dinsdag 12 december 2006

Aan het discussiëren met docenten



Op het lerarenforum [list-nederlands] woedde (woedt) een discussie over de ontleding van de zin Ik ben aan het koken. Het lijkt wel of de taalprof deze week als een olifant door allerlei porseleinkasten dendert, want hij slaagt er maar niet in om overeenstemming te bereiken.


Omdat de discussie op het forum sommige leden begint te irriteren, stel ik graag mijn web-log ter discussie beschikking om deze zaak uit de wereld te helpen. Graag begin ik daarom met een eerlijke (?) samenvatting.


Er worden twee mogelijkheden geopperd voor de ontleding: werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde. De voorstanders van het werkwoordelijk gezegde merken op:


1. De ANS noemt deze constructie niet bij de mogelijke invullingen van het naamwoordelijk deel, en bespreekt aan het + infinitief bij de groepsvormende werkwoorden. Daaruit zou je moeten concluderen dat de ANS het als een werkwoordelijke constructie beschouwt;
2. aan het koken zijn duidt geen eigenschap of toestand aan en is daarom geen naamwoordelijk gezegde;
3. koken is in deze constructie een infinitief, dus een werkwoord;
4. In aan het koken zijn staat geen naamwoord, dus is het geen naamwoordelijk gezegde;
5. zijn is niet vervangbaar door andere koppelwerkwoorden; bijvoorbeeld: ik word aan het koken kan niet;
6. De werkwoordelijke analyse is eenvoudiger dan de naamwoordelijke analyse.
7. De zin ik ben aan het koken is het duratief aspect van ik kook


Voorstanders van de naamwoordelijke analyse merken op:
1. aan het werken heeft dezelfde betekenis als aan het werk of aan de arbeid, en dat is ook naamwoordelijk gezegde. Als die laatste twee een eigenschap of toestand van het onderwerp uitdrukken, waarom het eerste dan niet?
2. zijn is hier vervangbaar door vrijwel alle andere koppelwerkwoorden: ik blijf aan het koken, ik lijk wel aan het koken, hij schijnt aan het koken, hij bleek aan het koken. In plaats van worden gebruik je raken: ik raak aan het koken.
3. aan het lachen komt ook voor als bepaling van gesteldheid: je maakt me aan het lachen;
4. aan het koken staat in de bijzin verplicht vóór het werkwoord: omdat ik aan het koken ben en niet omdat ik ben aan het koken. Dat wijst erop dat aan het koken niet werkwoordelijk is, maar naamwoordelijk;
5. In de constructie aan het koken staat het lid

Ik voeg daar op deze plaats nog de volgende aan toe:


7. De constructie ik ben aan het lachen is de "moderne vorm" van ik ben lachende. Die laatste is in ieder geval zeker naamwoordelijk. De betekenis kan dus nooit een argument tegen het naamwoordelijk gezegde zijn.


Misschien stel ik de argumenten te tendentieus voor, want ik merk dat de argumenten vóór het naamwoordelijk gezegde stuk voor stuk de argumenten vóór het werkwoordelijk gezegde weerleggen. Alleen argument 1 (het autoriteitsargument), daar heb ik geen duidelijk verweer tegen. En 6, daar zou ik wel begrip voor willen hebben, maar ik zie eerlijk gezegd niet wat er complex aan is om ik ben aan het werken dezelfde ontleding te geven als ik ben aan het werk. Ik snap wel dat je graag wil zeggen dat er sprake is van een werkwoordelijk gezegde als er alleen maar werkwoorden zijn, maar dan moet je toch het lidwoord het een beetje onder het tapijt moffelen. En je zou dan ook dat boek is te lezen als werkwoordelijk gezegde moeten beschouwen (ik bedenk nu: misschien doe je dat wel).


In ieder geval: ik nodig iedereen graag uit deze argumenten aan te vullen, dan wel te bekritiseren. Graag zonder spellingkwesties.

52 opmerkingen:

