maandag 17 juli 2006

Het boemerang-voornaamwoord


Ik heb het al herhaaldelijk gezegd, en ik zeg het nog maar eens: voornaamwoorden zijn heel speciale woorden in de taal. In vorige logs omschreef ik ze heel algemeen als verwijzende woorden. En die verwijzing, dat is niet zomaar een verwijzing, zoals je met je vingers of met aanwijsborden kunt doen. Met voornaamwoorden kun je ook verwijzen naar iets wat je al eerder gezegd hebt (of zelfs naar iets wat je nog gaat zeggen). Dit is met geen enkele andere woordsoort mogelijk.


In een zin als Marco zei dat hij tevreden was verwijst hij naar Marco. Je kunt hem wel anders opvatten (bijvoorbeeld als dat Marco zei dat Johan tevreden was), maar de normale betekenis is dat Marco en hij naar dezelfde persoon verwijzen. Dat is geen toeval. Voornaamwoorden hebben de neiging om aan te knopen bij personen en dingen die al eerder in het gesprek aan de orde zijn gekomen. Je begint geen verhaal met Hij is tevreden. Of liever: als je een verhaal begint met een voornaamwoord ("Hij keek tevreden om zich heen..."), dan suggereer je dat de lezer midden in het verhaal valt, dat er al eerder iemand aan de orde is geweest naar wie je verwijst met hij.

Je kunt met hij of zij wel rechtstreeks naar personen verwijzen, maar dan moet je daar altijd een gebaar bij maken of iets extra's erbij vermelden (hij daar). Nee, de normale verwijzing van een voornaamwoord is, zoals dat officieel heet, niet "buitentalig" maar "binnentalig": het voornaamwoord verwijst naar iets of iemand binnen de taal zelf.


Misschien is dit wel de belangrijkste eigenschap van de menselijke taal: dat je middelen hebt om te verwijzen naar iets wat jij of andere mensen gezegd hebben. In één klap ontworstelt het communicatiesysteem zich daarmee aan de concrete situatie. Nu kun je ineens, behalve naar concrete personen en dingen om je heen, ook verwijzen naar dingen of personen waar je over gesproken hebt, die in het verleden liggen of in de toekomst. Zonder voornaamwoorden heb je daar totaal geen mogelijkheden voor. Hoe precies die talige middelen samenhangen met de mogelijkheden om te kunnen nadenken over die dingen, dat is onduidelijk, maar dát ze samenhangen staat wel vast.


Met de meeste voornaamwoorden kun je ook wel buitentalig verwijzen, maar er is één soort dat alleen maar binnentalige verwijzing kent: het zogeheten wederkerend voornaamwoord. In het Nederlands is dat vooral zich(zelf). De betekenis van zichzelf ligt nooit buiten het gesprek. Je kunt niet iets zeggen als Zich was tevreden, of Wij maakten zichzelf tevreden.


Zich(zelf) moet een binnentalige verwijzing hebben. Sterker nog: de verwijzing van zich(zelf) ligt altijd binnen de zin waar het in staat. Dit is geen regel die taalkundigen verzonnen hebben, dat is vanzelf zo ontstaan. Er is niemand die op het idee komt om te zeggen: Marco beantwoordde vragen van de pers. Een journalist vroeg zichzelf of hij tevreden was. Het is onmogelijk om deze zin te begrijpen in een betekenis waar zichzelf verwijst naar Marco. Waarom? Tja, dat is een moeilijke vraag. Maar het is een feit.


Het wederkerend voornaamwoord is eigenlijk een speciaal geval van het persoonlijk voornaamwoord. Het is een neutrale verwijzing (geen speciale extra betekenissen), die alleen beperkt is tot een binnentalige verwijzing (die dan ook nog eens binnen de zin moet vallen). Sommige grammaticaboekjes zeggen dat het wederkerend voornaamwoord altijd naar het onderwerp van de zin moet verwijzen, maar dat klopt niet. Zinnen als Ik confronteerde Marco met zichzelf of Wij beschermen onze kinderen tegen zichzelf bewijzen dat. In die zinnen verwijst zichzelf niet naar het onderwerp, maar naar andere zinsdelen.


Waarom heet dat ding eigenlijk wederkerend? Dat is een vertaling van het Latijnse reflexivum, die moet uitdrukken dat het woord, als een soort boemerang, "terugkeert" naar iets wat al eerder gezegd is.


