vrijdag 11 oktober 2013

Het kan niet elke zin grammaticaal feest zijn

Eergisteren schreef ik een kort stukje over een eigenaardig conflict bij de zin Jij of ik heb/hebt/heeft/hebben gelijk. Mijn bedoeling daarvan was om te laten zien dat je soms meerdere mogelijkheden hebt waar allemaal iets op aan te merken valt: het meervoud is gek vanwege de nevenschikking met of van enkelvoudige elementen, de eerste persoon is gek omdat een van de leden van de nevenschikking tweede persoon gek, om soortgelijke redenen is de tweede persoon ook gek (maar misschien nog het beste omdat die vooraan staat), en als je vlucht in een derde persoon is eigenlijk ook niemand echt tevreden.

Je kunt het niet iedereen naar de zin maken, dus in feite heb je geen goede keuze. Het heeft geen zin om een van de mogelijkheden als 'fout' te 'verbeteren,' want alle verbeteringen zijn ook 'fout.' Vermijden is de enige oplossing.

Ik schreef dit stukje omdat ik op hetzelfde moment een onduidelijke discussie op twitter had over een geval waar ik ook zo'n gevoel bij had. Het ging over de zin Als het getal van onderwerp en persoonsvorm niet hetzelfde zijn, heet dat incongruentie, die in een schoolmethode stond. Iemand had opgemerkt dat dit zelf een incongruente zin was, want het getal is een enkelvoudig onderwerp en zijn is een meervoudige persoonsvorm. Vervolgens had de uitgever het verbeterd naar Als het getal van onderwerp en persoonsvorm niet hetzelfde is, heet dat incongruentie. Maar is dat wel beter?

Op twitter was al eerder geopperd om het geheel als een samentrekking te zien: het getal van onderwerp en persoonsvorm is eigenlijk het getal van het onderwerp en het getal van de persoonsvorm, en van die twee wordt gezegd dat ze niet hetzelfde zijn. Bovendien, werd daaraan nog toegevoegd: die vergelijking vraagt om een meervoud. Zoals twitteraar @tovenaarsleerling (Mient Adema) het formuleerde: de enkelvoudige persoonsvorm miskent een vergelijking.

Al snel verschenen er in de discussie voorbeelden die de onmogelijkheid van het meervoud moesten aantonen: de kleur van bumper en carrosserie is hetzelfde (niet zijn hetzelfde), de hoogte van A en B is hetzelfde (niet zijn hetzelfde).

Dat zijn glasheldere voorbeelden, waar geen twijfel mogelijk lijkt over de keuze voor het enkelvoud. Toch ben ik niet helemaal overtuigd. Het predicaat hetzelfde zijn in de wederkerige betekenis (de een is hetzelfde als de ander en andersom) wil graag een meervoudig onderwerp. Je zegt Jan en Piet zijn hetzelfde, niet Jan en Piet is hetzelfde. En een betekenismeervoud alleen lijkt me niet voldoende, het moet een grammaticaal meervoud zijn. De zin Deze groep mensen is hetzelfde kan alleen maar betekenen dat de groep als geheel hetzelfde is als iets anders. Dat is de niet-wederkerige betekenis. De zin kan niet betekenen dat de mensen in die groep allemaal hetzelfde zijn.

Die eis wordt nog scherper als je een predicaat gebruikt met het woordje elkaar erin. Hetzelfde zijn in de bedoelde betekenis kun je herformuleren als gelijk zijn aan elkaar. Dan krijg je dus voor die duidelijke voorbeelden zoiets als De kleur van bumper en carrosserie is gelijk aan elkaar, en De hoogte van A en B is gelijk aan elkaar. Hee, nou worden ze een stuk slechter! Betekent dit dat de oorspronkelijke duidelijkheid van die voorbeelden eerder ligt in de mogelijkheid om te vluchten in die andere betekenis van hetzelfde zijn? Hoe goed is dat enkelvoud dan eigenlijk in die wederkerige betekenis?

De wederkerige betekenis is ook de bedoeling van de oorspronkelijke zin: Als het getal van onderwerp en persoonsvorm niet gelijk aan elkaar zijn, heet dat incongruentie. In deze variant wordt het meervoud ineens een stuk acceptabeler. Maar ook dat zit niet helemaal lekker.

Elkaar wil dus graag een grammaticaal meervoud. Maar hoe maak je van het getal van onderwerp en persoonsvorm een grammaticaal meervoud? Kan dat zomaar met een of andere vorm van samentrekking? Je moet dan aannemen dat de samentrekking van de woordgroep het getal van het onderwerp en het getal van de persoonsvorm een nieuwe woordgroep in het meervoud oplevert. Dat is hoe dan ook een slordige samentrekking (als het al een samentrekking is), want je moet het en de samentrekken, die natuurlijk wel allebei bepaald lidwoord zijn, maar niet letterlijk hetzelfde. Zonder dat lidwoord is het getal van persoonsvorm niet eens mogelijk. Maar nog los daarvan, kun je een voorbeeld bedenken van een soortgelijke samentrekking die echt meervoud is, zonder die eis van dat wederkerige predicaat?

Een complicatie daarbij is dat je woordgroepen als een X van Y en Z kunt begrijpen als één X, die door Y en Z gedeeld wordt. Als je het hebt over de vader van Sanne en Kim, dan is de waarschijnlijke betekenis dat Sanne en Kim dezelfde vader hebben. Om die betekenis uit te sluiten moet je dus eigenlijk een geval kiezen waarbij dat niet kan, bijvoorbeeld in de sfeer van de zogeheten "onvervreemdbare objecten." Iedereen heeft een eigen neus, dus de neus van Jennifer Anniston en Lady Gaga kan niet dezelfde neus zijn die door beide sterren gedeeld wordt. De vraag is dan: is de neus van Jennifer Anniston en Lady Gaga een mogelijke samentrekking, met een meervoudige betekenis?

We beginnen met een niet-wederkerig predicaat. Wat moet het zijn: De neus van Jennifer Anniston en Lady Gaga is duurder dan die van mij? of De neus van Jennifer Anniston en Lady Gaga zijn duurder dan die van mij? Ik vind het eigenlijk allebei slecht. Het enkelvoud lijkt me syntactisch beter, maar dan heb ik de semantische neiging om toch een gezamenlijke neus te interpreteren. Die betekenis ligt meer voor de hand bij het meervoud, maar dat lijkt syntactisch slechter.

Het is uit de analyse van congruentiefouten bekend dat ze vaker optreden in bijzinnen. Dat betekent dat de congruentie-eis tussen persoonsvorm en onderwerp zwakker wordt als ze wat meer uit elkaar staan. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat de bijzinsvolgorde beter wordt. Dan krijg je iets als: Omdat de neus van Jennifer Anniston en Lady Gaga duurder is/zijn dan die van mij, ... Daar zie ik nog niet meteen verbetering optreden. Ik zou dus voorzichtig zeggen: eigenlijk kan het niet.

Toch levert de combinatie van een bijzinsvolgorde en wederkerig predicaat weer een acceptabeler resultaat op: Ik denk dat de neus van Jennifer Anniston en Lady Gaga ongeveer evenveel gekost hebben. Als je daar heeft van maakt, wordt de betekenis meteen dat je al een bedrag genoemd hebt, of een andere neus, en dat je bedoelt dat beide neuzen evenveel gekost hebben als de eerder genoemde neus of het eerder genoemde bedrag. Bedoel je dat ze vergelijkbaar zijn met elkaar (de wederkerige betekenis), dan is het meervoud je beste keuze. Het is natuurlijk nog beter om er dan ook de neuzen van te maken, maar dan krijg je de gekke betekenis op de voorgrond dat zij beiden verschillende neuzen hebben.

Kortom: ik denk dat hier hetzelfde speelt als bij de nevenschikking jij of ik: je hebt tegengestelde eisen, en je kunt het eigenlijk niet goed doen. Het meervoud kan eigenlijk niet omdat je die samentrekking met meervoudig resultaat niet kunt maken, het enkelvoud kan eigenlijk niet omdat een wederkerig predicaat een grammaticaal meervoud eist, dus vermijden is de enige optie. Het kan niet elke zin grammaticaal feest zijn.







40 opmerkingen:

  1. Dit is een bijzonder ingewikkelde en interessante discussie. Een complicerende factor is hierbij wel dat er meerdere zaken door elkaar spelen, zoals bijvoorbeeld het weglaten van het lidwoord in “het getal van onderwerp en persoonsvorm”. Het lijkt me daarom verstandig om ons te beperken tot de eenvoudiger kleurenvoorbeelden. Als ik het goed begrijp, zijn de gegeven oordelen van de zinnen in (i) en (ii) als volgt:

    (ia) De kleur van bumper en carrosserie is hetzelfde.
    (ib) ?De kleur van bumper en carrosserie zijn hetzelfde.

    (iia) ?De kleur van bumper en carrosserie is gelijk aan elkaar.
    (iib) De kleur van bumper en carrosserie zijn gelijk aan elkaar.

    Taalprof concludeert uiteindelijk dat net als in het geval van de congruentiezinnen in de blog van eergisteren (Jij of ik heb/hebt/heeft/hebben gelijk) eigenlijk geen van de opties in (i) en (ii) grammaticaal is. Ik denk dat Taalprof hier gelijk in heeft als het gaat om de “jij of ik”-zinnen van eergisteren, maar niet als het om de zinnen in (i) en (ii) gaat: ik zal hier juist betogen dat deze, met uitzondering van (iia), allemaal grammaticaal zijn, maar desondanks niet in gelijke mate aanvaardbaar.