  1. Ik lees net dat Marit op het lerarenforum de suggestie doet om "het" als onbepaald voornaamwoord te benoemen. In dat geval zou echter "aan het" (zonder infinitief) een woordgroep moeten zijn: voorzetsel+voornaamwoord. Dat lijkt me niet juist.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. En nog een toevoeging: aangespoord door een van de deelnemers aan de discussie ("niet alleen zoeken wat je uitkomt") heb ik de betreffende passages in de ANS nog eens goed bekeken:
    De ANS beschouwt alle constructies met "aan het + infinitief" als werkwoordelijk, met groepsvormende werkwoorden zijn, blijven, maken, brengen, etc.
    Behalve in constructies waarbij het lijdend voorwerp in de vorm van een voorzetselconstituent erachter staat: "hij zette zijn assistent aan het typen van adressen". De ANS: "De constructie heeft dan echter geen werkwoordelijk karakter meer, er is veeleer sprake van een naamwoordelijke constituent (in (i): het typen van adressen), vergelijkbaar met het werk in aan het werk zetten."
    Dus, even samenvatten: "hij zette zijn assistent aan het typen" is werkwoordelijk, "hij zette zijn assistent aan het typen van adressen" is naamwoordelijk.
    Hoewel ik erken dat de ANS de constructie waarschijnlijk inderdaad als werkwoordelijk beschouwt (zo te zien onder de argumentatie dat er een gebeurtenis wordt uitgedrukt), plaats ik hier toch een groot vraagteken bij.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. In het reactiepaneel op een eerdere post heeft de taalprof welsprekend betoogd dat schoolregels niet heilig zijn, dat we ze kritisch moeten bekijken. Wat mij betreft zou een constructie als 'hij is aan het vissen' weleens een aanwijzing kunnen zijn dat het ons op school aangeleerde onderscheid tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde dubieus is. Waar is dat eigenlijk op gebaseerd?
    Het feit dat je wel kunt zeggen 'hij zette zijn assistent aan het typen van duizend adressen' (al vind ik dat toch ook wel een beetje een rare zin), maar helemaal niet 'hij zette zijn assistent aan het duizend adressen typen', zou je als een aanwijzing kunnen beschouwen dat 'typen' hier een zelfstandig naamwoord is en geen werkwoord. Bij werkwoorden kun je wel een lijdend voorwerp plaatsen (ik ontsla Piet), maar bij zelfstandig naamwoorden past zo'n lijdend voorwerp niet, tenzij er een voorzetsel bijstaat (het ontslag VAN Piet).
    Maar er zijn andere aanwijzingen dat we in deze constructie wel degelijk met een werkwoord te maken hebben. Je zegt bijvoorbeeld 'ik ben HEEL HARD aan het lachen' (met een bijwoordelijk HEEL HARD) en niet 'ik ben aan het HEEL HARDE lachen' (met een bijvoeglijk naamwoord). Vergelijk 'hij ontsloeg Piet HEEL GEMEEN' (werkwoord en bijwoord) met 'het HEEL GEMENE ontslag van Piet' (zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord).
    Dan kun je wel over en weer dit soort argumenten gaan uitwisselen, en wie weet geeft een van de twee partijen het wel op, zodat we met zijn allen alsnog 'besluiten' dat we een werkwoordelijk gezegde gezien hebben. Of juist een naamwoordelijk. Maar is dat nu echt veel meer dan een woordenspelletje gebaseerd op enigszins duistere begrippen? Is dat onderscheid tussen gezegdes niet bijna van dezelfde orde als de gewraakte regel dat dat je niet mag zeggen 'het meisje waarmee ik heb gedanst'?

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Ik heb er wat literatuur over opgeslagen. Van den Toorn schrijft (blz 186, Nederlandse Grammatica, 9e druk):
    "Het deel dat met 'aan 't' begint, is te beschouwen als naamwoordelijk deel van het gezegde"

    BeantwoordenVerwijderen
  5. @marc: lk ben het met veel van je opmerkingen eens, maar het onderscheid zelfstandig naamwoord/werkwoord lijkt me toch een vrij basaal onderscheid, dat je niet snel zult kunnen missen in de taalanalyse. Je toont aan dat dat onderscheid in deze constructie problematisch is. Ik kan daaraan toevoegen: dat geldt ook voor andere "nominalisaties". Ook in ''dat harde lachen van jou stoort me" heb je de keuze om het bijvoeglijk naamwoord onverbogen te laten. En ook daar kun je "kale meervouden" als een soort "lijdend voorwerp'' hebben: "het aardappelen schillen kostte veel tijd',. Hoewel je gelijk hebt als je zegt dat de traditionele schoolgrammatica hier tekortschiet, lijkt het me geen reden om meteen het onderscheid naamwoordelijk/werkwoordelijk gezegde, laat staan de hele schoolgrammatica te verwerpen. Het eerste is gebaseerd op het onderscheid zijn/doen, en hoewel ik erken dat er problematische gevallen zijn, is dat in beginsel een helder onderscheid dat in de meeste talen voorkomt.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. waar kan ik dat lerarenforum vinden? misschien kun je er een link van maken.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Ik zet er nog een paar argumenten bij, in het voordeel van de naamwoordelijke ontleding:
    8. Het is "aan het koken, dat BEN je", niet "aan het koken, dat DOE je". Bij die betekenisverwante duratieve werkwoordelijke constructies zoals "ik blijf koken" en "ik sta te koken" is het niet "koken, dat BEN ik" of "blijven koken, dat BEN ik" of "staan (te) koken, dat BEN ik". In al die gevallen is het DOE. Dus: aangezien het werkwoordelijk gezegde in wezen DOEN is het het naamwoordelijk ZIJN, is "aan het koken zijn" naamwoordelijk.
    9. Als je zegt "ik ben aan het ...", dan kun je dat aanvullen, wat er ook staat op de plaats van de puntjes, met "en het ... vermoeit mij". "ik ben aan het koken en het koken vermoeit mij", "ik ben aan het aardappelen schillen en het aardappelen schillen vermoeit mij." Hieruit kun je concluderen dat "het ..." blijkbaar een woordgroep is, die begint met het lidwoord "het". "het koken" is een nominalisatie van de werkwoordelijke constructie met het werkwoord "koken".
    10. Het predicaat "aan het koken" komt, behalve in de genoemde gevallen, ook voor in de "absolute met-constructie": "Met de kinderen aan het huiswerk maken, moeder aan het televisiekijken en vader aan het aardappelen schillen, was het een gewone, doordeweekse avond." Hieruit leid ik af dat "aan het ..." een predicaat is, en dus heel goed naamwoordelijk deel kan zijn.
    11. Als het nu om eenvoud gaat: wat is er eenvoudiger dan om "het water is aan het koken" op dezelfde manier te ontleden als "het water is aan de kook". Dat "koken" achter een lidwoord een zelfstandig naamwoord is, moet je toch al uitleggen ("het koken van water is een gemakkelijk karwei"). Anderzijds, als je wil dat dit werkwoordelijk is, moet je zien uit te leggen dat "koken" achter een lidwoord soms wel, en soms niet een zelfstandig naamwoord is (veel moeilijker), en dat woordgroepen met een voorzetsel soms wel, en soms niet werkwoordelijk zijn. Lijkt me veel complexer.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Ik kan mij vinden in de vergelijking met uw #7: "ik ben kokende". Kan deze constructie derhalve niet gewoon als werkwoordsvorm gezien worden, een (versleten) vorm van een gerundium? Ter vergelijking, in diverse andere talen: I am cooking, estoy cocinando.
    De vergelijking met "iemand aan iets zetten" vind ik mank gaan.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. @Sjef Bosman: ik zie inderdaad wel dat er een betekenisovereenkomst is met het gerundium (en, geef ik toe, met duratieve werkwoordelijke constructies als "zitten te" of "blijven"), maar die betekenisovereenkomst alleen kan niet voldoende zijn om te besluiten tot een werkwoordelijke analyse. Immers, die betekenis zit ook in "ik ben bezig met koken". Een heel andere constructie, dat is waar, maar met dezelfde betekenis, en toch niet werkwoordelijk.
    De constructie "iemand aan het ... zetten" is een voorbeeld uit de ANS. Ik ben het met je eens dat die met "aan het..." niet in alle gevallen (of zelfs in weinig gevallen) gelukkig klinkt. Ik zie het zelf als een instantie van "iemand/iets ... zetten" met een bepaling van gesteldheid op de plaats van de puntjes, als in: "het bier koud zetten". Als de constructie met "aan het ... zetten" in de discussie gebruikt mag worden (als...), dan is het een argument voor de naamwoordelijke lezing van "aan het ..."

