dinsdag 1 juli 2008

Op de eerste plaats



Wat vooraan de zin staat, staat op de eerste zinsplaats. Behalve natuurlijk als het in de aanloop staat, dan is de eerste zinsplaats gevuld met een steunwoordje. En uiteraard kan het ook gebeuren dat de eerste zinsplaats leeg blijft. Dan is wat vooraan de zin staat de persoonsvorm. En die staat altijd op de tweede plaats, of er moet sprake zijn van een bijzin. Is het geen bijzin, dan staat het onderwerp op de eerste zinsplaats. Tenzij er iets anders staat, maar dan is het weer inversie.

Kan iemand hier nog een touw aan vastknopen?

De plaatsing van zinsdelen in het Nederlands kun je heel goed voorstellen als een chaotische bende van willekeurig geplaatste onderdelen. Maar het kan ook simpeler. Alleen moet je dan niet van de hoofdzin uitgaan, maar van de bijzin.

Als je een werkwoord hebt (bijvoorbeeld overtuigen), dan kun je dat werkwoord eventueel voorzien van hulpwerkwoorden (bijvoorbeeld willen kunnen overtuigen). Vervolgens kun je die werkwoordgroep voorzien van voorwerpen (bijvoorbeeld iemand van iets overtuigen). Welke voorwerpen je kunt of moet toevoegen, is afhankelijk van het werkwoord waar je mee begonnen bent (en soms van een hulpwerkwoord, bijvoorbeeld in het geval van laten).

Die voorwerpen kun je toevoegen vóór die werkwoordgroep, maar soms ook erachter. Als het voorwerp een bijzin is, kun je die beter achter de werkwoorden zetten dan ervoor. En als het een voorzetselvoorwerp betreft, kan het meestal aan beide kanten (iemand willen kunnen overtuigen van iets).

Naast voorwerpen kun je ook naar willekeur bepalingen toevoegen (bijvoorbeeld morgen, of met veel inzet). De plaatsing van die bepalingen is relatief vrij, al zijn er voorwerpen die per se tegen de werkwoordgroep aan willen staan.

Hoe dan ook, je kunt van een werkwoordgroep met zijn voorwerpen en bepalingen een volledige zin maken door er een onderwerp aan toe te voegen. In dat geval maak je van één van de werkwoorden in de groep de persoonsvorm. Als je wil zeggen dat iemand van iets willen kunnen overtuigen iets is wat door mij gedaan wordt, dan voeg je ik toe en maak je van willen de persoonsvorm wil: ik iemand van iets wil kunnen overtuigen. Vervolgens moet je een keuze maken: wil je een hoofdzin of een bijzin? Een bijzin heeft dan alleen nog een voegwoord nodig (omdat ik iemand van iets wil kunnen overtuigen), en in een hoofdzin is de persoonsvorm gescheiden van de werkwoordgroep: ik wil iemand van iets overtuigen of wil ik iemand van iets overtuigen?

De klassieke zinsontleding gaat uit van de eerste variant als de basis van de hoofdzin, en de moderne taalkunde kiest de tweede variant als uitgangspunt. Dat is de oorsprong van de verwarring uit de eerste alinea van dit stukje.

De eerste zinsplaats is de positie vóór de persoonsvorm in de hoofdzin. In de eerste variant staat daar het onderwerp, in de tweede variant staat daar niets (en is de eerste zinsplaats dus oningevuld).

Nu is het zo dat in het Nederlands in principe elk zinsdeel de eerste zinsplaats kan innemen. Als je van de eerste variant uitgaat, dan moet je dus zeggen dat ieder ander zinsdeel (inclusief de persoonsvorm) de plaats van het onderwerp kan innemen, waardoor onderwerp en persoonsvorm van plaats verwisselen. Dat noem je dan inversie. Vanuit de tweede variant geredeneerd is het allemaal eenvoudiger.

