zondag 10 januari 2010

Grammaticale Puzzel week 2

Geen heel erg duidelijke voorkeur bij de eerste Grammaticale Puzzel van 2010: maar 85 stemmen, waarvan nog niet de helft (39) voor de tweede optie, Wij zaten als portier op een zelfgemaakt krukje. De andere helft werd verdeeld over de zin met als versteend (25) en die met als portiers (21). Ook geen duidelijke trend in de motivatie (maar weinig stemmers hadden de behoefte om daarover te speculeren): een lezer zocht het in de "letterlijke betekenis" van als portier (waarbij "de betreffende personen daadwerkelijk portier zijn"), een ander probeerde een motivatie in de verplaatsbaarheid te vinden, en een derde merkte eenvoudigweg op dat portier(s) een zelfstandig naamwoord was en versteend niet.


Allemaal prima natuurlijk, maar ik zou eigenlijk wel eens een discussie willen zien tussen die stemmers die het blijkbaar toch niet zo met elkaar eens zijn. Want het is wel een interessante kwestie. De tegenstelling tussen zin 2 en 3 is de klassieke tegenstelling tussen bepaling van gesteldheid en bijwoordelijke bepaling van vergelijking: bij als portier is er alleen maar een predicatief verband (wij zijn inderdaad "daadwerkelijk portier," of portier geweest), en bij als portiers heb je in elk geval de vergelijkende lezing "alsof we portiers waren," ook al zou ik me kunnen voorstellen dat je daar ook een uitsluitend predicatieve lezing hebt ("toen we portiers waren"). En wat is het bij als versteend? Ik zou zeggen, hoofdzakelijk alleen maar vergelijking.


Het nadenken moet beginnen bij de constatering dat eigenlijk alledrie de gevallen wel iets predicatiefs hebben. In alledrie de zinnen wordt gezegd dat wij portier zijn, of versteend zijn, of althans dat het net is alsof wij portier zijn of versteend zijn. Het is dat extra vergelijkende karakter dat de ontleding als bijwoordelijke bepaling motiveert. Maar de voorbeelden tonen aan hoe dicht die bij een bepaling van gesteldheid ligt.


De opgave voor deze week. Misschien mag ik er nog een keer aan toevoegen dat er geen foute antwoorden zijn, en dat de opgave pas interessant wordt bij een discussie. Zonder discussie is elk antwoord goed, en kan ik alleen maar speculeren over de redenen voor de stemmenverdeling. Dus graag motivatie!

















Welke zin hoort in het volgende rijtje niet thuis?
Ik mag daar niet in.
Ik stap daar niet in.
Ik trap daar niet in.
 
pollcode.com free polls



4 opmerkingen:

  1. Ik heb voor de eerste zin gekozen. De persoonsvorm is daar een hulpwerkwoord: we kunnen er 'komen' bij denken. In de andere zinnen is de persoonsvorm een zelfstandig werkwoord. Je zou voor de derde zin kunnen kiezen: 'daarin' is daarin een voorzetselvoorwerp (met figuurlijke betekenis); in de andere zinnen een bijwoordelijke bepaling.
    (Jammer overigens dat reacties niet hier, maar op de pollsite staan.)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. @ Johan Schipper: je zou zin 3 inderdaad als niet-letterlijk op kunnen vatten, maar die zin kan net zo goed wel letterlijk zijn. In dat geval is er natuurlijk ook geen sprake van een voorzetselvoorwerp. ("Let op die kauwgom daar op de stoep!" "Ik zie 'm, daar trap ik niet in.")
    In zin 2 kan m.i. ook sprake zijn van een figuurlijke betekenis ("Het huwelijksbootje, daar stap ik niet in!").

    BeantwoordenVerwijderen
  3. En taalprof, welke is het nou?

    BeantwoordenVerwijderen
  4. of nou ja, het was iets genuanceerder bedoeld ;-)

    BeantwoordenVerwijderen