    De belangrijkste reden (voor mij) om dit aan te nemen is dat de relevante “jij of ik” simpelweg niet goed zijn en ook niet goed te krijgen door de zin wat te veranderen. Zin (ib), daarentegen, kan eenvoudig worden verbeterd door hem te veranderen als in (iib). Voor mij is dit reden om aan te nemen dat ze beide grammaticaal zijn maar dat er speciale redenen zijn waarom (ib) minder aanvaardbaar is.

    De grammaticaliteitsoordelen die volgens mij verantwoord moeten worden zijn daarom als volgt, waarbij * staat voor niet-grammaticaal. Zin (iva) is ongrammaticaal om de reden die Taalprof noemt: ‘elkaar’ moet een meervoudig subject als antecedent hebben.

    (iiia) De kleur van bumper en carrosserie is hetzelfde
    (iiib) De kleur van bumper en carrosserie zijn hetzelfde

    (iva) *De kleur van bumper en carrosserie is gelijk aan elkaar
    (ivb) De kleur van bumper en carrosserie zijn gelijk aan elkaar

    De aanname dat we een onderscheid moeten maken tussen de grammaticaliteit en de aanvaardbaarheid van een zin is algemeen aanvaard in het modern taalkundig onderzoek (een goede bespreking van dit onderscheid is te vinden in Frederic J. Newmeyer’s boek “Grammatical Theory” in 1983 uitgegeven bij University of Chicago Press). De vraag die echter beantwoord moet worden is: hoe kunnen we verklaren dat de grammaticaliteit en de aanvaardbaarheid van de hierboven gegeven zinnen verschillen als in (i)-(ii) en (iii)-(iv). waarbij het vraagteken staat voor minder aanvaardbaar en “*” voor ongrammaticaal?

    (tekst is te lang: wordt vervolgd)

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Een mogelijkheid om dit verantwoorden is door een beroep te doen op de “luiheid” van de spreker: de spreker kiest in eerste instantie altijd voor de gemakkelijkste weg. Dit kan wat geconcretiseerd worden door te zeggen dat sprekers (en ook hoorders) niet houden van elementen die je niet direct kan waarnemen. We weten natuurlijk dat dergelijke element kunnen ontstaan door middel van bijvoorbeeld samentrekking: de woordgroep “de kleur van bumper en carrosserie” kan dus geanalyseerd worden als in (va) of als in (vb), waarbij de rechte haken aangeven wat er precies nevengeschikt is en het deel in hoofdletters wat niet wordt uitgesproken:

      (va) De kleur van [bumper en carrosserie]
      (vb) [De kleur van bumper en DE KLEUR VAN carrosserie]

      Indien mogelijk zal de spreker de voorkeur geven aan (va) en alleen zijn toevlucht nemen tot (vb) als er geen alternatief is. Wanneer we nu de voorbeelden in (i) analyseren krijgen we de volgende structuren. Omdat de spreker lui is zal hij normaal gesproken kiezen voor (via) en omdat de hoorder ervanuit gaat dat de spreker lui is, kijkt hij vreemd op als hij de minder economische vorm in (vib) hoort. Dit verantwoordt dat (via) blijkbaar gezien wordt als “beter” dan (vib), ondanks dat ze beide volkomen grammaticaal zijn.

      (via) De kleur van [bumper en carrosserie] is het hetzelfde
      (vib) [De kleur van bumper en DE KLEUR VAN carrosserie] zijn hetzelfde

      Hoe zit het dan met het feit (iib) wel aanvaardbaar is? De analyse van de twee voorbeelden in (ii) is als in (vii). Het feit dat (viia) ongrammaticaal is doordat “elkaar” een enkelvoudig subject als antecedent heeft, laat de spreker simpelweg geen ander keuze dan (viib): het feit dat de hoorder weet dat de spreker, lui of niet, nu eenmaal moet kiezen voor (viib) maakt dat hij deze zin als aanvaardbaar karakteriseert.

      (viia) *De kleur van [bumper en carrosserie] is gelijk aan elkaar
      (viib) De kleur van bumper en carrosserie zijn gelijk aan elkaar

      Het luiheidsprincipe dat voorkeur geeft aan (va) boven (vb) is niet door mijzelf verzonnen maar te vinden onder de naam “Eenvoudigste Structuur Principe” in Peter van Bart e.a. (1998): Grammatica van het Nederlands. Amsterdam: Amsterdam University Press. De lezer is echter wel gewaarschuwd dat zij aannemen dat dit principe niet geschonden mag worden, terwijl ik hier cruciaal aanneem dat het schendbaar is wanneer het niet anders kan--ik behandel het dus als een constraint in de zin van Optimality Theory. De reden dat Bart e.a. aannemen dat het principe onschendbaar is, is overigens dat zij het toepassen op structuren die naar mijn mening om andere reden dan dit principe uitgesloten zijn, maar dit is hier nu even niet relevant.

      Verwijderen
    2. (viib) moet natuurlijk als volgt zijn. Sorry!

      (vib) [De kleur van bumper en DE KLEUR VAN carrosserie] zijn gelijk aan elkaar

      Verwijderen
    3. Maar jij vindt dus 'de kleur van bumper en carrosserie' een mogelijke zelfstandignaamwoordgroep die grammaticaal meervoud is? Dat is waar ik taalkundig-technisch mee worstel. Ik zie niet hoe ik dat kan afleiden, want ik vind eigenlijk geen goede voorbeelden (uitgezonderd deze) waar dat beargumenteerd kan worden. Want bijvoorbeeld 'de kleur van bumper en carrosserie zijn rood' zou jij toch ook ongrammaticaal noemen, nietwaar? Of zou je daar ook zeggen: grammaticaal maar niet aanvaardbaar?

      Verwijderen
    4. Ja, het laatste!

      Ik heb er erg voor gezorgd mijn eigen oordelen buiten het verhaal hierboven te houden, omdat die anders zijn dan in jouw stuk gerapporteerd worden. Ikzelf zie slechts een klein verschil tussen (ia) en (ib) en zou de laatste zin zeker niet onaanvaardbaar noemen: hoogstens gemarkeerd.

      Het voorbeeld (viiib) vind ik wel onaanvaardbaar, maar volgens het betoog hierboven zou de woordgroep dus grammaticaal moeten zijn. Het vraagteken geeft dus weer een aanvaardbaarheids- en geen grammaticaliteitsoordeel aan.

      (viiia) De kleur van bumper en carrosserie is rood
      (viiib) ?De kleur van bumper en carrosserie zijn rood

      Het beste zou zijn als ik hier gewoon stopte, maar ik wil je niet onthouden dat bij de beoordeling van (viii) wellicht nog iets heel anders meespeelt, dat ik nog niet zo goed kan duiden: naar mijn mening is (ixa) ook niet zo heel slecht en wellicht zelfs beter dan (ixb). Ik twijfel hier echter wel over mijn oordelen (hoewel mijn partner spontaan dezelfde oordelen geeft).

      (ixa) De kleur van de bumper en de kleur van de carrosserie is rood.
      (ixb) ?De kleur van de bumper en de kleur van de carrosserie zijn rood.

      Als het aanvaardbaarheidscontrast juist is, ligt dat misschien aan het feit dat we in de zinnen in (ix) iets heel speciaals doen; we nevenschikken twee zelfstandig naamwoordgroepen die dezelfde referent hebben, d.w.z. naar hetzelfde ding verwijzen (namelijk “de kleur rood”). In dat opzicht lijkt (ixa) een beetje op zin (xa) met enkelvoudige congruentie, waarin “mijn broer” en “beste vriend” naar een en dezelfde persoon verwijzen. In (xb) met meervoudige congruentie hebben we noodzakelijk te maken met twee verschillende personen.

      (xa) Mijn broer en beste vriend komt me morgen helpen
      (xb) Mijn broer en beste vriend komen me morgen helpen

      Dit speelt in de zinnen in (i) een minder grote rol, doordat deze voorbeelden wat betreft referentie eerder lijken op een zin als (xi), die wel volstrekt aanvaardbaar is.

      (xi) Spinneman en Peter Parker zijn dezelfde persoon.

      Overigens valt er nog heel wat te debatteren over de lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden in (ix) en (x): zo kan bijv. een tweede bezittelijk voornaamwoord toegevoegd worden aan (xb) maar niet aan (xa). Dat laat ik voor een andere gelegenheid.

      Verwijderen
    5. De ANS (die geen onderscheid maakt tussen ongrammaticaal en onaanvaardbaar) vindt dit soort samentrekkingen onmogelijk (zie hier, scroll door naar voorbeeld 15). Ik blijf het een lastig geval vinden. Ik begrijp wel dat je, om het meervoud hoe marginaal dan ook enigszins acceptabel te maken, moet stellen dat de constructie grammaticaal is en de onaanvaardbaarheid aan andere factoren ligt, maar dat is hier toch problematisch.

      Wat mij niet lekker zit is dat ik geen onafhankelijke argumenten kan verzinnen voor de samentrekking 'A van B en (A van) C.' Die heb je nodig voor de acceptabiliteit van de zin 'Als de kleur van carrosserie en bumper hetzelfde zijn...,' maar is er een ander marginaal acceptabel geval te bedenken? In een initiële nevenschikking lukt het mij ook niet goed: 'zowel de kleur van carrosserie als bumper,' dat zou dan ook marginaal moeten kunnen. Daar houd ik toch grote moeite mee.

      Een tweede aspect dat ik verdacht vind is dat de constructie alleen acceptabel is in een uitzonderingssituatie en eigenlijk verder overal onacceptabel. Volgens mij is het meestal andersom: grammaticaal is ook meestal acceptabel, tenzij er sprake van een speciaal geval is.