    BeantwoordenVerwijderen
  10. @suzan: het lerarenforum is een mailinglijst die uitgaat van kennisnet.com. Je zou verwachten dat deze lijst gespiegeld wordt in het discussieforum op de site, maar dat is niet zo. Ik weet ook niet zeker of het wel kan dat ik uit die besloten discussielijst citeer, maar ik zal het ongetwijfeld horen als dat niet de bedoeling is.

    BeantwoordenVerwijderen
  11. U stelt uw web-log ter discussie? Dankzij dat eerste zinnetje van uw tweede alinea raakte ik dusdanig van m'n à propos dat ik onmogelijk verder kon lezen. Wellicht later op de dag.

    BeantwoordenVerwijderen
  12. @Max J. Molovich: daar verschrijf ik mij! Hoewel ik mijn weblog regelmatig bij mezelf ter discussie stel, bedoelde ik hier te schrijven: "ter beschikking". Ik ga het verbeteren, dank voor deze opmerking!

    BeantwoordenVerwijderen
  13. In een van de toevoegingen worden volgens mij termen door elkaar gehaald. Dat de ANS "het typen van adressen" een naamwoordelijke constituent noemt, betekent nog niet dat "Hij zette hem aan het typen van adressen" een naamwoordelijk gezegde bevat.

    BeantwoordenVerwijderen
  14. @Jaap Breukel: dat is waar, en slordig geformuleerd van me. In "hij zette hem aan het typen van adressen" zou je "aan het typen van adressen" als een bepaling van gesteldheid moeten benoemen. Tenminste, als je vindt dat "het typen van adressen" hier een naamwoordelijke constituent is. Mee eens?

    BeantwoordenVerwijderen
  15. Ik ga dit helemaal uitspitten, hoelang het ook duurt. Op het Belgische lerarenforum www.lerarenforum.be, waar ik de kwestie ook aanhangig heb gemaakt (laat de Vlamingen ook maar eens meepraten!) geef ik de volgende samenvatting van wat er in de "officiële bronnen" gezegd wordt:
    De "officiële" bronnen spreken elkaar een beetje tegen, zover ik nu overzie:
    1. Van den Toorn in zijn Nederlandse Grammatica vindt het naamwoordelijk gezegde;
    2. De ANS is van mening dat de constructie werkwoordelijk is;
    3. Balk-Smit-Duyzentkunst noemt de constructie niet in haar Grammatica van het Nederlands;
    4. Wat Paardekooper in zijn ABN-syntaksis bedoelt is mij niet helemaal duidelijk. In paragraaf 2.10 wijst hij de term "naamwoordelijk deel" in het algemeen af, ten faveure van de term "niet-werkwoordelijke rest". Daarbij noemt hij als voorbeeld "ik ben aan het spelen", maar elders (paragraaf 2.17.2.1.1. spreekt hij over een "hulpwerkwoord van aan-het + ow". Daaruit zou je kunnen afleiden dat Paardekooper, net als de ANS, van mening is dat het werkwoordelijk is. Maar omdat Paardekooper de term "koppelwerkwoord" afwijst is dat misschien ook weer een overhaaste conclusie. Ik zou wel eens willen weten wat Paardekooper daar zelf van vindt.
    5. Klooster noemt de constructie in zijn "Grammatica van het hedendaags Nederlands" niet. Tenminste, ik kan het niet vinden.
    6. Smedts en Van Belle heb ik er nog niet op na kunnen slaan (ga ik nog doen);
    7. In de bekende Nederlandse Spraakkunst van Den Hertog wordt de constructie niet genoemd;
    8. In de recentere Nederlandse Spraakkunst van De Vooys wordt de constructie niet behandeld, maar De Vooys maakt wel de opmerking: "Ook een gesubstantiveerde infinitief met aan kan met een werkwoord verbonden worden, b.v. aan het huilen gaan." Daaruit maak ik op dat De Vooys ervan uitgaat dat "huilen" hier zelfstandig naamwoord is.
    Andere bronnen heb ik nog niet geraadpleegd, maar ik houd mij aanbevolen voor suggesties!

