maandag 22 juni 2009

Voornaamwoordelijke verwijzing



Op het weblog van de taaladviesdienst van Onze Taal wordt onder de titel Ongelukkig dubbelzinnig de volgende tekst besproken:
Peter Plasman is één van de beste strafrechtadvocaten van Nederland.
Zijn kantoor staat betalende klanten bij en doet pro-Deozaken. Mohammed
B. was een cliënt van Plasman, maar hij is ook raadsman van drugsverslaafden en verkrachters.
De taaladviseurs laten het bij de constatering, maar het is wel de moeite waard om te speculeren wat hier precies aan de hand is.


De "ongelukkige" lezing is dat het vetgedrukte voornaamwoord hij verwijst naar Mohammed B. in plaats van naar het bedoelde Plasman. Die lezing zit er inderdaad in, maar hoe komt dat?
Het voornaamwoord hij kan zonder veel beperkingen terugwijzen naar een willekeurig (niet-vrouwelijk) ander zinsdeel (dat heet dan het antecedent). Vooruitwijzen kan ook, maar daar geldt wel een beperking: hij kan niet vooruitwijzen naar een zinsdeel dat verder ingebed zit. Het kan bijvoorbeeld wel bij Dat hij altijd gelijk had, daar was Hermans van overtuigd (hij is verder ingebed dan Hermans) maar niet bij Hij was ervan overtuigd dat Hermans altijd gelijk had (Hermans zit verder ingebed dan hij). Ook in die gevallen wordt trouwens van een antecedent gesproken.


En natuurlijk kan hij ook naar een buitentalig element verwijzen: iemand die je aanwijst, of iets wat in het gesprek bekend is.


Hoe bepalen we dan wat het antecedent van hij is? Zijn daar regels voor? Nou, nee, eigenlijk niet. Er zijn wel factoren die in een soort onderlinge competitie een voorkeur opleveren, maar harde regels zijn er niet.


Waarschijnlijk is de betekenis de dominante factor: we zijn geneigd om die lezing te kiezen die een zinvolle lezing in de context oplevert. Je krijgt dan een probleem als twee lezingen in de context even zinvol zijn, of als iemand je op een andere lezing wijst, waardoor die context ineens toegevoegd wordt in het gesprek.


Los van die betekenis bestaat er de neiging om de verwijzing van het voornaamwoord constant te houden. Als in een tekst met hij, hem of zijn eenmaal een bepaald persoon bedoeld wordt, dan heb je de neiging om die interpretatie te handhaven, tenzij een andere lezing zich opdringt. Blijkbaar gebeurt dat in de tekst die de taaladviesdienst signaleert. Kijk maar eens naar de volgende herschrijving: 
Peter Plasman is één van de beste strafrechtadvocaten van Nederland.
Zijn kantoor staat betalende klanten bij en doet pro-Deozaken. Mohammed
B. was een cliënt van hem, maar hij is ook raadsman van drugsverslaafden en verkrachters.

Nu is de verwijzing van hij ineens een stuk minder problematisch. Met zijn is de verwijzing naar Peter Plasman al tot stand gebracht, en hem verstevigt die verwijzing. Dat hij dezelfde verwijzing heeft als hem is dan vrij normaal.


Het zou best wel eens kunnen dat de auteur van deze tekst dat hem aanvankelijk ook in de zin had staan, maar het "voor de duidelijkheid" vervangen heeft door Plasman. Daarmee ontstaat een nieuwe situatie, waarin dat "constantheidsbeginsel" aan kracht verliest.


Grammaticaal is de verwijzing van hij naar Plasman niet echt een probleem. Kijk maar naar een contextloze zin als Harry was een klant van Henk, maar hij was daar niet gelukkig mee. Hier zit een soort Escherachtig effect in: de verwijzing van hij verandert steeds samen met de context die je erbij denkt. Overigens is Harry ook hier de eerste waar je aan denkt als het antecedent van hij. Hoe komt dat?


