actueel spellingprobleem.

In het eerste deel van de les gaat het om het oproepen van de ervaring dat er dubbelzinnige voornaamwoorden bestaan, zoals haar, jullie en je, en dat sommige voornaamwoorden alleen in de spelling onderscheiden worden (zoals jou en jouw, u en uw, en natuurlijk me en m'n). Die dubbelzinnigheid kan verpakt worden in een aantal grapjes, waarbij de leerlingen zelf erachter moeten komen hoe de grap werkt. Dit zijn de grapjes:

"Mag ik je kussen?"
"Zeg, doe niet zo gek!"
"Maar jij hebt er twee!"
"O, ik dacht al."

"Ik voelde haar tongen!"
"Wat zeg je nou?"
"Ja man, ze tongde me ineens!"
"O, ik dacht al."

"Ik hoorde je ballen op straat"
"Pardon?"
"Je was toch aan het ballen met je vriendjes?"
"O ja, ik dacht al."

Op de boerderij:
"We ruiken jullie poten."
"O ja? We komen anders net onder de douche vandaan!"
"Nee ik bedoel die geur van omgewoelde aarde."
"O we dachten al"

De ene rijke edelman, die op school slecht heeft opgelet, sms't met een andere:
"Meneer, ik wil u mijden!"
"Waarde vriend, heb ik iets verkeerds gezegd?"
"Nee, ik kom personeel te kort."
"Ah, ik dacht al."

De beleefde (maar slecht spellende) judoka:
"Mag ik jou vellen?"
"Kun je zien dat ik verbrand ben?"
"Nee, ik wou de tweede beenveeg nog eens oefenen"
"O, ik dacht al"

In de Jordaan:
"Ach Sjaan, ik heb mot met me buren: ze willen me slopen"
"Wat motte ze nou met je beddegoed, mens?"

"Nee ze make me kepot"
"O ik dach al"

Er zijn wel meer grapjes te bedenken, en ook heel scabreuze, zoals De slecht spellende garagehouder ("Mag ik jou krikken?") of Op de ruilbeurs voor antieke rookwaren ("Wilt u me pijpen?"), maar er zijn grenzen aan wat er in de klas toelaatbaar of mogelijk is.

Er zijn verschillende manieren om de grapjes aan de orde te stellen. Het leukste is misschien om de leerlingen in groepjes te laten werken (ja dat is een heel gedoe), en elk groepje twee of drie grapjes te geven, zodat elk grapje bij meerdere groepjes ligt. Elk groepje krijgt ten minste één grap zonder spellingprobleem en eentje met. De opdracht is eerst om het grapje uit te leggen aan iemand die het niet snapt. Dat moet op schrift gebeuren, desnoods in een tweet of sms. Daarbij zullen de leerlingen ongetwijfeld inzoomen op de dubbelzinnigheid van het werkwoord/zelfstandig naamwoord.

De tweede opdracht begint met de constatering dat de eerste uitspraak in alle grapjes gaat over de aangesproken persoon (je/u/jou), de eerste persoon (me), of over een meisje of vrouw (haar). De opdracht is om dat eerste zinnetje te herschrijven, maar zo dat het over een jongen of man gaat die niet bij het gesprek aanwezig is. Nu is het onmogelijk om de grap te maken. Leg uit hoe dat komt. Hierdoor worden de leerlingen attent gemaakt op de dubbelzinnigheid van het voornaamwoord.

Soms is de grap afhankelijk van een verkeerde spelling. In welke gevallen is dat? Leg uit welke spelling dan bij welke betekenis hoort. Dit maakt leerlingen attent op het spellingprobleem.