    BeantwoordenVerwijderen
  16. 6. Smedts & Van Belle (Taalboek Nederlands) beschouwen de aan-het-constructie als werkwoordelijk. Zij noemen bijvoorbeeld "raken" in "zij raken aan het spelen" een hulpwerkwoord van aspect, en geen koppelwerkwoord.
    9. In Willy Vandeweghe (Grammatica van de Nederlandse zin) kan ik het zo snel niet vinden. Ik heb het boek bij een collega even in kunnen zien, maar ik kon het (nog) niet lenen.

    BeantwoordenVerwijderen
  17. Interessante discussie; wij zijn hier ook de boeken ingedoken en troffen het volgende aan:
    Rijpma en Schuringa noemen "aan het + infinitief" een naamwoordelijk gezegde.
    In het WNT staat (bij 'aan') het volgende: "Aan beteekent onmiddellijke nabijheid en aanraking, figuurlijk opgevat, bij de ww. die het bezig zijn met eene werking te kennen geven. De werking wordt alsdan beschouwd als het voorwerp, dat men aanraakt en behandelt, en wordt daarom uitgedrukt door een abstract znw., hetzij door een eigenlijk substantief, hetzij door een gesubstantiveerden infinitief."
    Als na 'het' een gesubstantiveerde infintief volgt, wijst dat volgens ons op een naamwoordelijk gezegde.
    Met Paardekooper kunnen wij ook niet zo veel, net als met de diverse generatieve grammatica's (maar eerlijk gezegd weet ik ook niet zo goed waar we daar moeten zoeken).

    BeantwoordenVerwijderen
  18. @Aleid: het begon er al op te lijken (en misschien is dat ook wel zo) dat de officiële bronnen in meerderheid voor de werkwoordelijke ontleding kiezen. Dank voor deze toevoeging!
    Het gaat toch wel om de bewerking door Jan van Bakel, niet?
    Ik noteer:
    10. Rijpma & Schuringa beschouwen "aan het + infinitief" als naamwoordelijk gezegde.
    11. Het WNT vindt dat in "aan het + infinitief" de infinitief "gesubstantiveerd" is.
    Uit de generatieve hoek ken ik maar weinig literatuur over deze kwestie. Er bestaat een artikel van Rik Smits e.a., ik meen uit 1984, maar ik kan even niet meer vinden hoe dat precies heet en waar het stond. Het ging in ieder geval niet over het onderscheid naamwoordelijk/werkwoordelijk. Het ging over de verplaatsing van het lijdend voorwerp uit die aan-het-constructie, die voor een generativist altijd werkwoordelijk blijft, ook al zou het een nominalisatie zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  19. Ja, het is de bewerking van Jan van Bakel.
    In Vandeweghe trof ik inmiddels de gewraakte constructie wel aan (op blz. 211, bij Aspect), maar hij heeft het daar niet over werkwoordelijk/naamwoordelijk.

    BeantwoordenVerwijderen
  20. Interessante update! Ik lees op de mailinglist van de docenten dat Dick Pak zojuist met emeritus-hoogleraar van den Toorn persoonlijk heeft getelefoneerd! Die houdt vol dat het een naamwoordelijk gezegde is. Dat betekent dat er binnen de ANS-redactie discussie over moet zijn geweest. Ik heb het persoonlijk bij eindredacteur Walter Haeseryn nagevraagd, maar die kon zich de discussie niet herinneren. Wel meende hij dat de eerste versie van die passages door Geert Hoppenbrouwers is geschreven.
    Dit alles betekent natuurlijk niets in het licht van de discussie (argumenten moeten we hebben, geen autoriteiten!), maar ik vind het toch wel iets aardigs hebben.

    BeantwoordenVerwijderen
  21. Dan doe ik er ook nog een paar argumenten bij (van wisselende sterkte, maar allemaal in het voordeel van de ontleding naamwoordelijk gezegde):
    12. Je kunt een nevenschikking maken met andere predicaten: "ik ben aan het koken en dus niet beschikbaar voor andere zaken". Hierin is "niet beschikbaar voor andere zaken" naamwoordelijk deel, en een nevenschikking verbindt gelijke delen.
    13. Al die werkwoorden die de ANS noemt met "aan het+infinitief" zouden hulpwerkwoorden zijn. Dat is vreemd, want hulpwerkwoorden worden geen voltooid deelwoorden in de voltooide tijd. Het is "ik blijf koken" en "ik ben blijven koken". Maar naast "ik blijf aan het koken" is het niet "ik ben blijven aan het koken". Maar "ik ben aan het koken gebleven". Dat wijst erop dat "blijven" hier zelfstandig of koppelwerkwoord moet zijn. In alle voorbeelden is dat het geval: "ik ben aan het koken geweest", "ze hebben mij aan het koken gezet", "ik ben aan het koken geraakt".
    14. Smedts en Van Belle noemen "raken" in deze constructie expliciet hulpwerkwoord van aspect. Maar er is geen enkele andere constructie waarin "raken" hulpwerkwoord van aspect is. Je kunt niet zeggen "wij raken koken" of "wij raken te koken". Dat is dan wel een heel uitzonderlijk hulpwerkwoord! En dat terwijl "raken" als koppelwerkwoord heel gewoon is. Ook "maken, zetten, brengen" zijn in andere constructies nooit hulpwerkwoord, maar zijn wel heel gewoon in een constructie met bepaling van gesteldheid. Ik zou wel eens willen weten wat er voor redenen zijn om de grammatica zo op zijn kop te zetten met al die uitzonderingen. En dat terwijl de ontleding "naamwoordelijk gezegde" geen uitzonderlijke aannames hoeft te doen!

