woensdag 7 november 2007

Het is de schuld van het bijvoeglijk naamwoord



Aardige discussie gisteren, de vraag of je zaterdagavond een zelfstandig naamwoord of een bijwoord moet noemen in de zin Zaterdagavond kwam hij mij feliciteren! Niet alleen omdat er ineens 500 extra lezers een kijkje namen op mijn weblog, maar omdat het zo'n fundamentele kwestie is.

Als het loopt als een eend, kwaakt als een eend, en er ook nog uitziet als een eend, dan zal het ook wel een eend zijn. En zo is het ook met woorden: als het woord opgebouwd is als een zelfstandig naamwoord, de woordvormingsmogelijkheden heeft als van een zelfstandig naamwoord, en het wordt ook nog gebruikt als een zelfstandig naamwoord, ja, dan heb je te maken met een zelfstandig naamwoord.

Een woord als schrijver is opgebouwd als een zelfstandig naamwoord. Het is gevormd door het achtervoegsel -er achter de stam van het werkwoord schrijf te zetten, en dat is een manier om van een werkwoord een zelfstandig naamwoord te maken. Je kunt van het woord schrijver ook een verkleinwoord maken door er het achtervoegsel -tje achter te zetten, en dat kan ook alleen maar met zelfstandige naamwoorden. En dan kun je het woord schrijver ook nog eens in een zin gebruiken met het woord de ervoor, en dat is ook typisch voor zelfstandige naamwoorden. Daarom: het woord schrijver is een zelfstandig naamwoord.

Nou is geen van die eigenschappen op zichzelf voldoende om een woord een zelfstandig naamwoord te noemen. Als ik achter de stam van het werkwoord stuiten het achtervoegsel -er zet, krijg ik stuiter, en dat is, behalve een zelfstandig naamwoord, ook de stam van een ander werkwoord (een frequentatief). En ik kan achter het woord blauw (een bijvoeglijk naamwoord) ook best -tje zetten, en toch is blauw eigenlijk een bijvoeglijk naamwoord. En dan kan ik in een zin de ook best voor een woord als twee of laatste het lidwoord de zetten, en daarmee worden die twee woorden niet zonder meer zelfstandig naamwoord. Woordsoorten worden dus nooit bepaald op één eigenschap, maar op een cluster van eigenschappen. Als een woord voldoende eigenschappen van een zelfstandig naamwoord heeft, dan noem je het een zelfstandig naamwoord.

Dat is de woordsoortbepaling van het woord zelf. Maar een woord van de ene soort kun je best gebruiken als een andere soort. Ik kan het zelfstandig naamwoord tafel (tafeltje, de tafel) best gebruiken in een zin als Wij zaten gezellig te tafelen. Wat moet je daarmee?

In het voorbeeld Wij zaten gezellig te tafelen is niet alleen het woord tafel gebruikt als een werkwoord, het lijkt zelfs alle eigenschappen van het werkwoord te hebben gekregen. Je kunt die zin variëren tot Wij hebben gezellig getafeld, en misschien ook nog wel Gisteren tafelden wij uitgebreider dan vandaag. In dit geval lijkt er dus een nieuw werkwoord tafelen te zijn ontstaan, afgeleid van het zelfstandig naamwoord tafel. In oudere grammatica's (bijvoorbeeld die van Schönfeld) wordt voor zo'n geval de mooie term "denominatief" gebruikt: afgeleid van een nomen. Naast denominatieven heb je dan ook deverbatieven (afgeleid van een verbum, een werkwoord), bijvoorbeeld (het) bestaan, of (het) wezen. Die woorden zijn daadwerkelijk "overgegaan" naar een andere woordsoort. Een van de lezers gebruikte hiervoor de (ook mooie) term transgressie.

Maar er bestaan ook minder duidelijke gevallen. Wat moet je doen met woorden die alleen maar gebruikt worden op de plaats van andere woorden? Een voorbeeld is De ik in dit verhaal. Het persoonlijk voornaamwoord ik is hier gebruikt in "zelfnoemfunctie", alsof het een zelfstandig naamwoord is. Toch heeft het woord hierdoor geen enkele andere eigenschap van een zelfstandig naamwoord gekregen: je kunt er geen meervoud van maken (*de ikken) geen verkleinwoord (*het ikje), het woord is alleen maar gebruikt op de plaats waar je een zelfstandig naamwoord verwacht.

