dinsdag 6 juli 2010

Bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling: hetzelfde maar dan anders



Op Twitter vraagt iemand (in de categorie #durftevragen): "Kan iemand mij duidelijk het verschil tussen bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling uitleggen?" Ja dat kan wel. Maar daar heb je niet veel aan als je niet eerst weet wat de overeenkomsten zijn.

Beetje flauw misschien, om een vraag op die manier te frustreren. Iemand die vraagt wat het verschil is tussen twee dingen geeft daarmee toch juist aan dat zij vindt dat ze sterk op elkaar lijken? Zo iemand ziet toch juist de overeenkomsten? Ja, dat is wel zo, maar zijn dat wel de goede overeenkomsten?


Ik bedoel dit: ik heb sterk het vermoeden dat mensen die de bijvoeglijke en de bijwoordelijke bepaling niet uit elkaar kunnen houden, als enige overeenkomst zien dat ze allebei overblijven als je de andere zinsdelen gehad hebt. De bijvoeglijke en bijwoordelijke bepalingen zijn de restcategorieën van de ontleding. Als je er zo over denkt, zijn de verschillen inderdaad lastig.


De echte overeenkomst tussen bijvoeglijke en bijwoordelijke bepaling is dat ze allebei bepaling zijn. Klinkt ook als een open deur, maar toch de moeite waard. Want bepalingen, dat zijn zinsdelen die iets anders bepalen. Dat wil zeggen: die nadere informatie aan iets toevoegen. Zo kun je aan de zin Het regent de nadere informatie toevoegen dat het vanmiddag regent, of in Kaapstad, of heel hard. In al die gevallen voeg je nadere informatie toe. Plaats- of tijdsbepaling toegevoegd aan de hele bewering, of een graadbepaling aan het regenen. Zo kun je van alles toevoegen. Aan de zin Het plein is groot kun je toevoegen Het centrale plein in de stad is te groot voor de mensenmassa, en al die toevoegingen zijn nadere bepalingen. Met centrale en in de stad geef je preciezere informatie over het plein, en met te en voor de mensenmassa zeg je iets meer over de grootte.


Bepalingen zijn altijd extra. Ze kunnen wel het belangrijkste deel van de informatie zijn die je in de zin wilt uitdrukken, maar in de opbouw van de zin zijn ze niet noodzakelijk. Er zijn wel een paar twijfelgevallen, zoals een plaatsbepaling bij wonen, of een tijdsbepaling bij duren, maar die worden door grammatici dan ook vaak als halve voorwerpen bestempeld (echte taalkundigen spreken natuurlijk van pseudo-objecten).


Ergens zijn alle bepalingen dus hetzelfde. Dat is het eerste wat je moet begrijpen. Vervolgens is het verschil niet zo moeilijk meer. Want er is één soort bepaling die een aparte status heeft: dat is de bepaling bij een zelfstandig naamwoord (of voornaamwoord). Die wordt bijvoeglijk genoemd. Waarom staat die apart? Omdat dat de enige is die verbuiging kan hebben. Dat geldt in het moderne Nederlands weliswaar alleen nog maar voor de bijvoeglijke naamwoorden die vóór het zelfstandig naamwoord staan, maar als je kijkt naar een taal als het Latijn of het Grieks, dan zie je dat het zelfstandig naamwoord zijn naamval deelt met al zijn bepalingen.

In het voorbeeld Het centrale plein in de stad is te groot voor de mensenmassa zijn dus centrale en in de stad de bijvoeglijke bepalingen (want ze zijn toegevoegd aan plein), en te en voor de mensenmassa zijn bijwoordelijk.

9 opmerkingen:

  1. Een collega van mij beweerde vandaag dat over de zin "Ik heb een boek van Vestdijk gelezen" onder neerlandici (prof. Paardekoper was er een van) een discussie heeft gewoed. "Van Vestdijk" zou ook een bijwoordelijke bepaling kunnen zijn en niet alleen een bijvoeglijke. Ik snap niet hoe dat zou kunnen en mijn collega wist dat detail helaas niet meer. Weet u het misschien wel? (Als je er 'geleend' van maakt, kan het natuurlijk wel, maar goed...)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Johan B.: ik vind het niet zo vreemd om "van Vestdijk" als een bijw.bepaling van beperking te lezen. Je kunt immers zeggen:
    (1) Van Vestdijk heb ik een mooi boek gelezen.
    Zo'n vooropplaatsing lukt over het algemeen niet goed met een bijv.bepaling:
    (2) * Met een rood kaft heb ik een mooi boek gelezen.
    Ook bij een bevraging gedraagt "van Vestdijk" zich soms als bijw.bepaling:
    (3) Wat heb jij van Vestdijk gelezen?
    (4)* Wat heb jij met een rood kaft gelezen?
    Ook bij raising zie je dat "van Vestdijk" gek doet:
    (5) Het was van Vestdijk dat ik een mooi boek heb gelezen.
    (6) * Het was met een rood kaft dat ik een mooi boek heb gelezen.
    Je kunt ook nog vragen:
    (7) Lezen we vandaag nu alweer van Vestdijk?
    Dan laat je de NP helemaal weg. Dat geeft heel duidelijk aan dat "van Vestdijk" geen bijv.bepaling kan zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. @Johan B: ik geloof niet dat Paardekooper in die discussie zat. De belangrijkste spelers waren Klein en van den Toorn aan de ene kant en Kooij en Wiers aan de andere (alhoewel er ook anderen meededen, zoals Beukema en Hoekstra.
    Hoe dan ook, de controverse was of je 'van Vestdijk' in deze zin moest zien als een bijvoeglijke bepaling of als een bijwoordelijke bepaling van beperking ("wat Vestdijk betreft heb ik een boek gelezen.") De kwestie speelde vooral bij vooropplaatsing van 'van Vestdijk.' In de zin 'van Vestdijk heb ik een boek gelezen' is 'van Vestdijk' eerder een zelfstandig zinsdeel dan een zinsdeelstuk. Henk noemt al een aantal eigenaardige eigenschappen van deze constructie.
    Klein en Van den Toorn verdedigden de bijwoordelijke bepalinganalyse, terwijl Kooij en Wiers (en ook Beukema en Hoekstra) van mening bleven dat het bijvoeglijke bepaling was.
    Er is trouwens nog een derde mogelijkheid: als je 'een boek lezen' als een complex werkwoord zou beschouwen, zou je 'van Vestdijk' een voorzetselvoorwerp kunnen noemen.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Is deze kwestie eigenlijk ooit opgehelderd? Ik bedoel, bestaat er nu een consensus over welke bepaling 'van Vestdijk' is in die zin?
    Ik heb de artikelen van van den Toorn, Kooij en de Haan gelezen op dbnl.org, maar veel wijzer ben ik daar niet uit geworden. Recente artikelen over die kwestie heb ik niet gevonden.
    Van den Toorn stelt in zijn Nederlandse grammatica (1984) nog dat een bijv. nabepaling die naar voren wordt gehaald en vóór de pv komt te staan, een bijw. bep. wordt. Maar wat doe je dan met de zin "Onlangs las ik van Vestdijk een boek", waar de bepaling niet voor de pv terechtkomt? Of hecht ik te veel waarde aan dat "vóór de pv"?
    Hij zegt er ook wel bij dat sommige grammatici in zo'n geval toch nog van een bijv. bep. spreken, maar ja, dat is intussen ook wel weer een kleine 27 jaar geleden.
    Mijn eigenlijke vraag is dus: wat is nu de correcte ontleding van 'van Vestdijk' in de zin "Onlangs las ik van Vestdijk een boek"?

    BeantwoordenVerwijderen
  5. @Luc: Van den Toorn (en ook Klein) zijn van mening dat een bijvoeglijke bepaling altijd deel van een woordgroep vormen. Het voorbeeld dat jij noemt (bepaling vlak vóór, maar buiten de woordgroep) geven zij ook, en zij vinden dit een bijwoordelijke bepaling.
    Een samenvatting van de discussie wordt gegeven in een artikel van Coppen uit 1991 in het tijdschrift Gramma, dat getiteld is 'Over vooropstaande PPs is het laatste woord nog niet gesproken.' Coppen probeert ook beide standpunten met elkaar te verzoenen door te stellen dat in een voorbeeld zoals jij noemt de combinatie 'een boek lezen' zich als een werkwoord gaat gedragen, waardoor 'van Vestdijk' zich thematisch als een soort voorwerp bij dat complexe werkwoord te gedragen. Zo verantwoordt hij het verschijnsel dat bij die vooropplaatsingsgevallen het lijdend voorwerp aan sterke beperkingen gebonden lijkt. Je hebt wel 'Van Vestdijk las hij een boek,' maar minder goed is 'Van Vestdijk las hij het van mij geleende boek.' Dat komt dan volgens hem omdat je van 'het van mij geleende boek' conceptueel minder makkelijk een complex werkwoord maakt.
    Ik kan mij herinneren dat er in de afgelopen tien jaar nog eens iemand de kwestie heeft opgerakeld, maar ik ben vergeten wie. Dat moet ik even nazoeken.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. @@Taalprof: ik vermoed dat je het artikel van Gosse Bouma bedoelt (TLT Proceedings 2004). Hij ontleedt de zin als een werkwoord met een lijdend voorwerp en een voorzetselvoorwerp.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Bedankt, Taalprof, voor de snelle reactie.
    Dat artikel van Coppen wil ik graag eens lezen, maar ik vind het helaas niet terug op het internet. Zou het kunnen dat dit toch nog ergens vrij te raadplegen valt, of ligt dat auteursrechtelijk een beetje moeilijk?
    Ook bedankt @Henk, het artikel van Bouma lijkt alvast ook wel interessant.

    BeantwoordenVerwijderen