      Jij zegt dus eigenlijk: nevenschikking van twee enkelvouden met samentrekking van de kern kan grammaticaal gezien altijd enkelvoud of meervoud zijn, maar is vanwege aanvaardbaarheidsrestricties vrijwel altijd enkelvoud, alleen bij uitzondering meervoud. En ik neig naar de gedachte dat samentrekking van de kern eigenlijk helemaal niet kan, want bij 'A van B en C' heb je altijd de interpretatie '[A van [B en C]],' dat wil zeggen één A van zowel B als C. De marginale acceptabiliteit van de voorbeelden boven zijn een gevolg van de sterke verplichting van het meervoud in combinatie met een grotere afstand tussen onderwerp en persoonsvorm waardoor het enkelvoud op de achtergrond raakt. Deze gedachte sluit aan op bekende congruentiefouten, waarbij echt ongrammaticale zinnen ten onrechte geproduceerd worden. Ik vermoed dus dat de acceptabiliteit eerder een performance-effect is dan een competence-kwestie.

      Verwijderen
    6. Laten we die voorbeelden in (ix) en (x) weer even terzijde plaatsen (zoals ik al zei ben ik niet al te zeker van mijn oordelen over die zinnen) en terug gaan naar de kern van de zaak.

      Jouw standpunt wordt, denk ik, goed samengevat door het volgende citaat uit de laatste alinea van je stukje op 15-10: “Ik neig naar de gedachte dat samentrekking van de kern eigenlijk helemaal niet kan, want bij 'A van B en C' heb je altijd de interpretatie '[A van [B en C]],' dat wil zeggen één A van zowel B als C. De marginale acceptabiliteit van de voorbeelden boven zijn een gevolg van de sterke verplichting van het meervoud in combinatie met een grotere afstand tussen onderwerp en persoonsvorm waardoor het enkelvoud op de achtergrond raakt.”

      Mijn gedachte is dat samentrekking van de kern juist wel kan, want die vind je bij het voor mij volkomen aanvaardbare voorbeeld (viib): “De kleur van bumper en carrosserie zijn gelijk aan elkaar”. Als samentrekking in (viib) inderdaad GRAMMATICAAL is, dan moet dat ook het geval zijn in alle andere gevallen: de ONAANVAARDBAARHEID moet dus aan iets anders liggen en ik voer daarvoor het “Eenvoudigste Structuur Principe” in Peter van Bart e.a.

      Uit bovenstaande blijkt dat onze grammaticaliteitsoordelen hecht verbonden zijn met onze aanvaardbaarheidsoordelen, die als volgt geformuleerd kunnen worden:

      Taalprof: 'A van B en C' heeft altijd de interpretatie '[A van [B en C]]'
      Hans: 'A van B en C' heeft soms de interpretatie '[[A van B] en [A van C]]':

      Het vervelende is dat over aanvaardbaarheidsoordelen heel moeilijk te discussiëren is. Jij zegt over het cruciale voorbeeld (viib) het volgende. “In deze variant wordt het meervoud ineens een stuk acceptabeler. Maar ook dat zit niet helemaal lekker” en trekt vervolgens de conclusie dat jouw grammaticasysteem dit voorbeeld moet uitsluiten. Ik zeg: “Ik vind deze variant prima” en trek vervolgens de conclusie dat mijn grammaticasysteem dit voorbeeld wel moet kunnen vormen, zodat ik met een alternatieve verklaring moet komen voor de gevallen waarin ik het resultaat minder goed vind. De conclusie die hier meestal uit getrokken wordt is dat onze grammatica’s iets van elkaar verschillen. Dit kan juist zijn, maar is waarschijnlijk niet voor iedereen even bevredigend. Ik zou zelf zeggen dat we eerst eens beter zouden moeten onderzoeken hoe moedertaalsprekers reageren op cruciale voorbeelden als (viib).

      In de taalkundige traditie waarin ik mijzelf plaats, de generatieve grammatica, volstaat de onderzoeker vaak met zijn eigen intuïties over voorbeeldzinnen. Dit is ook terecht want het is natuurlijk stomweg tijdverspilling om te onderzoeken of een zin als “De Taalprof en Hans discussiëren met elkaar” een aanvaardbare taaluiting is. Maar de discussie hierboven laat zien dat deze praktijk minder bruikbaar is als het gaat om minder heldere gevallen en dat in zulke gevallen informantenonderzoek nodig is.

      We kunnen overigens ook een ander standpunt innemen. Chomsky zegt in “Syntactic Structures” dat het in zulke gevallen beter is om de theorie te laten beslissen. In het onderhavige geval zou dat leiden tot de vraag of de onderliggende vorm [[A van B] en [A van C]] gereduceerd kan worden tot [[A van B] en [- - C]]. In dit geval is het antwoord mogelijk “ja”, want dit is een proces dat uitgebreid besproken is onder de term voorwaartse conjunctiereductie. Ik gebruik met opzet de modale bepaling “mogelijk”, want voorwaartse conjunctiereductie is controversieel; zie mijn eerdere opmerking dat van Bart e.a. het “Eenvoudigste Structuur Principe” onschendbaar achten.

      Er zit dus niets anders op verder onderzoek te doen op de volgende vragen:

      (i) Vinden moedertaalsprekers zinnen als (viia) aanvaardbaar?
      (ii) Is het “Eenvoudigste Structuur Principe” schendbaar?

      Het mooie is dat dit laat zien dat een nogal diffuus empirisch domein kan leiden tot zeer concrete onderzoeksvragen.

      Verwijderen
    7. Ik zie wel in dat onze acceptabiliteitsoordelen maar een kleine bijdrage leveren aan de bepaling van de grammaticaliteit van deze constructie. Daarom probeerde ik in mijn vorige bijdrage daar ook een beetje van weg te sturen door mijn ongemakkelijke gevoel te verbinden aan het feit dat de interpretatie '[[A van B] en [A van C]]' alleen bij uitzondering acceptabel is. Want daarover zijn wij het wel eens. Ook ik accepteer de zin 'de kleur van bumper en carrosserie zijn vergelijkbaar met elkaar,' ook al houd ik een kleine aarzeling omdat ik me afvraag hoe het komt dat ik dat aanvaardbaar vind.

      Jij concludeert: als die interpretatie in deze zin prima is, dan is hij dus in principe grammaticaal, en zou de theorie hem moeten beschrijven, en in voorkomende gevallen uitsluiten (eenvoudigste structuur principe). Bovendien wijs je op de voorwaartse conjunctiereductie als structurele operatie, die deze samentrekking zou genereren.

      Dat alles kan ik volgen. Puur technisch gezien is natuurlijk ook de andere optie mogelijk: voorwaartse conjunctiereductie (hoe dat er ook uit moge zien in een moderne minimalistische theorie) is beperkt tot zinnen (ik ken eigenlijk geen overtuigend voorbeeld op zinsdeelniveau, of het zouden gevallen als 'voor volk en vaderland' moeten zijn maar ook daar heb je een eenvoudiger oplossing), en in gevallen als (viia) heb je het principe van het "laatste redmiddel" (last resort) dat die interpretatie toestaat omdat die wederkerigheid daar sterk om vraagt.

      Ik vind jouw twee vragen wel adequaat, maar ik zou aan (i) nog de vraag toevoegen of moedertaalsprekers (viiib) aanvaardbaar vinden (voor mij kan daar het aantal vraagtekens niet groot genoeg zijn), en bij (ii) de vraag of schending van het Eenvoudigste Structuur Principe tot ongrammaticaliteit of onaanvaardbaarheid leidt.

      Verwijderen
    8. Ik weet nog niet of we het werkelijk wel met elkaar eens zijn dat de interpretatie '[[A van B] en [A van C]]' alleen bij uitzondering aanvaardbaar is, want zin (ib) is voor mij blijkbaar veel minder slecht dan voor jou: zoals eerder gezegd, zou ik die hoogstens gemarkeerd noemen en zeker niet onaanvaardbaar; zie mijn reactie van 11/10.

      Wat je in je antwoord van 18/10 doet, is in feite een begin maken met mijn tweede onderzoeksvraag (Is het “Eenvoudigste Structuur Principe” schendbaar?). En, inderdaad, de overwegingen die jij geeft, waren voor mij reden om te zeggen dat voorwaartse conjunctiereductie controversieel is; het zal je duidelijk zijn dat ik ze niet doorslaggevend vind (maar dat hangt mede samen met de status die ik aan dat principe toeken; zie hieronder).

      De vraag over (viiib) kan er natuurlijk bij.

      Het antwoord op je vraag “of schending van het Eenvoudigste Structuur Principe tot ongrammaticaliteit of onaanvaardbaarheid leidt” hangt sterk af van je theoretische invalshoek: binnen de standaard generatieve grammatica zou het antwoord “ongrammaticaal” moeten zijn, maar binnen optimaliteitstheorie ligt het ingewikkelder: als de schending “fataal” is in de technische zin van dat woord, dan is het resultaat ongrammaticaal, maar als de schending niet “fataal” is, dan kan het resultaat volledig grammaticaal zijn (afhankelijk van andere eigenschappen van de constructie).

      Ik heb de indruk dat jij je eerder aangetrokken voelt tot de wat rigidere/onschendbare principes van de standaard generatieve grammatica, terwijl ik me de laatste jaren juist sterk heb gemaakt voor de wat flexibelere/schendbare constraints van optimaliteitstheorie. Je vraag is in ieder geval alleen zinvol binnen het traditionele kader. Als mij inschatting juist is, dan lopen het risico dat we door dit verschil in invalshoek langs elkaar heen gaan praten. Ik geloof niet dat we dat al doen, maar een gewaarschuwd mens telt natuurlijk wel voor twee.