Lastig voor de herkenning van het wederkerend voornaamwoord is het feit dat het verschillende vormen kan aannemen. De vormen zich en zichzelf zijn wel makkelijk, maar als de verwijzing "terugkeert" naar een eerste of tweede persoon (ik, jij, wij, jullie), dan verandert het woord in de normale voorwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord, eventueel aangevuld met -zelf. In Jij moet je(zelf) beter wassen is je(zelf) wederkerend voornaamwoord omdat het "eigenlijk" een vorm is van zich(zelf). Dat kun je zien als je van die zin een derde persoon maakt: Hij moet zich(zelf) beter wassen (en niet: Hij moet hem(zelf) beter wassen).


Bij sommige werkwoorden is die hele verwijzende betekenis van zich totaal "afgesleten". Iemand die zich wast, die wast nog wel degelijk een persoon, namelijk zichzelf, maar hoe zit het met iemand die zich vergist, of iemand die zich iets realiseert? Het woordje zich betekent daar eigenlijk vrijwel niets meer, het staat er maar een beetje bij, als een fossiele boemerang uit het verleden, toen je ook andere personen (bijvoorbeeld de vijand) kon vergissen. Meestal worden zulke betekenisloze woordjes zich (bijna altijd zonder -zelf) niet als aparte woorden beschouwd, maar als een deel van het werkwoord (zich vergissen). Daar is best iets voor te zeggen. Dan noem je niet het voornaamwoord, maar het werkwoord wederkerend.


Het is niet vreemd dat zulke betekenisloze woordjes in de taal ook wel eens wegvallen. Zo blijft het woordje zich bij het werkwoord zich herinneren de laatste tijd wel erg vaak weg (Hoe moeten wij hem herinneren? in plaats van Hoe moeten wij ons hem herinneren?). Opmerkelijker is dat het betekenisloze zich soms ineens opduikt bij werkwoorden die het helemaal niet nodig hebben (Hij besefte zich dat niet in plaats van Hij besefte dat niet). Is dat erg? Wel als iemand er een rode streep door zet of als je mensen niet onnodig op de kast wil jagen. Dan kun je maar beter even opzoeken of het werkwoord wederkerend is of niet. "(wederk.)", staat er dan in het woordenboek achter.

3 opmerkingen:

  1. of als je mensen niet onnodig op de kast wilT jagen.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Beste taalprof,
    Ik weet inmiddels wel het een en ander over het wederkerend voornaamwoord. Ik heb geprobeerd te vinden wat je erover schrijft en wat anderen er van zeggen.
    Maar ik blijf toch nog met een vraag zitten.
    Zin:
    Hij / ergert / zich / aan de hond van de buren.
    Hij = ond
    ergert = pv
    aan de hond van de buren = voorzetsel voorwerp.
    zich = deel van werkwoordelijk gezegde - (klopt dat?)
    Hij wast zich.
    Hij = ond.
    wast = pv
    zich = lijdend voorwerp
    (klopt dat?)
    Als ik dat zo aan collega's voorleg, dan zeggen ze dat zich geen lv kan zijn (nooit!) omdat dan lv en pv dezelfde persoon zouden zijn.
    Klopt die redenatie?
    Of kan ik onderscheid maken tussen verplicht en toevallig wederkerende werkwoorden?
    Je zegt in een ander stukje:Bij inherent reflexieve constructies wordt het wederkerend voornaamwoord niet als lijdend voorwerp beschouwd, maar als deel van het werkwoordelijk gezegde.
    Mag ik dit omdraaien en dus zeggen dat als het werkwoord niet verplicht werderkerend is, dat 'zich' dan wel lijdend voorwerp is.
    Bedankt, Jorien

    BeantwoordenVerwijderen
  3. @Jorien: de redenering van je collega's kan ik niet goed volgen. Van gelijkheid met de pv is geen sprake. Je kunt in deze gevallen wel twee kanten op redeneren, maar dat kun je alleen maar doen vanuit de vraag: is 'zich' in deze zin een invulling van 'iemand.' Zo ja, dan heb je een argument om er een lijdend voorwerp van te maken, zo nee, dan is het deel van het werkwoordelijk gezegde.

    BeantwoordenVerwijderen