In die tweede variant, (wil ik iemand van iets kunnen overtuigen) is de eerste plaats oningevuld, op de tweede plaats staat de persoonsvorm, en op de derde plaats staat het onderwerp. Nu hoef je alleen maar te zeggen dat elk zinsdeel op die lege eerste zinsplaats kan komen te staan. Dat kan toevallig het onderwerp zijn (ik wil iemand van iets kunnen overtuigen), maar ook een voorwerp (iemand wil ik van iets kunnen overtuigen) of een bepaling (morgen wil ik iemand van iets kunnen overtuigen). Nu heb je de term "inversie" helemaal niet meer nodig.

Met nevenschikking kun je vervolgens twee zinnen aan elkaar vastknopen. Dat kun je doen met het nevenschikkend voegwoord. Dat voegwoord staat los van de twee zinnen die het verbindt. Als je dus een halve nevenschikking hebt (Maar ik wil iemand van iets kunnen overtuigen), dat staat het voegwoord maar dus niet op de eerste zinsplaats, maar buiten de zin.

Hetzelfde geldt voor de zogeheten "aanloop". In de zin Morgen, dan wil ik iemand van iets kunnen overtuigen staat dan op de eerste zinsplaats, en morgen vormt een aanloopje naar de zin, dat buiten de zin zelf staat. De aanloop wordt van de zin zelf gescheiden door een komma, die ook in de uitspraak te horen is.

En om het verhaal compleet te maken: het Nederlands kent een aantal woorden die wel in de aanloop en in het midden van de zin, maar niet op de eerste zinsplaats kunnen voorkomen. Ze behoren tot de grotere klasse van de voegwoordelijke bijwoorden. De bekendste van deze zijn echter, althans en tenminste. Als je een zin begint met echter, dan krijg je niet Echter wil ik iemand van iets overtuigen, maar wel Echter, ik wil iemand van iets overtuigen of Ik wil echter iemand van iets overtuigen. Alleen de variant met echter op de eerste zinsplaats is fout.

Bij tenminste ligt het nog iets subtieler. Je hebt twee varianten, die theoretisch in de spelling worden onderscheiden: tenminste, met betekenis "althans", en ten minste, met betekenis "op zijn minst". Alleen de tweede betekenis kan op de eerste zinsplaats. Dus wel Ten minste wil ik iemand van iets kunnen overtuigen, en niet Tenminste wil ik iemand van iets kunnen overtuigen.

14 opmerkingen:

  1. Ton van der Wouden2 juli 2008 om 14:48

    Mijnheer de taalprof,
    bij andere onderwerpen toont u zich zo genuanceerd, maar nu roept u dat zinnen die met "echter wil ik" fout zijn. Wie bepaalt dat? Wat betekent dat? En wat moeten we met al die zinnen zoals "Echter wil ik wel even een paar dingen ophelderen alsmede je vragen beantwoorden" die we op het internet vinden?
    vr gr
    t