      Verwijderen
    9. Nee, ik sta wel achter de gedachte dat er aanvaardbaarheidscondities zijn, de een sterker dan de ander. Ik probeerde enige helderheid te krijgen in mijn begrip van jouw scheiding tussen 'ongrammaticaal' en 'onaanvaardbaar.' Gezien het feit dat de grammatica bestaat uit een aantal voortbrengingsregels en een aantal condities lijkt me de grammaticaliteit allereerst beperkt tot datgene wat door de voortbrengingsregels kan worden opgeleverd. Ik stel het natuurlijk enigszins simplistisch voor want sommige condities worden geacht tijdens de voortbrenging al werkzaam te zijn (zoals het checken van kenmerken als naamval), maar wat je niet kunt genereren lijkt me ongrammaticaal.

      Van die condities zijn er dus die 'fataal' zijn (dit is: bij schending ongrammaticaliteit opleverend) en andere die bij schending tot een grotere of kleinere graad van onaanvaardbaarheid leiden. Mijn vraag was dus eigenlijk: is het principe van de eenvoudigste structuur een fataal principe of niet? (en achteraf denk ik dat jij dit ook bedoelde met de vraag of het principe schendbaar is).

      Misschien dat er tussen ons ook wel een verschil van inzicht zit in de onderlinge verhouding van beide begrippen. Als je twee kenmerken hebt (grammaticaal en aanvaardbaar), dan heb je in principe vier klassen: grammaticaal en aanvaardbaar, grammaticaal en onaanvaardbaar, ongrammaticaal en onaanvaardbaar, en ongrammaticaal en aanvaardbaar. Ik vertrok een beetje vanuit het vermoeden dat deze constructie in de vierde klasse zou kunnen vallen. Misschien dat jij van mening bent dat aanvaardbaarheid alleen onderscheiden wordt binnen de klasse van grammaticale zinnen, zodat die vierde klasse helemaal niet bestaat.

      Verwijderen
    10. Je laatste reactie komt dicht in de buurt van wat ik zelf ook denk en ik geloof wel degelijk in ongrammaticale, aanvaardbare uitingen. Maar de zaak is toch nog net iets ingewikkelder en ik zal proberen mijn standpunt verder te verhelderen. De argumentatie is weer complex en daarom zal ik mijn standpunt in meerdere afleveringen verder uitleggen.

      In de eerste aflevering zal ik dieper in te gaan op de in de formele taalkunde gebruikelijke interpretatie van de noties aanvaardbaarheid en grammaticaliteit. Maar daarnaast is het ook nodig te gaan om dieper in te gaan op de noties (onschendbaar) principe en (schendbare) beperkingen; als dit onderscheid zinvol is dan is het nodig om de notie grammaticaliteit verder te analyseren. Dit zal ik in de tweede aflevering doen (die vanwege tijdgebrek misschien even op zich laat wachten).

      Het zal duidelijk zijn dat we het al lang niet meer hebben over de zinnen waar het eerder over ging maar over vrij fundamentele begrippen uit de (formele) taalkunde, die helder moeten zijn wil een vruchtbare discussie mogelijk zijn. Ook is duidelijk dat de zaak gecompliceerd wordt doordat inzichten uit verschillende theoretische stromen (vooral het zgn. minimalisme en optimaliteitstheorie) door elkaar heen lopen.

      Verwijderen
    11. aflevering 1a:

      De notie aanvaardbaarheid is relatief onproblematisch en verwijst naar onze intuïties over de vraag of een bepaalde uiting al dan niet tot onze taal behoort. Het belangrijkste probleem dat zich hier voordoet is dat de oordelen van de individuele sprekers van een taal, bijvoorbeeld het Nederlands, uiteen kunnen lopen. Binnen een zogenaamde mentalistische benadering wordt dit opgelost door te zeggen dat taal een individueel bezit is, d.w.z., op een of andere manier gecodeerd in het menselijk brein. Deze vorm van taal wordt in de literatuur vaak aangeduid als de Interne Taal (Voortaan: IT). We kunnen alleen over HET Nederlands spreken doordat de talen van een groep individuele sprekers sterk op elkaar lijken: deze boven-individuele vorm van taal wordt vaak Externe Taal (voortaan ET) genoemd. Wanneer de formele taalonderzoeker het taalsysteem wil beschrijven dan gaat het hem om de beschrijving van IT. Dat wil niet zeggen dat ET niet interessant is, maar als je je daar mee bezighoudt, begeef je je op het terrein van het taalgebruik, een type onderzoek dat zich dankzij de huidige technische mogelijkheden in een steeds grotere belangstelling mag verheugen en ook bijzonder interessante resultaten oplevert.

      De notie grammaticaal in de technische zin heeft binnen de formele taalkunde dus betrekking op het taalsysteem zoals dat gecodeerd is in de individuele spreker, d.w.z., IT. Een probleem met deze notie is dat het in de dagelijkse praktijk vaak op heel andere manieren gebruikt wordt.

      I. Vaak wordt grammaticaliteit losjesweg gebruikt voor wat mensen aanvaardbaar vinden: dit leidt dan ook vaak tot heftige discussies doordat de aanvaardbaarheidsoordelen van spreker tot spreker kunnen verschillen: Jan vindt alleen “groter dan” grammaticaal en Marie “groter als” ook grammaticaal. In dit geval wordt de notie toegepast op ET en dat is voor iemand die het interne taalsysteem wil beschrijven dus niet bruikbaar.

      II. Soms wordt grammaticaliteit gebruikt voor gevallen, waarvan iedere taalkundige op pretheoretische gronden van mening is dat ze tot het (interne) taalsysteem behoren. Dit zijn de zogenaamde “clear cases”, die elke theorie zou moeten kunnen beschrijven. Dit is een gebruik van de notie waarin de begrippen aanvaardbaarheid en grammaticaliteit op een zinvolle manier samenkomen.

      III. De formeel-taalkundige gebruikt de notie grammaticaal voor de taalstructuren die door zijn model van het taalsysteem worden voortgebracht. Een eis die aan dergelijke systemen kan worden gesteld is dat daarmee in ieder geval de bovengenoemde “clear cases” kunnen worden beschreven (de zogenaamde eis van descriptieve adequaatheid).

      Verwijderen
    12. aflevering 1b:

      Voor de formeel-taalkundige zijn dus vooral de betekenis in II en III relevant. Zoals je zelf aangeeft is de relatie tussen aanvaardbaarheid en grammaticaliteit complex. Er zijn vier mogelijkheden:

      1. grammaticaal en aanvaardbaar
      2. grammaticaal en niet- aanvaardbaar
      3. niet-grammaticaal en niet-aanvaardbaar
      4 niet-grammaticaal en aanvaardbaar

      Geval 1 is niet problematisch: een zin als “Jan loopt op straat” zal door iedere spreker van het Nederlands aanvaardbaar gevonden worden en elke taalkundige zal vinden dat het tot het (interne) taalsysteem behoort en dus ook door de grammaticamodellen beschreven moet worden. Geval 3 is ook niet problematisch: als we een zin vormen die bestaat uit elke 50e woord uit deze tekst dan zal geen spreker van het Nederlands die zin aanvaardbaar vinden en geen taalkundige zal zeggen dat het tot het taalsysteem behoort. Geval 3 komt regelmatig voor: we kunnen met gemak zinnen vormen die grammaticaal zijn maar zo ingewikkeld of met zo’n onzinnige betekenis dat de meeste sprekers van het Nederlands ze zullen afwijzen. Ook kunnen allerlei andere factoren een rol spelen: voor veel mensen zullen uitingen die een vloek bevatten onaanvaardbaar zijn.

      Geval 4 is zeer interessant: deze vormen van taalgebruik komen voor wanneer bepaalde regels van het taalsysteem bewust overtreden worden. Zo zal bijna elke taalkundige zeggen dat in het Nederlands het lijdend voorwerp in bijzinnen vooraf moet gaan aan het werkwoord. Toch is het in het poëtische register mogelijk deze regel te overtreden. Een ander mogelijk geval is een krantenkop als “Man bijt hond”; dit soort uitingen behoren niet tot het gesproken Nederlands en maken derhalve geen deel uit te maken van het interne taalsysteem.

      Sommige lezers wellicht hun wenkbrauwen optrekken bij de conclusie dat de in de vorige alinea genoemde voorbeelden ongrammaticaal (maar aanvaardbaar) zijn. Dit hangt samen met het feit dat het interne taalsysteem onbewust geleerd wordt en verantwoordelijk is voor de automatische generatie van taalstructuren; dat is vooral het geval bij spontaan spreken. Er zijn daarnaast echter een aantal additionele regelsystemen die de taalgebruiker bewust leert en vooral hanteert in bepaalde speciale registers: bijv. in geschreven taal (poëzie en krantenkoppen). Er zit dus wel systeem achter aanvaardbare, ongrammaticale zinnen; ze maken alleen geen deel uit van het geïnternaliseerde taalsysteem; ze behoren tot de zgn. periferie van het taalsysteem..

