donderdag 17 juni 2010

Voor de taalfreak



Op de website van de digitale school staat een pagina met uitleg over taalkundige ontleding. Nou ja, uitleg, het betreft toch weer vooral ezelsbruggetjes, vuistregels en voorbeelden, maar in zijn soort een uitgebreide pagina. Daarom is het zo sneu om er toch kritiek op te leveren. Maar ja, bekritiseren doe je alleen dingen die je serieus neemt, denk ik dan maar. En daarbij komt: de taalprof bekritiseert alleen de passage waar boven staat: Voor de taalfreak. Want een taalfreak, ja dat is de taalprof wel.


Het gaat om een passage aan het einde van de uitleg over onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden. Er staat:
Het kan voorkomen dat een zin een onderschikkende zin is, maar dat in die zin een nevenschikkend voegwoord voorkomt. Kijk maar:

Of ik morgen naar school kom, weet ik niet.”


Dat is eigenaardig, want of is hier geen nevenschikkend voegwoord, maar een onderschikkend voegwoord. Net als in ik vraag me af of het regent. Maar misschien bedoelt de auteur dat of hier lijkt op een nevenschikkend voegwoord. We lezen verder:

Er is namelijk nog een andere regel op dit gebied die je niet vaak nodig hebt. Die regel luidt als volgt:
Als je het woordje ‘niet’ tussen de persoonsvorm en het onderwerp kunt zetten, heb je te maken met een bijzin, dus onderschikking!
Hm. Dat is weer zo'n slordige vuistregel die slechts in de verte te maken heeft met wat er aan de hand is. Blijkbaar wil de auteur uitleggen dat de zin die met of begint, een bijzinsvolgorde heeft. Maar de vuistregel relateert de bijzinsvolgorde aan de afstand tussen de persoonsvorm en het onderwerp. En daar heeft de bijzinsvolgorde eigenlijk alleen maar indirect mee te maken. Want wat is bijzinsvolgorde eigenlijk? Om daarachter te komen moet je bijzinsvolgorde vergelijken met hoofdzinsvolgorde en bedenken wat het essentiële verschil is. En dat verschil is de plaats van de persoonsvorm. In de bijzin staat de persoonsvorm bij de rest van de werkwoorden (en de delen van de werkwoorden), en in de hoofdzin staat de persoonsvorm daar los van.


Het gaat dus om de afstand tussen persoonsvorm en andere (delen van) werkwoorden. Als je dat in een zin wilt onderzoeken zou je eerst moeten kijken of de persoonsvorm bij een groepje hoort, en of de persoonsvorm daar dan los van staat (of kan staan). Als de persoonsvorm het enige werkwoord is, kun je een hulpwerkwoord toevoegen (dat wordt dan persoonsvorm en de oorspronkelijke persoonsvorm wordt het hele werkwoord of voltooid deelwoord). Of je kunt van de persoonsvorm een scheidbaar samengesteld werkwoord maken (maak van komen in de voorbeeldzin bijvoorbeeld afreizen). Staat het partikel aan de persoonsvorm vast, dan is er dus sprake van een groepje, dus de persoonsvorm staat niet los.


De vuistregel kent een aantal bezwaren. Het belangrijkste is: waarom het woordje niet? Wat heeft het woordje niet met de woordvolgorde in de zin te maken? Mag het ook wel zijn, of nooit, of vuvuzela? Mag het ieder bijwoord zijn, of ook andere woorden? Wat heeft het voor zin om de leerling dit trucje te leren als het volstrekt onduidelijk is wat hier de gedachte achter is?


Een ander bezwaar is: omdat het een vuistregel betreft, gaat hij natuurlijk niet altijd op. Als je een hoofdzin hebt met een plaatsonderwerp, dan staat het getalsonderwerp gescheiden van de persoonsvorm: Er is niet onlangs nieuwe hardware geïnstalleerd. En in zo'n zin kan best het plaatsonderwerp achterwege blijven: Op deze computer is niet onlangs nieuwe hardware geïnstalleerd.


Of is hier dus een onderschikkend voegwoord, omdat het een bijzin inleidt. Je kunt natuurlijk wel een nevenschikking hebben van twee bijzinnen: Als je er niet uitkomt of zelfs je docent het niet weet... In die zin is of weer nevenschikkend, en als is het onderschikkende voegwoord, dat de nevenschikking van twee ondergeschikte zinnen inleidt.


Ten slotte is het onduidelijk waar de uitweiding nu over gaat: over de benoeming van of als onderschikkend voegwoord? Daar lijkt het niet op, want de uitweiding eindigt als volgt:
In bovenstaande zin heb je in eerste instantie dus te maken met een
nevenschikkend voegwoord, maar als je verder kijkt, zie je dat deze zin
toch onderschikkend is vanwege het woordje ‘niet’ dat tussen
persoonsvorm  (’kom’) en onderwerp (’ik’) gezet kan worden


De uitweiding gaat er dus om dat of nevenschikkend voegwoord zou zijn, maar dat de zin waar of mee begint toch "onderschikkend" is (ik denk dat hier bedoeld is: ondergeschikt). Er zitten twee fouten in die afsluiting: of is hier een onderschikkend voegwoord, en de reden waarom de zin ondergeschikt is, is niet de plaats van het woordje niet. De zin Of ik morgen naar school kom is ondergeschikt omdat hij het lijdend voorwerp vormt bij weet ik niet. Dit fundamentele inzicht blijft totaal buiten beeld door die ellendige vuistregeltjesuitleg.


