donderdag 2 juli 2009

Werkwoordspelling



"Zeg luister eens"
"Ja wat is er?"
"Ik weet dat jij het nooit over spelling hebt, maar zou je toch eens iets willen zeggen over de werkwoordspelling?"
"De werkwoordspelling?"
"Ja, want dat is toch eigenlijk ook een beetje grammatica?"
"Hoezo?"
"Nou ja, dat je moet weten wanneer het voltooid deelwoord is en persoonsvorm en zo."
"Jaja"
"Heb je daar niet wat handige tips voor?"
"Hmm, ja, wat denk je hiervan: doe niet te moeilijk."

"Nou zeg, dat is wel een beetje flauw!"
"Toch is het serieus bedoeld."
"Hoe bedoel je?"
"Ik bedoel dit: de meeste werkwoordvormen worden net zo gespeld als andere woorden. Alleen de persoonsvorm is speciaal."
"Hè?"
"Het gaat jou om de spelling aan het einde van het woord, niet?"
"Ja"
"Niet over de vraag of je typen met een y of een ij schrijft, en brouwen met ou of met au, toch?"
"Neenee, het gaat over d‘s en t‘s. En dubbel d of dubbel t. En dan dat ellendige kofschip of hoe heet dat tegenwoordig."
"Jaja, dat bedoel ik, dat is allemaal veel te moeilijk gesteld."
"Hoe bedoel je dat dan?"
"Ik bedoel dit: je schrijft een werkwoord aan het einde net zoals je andere woorden spelt: met de klank die je aan het einde hoort als je het woord verlengt. Dus je schrijft geliefd omdat het bij verlenging geliefde is, net zoals je hoofd schrijft omdat het hoofden is."
"Ja goed, maar bij geloofd kun je ook gelooft schrijven."
"Precies: alleen de persoonsvorm heeft een afwijkende spelling. Alle andere vormen niet."
"Wat is die afwijking dan?"
"Bij de persoonsvorm moet je de vervoeging apart spellen."
"De vervoeging?"
"Dat is het stukje uitgang dat achter het werkwoord geplakt wordt. Dat kan een -t zijn, of een -te(n), of -de(n)."
"Jaja"
"Bij werkt is de vervoeging -t, die wordt achter het werkwoord werk geplakt. Dat is alles."
"Ehh… maar hoe zit het dan met -dt en dubbel d of dubbel t? Dat is toch een probleem?"
"Dat ligt er maar aan wat je een probleem noemt. Die -dt is een toevallig gevolg als je een vervoeging -t aan een werkwoord plakt dat al op een d eindigt. Dus als je word hebt, dat eindigt al op een d, zet je daar de vervoeging -t achter dan krijg je toevallig -dt. Eigenlijk net als wanneer je een woord dat met een t begint achter een woord plakt dat op een d eindigt, zoals in zandtaartje. Dan heb je ook dt."
"Ja, hoor eens, dat is niet echt dt!"
"O nee, waarom niet?"
"Nou dat staat niet op het einde!"
"Zoals ik al zei: het ligt er maar aan wat je een probleem noemt."
"En hoe zit het dan met dubbel t, bijvoorbeeld vergrootte naast vergrote?"
"Dat laatste is geen persoonsvorm en heeft dus ook geen werkwoordspelling. dat wordt net zo gespeld als grote. Het eerste is een persoonsvorm met vervoeging -te, en die vervoeging wordt dus eenvoudigweg achter het werkwoord vergroot geplakt, dat toevallig al op een t eindigt."
"Ja, nou stel je het volgens mij wat al te eenvoudig voor. Wat denk je dan van word je dat dan ineens zonder t moet waar je wordt wel een t heeft?"
"Tja, bij word je heb je geen vervoeging -t."
"Hoe weet je dat?"
"Bij werkwoorden die niet toevallig op d of t eindigen kun je het gewoon horen. Het is je zegt maar zeg je, het is je bent maar ben je, het is je hebt maar heb je. Bij omwisseling van onderwerp je of jij met de persoonsvorm valt de vervoeging -t weg."
"Ja zie je? Daar ga je al, waarom moet die spelling zo ingewikkeld?"
"Dat wegvallen van de vervoeging is geen spellingregel. Dat is eigenlijk een klankregel van het Nederlands. Het is alleen zo dat je het niet hoort bij werkwoorden die al op d of t eindigen."
"Maar waarom is het dan ook niet jij weett en weet jij?"
"Tja, dát is nou wel een spellingregel. Een dubbele t aan het einde van een woord wordt niet gespeld, tenzij het om importwoorden gaat zoals putt of watt."
"Ja goed, maar nou is het toch ingewikkeld geworden. Vat eens samen."
"Werkwoorden spel je net als andere woorden, alleen persoonsvormen hebben een afwijkende spelling omdat je de vervoeging apart schrijft. Als hij er is natuurlijk."
"En kun je dat nog vertalen in een praktische tip?"
"Kijk bij werkwoorden alleen of er sprake is van een persoonsvorm. Zo nee, val dan terug op algemene spellingregels. Zo ja, kijk dan of er sprake is van een vervoeging -t, -te(n) of -de(n). Zo ja, spel die dan apart van het werkwoord. Probeer bijvoorbeeld de vervoeging met een streepje te scheiden van het werkwoord en kijk of het klopt. Dus als je bijvoorbeeld hebt vastgesteld dat in de werkwoordsvorm brandt sprake is van een vervoeging -t, spel dan eerst brand-t, en laat dan het streepje weg. Zo zie je onmiddellijk dat bran-t niet goed is."
"Ja daar kan ik wat mee. Denk ik."
"En heb je bijvoorbeeld gezien dat verbrandde een persoonsvorm is (in de verleden tijd), spel dan eerst verbrand-de, en laat dan het streepje weg. Zo zie je weer dat verbran-de niet klopt, want verbran is geen werkwoord."
"Maar in het verbrande huis is het toch wel met één d?"
"Ja, maar dat is dus geen persoonsvorm. Eerst bepaal je of het woord een persoonsvorm is. Bij het gewone woord blonde is er ook geen reden om blondde te spellen."
"O ja, stom. Maarre…"
"Ja?"
"Ik moet toch ook kijken of iets een voltooid deelwoord is? Voor het kofschip?"
"Nee hoor, dat is allemaal nergens voor nodig. Als iets geen persoonsvorm is, kun je het gewoon spellen net als andere woorden. Dat hele kofschip is maar een ezelsbruggetje dat de zaken ook nog eens onnodig moeilijk maakt."
"Hm. Ik weet het niet hoor. Ik vind het allemaal veel te eenvoudig klinken."
"Ja, ik kan er ook niets aan doen. Ik ga het niet moeilijker maken dan het is. Bovendien zit er niet veel meer grammatica in."