      Terug naar de zinnen die we eerder bespoken hebben. Wanneer we daar naar kijken met de discussie hierboven in het hoofd is het helemaal niet uitgesloten dat in verzameling zinnen die we besproken hebben niet-grammaticale, aanvaardbare voorbeelden zitten (jouw standpunt). Naar mijn mening is dat dit echter niet zo: er zitten grammaticale, niet-aanvaardbare zinnen tussen. Cruciaal daarbij is de vraag of het taalsysteem de structuur [[A van B] en [A van C]] fonetisch kan reduceren tot [[A van B] en [- - C]] en zijn we terug bij de nog onbesliste vraag of het “Eenvoudigste Structuur Principe” gezien moet worden als een onschendbaar principe of als een schendbare constraint. Die vraag zullen we hier ook niet (kunnen) oplossen, maar het laat wel zien dat we wellicht nader moeten kijken naar het onderscheid tussen principe en beperking. Als dit onderscheid reëel is, dan maakt dit wellicht ook een andere kijk op de notie grammaticaliteit nodig.

      Dus: wordt vervolgd.

      Verwijderen
    13. Aflevering 2a: (onschendbare) principes en (schendbare) beperkingen

      Vanaf 1977 (het artikel “Filters and Control” van Noam Chomsky en Howard Lasnik) wordt er in de generatieve grammatica een verschil gemaakt tussen principes en filters, die eisen stellen aan de syntactische structuren die door het taalsysteem gebouwd worden. Principes zijn universeel en onschendbaar: als een taalbouwsel het principe overtreedt dan is het ongrammaticaal. Filters zijn taalspecifiek: als een taalbouwsel een bepaald filter schendt, dan is het alleen ongrammaticaal in de taal waarvoor dat filter geldig is. Een voorbeeld van een filter is de eis dat een voegwoord wordt weggelaten in bijzinnen met een vraagwoord op de eerste plaats. Dat filter geldt voor het Engels maar niet voor veel variëteiten van het Nederlands.

      (1) a. I wonder [if he will buy that book]
      b. I wonder [what (*if) he will buy]
      (2) a. Ik vraag me af of hij dat boek zal kopen]
      b. Ik vraag me af [wat (of) hij zal kopen]

      Begin jaren ’90, met de opkomst van de zogenaamde optimaliteitstheorie, is er voorgesteld dat filters beter beschreven kunnen worden met behulp van zogenaamde schendbare beperkingen; verschillen tussen talen worden dan beschreven in termen van het “belang” van de beperking in de betreffende talen. In het Engels is het belang van de relevante beperking groot en daarom moet ‘íf’ in (1b) weggelaten worden; in het Nederlands is het belang kleiner en daarom hoeft ‘of’ niet weggelaten worden. Of anders gezegd: in het Engels mag de relevante beperking niet maar in het Nederlands mag hij wel geschonden worden. Voor meer informatie verwijs ik naar het prachtige proefschrift van Joost Dekkers “Derivations and evaluations. On the syntax of subjects and complementizers”.

      Verwijderen
    14. Aflevering 2b:

      Cruciaal bij bovenstaande redenering is dat de structuur met een vraagwoord en een voegwoord zowel in het Engels als het Nederlands syntactisch welgevormd is. In mijn werk van de laatste jaren heb ik betoogd dat dit aanleiding geeft tot een syntactisch model dat bestaat uit de volgende onderdelen.

      1. Generator: dit systeem is m.i. een variant van het generatieve systeem dat ontwikkeld is binnen het kader van het zogenaamde minimalistische programma, Het idee is dat dit systeem met behulp van een beperkt aantal syntactische operaties zinstructuren genereert: zo maakt het twee vormen van de (b)-zinnen: een met en een zonder fonetisch gerealiseerd voegwoord.

      2. Evaluator: dit systeem kiest op grond van de “kracht’ van de relevante beperkingen uit de beschikbare structuren de “juiste”; die in optimaliteitstheorie optimaal wordt genoemd. Voor het Engels is dat de (b)-zin zonder voegwoord en voor het Nederlands zijn beide vormen even goed.

      Aan de hand van de zinnen in (1) en (2) valt de werking van dit systeem op een andere manier te demonstreren. Dit betreft de plaatsing van het lijdend voorwerp in de bijzin: in het Engels volgt dat op de werkwoorden, terwijl dit in het Nederlands eraan voorafgaat. We moeten concluderen dat de Generator beide structuren moet kunnen vormen, maar dat het Engels en het Nederlands verschillen in de kracht van de beperkingen die de plaatsing beregeld; zie mijn boek “Derivations and Evaluations: Object shift in the Germanic languages” voor een concreet voorstel.

      Merk op dat de term grammaticaal helemaal niet meer voorkomt in bovenstaand verhaal. In feite hebben we die term ontbonden in twee andere, meer primitieve begrippen. Het eerste begrip is syntactisch welgevormd, d.w.z. in overeenstemming met de regels/principes van de generator. Het tweede is optimaal, d.w.z. het minst in strijd met de beperkingen (waarbij “minst in strijd” geformuleerd wordt in termen van de relatieve kracht van de relevante beperkingen). Cruciaal is dat er waarschijnlijk geen enkel taalbouwsel bestaat, waarin wel een of meer beperkingen geschonden worden.

      Laten we dit nu terugkoppelen naar de zinnen die we eerder besproken hebben. Ik stel me op het standpunt (ten onrechte of niet) dat de NP-structuren in (3) beide dor de generator gevormd kunnen worden. Structuur (3b) schendt het “Eenvoudigste Structuur Principe” en afhankelijk van andere aspecten in de zinsstructuur (die we nog niet onderzocht hebben) leidt dit al dan niet tot een optimaal resultaat.

      (3) a. [[A van B] en [A van C]]
      b. [[A van B] en [- - C]]

      Kortom de syntactische context kan ertoe leiden dat we soms (3a) en soms (3b) selecteren als de optimale vorm. Hiermee is natuurlijk niet gezegd dat het mogelijk is de feitenverzameling in de oorspronkelijke blog te verklaren (dat zou eerst onderzocht moeten worden), maar het laat wel zien dat spreken in termen van grammaticaliteit/aanvaardbaarheid wellicht niet bevredigend is. Bovendien laat het zien dat het eigenlijk niet mogelijk is de zinnen categorisch te karakteriseren maar dat de categorisering sterk afhankelijk is van de theoretische positie van de onderzoeker.

      Verwijderen
    15. Hoewel ik niet zo gauw zou afwijken van de vaste sjablonen en het enkelvoud zou kiezen als dat kan, vind ik de correctie van de oorspronkelijke zin over incongruentie een slaafse en schoolse reflex. Beide zinnen zijn goed volgens mij. Wat volgt is een bescheiden aanzet om dat te beargumenteren. Dat ik daarin richting het standpunt van Hans beweeg moge duidelijk zijn.

      Ik vind de wijze waarop ANS de identiteitsregel voor voorwaartse samentrekking beschrijft nogal dwingend, ik lees namelijk:
      ANS-regel: "In aaneenschakelingen met 'en' is voorwaartse samentrekking van het kernwoord echter onmogelijk als niet dezelfde zelfstandigheden worden aangeduid."
      Cruciaal is dat je deze regel niet in verband mag brengen met het taalfenomeen 'collectieve nevenschikking', want dan is er immers volgens de ANS geen sprake van samentrekking. Ik deel dat inzicht, maar er is toch iets vreemds aan de hand. Is (1) een voorwaartse samentrekking van twee identieke referenten dan is het predicaat een pleonasme. Maar dat voelt natuurlijk niet zo, het predicaat vult de betekenis van de samentrekking in, een ANS-regel kan dat nooit doen, en daarom ontbreekt er volgens mij iets aan die ANS-regel. Dat iets is de taalgebruiker. De ANS-regel is zo steriel dat de taalgebruiker lijkt te zijn verdwenen. Helder is in ieder geval wel dat als we twee niet identieke referenten (verschillende aangeduide zelfstandigheden) vergelijken samentrekking niet is toegestaan en we (2) moeten schrijven.

      (1) de kleur van bumper en carrosserie is hetzelfde

      (2) de kleur van de bumper en de kleur van het carrosserie zijn hetzelfde

      Hoewel ik (1) verkregen door voorwaartse samentrekking op basis van de ANS-regel moeilijk kan onderscheiden van een collectieve onderschikking wordt elders aan de hand van (3) het verschil tussen distributieve en collectieve samentrekking in ieder geval helder beschreven.

      (3) de auto's van Paul en Loes

      (3) kan zowel voor een distributieve als collectieve onderschikking doorgaan afhankelijk van je interpretatie. Bij de distributieve interpretatie is er sprake van auto's die óf Paul óf Loes bezit; zie 9a en verder http://ans.ruhosting.nl/e-ans/24/04/01/body.html

      De problematiek die hier speelt is volgens mij te herleiden tot de identiteitseis van samentrekkingen die stelt dat het samengetrokken deel dezelfde functie, vorm en betekenis moet hebben als de controleur (kernwoord) waarmee het is samengetrokken. Identiteit van functie en vorm zijn objectiveerbaar en schept eo ipso weinig onzekerheid; identiteit van betekenis, wat meer in het subjectieve vlak ligt des te meer, zo blijkt in de discussie hierboven. Als we de ANS-regel aanpassen, waarbij we voor zelfstandigheden 'begrip' invullen, en 'aanduiden' vervangen voor 'verwijzen', krijgen we:

      ANS-regel 2.0: "In aaneenschakelingen met 'en' is voorwaartse samentrekking van het kernwoord echter onmogelijk als niet naar hetzelfde begrip wordt verwezen."