Ongetwijfeld zou het de beste benoeming zijn om in dit geval te spreken van een "persoonlijk voornaamwoord gebruikt als zelfstandig naamwoord," want die benoeming laat zien dat je begrijpt wat er aan de hand is. Maar om de een of andere reden zie ik dat nooit gepropageerd in grammaticaboekjes. Waarom eigenlijk niet? Ik denk dat dat de schuld is van het bijvoeglijk naamwoord.

Een bijvoeglijk naamwoord heeft een paar duidelijke eigenschappen: je kunt er een vergrotende of overtreffende trap van maken (aardiger, aardigst), je kunt het verbuigen (aardige), je kunt er on- vóór zetten (onaardig) of -heid achter (aardigheid). Geen van deze eigenschappen geldt voor alle bijvoeglijke naamwoorden: van zwanger kun je geen vergrotende of overtreffende trap maken, van pluche bestaat geen verbuiging, van klein kun je niet onklein maken, en van dood niet doodheid. Toch zijn al die woorden ongetwijfeld bijvoeglijke naamwoorden, en al die eigenschappen horen op de een of andere manier bij het bijvoeglijk naamwoord.

Bijvoeglijke naamwoorden kun je in een zin gebruiken als bijvoeglijke bepaling (de blije trainer), als naamwoordelijk deel van het gezegde (de trainer is blij) en als bepaling van gesteldheid (de trainer zat blij in de dug-out). Alleen in die eerste gebruikswijze kan het verbogen worden, maar in al deze gevallen wordt het woord als bijvoeglijk naamwoord beschouwd. Maar nu komt het.

Bijvoeglijke naamwoorden kun je ook gebruiken om andere woorden te bepalen (een blij verraste trainer of de trainer lachte hard). Ook dan worden ze niet verbogen, maar in een aantal talen is er dan iets anders aan de hand: dan krijgt het bijvoeglijk naamwoord een aparte uitgang (bijvoorbeeld -ly in het Engels of -ment in het Frans) waardoor het overgaat in een andere woordsoort: het bijwoord. Dat moet voor Nederlandse grammatici aanleiding geweest zijn om te zeggen: wacht eens even, dan is het bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands in deze gebruikswijze dus ook een bijwoord.

Maar dan is het hek van de dam. Want een bijvoeglijk naamwoord is dus blijkbaar een bijwoord als het gebruikt is als een bijwoordelijke bepaling. Waarom zeggen we dan niet meteen dat een bijwoordelijke bepaling altijd een bijwoord is? Tja, waarom niet?

Bijvoorbeeld omdat je ook zelfstandige naamwoorden hebt (zoals jaar), die een hele woordgroep bij zich kunnen hebben (zoals het hele afgelopen jaar) die best een bijwoordelijke bepaling kan zijn (ik heb het hele afgelopen jaar lopen sukkelen). Tja, zo'n woord kun je natuurlijk niet zomaar een bijwoord noemen. Nou, weet je wat? Dan zeggen we: als een bijwoordelijke bepaling bestaat uit één woord, noemen we dat woord een bijwoord. En anders benoemen we een woord gewoon naar zijn andere eigenschappen. Ehh...

Ik geloof dat de regel dat een woord dat als bijwoordelijke bepaling gebruikt wordt ook meteen een bijwoord is, een ongelukkige regel is. Ik zou wel eens willen weten wie dat verzonnen heeft. De regel schijnt te staan in de grammatica van Jan Luif, maar ik kan me niet voorstellen dat hij hem verzonnen heeft. Hij staat niet in de grammatica van Van den Toorn, niet in de grammatica van Den Hertog, niet in Paardekooper, en ook niet in de Spraakkunst van De Vooys (die heb ik toevallig hier bij de hand).

De opvatting dat een bijwoordelijk gebruikt bijvoeglijk naamwoord een bijwoord is, is algemener. De Vooys merkt bijvoorbeeld op dat hij goed in het goed lezen als bijwoord beschouwt. Maar hij citeert ook Van Wijk, die ook goed in Zijn gedrag is goed bijwoord wil noemen. Waarom? Omdat goed daar onverbuigbaar is. Begrijpelijk, maar bij mijn weten door niemand nagevolgd.

Als ik het voor het zeggen had (toekomstmuziek...) zou ik adviseren om in voorkomende gevallen te spreken van een "bijvoeglijk naamwoord gebruikt als bijwoordelijke bepaling" of een "zelfstandig naamwoord gebruikt als bijwoordelijke bepaling". Voor een echte overgang naar een andere woordsoort is naar mijn idee meer nodig dan alleen maar toevallig op de goede plaats staan.