9 opmerkingen:

  1. Het valt me op dat je hier, in afwijking van Klooster, het begrip 'stam' niet gebruikt.
    En voorts, dat je het hebt over 'vervoeging -t' en niet, zoals ik denk dat het zou moeten, 'vervoegings -t' (met 's').

    BeantwoordenVerwijderen
  2. @Steven: wat het eerste betreft: mijn idee was dat het intuïtieve verschil tussen 'verbran-de' en 'verbrand-de' eenvoudigweg te verwoorden is met de constatering: 'verbran' is geen woord. Daar heb je het begrip "stam" niet bij nodig.
    Uiteindelijk is dat begrip "stam" gedefinieerd als dat stuk van het werkwoord waar je de vervoegingen aan toevoegt. Het lijkt dus ook een beetje dubbelop om eerst het begrip "stam" te definiëren, en daar vervolgens die vervoeging weer achter te zetten. Dan kun je net zo goed proberen de vervoeging te identificeren, dat komt op hetzelfde neer, en het vermijdt complicaties die alleen maar met de spelling van de stam te maken hebben.
    En wat het tweede betreft: ik had het inderdaad over de vervoeging '-t' en niet over 'vervoegings-t.' Ik bedoelde dan ook de vervoeging die de vorm '-t' heeft.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. @taalprof: verder met het eerste: je veroorzaakt, althans bij mij, verwarring wanneer je, i.p.v. gewoonweg 'stam' te gebruiken, in eens met 'werkwoord' op de proppen komt. Zie citaat:
    """Bij de persoonsvorm moet je de vervoeging apart spellen."
    "De vervoeging?"
    "Dat is het stukje uitgang dat achter het werkwoord geplakt wordt. Dat kan een -t zijn, of een -te(n), of -de(n)."
    "Jaja"
    "Bij werkt is de vervoeging -t, die wordt achter het werkwoord werk geplakt. Dat is alles.""
    Hier gebruik je 'werkwoord' i.p.v. 'stam'.
    Het lijkt mij dan ook niet alleen zinvol, doch ook noodzakelijk om wél het begrip 'stam' te definiëren, namelijk als datgene waar de 'vervoeging' aan vastgeplakt wordt. Het één kan niet zonder het ander, en 'werkwoord' is wat anders dan 'stam'.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. @Steven: Technisch, of objectief, of hoe je het wilt noemen, heb je natuurlijk gelijk. Maar wat suggereer je nu eigenlijk: dat iemand, omdat ik zeg 'plak -t achter het werkwoord,' zou denken dat je '-t' achter 'werken' of 'werkte' zou moeten zetten, zodat je 'werkent' of 'werktet' krijgt? Dat kan ik niet geloven. Of is de verwarring dat iemand zou denken dat 'werk' het werkwoord is? Wat zou dat?
    Ik probeer het taalgevoel van moedertaalsprekers serieus te nemen door losweg te spreken over 'het werkwoord.' En laten we eerlijk zijn: 'werk' ís natuurlijk ook een werkwoord, net als 'werkte,' 'gewerkt,' enzovoorts. Maar die andere vormen van het werkwoord kunnen hier nauwelijks voor verwarring zorgen. Hooguit zou ik de verleden tijd enkelvoud apart moeten nemen, om te vermijden dat mensen 'hij vondt' spellen. Natuurlijk kun je dat oplossen door eerst het begrip 'stam' te definiëren, maar ik vind de problemen daarmee niet opwegen tegen de winst.
    Door eerst met veel pijn en moeite de stam te definiëren raak ik een heel eind verwijderd van wat ik wil bereiken: dat mensen de vervoeging herkennen (niet de stam, daar gaat het mij hier niet om).