    BeantwoordenVerwijderen
  22. Er komen steeds meer argumenten naar voren die met constructie-operaties te maken hebben. Ik weet niet of dit het juiste pad is.
    Op pagina 168-172 van 'Grammatica van het Nederlands' geeft Frida Balk-Smit Duyzentkunst een meer functionele analyse van het naamwoordelijk gezegde. Die spreekt mij persoonlijk sterk aan, want hij raakt iets meer de kern van wat wij doen met het uiten van zinnen.

    BeantwoordenVerwijderen
  23. Misschien is het een goed idee om de taalkundige Joop van der Horst in te lichten/raad te plegen? Die zou bezig zijn aan een geschiedenis van de grammatica van het Nederlands, meen ik begrepen te hebben. Als hij geen licht kan werpen op de ontwarring van deze knoop, dan is het toch nog altijd een interessant gegeven voor zijn onderzoek, volgens mij.
    Van der Horst is een Nederlandse professor, maar hij houdt zich ergens in België op, meen ik me te herinneren. Geen fut meer om het op te zoeken. Het is 3 uur 's nachts, heb meelij!

    BeantwoordenVerwijderen
  24. @Scrubs: ik zou het zeer toejuichen als mensen als Joop van der Horst zich in de discussie zouden mengen. Ik ben trouwens toch al van mening dat de taalkundigen van de ANS hier destijds over hadden moeten publiceren, of de twee mogelijkheden helder tegenover elkaar hadden moeten zetten. Zoals wij nu proberen. Dat hebben ze niet gedaan. Van der Horst zit trouwens aan de KU Leuven. Maar stel je er niet teveel van voor. Taalkundigen zullen, net als ik, proberen argumenten te verzamelen om ze tegen elkaar af te weten. Misschien heeft hij, net als Van den Toorn, een uitgesproken voorkeur, maar hij zal die zeker onderbouwen met meer dan één argument.

    BeantwoordenVerwijderen
  25. @Jaap Breukel: ik denk dat je de spijker op zijn kop slaat met deze opmerking. Het meningsverschil, in ieder geval op de mailinglijst, en zeer waarschijnlijk ook dat tussen de grammatici, is terug te voeren op de vraag: wat vind je belangrijker, de betekenis (functie) of de vorm (constructiemogelijkheden).
    Ik ga dit afsplitsen in een apart logje, maar ik merk hier vast op dat alle grammatici, ook mevrouw Balk, beide typen van argumentatie hanteren. Kijk bijvoorbeeld (pagina 103) hoe zij koppelwerkwoorden definieert: dat zijn werkwoorden die voorkomen in de constructie "dat zijn kooplieden", "dit zijn muurschilderingen". Puur constructie-argument. Dit vind ik een beetje problematisch, omdat je om te beginnen moet uitleggen dat je niet bedoelt "Dit zijn muurschilderingen: indrukwekkend", maar alleen "Deze foto's hier, dit zijn muurschilderingen". En ten tweede valt onder deze definitie het werkwoord "raken" (en soortgelijke woorden) uit de boot. Dan moet je weer een aparte term ("vervangend koppelwerkwoord") verzinnen voor gevallen als "de boot raakte lek".

    BeantwoordenVerwijderen
  26. Nog een kleine toevoeging: ook Jan Luif (In verband met de zin) noemt 'aan het + infinitief' een naamwoordelijk gezegde (blz. 129). Het begint er dan toch op te lijken dat er toch ook erg veel (de meeste?) bronnen voor een naamwoordelijk gezegde zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  27. @Aleid: Okee, ik zet 'm d'r voor de volledigheid bij:
    12. In de grammatica van Jan Luif (In verband met de zin) wordt 'aan het + infinitief' als naamwoordelijk gezegde benoemd.
    Geeft Jan Luif nog argumenten die we niet gezien hebben?

    BeantwoordenVerwijderen
  28. @ taalprof:
    Nee, hij geeft geen argumenten, zegt alleen dat het zo is.

    BeantwoordenVerwijderen
  29. Ik voeg voor de eerlijkheid ook nog een argument toe ten gunste van de werkwoordelijke analyse:
    8. In constructies met "aan het ... zijn" komt iets voor wat een lijdend voorwerp lijkt. Als op de plaats van de puntjes een (al dan niet genominaliseerd) overgankelijk werkwoord staat, dan kan er een zinsdeel bij dat qua betekenis de rol van het lijdend voorwerp vervult: "ik ben de aardappelen aan het koken". Dat is in ieder geval een probleem voor de naamwoordelijke analyse, want die moet het zinsdeel naast het naamwoordelijk deel benoemen, bijvoorbeeld als "oorzakelijk voorwerp". Daar kun je dan tegenin brengen dat het ook niet echt een lijdend voorwerp is, want er is geen lijdende vorm van te maken ("de aardappelen worden aan het koken geweest"). Daarnaast kan dat zinsdeel, als het uit één woord bestaat, ook tussen "het" en "koken" staan ("aan het aardappelen koken"), net als bij de nominalisatie ("het aardappelen koken"). En in beperkte mate kan het er ook achter, met "van" erbij (?"aan het koken van de aardappelen", hm, is dat wel goed?). Conclusie? Dit is in ieder geval een moeilijk punt voor de naam

    BeantwoordenVerwijderen
  30. @Scrubs: ik heb het Joop van der Horst gevraagd. Hij vindt eigenlijk dat het hele begrip "gezegde" op de schop zou moeten (zoals hij in zijn "Analytische Taalkunde" uit 1995 al bepleit), maar in de keuze tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde zou hij, met Van den Toorn, tot de ontleding "naamwoordelijk gezegde" besluiten. Hij verwees me ook nog naar twee (zijdelingse) artikeltjes hierover, maar die moet ik nog opzoeken.