      Deze aanpassing biedt meer flexibiliteit dan de ANS-regel. Ik vermoed dat de identiteitseis van betekenis in aanzet een begripsmatige (intensionele) kwestie is en dat de referentiële (extensionele) betekenis afhankelijk is van de taalcontext die voor de taalgebruiker van belang is. De taalgebruiker die in ANS-regel hierboven lijkt te zijn verdwenen, is weer terug. Volgens die regel zou (3) nooit een voortwaartse samentrekking in distributieve zin kunnen zijn van (4), behalve wellicht voor utopisten die in een ideale deeleconomie geloven. Het verklaart ook direct dat zinnen als (5) minder vaak voorkomen. ANS-regel 2.0 schept meer semantische ruimte en maakt zowel voorwaartse conjunctiereductie (4a) als (5) mogelijk en zinnig (geen pleonasme).
      (4) De auto's van Paul en de auto's van Loe
      (4a) De auto's van Paul en Loe.
      (5) De kleur van bumper en carrosserie zijn hetzelfde

      Verwijderen
    16. Vervolg

      Nogmaals, aanpassing van de ANS-regel is nodig om kennis van het kernwoord in relatie tot zijn nabepaling een rol te laten spelen bij je keuze voor enkelvoud of meervoud. (6) kan dit verduidelijken.

      (6) Het vraagteken in het Nederlands en Grieks zijn verschillend.
      Iemand (een taalgebruiker) met kennis van deze talen weet dat in deze zin sprake is van polysemie en dat er een vergelijking wordt gemaakt tussen twee polysemen van het begrip vraagteken. Elk polyseem verwijst naar een andere vorm van het leesteken, namelijk het ons vertrouwde '?' en het Griekse ';'.
      De ANS-regel schrijft dan (8) voor. Ga je uit van een minder strikte betekenisopvatting waarbij begrip van de zaak en de aanduiding een flexibele relatie hebben dan kun je (6) schrijven. Het verschil wordt dan vooral in de extensionele betekenis gevoeld wat tot de keuze voor het meervoud noopt. Maar je kunt natuurlijk ook kiezen voor (7), waarbij de begripsmatige betekenis van vraagteken meer nadruk heeft en het verschil van de referenten impliciet blijft maar wel direct geconcludeerd kan worden. Alleen denk ik dat (6) beter is, want het verschil zit hem niet in het vraagteken als begrip, maar als vorm. (7) is volgens de ANS-regel een paradox, want hoe kunnen twee zelfstandigheden die volgens deze regel intensioneel en extensioneel gelijk zijn, lees de regel, verschillend zijn? Vandaar dat ik denk dat ANS-regel 2.0 beter is, want ze kan zowel taalverschijnsel (6) als (7) verklaren.

      (7) Het vraagteken in het Nederlands en Grieks is verschillend
      (8) Het vraagteken in het Nederlands en het vraagteken in het Grieks zijn verschillend

      Nog een voorbeeld (9) om de epistemische dynamiek tussen kernwoord en nabepaling te demonstreren.
      (9) ?De winkel van de slager en de bakker staan te koop

      Je kunt je bijna niet voorstellen dat de slager en de bakker een en dezelfde winkel hebben, en dat maakt het meervoud in (9) volgens mij aanvaardbaar. Maar dat is weer een kwestie van kennis van het kernwoord in relatie tot zijn nabepaling. Je moet (10) of (11) schrijven en (9) vermijden als de slager en de bakker dezelfde winkel delen, maar alleen (12) of, na voorwaartse conjunctiereductie, (9) schrijven als ze beiden een eigen zaak hebben. (Vergeef me de formulering maar het dient een argumentatief doel.)

      (10) De winkel van de slager en de bakker staat te koop
      (11) De winkel van de slager en de winkel van bakker staat te koop
      (12) De winkel van de slager en de winkel van bakker staan te koop

      Terzijde: Ik zie zowel in (10) als (11) een collectieve nevenschikking. In (9) zie ik een voorwaartse conjunctiereductie van een distributieve nevenschikking.

      Concluderend: de ANS-regel is nuttig maar te dwingend om taaluittingen als (6) en (9) te duiden. ANS-regel 2.0 lijkt me in die zin flexibeler.

      Ik begrijp de semantische koudwatervrees waarvan de ANS-regel blijk geeft wel; ze wil natuurlijk taalgebruikers hoeden voor absurde combinaties als (13) waarin homonymie tussen het kernwoord en zijn samengetrokken tegenhanger bestaat. Mijn algemene kennis (Evaluator?) filtert dergelijke onzinnen op grond van de begripsmatige betekenis van vorst, al voordat evaluatie in referentiële zin aan bod komt. Homonymie in (13) impliceert namelijk identieke vorm maar niet identieke betekenis tussen kernwoord en samengetrokken zinsdeel, dus dan kan er ook nooit aan de identiteitseis voor samentrekking voldaan worden. Maar maakt dat (13) syntactisch onwelgevormd? Volgens mij niet maar wel suboptimaal (wellicht niet voor dichters die zich wat vrijer bewegen in het semantische veld).

      (13) ?De vorst van dit jaar en Mongolië zijn behoorlijk streng

      Verwijderen
    17. Vervolg 2

      Hans: "Eenvoudigste Structuur Principe” gezien moet worden als een onschendbaar principe of als een schendbare constraint. Die vraag zullen we hier ook niet (kunnen) oplossen".

      Mijn redelijk gevoel zegt dat het een schendbaar constraint is. Een taalgebruiker die op grond van zijn kennis een sterk meervoudige referentiële betekenis voelt in (8) en (12), kan 'voorwaartse conjunctiereductie' toepassen en (6) en (9) schrijven. Dus schending van ESP leidt mijn inziens dan ook niet tot syntactische onwelgevormdheid of suboptimaliteit. Het is eerder andersom, ESP moet geschonden worden om optimale taaluitingen als (6) en (9) voor ter zake ingevoerde sprekers mogelijk te maken. Toepassing van de ANS-regel heeft het voordeel dat ESP niet geschonden wordt, want samentrekking doe je alleen als extensie en intensie gelijk zijn, en dan geldt altijd het enkelvoud. Geniaal bedacht, maar helaas is de semantiek erachter te strikt zoals hopelijk uit voorgaande duidelijk is geworden. Bij vorm en functie kun je een eenduidig identiteitseis stellen waarvan de overtreding vermoed ik de principes van een Generator (?) lijken te raken. Bij de semantische identiteitsregel speelt een meer exclusieve kennis van de wereld een rol, en dat lijkt me niet apriori 'inregelbaar': wellicht wel principieel bepaald (Generator?), maar zeker niet zo ervaren (Evaluator?). Dit is in zeer ingewikkelde kwestie vanwege het kennisaspect waarbij zowel het bewustzijn als het adaptief onbewuste een rol speelt. Taalgebruikers hebben kennis van de wereld en dat bepaalt denk ik de wijze waarop ze de semantische identiteitseis invullen. De flexibiliteit van ANS-regel 2.0 lijkt me dan meer conform de wijze waarop ze met betekenis omgaan, waarbij kennis van het kernwoord in relatie tot zijn nabepaling een rol speelt.

      Verwijderen
    18. Correctie/aanvulling op Vervolg 2

      Toepassing van de ANS-regel heeft het voordeel dat ESP niet geschonden wordt, want samentrekking doe je alleen als extensie en intensie gelijk zijn, en dan geldt altijd het enkelvoud, behalve als het kernwoord zelf al in het meervoud staat.

      Verwijderen
    19. @Hans: Ik ga eerst even in op je reacties in 1a-1b, over grammaticaliteit en aanvaardbaardheid. Ik vind dit een mooie samenvatting van de taalkundige gedachtevorming over die twee begrippen, maar ik maak een kleine kanttekening die te maken heeft met de zinnen die de aanleiding waren tot deze discussie. Geval 4, ongrammaticaal maar aanvaardbaar, identificeer je met zinnen die ongrammaticaal zijn, maar door de taalgebruiker bewust gebruikt worden, bijvoorbeeld in het poëtische register. Die gevallen had ik niet meteen op het oog, al erken ik natuurlijk dat die erbij horen. Ik dacht aan gevallen waarbij de taalgebruiker op het verkeerde been staat, doordat de constructie van de zin zodanig is dat een zin grammaticaal lijkt maar het eigenlijk niet is. Hier zit natuurlijk een glijdende schaal in, in die zin dat een taalgebruiker theoretisch overtuigd kan worden van de ongrammaticaliteit van een zin die hij eerst niet opmerkte, waardoor een zin alsnog onaanvaardbaar kan worden, maar de zinnen waar we het over hebben blijven voor mij zwabberen tussen aanvaardbaar en onaanvaardbaar.

      Misschien mag ik het met een extreem voorbeeld illustreren: het is bekend dat er veel congruentiefouten optreden wanneer in een bijzin het onderwerp en de persoonsvorm ver uit elkaar staan, zeker als er ook nog eens allerlei materiaal in het andere getal tussenin staan, of als er andere complicerende factoren zijn. Niemand zal erover twisten dat deze gevallen ongrammaticaal zijn. Ze zijn echter op het moment van gebruiken wel aanvaardbaar, en misschien zelfs na reflectie ook nog wel.

      In dezelfde sfeer vallen mijns inziens de gevallen die we onlangs tegenkwamen, het gebruik in het Engels van 'whom' als geëxtraheerd onderwerp uit een bijzin ('Arthur whom they say is killed tonight'): eigenlijk ongrammaticaal, maar op de een of andere manier aanvaardbaar.

      Verwijderen
    20. @Hans: Wederom alle lof voor je heldere uiteenzetting in 2a-2b, waar ik helemaal achter sta. Hierdoor wordt ook het twistpunt in onze discussie glashelder: jij stelt je op het standpunt dat [[A van B] en [ - - C]] door de generator gegenereerd moet kunnen worden, en ik stel dat ter discussie. Ik begrijp wel dat het systeem kan werken als je een generator hebt die deze structuur, én [A van [B en C]] kan genereren, aangevuld met een Eenvoudigste Structuur Principe dat er vervolgens weer eentje bevoordeelt, maar zo'n principe lijkt me alleen nuttig in geval van toevallige artefacten waarin één string twee structurele analyses krijgt. Hier hebben we een structurele dubbelzinnigheid die in de generator ingebakken zou zitten.