12 opmerkingen:

  1. Andries Rienstra15 januari 2008 om 13:35

    Wat die eenden betreft, ik zou er niet op vertrouwen. Jaren geleden heeft Hans Dorresteijn op de radio al eens een grootscheepse vervalsing ontdekt, waarbij het om citroenen ging die voor sinasappelen werden verkocht: ze waren niet van echte te onderscheiden, kleur, smaak, vorm, alles leek te kloppen. De enige oplossing was voorlopig geen sinasappelen te kopen totdat de bende was opgerold en alle vervalsingen vernietigd waren.
    Dus, vertrouw ook woorden voor geen stuiver. Heeft ook Carol Lewis Alice daar niet al voor gewaarschuwd? Nou dan!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Andries Rienstra15 januari 2008 om 14:07

    Dat lijkt mij de goeie insteek, het gebruik dat de 'taler' ervan maakt in plaats van de (vermeende?) 'issigheid' van taalelementen. Ik heb het nog niet echt voldoende uit kunnen denken, maar dat is, geloof ik, wat ik ongeveer zag gloren als ik het over een nieuwe begripsvorming had. Het gevoel dat een roer om zou moeten. Het klinkt nog wel vaag, maar ik meen dit bloedserieus.
    Maar voor de broodnodige ontspanning: die ikken hè,
    zat zich nooit iemand eens / onnoemlijk te vervelen, / en wou dat hij twee ikken was, / dan kon hij samen spelen?

    BeantwoordenVerwijderen
  3. @Andries Rienstra: wat ik bepleit is een analyse die rekening houdt met het niveau waarop je de taaluiting bekijkt. Je kunt de taaluiting bekijken als een reeks klanken (het fonologische niveau), als een woordbouwsel (het morfologische niveau), als een woordgroepbouwsel (het syntactische niveau), een betekenisbouwsel (het semantische niveau), een tekstbouwsel (het tekstuele niveau, dat wordt tegenwoordig meestal het "discourse niveau" genoemd), en misschien wel in nog breder verband. Bij elk niveau horen eigen overwegingen. Ik denk dat wij het wat dat betreft eens zijn.
    En wat die "ikken" betreft: dat klopt natuurlijk. Ik zei wel dat je 'de ik' niet in het meervoud kunt zetten, maar inderdaad: je kunt het al taalspelenderwijs wel degelijk "oprekken." Bomans had het wel over hondjes, maar wat jij zegt zou best kunnen.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Andries Rienstra16 januari 2008 om 06:28

    Die ikken, Taalprof, moeten van een kleindochter van Nescio zijn of van zijn hand, begin ik mij vagelijk te herinneren.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. @Andries Rienstra: het gedichtje is zeker van Godfried Bomans. Het heet "Spleen", en het luidt volledig: "Ik zit mij voor het vensterglas / onnoemelijk te vervelen / ik wou dat ik twee hondjes was / dan kon ik samen spelen."

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Andries Rienstra16 januari 2008 om 13:50

    Bedoelde alleen die ikken

    BeantwoordenVerwijderen
  7. @Andries Rienstra: Oh, OK. Dat zou kunnen. Het meervoud 'ikken' komt (zie ik nu) ook vrij veel voor in letterkundige artikelen (er bestaat zelfs een artikel van Jooris van Hulle over de poëzie van Luuk Gruwez, dat getiteld is 'Een regiment van ikken'. En in taalkundige geschriften zie je het ook wel eens.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Bram Kwakkernaat26 januari 2008 om 14:28

    "En dan kan ik in een zin de ook best voor een woord als twee of laatste het lidwoord de zetten, en daarmee worden die twee woorden niet zonder meer zelfstandig naamwoord."
    Het verbaast me dat een typefout zo lang kan overleven op een website als deze.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Bram Kwakkernaat26 januari 2008 om 14:32

    Oeps, op de een of andere manier staat mijn betweterigheid nu tweemaal tentoongespreid.

    BeantwoordenVerwijderen
  10. @Bram Kwakkernaat: hij is nu in elk geval verbeterd...

    BeantwoordenVerwijderen
  11. Andries Rienstra | 15 januari 2008 om 21:35
    sinasappel=sinaasappel

    BeantwoordenVerwijderen