    BeantwoordenVerwijderen
  31. @Scrubs: van Joop van der Horst kreeg ik een artikeltje opgestuurd dat hij in 2005 heeft geschreven over de ontstaansgeschiedenis van "aan het + infinitief". Zonder dat hij zich daarin echt uitspreekt over de ontleding, dateert hij het ontstaan op ongeveer de 16e eeuw. Opmerkelijk is dat het oorspronkelijk meestal niet "progressief" was (duratief aspect, "blijven"), maar "ingressief" (inchoatief aspect, "beginnen"). Voorbeelden als "sloegh het aan 't dooyen".
    Het Nederlands lijkt vanaf een bepaald moment een andere ontwikkeling doorgemaakt te hebben dan het Engels. Waar het Engels heeft gekozen voor een zuiver werkwoordelijke uitwerking van de progressive, kiest het Nederlands voor "aan het" (en ook werkwoordelijke constructies als "zitten te").
    Ik heb ook nog even in Quirk & Greenbaum gekeken, en zij merken een sterke betekenisovereenkomst op tussen wat zij noemen "SV-constructies" als "we are moving/running" en "SVA-constructies" als "we are on the move/run". Ook het Engels kent dus beide mogelijkheden, maar het kiest overwegend voor de ing-vorm.

    BeantwoordenVerwijderen
  32. Uit het lerarenforum (mailinglist) meer argumenten voor het werkwoordelijk gezegde (of tegen de naamwoordelijke aanpak), van Henk Bakker en Aad Lohman:
    9. In "aan het koken" is "koken" geen zelfstandig naamwoord want je kunt er geen bijvoeglijk naamwoord aan toevoegen: *"aan het nieuwe koken". Het is wel een nominale vorm (aldus Bakker & Lohman).
    10. "het" is hier geen lidwoord, maar een deel van een uitdrukking en die moet je niet taalkundig gaan ontleden.
    De twee andere argumenten die zij geven staan al in ons rijtje.

    BeantwoordenVerwijderen
  33. Dat argument van Bakker en Lohman is zo op het eerse gezicht wel sterk. Echter, je kunt volgens mij niet zeggen dat het gezegde werkwoordelijk is, maar die constructie "aan het koken" een nominale vorm. Als je vindt dat "het koken" een nominalisatie is, dan betekent dat dat het van werkwoordelijk naamwoordelijk is geworden. Maar dan moet het bijbehorende gezegde ook naamwoordelijk zijn.
    En die onmogelijkheid om er een bijvoeglijk naamwoord bij te zetten: dat is inderdaad opmerkelijk. Maar ik maak daar toch meteen de kanttekening bij dat ik ook geen bijvoeglijk naamwoord kan toevoegen bij "het water is aan de flinke kook", "ik ben aan de gezellige wandel". En dat zijn toch echte zelfstandige naamwoorden zou ik zeggen. Dus het niet kunnen toevoegen van bijvoeglijke naamwoorden zegt ook niet alles.

    BeantwoordenVerwijderen
  34. Nog maar eens een aanvulling. Het feit dat er een voorwerp kan worden toegevoegd bij "ik ben aan het koken" (bijvoorbeeld "de aardappelen") is ongetwijfeld het sterkste argument om het een werkwoordelijk gezegde te noemen. Want wat zou dat voorwerp moeten zijn als je het naamwoordelijk gezegde noemt? Naamwoordelijke gezegdes hebben geen lijdende voorwerpen.
    Toch is een voorwerp bij naamwoordelijke gezegdes, hoewel uitzonderlijk, niet onmogelijk. Je hebt het ook bij "iets kwijt zijn", "iets meester zijn", "iets beu zijn", en, als het naamwoordelijk gezegde net als hier een woordgroep met voorzetsel is: "iets op het spoor zijn". In al deze gevallen wordt in de traditionele grammatica het voorwerp als "oorzakelijk voorwerp" benoemd. Een benoeming uit armoede, zou je kunnen zeggen, maar toch: in geen van deze voorbeelden zou je in de verleiding komen om het gezegde werkwoordelijk te noemen.

    BeantwoordenVerwijderen
  35. ...en een leuk citaat uit de negentiende eeuw (1897): "Nog voortdurend is de taalwetenschap bezig aan het herzien van de vroeger vastgestelde klankwetten".
    Op basis hiervan lijkt het of de constructie met "aan het + infinitief" afkomstig is van "bezig aan het + infinitief". Maar dan is de oorsprong dus zeker naamwoordelijk. Dat zegt natuurlijk niet alles over de hedendaagse constructie, maar het geeft te denken.