      Behalve de door jou gestelde vragen zouden we er dus nog een moeten beantwoorden: zijn er onafhankelijke argumenten op basis waarvan je kunt beredeneren dat de generator [A van [B en C]] dan wel [[A van B] en [- - C]] (dan wel allebei) moet kunnen genereren?

      Voor [A van [B en C]] is dit argument triviaal: aangezien [A van D] moet kunnen, en [B en C] met de categorie D, is [A van [B en C]] genereerbaar. Dat is het argument van de contextvrije regel. Voor [[A van B] en [- - C]] gaat dit contextvrije argument niet op, want [- - C] is niet zonder meer genereerbaar.

      Verwijderen
    21. @jds: zoals ik in mijn laatste bijdrage al aangaf stel ik de analyse als samentrekking ter discussie. Ik ken alleen maar overtuigende gevallen van samentrekking op zinsniveau. Bij andere woordgroepen heb je altijd de mogelijkheid om er een nevenschikking van een kleinere woordgroep van te maken. Dit verklaart ook de marginale aanvaardbaarheid van het meervoud in deze gevallen: dit is mijns inziens een geval van ongrammaticaal maar aanvaardbaar.

      Verwijderen
    22. @Hans: ...maar ik laat me natuurlijk graag overtuigen, dat begrijp je.

      Verwijderen
    23. @Taalprof. Ik heb niet zo heel veel meer toe te voegen dat je over de streep zou kunnen trekken. Ik heb alleen een opheldering t.a.v. je opmerking dat [- - C] niet zonder meer genereerbaar zou zijn. Het idee is dat die structuur afgeleid wordt van [A van C] door het deleren van de fonologische/fonetische eigenschappen van de elementen 'A' en 'van'. Dit is wat deletie sinds Chomsky & Lasnik (1977) geacht wordt te doen. In de aanvaardbare versie van (1b): "I wonder [what he will buy]" is er dus geen voegwoord zichtbaar maar syntactisch en semantisch wel degelijk aanwezig. En zo is "[- - C]" in de besproken structuren syntactisch en semantisch equivalent aan "[A van C]".

      Dus vanuit dit perspectief is er geen directe reden aan te nemen dat de gereduceerde vorm niet genereerbaar zou zijn: omdat we zowel [A van [B en C]] en [[A van B] en [A van C]] kunnen genereren volgt uit de aanname van voorwaartse samentrekking dat ook [[A van B] en [- - C]] mogelijk is. De argumentatie om de laatste structuur af te keuren zou (zoals we eerder geconcludeerd hadden) daarom een andere vorm moeten aannemen, namelijk, laten zien dat voorwaartse samentrekking nooit mogelijk is (d.w.z. niet bestaat).

      @jds. Bedankt voor de aanvulling m.b.t. de intentionaliteit van de samengetrokken vorm. Je reactie laat zien dat we er bij een eventueel informantenonderzoek zorg voor moeten dragen dat de verschillende (vormelijke en semantische) variabelen goed onder controle gehouden worden.

      Verwijderen
    24. Bedankt voor heldere discussie, verschillen tussen jullie zit hem lijkt me vooral in het al dan niet grammaticaliteit zijn van typen samentrekkingen als [[A van B] en [- - C]] en de invloed van de context op de genereerbaarheid van bepaalde typen van samentrekkingen.

      Hans: De finesse van je laatste post ontgaat me: 'laten zien dat voorwaartse samentrekking nooit mogelijk is (d.w.z. niet bestaat)'? Je bedoelt dan voor het geval [[A van B] en [- - C]]? Als dat zo is heb ik verder geen vragen.

      Over incongruentie nog dit. Taalprof: 'Ze zijn echter op het moment van gebruiken wel aanvaardbaar, en misschien zelfs na reflectie ook nog wel.' Maar 'bewuste' reflectie is vaak wel een strenge sensor en kan een aanvaardbare zin onaanvaarbaar maken, ook al is die welgevormd. Maar dat is niet het geval in een zin die ik hierboven formuleerde:

      'Bij vorm en functie kun je een eenduidig identiteitseis stellen waarvan de overtreding vermoed ik de principes van een Generator (?) LIJKEN te raken'. De persoonsvorm 'lijken' had ik bij nadere (bewuste) reflectie moeten wijzigen in het enkelvoud 'lijkt', dit predicaat hoort immers bij 'overtreding'. Tijdens de formulering van de zin dacht ik over de inhoud bewust na, maar de vorm rolde er bijna onbewust uit, met een samentrekking die ik me níet bewust was:

      'Bij vorm [kun je een eenduidig identiteitseis stellen] én bij functie kun je een eenduidig identiteitseis stellen', meervoud dus. Een combinatie van voorwaartse ('bij') en achterwaartse ('kun je een eenduidig identiteitseis stellen') samentrekking. En dat koppelde ik, weer onbewust, aan het predicaat lijken. Fout.

      Verwijderen
    25. @Hans: In mijn herinnering (en toen ik het nakeek werd deze herinnering bevestigd) was deletie in Chomsky & Lasnik (1977) nog sterk beperkt tot enkele contexten. Ik ken natuurlijk wel benaderingen waarin je zomaar alles kunt deleren, waarna principes en filters ervoor zorgen dat alleen bepaalde deleties grammaticaal zijn. Zo'n universeel principe lijkt me de reconstrueerbaarheid (recoverability): de taalgebruiker moet de inhoud van de gedeleerde stukken uit de structuur op kunnen maken. Dat lijkt me dan het minste principe dat nodig is om ervoor te zorgen dat niet elke string van woorden grammaticaal is (omdat je een oneindig aantal woorden ertussen gedeleerd kunt hebben).

      Zou jij zo'n benadering van deletie voorstaan, of vind jij dat het hier gaat om de specifieke deletie van de voorwaartse samentrekking (categorieonafhankelijk), dat wil zeggen onmiddellijk naast het voegwoord?

      Verwijderen
    26. Ik had hierboven betere 'kritische' sensor kunnen schrijven. Ik zie reflectie als een 'sense organ' in Humeaanse zin dat 'bewust' nadenkt. Streng heeft te veel morele associaties, en dan kun je aan censor denken in Freudiaanse zin. Het 'slimme' adaptieve onbewuste waar ik over spreek moet je niet verwarren met het Freudiaanse onbewuste, een inzicht dat bij specialisten van andere disciplines inmiddels verondersteld mag worden.

      Taalprof: 'In dezelfde sfeer vallen mijns inziens de gevallen die we onlangs tegenkwamen, het gebruik in het Engels van 'whom' als geëxtraheerd onderwerp uit een bijzin ('Arthur whom they say is killed tonight'): eigenlijk ongrammaticaal, maar op de een of andere manier aanvaardbaar.'

      (1) 'Arthur whom they say is killed tonight'

      Inderdaad ongrammaticaal maar voor de meeste Engelssprekenden ook onaanvaardbaar vanwege het pedant klinkende 'whom'. Overigens is 'whom' hier geen zero relative pronoum. Zo geformuleerd lijkt in deze zin 'they say' op een parenthese als in (2), ongrammaticaal en voorzover ik kan beoordelen voor Engelsen onaanvaardbaar.

      (2) 'Mr Cornelius told a Daily Mail reporter that 2 a.m. yesterday he was aroused by calls for help from a woman, whom he learned later was Lady...' hierin is 'he learned' een parenthese, 'whom' moet als 'who' geschreven worden

      (1) moet je dus niet verwarren met zinnen waarin een zero relative pronoun voorkomt. Het lijkt me ook verstandig om er rekening mee te houden dat in type zinnen waarin wel een zero relative pronoun voorkomt er iets anders speelt dan extractie. Ik heb elders op dit blog gesproken over een vreemde 'relativerende realis', en van een ding ben ik overtuigd: de Engelse zinnen met een zero relative pronoun hebben daar geen last van.

      Verwijderen
    27. @jds Wat ik bedoel is het volgende. Als op onafhankelijke gronden aangetoond kan worden dat voorwaartste samentrekking nooit mogelijk is, d.w.z. dat het Eenvoudigste Structuur Principe toch onschendbaar is, dan moeten we alsnog concluderen dat de samengetrokken structuur [[A van B] en [- - C]] ongrammaticiaal is.

      Verwijderen
    28. @Taalprof Ik denk dat de logica van het generatieve onderzoek is dat deletie in principe altijd mag (DELETE Alpha), maar dat de output wel aan een aantal vereisten moet voldoen, waarvan Recoverability er een is: de gedeleerde elementen moeten qua vorm en -zoals jds in zijn bijdrage heeft laten zien- betekenis reconstrueerbaar zijn. Er is opnieuw mogelijk een discussie te voeren over de vraag of Recoverability een schendbare beperking of een onschendbaar principe is. In zijn OT-werk uit de jaren '90 nam Pesetsky het laatste aan. Joost Dekkers en ik hebben betoogd dat het een onschendbaar principe is. In de samentrekkingscontexten waar wij m.n. over gediscusieerd hebben, is aan de eis van Recoverablity steeds voldaan. Volgens mij ging het idee van jds in de richting dat in ieder geval sommige van de minder aanvaardbare gevallen wellicht een schending van semantische Recoverability zouden kunnen zijn. Mag is dat zo formuleren, jds?