Er zijn twee factoren die hier een rol in kunnen spelen: de eerste is dat mensen bij twee mogelijke antecedenten geneigd zijn de eerste te kiezen. Bij kinderen is dat zelfs, na de betekenis, de belangrijkste factor. De andere factor is dat mensen bij twee mogelijke antecedenten de minst ingebedde kiezen. Deze voorkeur ontwikkelt zich geleidelijk aan: het verschil tussen basisschoolkinderen en vwo-ers is meetbaar. In onze tekst versterken deze factoren ook nog eens elkaar, want Mohammed B. is nu niet alleen de eerste van de twee mogelijkheden (doordat Plasman herhaald wordt komt hij op de tweede plaats), hij is ook nog eens het onderwerp van de zin (het minst ingebedde element).


Er zijn ook nog twee (zwakkere) factoren die in het voordeel van de bedoelde lezing werken: ten eerste wordt in de zin Mohammed B. was een klant van Plasman een relatie beschreven waarbij Plasman een soort "handelende persoon" is en Mohammed B. en soort "ontvangende persoon." Die betekenis maakt Plasman een waarschijnlijker kandidaat om het antecedent van hij te zijn. En ten tweede heeft de zin twee ontledingen: een met Mohammed B. als onderwerp en een klant van Plasman als naamwoordelijk deel van het gezegde, en een met Mohammed B. als naamwoordelijk deel en een klant van Plasman als onderwerp. Het betekenisverschil is subtiel (Is Mohammed B. een klant of is een van de klanten Mohammed B?), maar je kunt het ook horen in de uitspraak. In de eerste ontleding leg je de hoofdklemtoon op Mohammed B. én op Plasman, en in de tweede ligt de hoofdklemtoon op klant. In de eerste uitspraak is de ongelukkige lezing veel sterker dan in de tweede. Dat komt omdat Plasman in de tweede uitspraak deel uitmaakt van het onderwerp en Mohammed B. lager ingebed is.


5 opmerkingen:

  1. Hm. Ik zoek ook een zinsontleding als reden voor het preferentieel "verkeerd" lezen van deze zin. Neem het volgende segment: "Mohammed B. was ....., maar hij is ...". Het feit dat HIJ onderwerp is bij de persoonsvorm "is" in het laatste zinsdeel doet mijn hersenen trekken naar de verwijzing naar Mohammed B. omdat die in het eerste zinsdeel onderwerp is bij de persoonsvorm "was".

    BeantwoordenVerwijderen
  2. @Rob Hooft: Dat sluit enigszins aan bij de factor dat 'Mohammed B' het onderwerp is, en daarom alleen al de voorkeur zou verdienen.
    De vraag is of "gelijke zinsdelen" wel echt een factor is. Dat lijkt me moeilijk te onderzoeken, in elk geval als het voornaamwoord zelf het onderwerp is, want dan is het onderwerp uit de vorige zin so wie so al de favoriete kandidaat voor verwijzing. Je zou het moeten bezien voor gevallen waarin het voornaamwoord bijvoorbeeld lijdend voorwerp is: 'Jan heeft Piet gisteren ontmoet. Ik heb hem zojuist gesproken' tegenover 'Jan heeft Piet gisteren ontmoet. Hij heeft mij zojuist gesproken.' Nu zou in het tweede voorbeeld de voorkeur voor het antecedent 'Jan' net iets groter moeten zijn.
    Ik vind het moeilijk te beoordelen. Ik denk dat je zou moeten proberen in een experimentele setting een statistisch effect te bereiken. Maar dan zou je ook moeten uitsluiten dat het toch ergens anders aan ligt (bijvoorbeeld aan het feit dat 'ontmoeten' niet echt een actiewerkwoord is en 'spreken' wel.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. oplossing:

    maar Plasman is ook......

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Mohammed
    B. was een cliënt van hem, maar Plasman is ook raadsman van drugsverslaafden en verkrachters.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ja, oplossingen zijn er genoeg te verzinnen, dat is niet zo moeilijk. Mijn stukje ging erover hoe het kan dat er een probleem was.

      Verwijderen