    BeantwoordenVerwijderen
  36. Het argument van het lijdend voorwerp keert zich tegen de werkwoordelijke ontleding! Lees: http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2006/12/dolkstoot_in_de.html

    BeantwoordenVerwijderen
  37. Ik had op de weblog twee keer een enorm verhaal geplaatst, maar telkens verdwijnt de lap tekst in het niets. Geen lang verhaal mee dus...
    Dus, nu even kort door de bocht: in de zin 'Ik vind de kerstman een sukkel' is 'een sukkel' de bepaling van gesteldheid. Hoe zou je dat helemaal uitschrijven? Die regel is totaal nieuw voor mij.
    Wat niet nieuw voor mij is (en wat ik maar niet zie in de hele discussie), is het feit dat bij een naamwoordelijk gezegde, het koppelwerkwoord tevens een zelfstandig werkwoord is. (ga maar na voor jezelf met zinnen met een naamwoordelijk gezegde)
    ben=hulpwerkwoord
    koken=zelfstandig werkwoord
    Het koppelen werkt hier dus niet. In een (goed) stappenplan moet je kijken of het koppelwerkwoord een zelfstandig werkwoord is. Is dat niet het geval, dan heb je vaak met een werkwoordelijk gezegde te maken.
    Ik ga dit bericht op het lerarenforum en op de weblog plaatsen. Ik hoop dat het op de weblog werkt.

    BeantwoordenVerwijderen
  38. @Manus: De zin "ik vind de kerstman een sukkel" kun je uitschrijven als "ik vind dat de kerstman een sukkel is". Maar ik ben bereid mijn bewering terug te nemen dat je alle bepalingen van gesteldheid als een naamwoordelijk gezegde moet kunnen uitschrijven. Waar het mij om gaat is dit: een naamwoordelijk gezegde is een predicaat (iemand of iets IS iets). Een bepaling van gesteldheid is ook een predicaat, maar in aanvulling op het naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde. Als jij zegt: 'bezig' in 'ik ben bezig' is bepaling van gesteldheid, dan zou mijn vraag zijn: wat voor predicaat is dan het gezegde ('ik ben')? Mijns inziens heeft 'ben' daar alleen de functie om het eerste predicaat te koppelen aan het onderwerp.
    Een van de belangrijke punten in de discussie is de vraag of je 'koken' als een werkwoord of als een zelfstandig naamwoord moet zien. Jij zegt wel heel gemakkelijk "zelfstandig werkwoord", en dan ben je inderdaad gedwongen om "ben" een hulpwerkwoord te noemen. Maar als je vindt dat 'koken' in 'aan het koken' een zelfstandig naamwoord is (bijvoorbeeld omdat er 'het' voor staat), dan is 'ben' het enige werkwoord in de zin. En dan is koppelwerkwoord mijns inziens de beste keuze.

    BeantwoordenVerwijderen
  39. @Manus: kreeg jij bij het plaatsen van jouw reactie (het "enorme verhaal") een foutmelding op deze weblog, of alleen op het lerarenforum?

    BeantwoordenVerwijderen
  40. The battle continues... Zie de nieuwe log, voor argumenten (11), (12) en (13) ten gunste van de werkwoordelijke analyse (en een weerwoord daarop):
    http://taalprof.web-log.nl/taalprof/2007/01/the_battle_cont.html

    BeantwoordenVerwijderen
  41. Bedankt voor je uitleg over de bepaling van gesteldheid. Het is inderdaad verstandig om die theorie weg te mikken.
    'Koken' zie ik dus niet als zelfstandig naamwoord. 'het' is in deze zin geen werkwoord. Ik snap jou bezwaar overigens wel hoor. Ik twijfel ook erg over betekenis van het woordje 'ben'. Juist vanwege de samenwerking met het werkwoord 'koken' zie ik 'ben' toch echt als hulpwerkwoord. Als ben een zelfstandig werkwoord zou zijn, zou het in betekenis daadwerkelijk om de identiteitsbepaling gaan als in 'Ik ben bakker'
    Met alle goede wil kan ik 'koken' niet als zelfstandig naamwoord zien. Vanuit 'het' niet en vanuit 'koken' ook niet, want hoe kan je dit met een bijvoeglijk naamwoord combineren?
    'Aan het' is zo'n verradelijke constructie. Vanaf 'aan' kan de zin van alles doen...
    Ik ben aan het koken
    Ik ben aan de diaree
    Ik ben aan het schreeuwen
    Ik ben aan zet
    Zullen we een kyoto-overeenkomst sluiten het een voorzetselvoorwerp noemen?

    BeantwoordenVerwijderen
  42. Over die vermeende fout en het verdwijnen van de lap tekst: Ik heb dat verkeerd gedaan. Zowel weblog als het lerarenforum valt niets te verwijten. Ik weet wat ik fout heb gedaan (en dat is een te lang oninteressant verhaal)

    BeantwoordenVerwijderen
  43. @Manus: met alle respect voor je creativiteit, wat je voorstelt is een beetje tegenstrijdig. Eerst pleit je voor 'ben' als hulpwerkwoord (dat is een van de hoofdposities in de discussie), maar je eindigt met een rijtje voorbeelden waarbij je de ontleding "voorzetselvoorwerp" voor de aan-het-constructie voorstelt. Maar in twee van de vler voorbeelden is 'ben' het enige werkwoord van de zin. Daar kan het nooit hulpwerkwoord zijn. Want een hulpwerkwoord (de naam zegt het al) "helpt" een ander werkwoord.
    Dus óf 'ben' is hulpwerkwoord, en dan kan 'aan het koken' géén voorzetselvoorwerp zijn, óf dat is wel voorzetselvoorwerp, maar dan moet 'ben' zelfstandig werkwoord zijn. Ik ben het met allebei niet eens, maar die twee standpunten zijn dan tenminste consequent. Welke kies je?