      Verwijderen
    29. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

      Verwijderen
    30. @Hans: Ja, Recoverability moet wel onschendbaar zijn, zou ik denken, anders zou het begrip 'ongrammaticaal' problematisch worden. Zoals ik al opmerkte zou dan elke reeks van woorden in principe grammaticaal zijn omdat je willekeurig wat ertussen kunt hebben weggelaten.

      Verwijderen
    31. @Hans. Er komt in kort bestek wel erg veel theorie voorbij, dus ik moest de discussie weer nalopen om je vraag te kunnen plaatsen in het geheel, ik constateer namelijk een verschuiving van aandacht voor het Eenvoudigste Structuur Principe naar het Recoverability principe. Komt semantische Recoverability neer dat je de semantiek zou kunnen formaliseren los van het subject (de taalgebruiker, cultuur, kennis, context) dan denk ik dat er inderdaad minder aanvaardbare gevallen zijn die dat principe kunnen schenden. Enerzijds omdat het principe zelf niet deugt of nog theoretisch onderontwikkeld is. Anderzijds moet je je afvragen of betekenis in onze sensitiviteit (Kant apriori's, Plato's Vormen) zit, een plaats waar je idealiter een Universal Grammar zou willen situeren. Is betekenis vorm? Dat denk ik niet, vandaar dat ik hierboven het subject (de taalgebruiker) in de discussie breng. Betekenis is volgens mij vaker een kwestie van conditionering dan sensitiviteit. Maar je zou willen dat je voortdurend rechtstreeks kon putten uit die zuivere sensitiviteit die Waarheid en Werkelijkheid lijkt aan te voelen.
      Ik was het met de taalprof eens toen ik zijn verhaal las. Maar een interessanter vraag is hoe het komt dat taalgebruikers die het zouden moeten weten 'fouten' maken, waardoor laat het slimme adaptieve onbewuste je soms in de steek? Daar wilde ik in deze context een verklaring voor geven. Mijn hele argumentatie zou ook zo de prullenbak in kunnen omdat ik eigenlijk 'geconditioneerd' ben om in zinnen als (1) en (2) het veilige enkelvoud te kiezen en, als de taalprof, te beschouwen als ongrammaticaal maar toch, na 'redelijke' argumentatie hierboven, aanvaardbaar.

      (1) ?Het vraagteken in het Nederlands en Grieks zijn verschillend.
      (2) ?De winkel van de slager en de bakker staan te koop

      Toch kun je in (1) en (2) een voorwaartse samentrekking zien van een distributieve onderschikking, dus als je die schoolse conditionering loslaat, werkt het 'samentrekkingsprincipe' ook voor gevallen als (1) en (2) vooral als je rekening houdt met context en kennis van de taalgebruiker. Dus het Eenvoudige Structuur Principe kan hier worden geschonden, maar leidt tot ongrammaticaliteit? Wel als je uitgaat van een hiërarchie van principes die voor ieder taal geldt en je het ESP hoger waardeert dan het samentrekkingsprincipe. Dus dan heeft de @taalprof gelijk. Een ondubbelzinniger voorbeeld van ongrammaticaliteit én aanvaardbaarheid is volgens mij (3) omdat hierin wél het samentrekkingsprincipe wordt geschonden (periferie-eis), maar (3) is niet vergelijkbaar met de gevallen van onderschikking waar het hier over gaat.

      (3) ?Kláás drinkt thee, Théa koffie.

      Je waardering van principes als ESP en het samentrekkingspricipe bepaalt of de zin al dan niet ongrammaticaal vindt. Als ESP een schendbaar contraint is zoals ik tracht te beargumenteren dan maakt dat op zijn beurt schending van het semantische Recoverability principe ook mogelijk, dus dan kan ik mezelf wel vinden in je formulering. Maar het eerlijke antwoord is dat ik het met de taalprof toch wel eens ben als 'slave of description' dus vermijden, maar niet als 'master of meaning'.

      Verwijderen
    32. @Taalprof. De vraag of Recoveeability schendbaar is, is natuurlijk empirisch. Ik ben nog geen gevallen tegengekomen die daarop wijzen en jouw voorbeelden suggereren het tegendeel.

      Verwijderen
    33. @jds. Het grammaticale systeem waar ik het nu over probeer te hebben is volledig geformuleerd als onderdeel van het cognitieve systeem van de taalgebruiker en staat dus los van de werkelijkheid om hem heen. Betekenis kan binnen dit systeem derhalve alleen maar gedefinieerd worden in termen van het mentale woordenboek en context alleen in termen van het model dat de taalgebruiker heeft van de werkelijkheid. Over de factoren buiten het cognitieve systeem van de taalgebruiker kan ik zelf niet zo veel zeggen omdat ik daar geen wetenschappelijke kennis over heb.

      De suggestie was dus eigenlijk simpelweg: de samentrekking van [[A van B] en [A van C]] tot [[A van B] en [- - C]] wordt door Recoverability geblokkeerd als A in het linkerlid een andere betekenis/intensie heeft dan A in het rechterlid. En ik vroeg me af of je in je reactie van 27/10 ook die kant opging.

      Verwijderen
    34. @Hans Ik denk inderdaad ook dat het Recoverability principe de samentrekking van [[A van B] en [A van C]] tot [[A van B] en [- - C]] blokkeert omdat het principe volgens de ANS-regel werkt. Het principe is niet in staat onderscheid te maken tussen intensie en extensie in een bepaalde context zoals een taalgebruiker dat kan. Leuk voor de taalgebruiker maar deze nuance valt in het taalgebruik weg, tenzij hij woorden gebruikt die, voor zover dat mogelijk is, ondubbelzinnig naar een empirische situatie verwijzen, of getallen waarbij intensie en extensie samenvallen.

      Verwijderen
    35. @jds. Ik denk dat dit mijn vraag beantwoordt,

      Ik denk zelf dat het Recoverability wel degelijk in staat is onderscheid te maken tussen intensie en extensie, vooropgesteld dat we het zien als een interface-principe, d.w.z. een principe dat beoordeelt of de output van de grammatica (de zin) bruikbaar is voor andere cognitieve componenten.

      Hier hangt mee samen dat voor mij “context” niet hetzelfde is als "een empirische situatie" (want zoals gezegd weet ik daar vanuit mijn expertise niks zinvols over te zeggen), maar gezien moet worden als "een kennistoestand van de spreker" of, anders gezegd, gedefinieerd moet worden in termen van zijn geïnternaliseerde model van de werkelijkheid.

      Ik heb sterk de indruk dat jij dit "mentalistische" standpunt niet deelt (waardoor ik je betogen hierboven ook niet altijd even goed kan volgen/evalueren), maar dat is wellicht niet direct relevant voor de huidige, beperktere discussie.

      Verwijderen
    36. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

      Verwijderen
    37. @Hans bedankt voor je antwoord. Ik had moeten schrijven: 'maar deze nuance valt in het taalgebruik volgens de ANS-regels weg', want ze simplificeert. Ik deel je opvatting dat context en empirische toestand niet gelijk zijn. Chomsky zegt: 'It's hard to speculate about non-existent systems'. Objectief is een mentale toestand binnen een bepaalde context uiteindelijk een empirische (existent) toestand, wat natuurlijke een radicale reductie is van de taalwerkelijkheid. Als subjectief taalgebruiker weet ik dat ze zich ophoudt in de logische wereld, ik lijd niet aan aniconia. Maar evenzo reduceert de ANS-regel betekenis van een begrip tot een objectieve extensie: 'Hét vraagteken van het Nederlands en het Grieks IS verschillend'. Beide reducties simplificeren de taalwereld. Niet alleen de taalvorm is samengetrokken maar ook de betekenis die sommige taalgebruikers in hun hoofd hebben, want voluit is zij: 'Het vraagteken van het Nederlands en Grieks DIENT hetzelfde linguistisch doel (intensie), maar HEEFT een verschillende gedaante (extensie)'. Nogmaals, die ANS-regel leidt tot logische kortsluiting bij sommige taalgebruikers en de @taalprof heeft dus gelijk, geen feest voor de taal.
      Off topic. Bovenstande quote komt uit een lezing van Chomsky: 'Can civilisation survive really existing capitalism'. Bewonderenswaardig voor een 84-jarige. Dat er systeem zit in taal is wel duidelijk, maar Chomsky 'ziet' het 'systeem' ook werkelijk en lijkt juist daardoor haarscherp te zien dat de markteconomie door het financiële 'systeem' kapot gemaakt wordt. Hij citeert Martin Wolf van de Financial Times: "out of control financial sector is eating out the modern market economy from the inside - just as the larva of the spider wasp eats out the host in which it has been laid". Chomsky doet als een Kuifje verslag van de boze wijde wereld waar: 'a risky transaction takes place maybe the whole system might collapse.' Jammer, er is geen ideale deeleconomie die rijkdom eerlijk verdeelt. En het taalsysteem? Dat bestaat, we begrijpen elkaar, maar het heeft zo zijn beperkingen.

      Verwijderen
  2. Ik had bij de vorige discussie ook al willen zeggen dat je er in zo'n situatie beter voor kunt kiezen een heel andere zinsconstructie te kiezen. In het voorbeeld zou ik gaan voor:

    Als het getal van onderwerp en dat van persoonsvorm niet hetzelfde zijn, heet dat incongruentie. Of Als onderwerp en persoonsvorm op een verschillend getal gebaseerd zijn, heet dat incongruentie.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ja, vermijden is natuurlijk heel goed mogelijk, en in de gegeven context (een schoolmethode) misschien wel het beste, maar dat is bij discussies over de randen van de taal altijd zo: als je wilt weten hoe de rand er precies uitziet, helpt het niet veel om drie meter terug te gaan staan.

      Verwijderen