In het stuk van Marten van der Meulen dat ik in de vorige blogpost besprak komt nog een interessante opmerking voor. In zijn beschouwing van de onderbouwing van het begrip taalverloedering merkt Marten op dat je daar eigenlijk onderzoek naar zou moeten doen: "Maar hier zit het probleem: dat onderzoek is er niet. Er is (voor zover
ik weet) nog nóóit een onderzoek geweest dat twee punten in de tijd
heeft genomen en heeft laten zien dat er meetbaar meer slordige fouten
worden gemaakt dan vroeger." In een reactie op mijn vorige blogpost voegt hij daaraan toe: "Ik had het ook met een collega over dat onderzoek: dat kán wel. We hebben
alleen een berg essays enzo nodig uit Vroeger Tijden. Heb jij niet nog
wat liggen, of contacten?" Dat lijkt me wat te optimistisch.
Ik kan me van een jaar of tien geleden herinneren dat we in de redactie van Onze Taal ook eens hebben geprobeerd om een soortgelijk onderzoek van de grond te krijgen. Het idee was nog simpeler: neem een steekproef uit kranten van verschillende periodes, en vergelijk de fouten. Dan heb je een factcheck van de populaire bewering "Er staan tegenwoordig veel meer taalfouten in de krant." Dat onderzoek is nooit van de grond gekomen, en hoe langer we ermee bezig waren, hoe meer problemen we bedachten.
Ik neig nu een beetje naar het idee dat zo'n onderzoek helemaal niet kan (alleen misschien in een heel beperkte vorm, waarin je alleen naar een heel specifieke soort fouten kijkt), en, wat nog belangrijker is: het is mij volslagen onduidelijk wat welk resultaat dan ook zou kunnen betekenen.
Ik zet even een paar overwegingen op een rijtje, for future reference.