    BeantwoordenVerwijderen
  44. Het voorzetselvoorwerp was als humor bedoeld... Het is niet zo overgekomen blijkbaar.
    Ik pleit uiteraard alleen voor het werkwoordelijk gezegde.

    BeantwoordenVerwijderen
  45. @Manus: Oh, OK. Nee, dat had ik niet zo opgevat. Uiteindelijk schaar je je dus aan de zijde van de ANS: 'Ik ben de aardappelen aan het koken' is werkwoordelijk, met 'de aardappelen' als lijdend voorwerp. Dat snap ik. Het lijkt me niet de goede keuze, maar het is in ieder geval één van de twee grote standpunten in de discussie.

    BeantwoordenVerwijderen
  46. Beste Taalprof,
    Bovenstaande discussie vind ik heel boeiend en af toe kan ik het nog volgen ook. Op Cambiumned kwam ik de volgende zin tegen: "Hij staat daar te fluiten." Volgens Cambiumned heeft deze zin een wwg: staat te fluiten. Prompt raak ik weer in de war. (Deze laatste zin is vlgs mij weer een voorbeeld van een nmwg). Mij schiet te binnen dat raken, staan, slaan, gaan etc de rol van koppelww kunnen vervullen. De zin valt te herschrijven als: "Hij is daar aan het fluiten." fluiten lijkt mij ook meer bij "hij" te horen dan bij "staat".
    Ik heb overigens bijzonder veel aan je uitleg. Jouw uitleg stijgt uit boven die van de methode (ik geef Ned in VMBO-onderbouw) en helpt mij om leerlingen een onderwerp uit de grammatica op een andere manier uitleggen.
    Dank en hulde!
    OsE

    BeantwoordenVerwijderen
  47. @OsE: Dank voor je complimenten! Ik zou bijna zeggen: dat is waar ik het allemaal voor doe. Maar dan bedoel ik natuurlijk dat je mijn uitleg in je onderwijs kunt gebruiken, niet dat ik het voor de complimenten doe. Ik probeer inderdaad te zoeken naar uitleg die eenvoudig genoeg is om begrepen te worden en toch de essentie van de begrippen vangt.
    In dat verband is het jammer dat je, blijkbaar mede als gevolg van die uitleg, toch weer in de war raakt (inderdaad naamwoordelijk!). Dat is natuurlijk niet mijn bedoeling.
    Heel simpel gezegd: 'aan het fluiten' dat ben je, en 'fluiten' dat doe je. Zeg je 'ik ben aan het fluiten' dan gedraagt 'aan het fluiten' zich als een predicaat: het staat vóór de persoonsvorm in de bijzin ('omdat ik aan het fluiten ben' en niet 'omdat ik ben aan het fluiten'). Zeg je echter 'ik sta te fluiten', dan gedraagt 'te fluiten' zich niet als een predicaat: in de bijzin kan het gerust achter de persoonsvorm staan: 'omdat ik sta te fluiten'. 'Staan' is hier een hulpwerkwoord (van aspect). Het valt in een ruimere klasse van werkwoorden van lichaamshouding ('staan, zitten, liggen, lopen, hangen') die allemaal als hulpwerkwoorden kunnen voorkomen.
    Je hebt gelijk als je zegt dat deze werkwoorden soms ook (vervangend) koppelwerkwoord kunnen zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval in 'het bier staat koud', 'ik zit in de rats', 'de machine loopt vast', etc. Met een heel werkwoord, met of zonder 'te', zijn het echter hulpwerkwoorden. 'Hij staat te fluiten' is hetzelfde als 'hij fluit' met de twee betekenisaspecten lichaamshouding ("staande") en (langere) duur. Vandaar dat jij vindt dat 'fluiten' sterk bij 'ik' hoort.
    Bedenk dat herschrijving van zinnen op basis van hun betekenis een gevaarlijke manier van ontleden is. De zin 'het water kookt' (werkwoordelijk gezegde) kan ik herschrijven tot 'het water is aan het koken' en 'het water is aan de kook' (naamwoordelijk gezegde) of zelfs 'het water heeft het kookpunt bereikt' (weer werkwoordelijk).

    BeantwoordenVerwijderen
  48. Ik heb niet alles gelezen, maar ik mis geloof ik de omschrijving dat 'koken' het belangrijkste ww is en géén kww? De pv 'ben' kan(moet) in dit geval buiten beschouwing gelaten worden

    BeantwoordenVerwijderen
  49. vluchtig ctrl+f, kan dat er wel zoiets staat

    BeantwoordenVerwijderen
  50. @joris: de pv "buiten beschouwing laten" kan natuurlijk niet zomaar. Je zult hem moeten verantwoorden in de ontleding. Als jij vindt dat 'koken' het belangrijkste werkwoord is, en daaruit de conclusie trekt dat het om een werkwoordelijk gezegde gaat, dan volgt daaruit dat je 'is' als hulpwerkwoord moet benoemen. Het probleem is dan wat voor soort hulpwerkwoord dat moet zijn. Hulpwerkwoord van tijd kan het niet zijn, want de zin is geen voltooide tijd, hulpwerkwoord van de lijdende vorm slaat ook nergens op, dus zou het hulpwerkwoord van aspect moeten zijn (bijvoorbeeld vanwege de duurbetekenis). Het probleem is dan dat die functie speciaal voor deze constructie aangenomen moet worden: 'zijn' is nooit hulpwerkwoord van aspect met een gewone duurbetekenis, alleen in deze constructie. Dat is een serieus zwak punt van deze ontleding.

    BeantwoordenVerwijderen