    BeantwoordenVerwijderen
  2. @Ton van der Wouden: ja dat is natuurlijk wel zo. Ik had moeten erkennen dat zinnen met 'echter' op de eerste zinsplaats wel degelijk voorkomen.
    Dat laat echter onverlet dat 'echter' op de eerste zinsplaats in het Nederlands anders aanvoelt dan 'toch'. 'Toch' op de eerste zinsplaats is heel gewoon, en 'echter' op de eerste zinsplaats is voor veel (of de meeste?) taalgebruikers, laat ik het dan heel diplomatiek zeggen, heel ongewoon. En als ik het dan zelfs heel persoonlijk mag zeggen: ik zou 'echter' zelf nooit op de eerste zinsplaats zetten. Maar dat is dan inderdaad mijn persoonlijke taalgevoel.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. @Ton van der Wouden: ik ben nog even nagegaan wat je nu precies op het internet vindt. Als je bijvoorbeeld kijkt naar het woord 'althans', en je zoekt op 'het is althans', 'althans is het' en 'althans het is', dan vind je aantallen als 2390 - 855 - 2420, in procenten 42% - 15% - 43%: 'althans' komt vrij weinig voor, maar beduidend minder op de eerste zinsplaats. 'Fout' is het verkeerde woord, omdat het alleen een normuitspraak suggereert, maar 'ongebruikelijk' is het wel.
    Bij een woord als 'bovendien' zie je een ander patroon: 'het is bovendien' 153.000, 'bovendien is het' 815.000, en 'bovendien het is' (meestal met komma) 965 (percentage: 16% - 84% - 0%). Gebruikelijk midden in de zin en vooral op de eerste zinsplaats, maar ongebruikelijk in de aanloop.
    Weer een ander patroon zie je bij 'toch': 'het is toch' 1.220.000, 'toch is het' 993.000 en 'toch het is' 21.800 (55% - 44% - 1%).
    Volgens mij is dit het patroon van "normale" bijwoorden: de aanloopconstructie is natuurlijk hoe dan ook zeldzamer, en plaatsing op de eerste zinsplaats komt bij andere zinsdelen dan het onderwerp net iets minder voor.
    Het patroon van 'bovendien' (wel vaker op de eerste zinsplaats) is dan te verklaren uit de betekenis: 'bovendien' verbindt de zin heel sterk met het voorgaande.
    Bij 'echter' liggen de zaken in zoverre lastig, omdat een zoekopdracht als 'echter is het' ook vindplaatsen oplevert waarbij 'echter' samen met iets ander op de eerste zinsplaats staat ('Het grote verschil echter is het feit...') of waarin 'echter' toch in de aanloop staat ('Echter, is het bij filmpjes of plaatjes nog te verdedigen dat er sprake is van inbreuk, bij webpagina's wordt het al een ander verhaal'). Op basis van een steekproef schat ik die "vervuiling" op 30%. Als ik voor die vervuiling corrigeer, kom ik op aantallen in de volgende orde: 'het is echter' 1.040.000, ; 'echter is het' 25.410 en 'echter het is' 56.800. Percentages: 93% - 2% - 5%. 'Echter' komt overwegend in het midden van de zin voor, soms in de aanloop en bijna niet op de eerste zinsplaats.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Ten eerste zeggen die aantallen natuurlijk helemaal niks, en ten tweede zijn de aantallen die je noemt voor het woord 'echter' compleet niet te verantwoorden. Ik denk dat de vervuiling in dit geval helemaal niet te schatten is.
    Ik vind echter dat 'echter' niet op de eerste zinsplaats thuishoort. Sterker, het is gewoon lelijk.
    Even hier compleet naast: is het niet interessant dat mensen die zich interesseren voor taal, de spelling van hun taal op het aesthetisch vlak interpreteren? Er is niet alleen sprake van 'goed' of 'fout' (het kost de meeste mensen veel moeite een zo genuanceerde blik als de Taalprof te hebben), maar er is vooral sprake van 'mooi' of 'lelijk'. Als je echt grove spelfouten maakt, bijvoorbeeld overduidelijke typefuoten, dan vinden mensen het in de eerste plaats lelijk, en daarna pas fout. Grappig he?

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Taalprof, je oordeel over 'echter' verschilt niet van het mijne. Daarom vond ik het opvallend dat ik het in eerste positie vond in de eerbiedwaardige Auteurswet van 1912. Artikel 36 lid 1 leest als:
    "De door den strafrechter verbeurd verklaarde verveelvoudigingen worden vernietigd; echter kan de rechter bij het vonnis bepalen, dat zij aan dengene, wien het auteursrecht toekomt, zullen worden afgegeven, indien deze zich daartoe ter griffie aanmeldt binnen eene maand nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan."