    Een van de problemen bij het begrip "stam" is dat het een fonologisch begrip is, dat je hier in de uitleg van een spellingkwestie wilt gebruiken. De stam van 'leven' is 'lev' en leg dan maar eens uit dat die 'e' in de spelling verdubbeld wordt (tenzij de vervoeging '-en' volgt), en dat die 'v' in de spelling een 'f' wordt, tenzij de vervoeging '-en' en '-de(n)' erachter staat, enfin, dan ben je weer een halve pagina verder en is iedereen vergeten dat je het eigenlijk alleen over die 'd' en 't' wilde hebben. Terwijl beide spellingkwesties helemaal geen rol spelen bij die 't': het punt is dat je de ikvorm van het werkwoord moet overhouden als je de vervoeging '-t' wegstreept. Dat is alles.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. @taalprof: Wat is er nu eenvoudiger dan: 'Neem de onbepaalde wijs (uitstekende benaming!), haal daarvan de laatste twee letters af, dan heb je de stam (eveneens een uitstekende benaming!) en plak daaraan de vervoeging vast.'
    Geen verwarrlng, geen lange uitleg, taalgevoel gediend!

    BeantwoordenVerwijderen
  6. @Steven: Ik bedoelde niet dat het begrip "stam" niet uit te leggen is, maar dat dit begrip de d/t-kwestie nodeloos compliceert.
    Wat jij nu doet is een instructie geven om een stam te vormen uit het hele werkwoord (overigens ook zonder dat je dat begrip die naam geeft). Dat is niet uitleggen wat een stam is. Dat is een technisch voorschrift om hem af te leiden.
    Daarbij komt dat je instructie lang niet altijd werkt. Hij gaat niet op bij de werkwoorden die niet op '-en' eindigen: ('zijn', 'gaan', 'staan' etc.), en levert bijvoorbeeld rare resultaten op bij 'zien' of 'doen.' Maar het ergste is dat hij de hele spellingsproblematiek achteloos buiten beschouwing laat. Hij levert 'hebb' en 'holl' op als stamvormen, en 'hoev' en 'wijz.' En er zullen ook mensen zijn die hieruit zullen afleiden dat de stamvorm van 'weken' 'wek' is. Nou klopt dat allemaal wel enigszins, omdat het begrip eigenlijk een klankbegrip is, en in verschillende situaties een verschillende stamvorm krijgt, maar het probleem is dat je een klankbegrip probeert te illustreren met een operatie die werkt met letters.
    Dus zo heel eenvoudig is dat allemaal niet.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Ik vind het een heel aardige benadering die je kiest, maar wat volgens mij het probleem is: om in jouw benadering d/t-spelling goed te doen, heb je grammaticale kennis nodig. Je moeten weten wat een persoonsvorm is (en dus hoe een zin in elkaar zit). En dat weten veel mensen niet. Juist daar struikelen ze over.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. @Johannes: Je ziet het goed! Dat is precies de bedoeling van mijn weblog: laten zien dat grammaticale kennis nodig is. Volgens mij struikelen mensen juist over de gedachte dat je dit soort spellingkwesties zonder grammatica kunt aanpakken.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Ik vind het een knappe uitleg. Ik probeer hem bij de vele collega's die de klassieke benadering maar niet in hun hoofd krijgen. Bedankt!

    BeantwoordenVerwijderen