Volgende opdracht (stukje theorie): de dubbelzinnigheid waar de grapjes op gebaseerd zijn, zit hem dus in de werkwoorden, die ook zelfstandig naamwoord kunnen zijn, én in de voornaamwoorden. Het verschil in de voornaamwoorden kun je benoemen als het verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden. Sommige persoonlijke voornaamwoorden zien er hetzelfde uit (of klinken ongeveer hetzelfde) als bezittelijke voornaamwoorden. Maak een lijstje van alle bezittelijke voornaamwoorden die je kent en de bijbehorende persoonlijke voornaamwoorden (bij mijn hoort mij, me of ik, bij zijn hoort hem, 'm of hij). Noteer welke gevallen hetzelfde zijn of op elkaar lijken.

Bij die dubbelzinnige voornaamwoorden heb je een ontleedprobleem, en soms ook nog een spellingprobleem. Als je het ontleedprobleem hebt opgelost, heb je ook het spellingprobleem opgelost. Leg dat uit.

De vraag is dus hoe je het ontleedprobleem het beste kunt oplossen. Hoe zie je dat een woord een bezittelijk voornaamwoord is? Je krijgt hieronder een aantal mogelijkheden. Laat met behulp van de grapjes zien dat dit een goede, of juist een slechte manier is om het bezittelijk voornaamwoord te herkennen. Wat is volgens jou de beste manier?
  1. Bij het bezittelijk voornaamwoord is altijd sprake van een bezit.
  2. Het bezittelijk voornaamwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord en niet bij een werkwoord.
  3. Een bezittelijk voornaamwoord kun je versterken met het woordje eigen: mijn eigen, jouw eigen, onze eigen.
  4. Vervang het dubbelzinnige voornaamwoord door een andere persoon, dan zie je het.
  5. Vervang het dubbelzinnige voornaamwoord door een meervoud, dan zie je het.
  6. Een bezittelijk voornaamwoord kun je ook vervangen door een persoonlijk voornaamwoord achter het zelfstandig naamwoord, met het voorzetsel van erbij: zijn cd wordt dan de cd van hem, mijn cd wordt de cd van mij. 
  7. Het bezittelijk voornaamwoord kun je niet met een bijwoord scheiden van het zelfstandig naamwoord. Van Mag ik even je pen? kun je niet maken Mag ik je even pen? maar van Mag ik even jou spreken? wel Mag ik jou even spreken?
Belangrijk is dat je dit klassikaal evalueert en de verschillende mogelijkheden om het ontleedprobleem op te lossen goed verankert. Met name het besef dat je meerdere manieren hebt is denk ik goed om leerlingen bij te brengen. Er is niet altijd één goede manier, kies zelf of probeer er ten minste twee uit.

En dan overgaan tot de orde van de dag zou ik zeggen.

3 opmerkingen:

  1. Waarom is het woord 'eigen' een bijvoeglijk naamwoord ipv een bezittelijk voornaamwoord, het slaat toch op 'bezit'?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het is geen bezittelijk voornaamwoord omdat het niet bij een bepaalde persoon hoort (eerste, tweede, derde, enkelvoud, meervoud). Je kun 'mijn eigen' hebben, maar ook 'jouw eigen,' 'zijn eigen,' 'haar eigen,' 'onze eigen,' etc.

      De betekenis zou je kunnen omschrijven als 'toebehorende' ('mijn boeken' zijn 'de aan mij toebehorende boeken'). Het woord 'toebehorend' heeft de betekenis van een bijvoeglijk naamwoord.

      Het is geen bijvoeglijk naamwoord in de volledige zin, omdat je moeilijk een vergrotende of overtreffende trap kunt maken (je hebt wel 'eigener,' maar dat is meer een naamvalsuitgang in een vaste combinatie zoals 'eigener beweging,' en je hebt ook 'eigenste,' maar dat lijkt meer nadruk dan overtreffing). Anderzijds heb je weer wel de mogelijkheid om 'on-' toe te voegen ('oneigen'), hoewel dat weer een afwijkende betekenis heeft. De benoeming 'bijvoeglijk naamwoord' is, naast dat het historisch gemotiveerd kan worden, de beste optie.

      Verwijderen