    BeantwoordenVerwijderen
  6. @kevin: ik ben het met je eens dat er allerlei haken en ogen aan die googletellingen zitten. Dat geldt echter nog het minst voor die schatting van de vervuiling. Als ik op 50 willekeurige vindplaatsen 17 gevallen van vervuiling voorkom, dan mag ik best schatten dat die vervuiling in 30% van de gevallen voorkomt. Iedereen kan dat controleren of corrigeren met een andere steekproef. Hoe vaker we dat doen, des te betrouwbaarder wordt de schatting.
    Wat je zegt over goed en fout lijkt me inderdaad het geval. Dat krijg je ervan als mensen geen grammaticale termen kennen om hun taalgevoel mee uit te drukken. Dan ben je al snel gedwongen tot uitspraken als "dit doet pijn aan mijn oren". Wat natuurlijk niet letterlijk zo is.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. @Henk: ik heb me gisteren door een partikelspecialist laten vertellen dat 'echter' in de Middeleeuwen vrij algemeen op de eerste zinsplaats stond.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Oké, die steekproef zal dan inderdaad wel goed zijn.
    Even iets anders: waarom verandert het Nederlands zo snel? Als ik dat stukje uit 1912 doorkijk dan zie ik dat het sterk verschilt van hedendaags Nederlands. Ik heb het idee dat andere talen (Frans, Engels, Duits) niet zo snel veranderen. Weet iemand daar meer over?

    BeantwoordenVerwijderen
  9. @kevin: moeilijke vraag! Welk stukje uit 1912 bedoel je trouwens?
    Ik geloof eigenlijk niet dat het Nederlands in honderd jaar zoveel veranderd is. Zo rond 1900 werd er door nog niet zoveel mensen geschreven, en de stijl was formeler, dat wel. En de woordenschat is natuurlijk veranderd (meer uitgebreid dan ingekort denk ik). Maar dat geldt allemaal voor de andere moderne talen ook.

    BeantwoordenVerwijderen
  10. Ik bedoelde dat stukje Auteurswet uit 1912... Je hebt inderdaad gelijk dat er tot de 20e eeuw niet zoveel werd geschreven, dat zal ook zeker zijn invloed hebben. Het valt me wel op dat Shakespeare's werk meer op hedendaags Engels lijkt dan Couperus' werk op hedendaags Nederlands.

    BeantwoordenVerwijderen
  11. @kevin: dat kun je niet menen! Het is volgens mij een mythe dat elke Engelsman Shakespeare begrijpt. Dat staat echt mijlenver van het moderne Engels af. En Couperus is nog een van de leesbaarste romanciers uit het verleden.

    BeantwoordenVerwijderen
  12. Nou, Kevin heeft wel een beetje gelijk. Volgens mij wordt in Engeland de spelling zelden aangepast; misschien is dat omdat er geen officiële Engelse spelling is. Als gevolg daarvan zijn de uitspraak en de spelling van Engelse woorden veel minder 1-op-1 gerelateerd dan de Nederlandse spelling en uitspraak.
    Afgelopen week was ik in Engeland en daar viel me op dat het woord 'quay' (kade) wordt uitgesproken als 'key'. Een niet-taalwetenschapper vraagt zich af: waren spreken ze het zo uit? Maar ik vraag me af: waarom schrijven ze het zo? Zal wel een overblijfsel van de vroegere uitspraak zijn.
    En zo zijn er natuurlijk tal van bekende voorbeelden (waarom rijmen 'through' en 'though' niet bijvoorbeeld).

    BeantwoordenVerwijderen
  13. @suzan: je bedoelt dat de spelling in Engeland zelden officieel wordt aangepast. Op de volgende internetsite staan de teksten van Shakespeare in originele spelling: http://internetshakespeare.uvic.ca/Annex/DraftTxt/index.html
    Ik citeer uit het eerste bedrijf van Hamlet: 'Tis now strook twelue, get thee to bed Francisco. For this releefe much thankes: 'Tis bitter cold,' Dat verschilt toch behoorlijk van het hedendaagse Engels, ook in spelling.

    BeantwoordenVerwijderen
  14. Dat herken ik inderdaad minder, prof.

    BeantwoordenVerwijderen