De uitleg gaat dus op twee manieren de mist in: het achterliggende concept van de bijzinsvolgorde (plaatsing van de persoonsvorm ten opzichte van andere werkwoorden) blijft onbesproken, en het sleutelconcept onderschikking wordt verkeerd uitgelegd (dat gaat om de zinsdeelfunctie van de ondergeschikte zin). Zo leert de leerling dus helemaal niets. Ja, trucjes.

3 opmerkingen:

  1. Is het niet zo dat bij nevenschikking de juiste volgorde van beide zinnen behouden én intact zijn?
    'Ik morgen naar school kom' is dan één van de gekoppelde niet correcte zinnen
    'Weet ik niet' is dan de tweede wel correcte zin.
    Het is dus geen nevenschikking, want niet beide zinnen staan in een correcte volgorde als ze apart gebruikt worden.
    ('het is dus geen nevenschikking' en ''niet beide zinnen staan in een correcte volgorde' staan beide in de correcte volgorde dus is er sprake van nevenschikking. 'ze apart gebruikt worden' is niet bruikbaar als zelfstandige zin dus is ondergeschikt...).
    Ik wil morgen dit lesje geven aan groep 8 dus ik hoop dat deze uitleg correct is en beter te begrijpen dan alles hierboven.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Als je het aan groep acht wilt uitleggen kun je het beste zeggen dat een nevenschikking in principe twee gelijke delen verbindt, terwijl onderschikking het ene deel een onderdeel van het andere deel laat zijn. Je kunt immers ook twee bijzinnen nevenschikken (ik weet dat ik ziek ben en dat ik morgen niet naar school kan). Jouw uitleg dat een van de beide volgordes 'niet juist' zou zijn, lijkt me voor de leerlingen verwarrend. Een bijzinsvolgorde is ook juist, maar dan voor een bijzin. Bovendien gaat het hier niet om correct of incorrect, maar om wat je met een voegwoord kunt doen.

      Maar waarom zou je het uitleggen? Je kunt het de leerlingen ook zelf laten ontdekken. Maak een paar zinnen in drie varianten:

      ik kom morgen naar school - ik morgen naar school kom - kom ik morgen naar school
      ik ben niet meer ziek - ik niet meer ziek ben - ben ik niet meer ziek
      ik vind de meester leuk - ik de meester leuk vind - vind ik de meester leuk
      het is lekker weer - het lekker weer is - is het lekker weer
      ik moet thuis blijven - ik thuis moet blijven - moet ik thuis blijven

      Schrijf die zinnen allemaal op aparte kaartjes (of laat de leerlingen ze uitknippen.

      Maak dan een paar kaartjes met de volgende woorden:

      en - want - of - omdat - zolang - als

      Vervolgens laat je ze met zijn tweeën (of in groepjes van maximaal 3) zinnetjes maken van telkens drie kaartjes.

      Laat ze nu op basis van die mogelijkheden de zes losse woordjes in twee groepen verdelen. Laat ze vervolgens zelf bedenken hoe ze tot hun indeling komen.

      Ik denk dat ze dan 'omdat', 'zolang' en 'als' karakteriseren als woordjes waar alleen een kaartje achter past met de persoonsvorm achteraan, terwijl bij 'en', 'want', en 'of' alleen kaartjes met persoonsvorm op de tweede plaats passen. De kaartjes met persoonsvorm vooraan passen alleen als je er twee kaartjes voor legt (met een woord uit de eerste groep en een bijbehorend zinnetje).

      Nu heb je een punt om een verschil te maken tussen bijzinsvolgorde (persoonsvorm achteraan) en hoofdzinsvolgorde (persoonsvorm tweede plaats). Bovendien zie je dat en/of/want twee zinnen met gelijke volgorde verbinden (nevenschikken), terwijl omdat/zolang/als een zin met bijzinsvolgorde toevoegt aan een zin met hoofdzinsvolgorde.

      Verwijderen
    2. Dank voor je reactie.
      Ik had het lesje vanochtend al gegeven. Ik heb ze uitgelegd dat de zinnen als losse zinnen intact bleven. Gelukkig begrepen ze dat goed. Ook begrepen ze dat komt hij" ook een correcte zin was omdat je er een vraagzin achter kunt zetten. Wellicht helpt het dat ik lesgeef op een montessorischool, daar is al vanaf groep 3 aandacht voor woordbenoemen en vanaf groep 5 voor zinsontleden.
      Nogmaals dank!
      Groet Basje

      Verwijderen