dinsdag 7 februari 2012
Wie komt dit van pas?
Nou schreef ik in de vorige brief aanvankelijk: dit komt hen van pas. Bij nalezen dacht ik: hen is hier meewerkend voorwerp, dus dat moet hun zijn. Ik kreeg echter toch een beetje een ongemakkelijk gevoel, omdat je niet echt kunt zeggen Dit komt aan hen van pas, Dit komt bij hen van pas of Dit komt voor hen van pas (deze is misschien nog het beste), dus zo duidelijk is het blijkbaar allemaal niet.
Ik had de inhoud van de brief niet beter kunnen illustreren dan aan de hand van deze zin. Want hoe zit die eigenlijk in elkaar? Dat is helemaal niet zo zeker.
Van pas komen, zou je dat een werkwoordelijke uitdrukking noemen? Of een complex werkwoord? Dat ligt misschien wel voor de hand. Maar je kunt ook opmerken dat van pas iets predicatiefs heeft, getuige de mogelijkheid om het te vervangen door het ouderwetse te stade, of het gewonere (on)gelegen. Dus je zou van pas ook als bepaling van gesteldheid kunnen zien.
Maar wacht even: als je zo denkt kun je ook wel een stapje verder gaan en opmerken dat komen hier geen andere functie vervult dan het verbinden van het onderwerp met het predicaat. Je zou komen dan kunnen zien als een vervangend koppelwerkwoord, en van pas komen als een naamwoordelijk gezegde.
Ik zeg niet dat het zo moet (de mogelijkheid om andere predicaten in te vullen is zo klein dat ik geloof ik toch zou neigen tot de ontleding als complex werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking), maar het zijn legitieme overwegingen. Je kunt het verdedigen.
Dit alles maakt niet veel uit voor de ontleding van hen/hun. Ook als je van pas komen als werkwoordelijke uitdrukking benoemt, is hen/hun een apart zinsdeel. Wat voor een zinsdeel is de vraag. Ik kan gemakkelijk toeredeneren naar een meewerkend voorwerp op grond van de betekenis en de (marginaal acceptabele) mogelijkheid om voor toe te voegen, maar ik blijf zitten met het knagende gevoel dat mijn voorkeur uitgaat naar hen en niet naar hun. Ik weet wel dat dat onderscheid op zijn retour is, maar die theoretische kennis is toch wat anders dan er zo maar even rauw mee geconfronteerd te worden.
Sta ik alleen in mijn gevoel? Toch even googelen: "hen van pas" rapporteert 251.000 resultaten, en bij doorbladeren stopt hij na 177. "hun van pas" meldt er 43.800 en stopt bij 93. Met alle voorbehoud voor googletellingen lijkt het erop dat "hen van pas" veel vaker voorkomt. Tja, wat moeten we daar nu mee?
Ik kan wel een verklaring bedenken: als van pas komen door de taalgebruiker als één werkwoord wordt gezien, is hun/hen het enige voorwerp. Als werkwoorden maar één voorwerp hebben, is dat in vrijwel alle gevallen het lijdend voorwerp. Dat betekent dat de taalgebruiker de neiging heeft om hun/hen als het lijdend voorwerp van van pas komen te zien.
Ik kan me voorstellen dat je als schrijver de keuze maakt om, tegen je taalgevoel in, hier hun te gebruiken, omdat je de ontleding meewerkend voorwerp hier de voorkeur geeft. Ik heb zelf hen in hun veranderd toen ik hierover nadacht (de brief was tenslotte aan de ouders gericht). Maar het geval illustreert precies waar het in de grammatica om gaat, ook als alleen maar de vraag betreft wat nu correct is: het gaat erom dat je kunt verantwoorden wat je doet. En daarvoor moet je kunnen beredeneren hoe de taalvorm in elkaar zit.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Gaat het hier niet over een ondervindend voorwerp? Ook daar is 'hun' in theorie de correcte vorm, maar in de praktijk komt 'hen' net zo goed voor. Als de taalgebruikers ter zake onzeker zijn, kun je niet veel met zekerheid afleiden.
BeantwoordenVerwijderenVan een neiging om het zinsdeel in kwestie als een lijdend voorwerp te zien, zou ik niet zo snel willen spreken: er is geen corresponderende lijdende vorm mogelijk (vgl. Het uitstel komt hun/hen van pas. *Zij worden door het uitstel van pas gekomen.)
@Herman: Is het verhaal voor het ondervindend voorwerp zo veel anders? Dat blijft een indirect object. Ik ben het met je eens dat de lijdende vorm voorlopig nog niet erin zit, maar de neiging om bij werkwoorden met één voorwerp (ook al is dat het ondervindend voorwerp) van een lijdend voorwerp te spreken lijkt me voor de hand liggend. Die gedachte is toch niet zo gek? Je hebt een direct object en een indirect object. Het laatste is in de meeste gevallen een tweede object, dus als het als enige overblijft wordt het als het eerste (direct) object beschouwd.
BeantwoordenVerwijderenIn de zin:
BeantwoordenVerwijderenJou komt deze oplossing van pas, maar mij niet.
Voel ik makkelijk de 'meewerkende' aanvullingen:
Voor jou komt deze oplossing van pas, maar voor mij niet.
Overigens nog hartelijk dank voor je 'brief aan de ouders'. Wij spraken kort even over deze kwestie tijdens de lunchpauze op de Dag van de Taal etc. in Groningen. Je opmerkingen zijn mij uit het hart gegrepen.
Nu alleen nog een grammaticamethode schrijven.
@Jacques van den Oever: Ja daar heb je gelijk in, alhoewel ik nog enige twijfel heb. Stel je voor dat je een conversatie hebt als deze: "Die oplossing komt goed van pas." "Ja, voor jou wel!" Dan zou je 'voor jou' natuurlijk meewerkend voorwerp kunnen noemen, maar je kunt dan ook denken aan een bijwoordelijke bepaling van beperking ("in jouw geval, wat jou betreft"). Zeker als je 'jou' zo in focus plaatst dringt die mogelijkheid zich bij mij op.
BeantwoordenVerwijderenDit alles laat echter onverlet dat de variant met 'hen' blijkbaar aan het winnen is. Dat kan zijn oorzaak hebben in het tanende onderscheid tussen 'hen' en 'hun' (maar over het algemeen heeft de traditionele variant nog de voorkeur), maar ook in de constructie die de interpretatie van het zinsdeel 'jou' als lijdend voorwerp bevoordeelt.
Gaat dit wel goed? Beide zijn mijns inziens omjuist. De uitdrukking komt volgens mij uit den haag waar een bekende comestiblezaak gedreven werd door de familie Pas. Het komt van Pas betekende: dat is dik in orde. Dus geen hen of hun. Dat klopt niet met de uitdrukking
BeantwoordenVerwijderenLeonard
@Van der hoeven: Hmm, dat lijkt me sterk. Ik denk dat hier sprake is van middenstandscreativiteit. De uitdrukking 'van pas komen' wordt al in het woordenboek van spreekwoorden en uitdrukkingen van Stoett uit 1923 vermeld. In de middeleeuwen bestond al de combinatie 'te pas komen' en het WNT geeft 'van pas zijn.' Alle met de betekenis "in een goede toestand komen/zijn." Het lijkt er dus op dat 'van pas komen/zijn' al bestond toen de firma Pas daar een mooie reclameuiting in zag.
BeantwoordenVerwijderenIk heb ook nog even op dbnl gezocht, en daar zie ik in een 'Nieuw liedeken van den gelukkige snijder met zijn boerinneke' ("op een hoe langer hoe lolligere wijze") uit ongeveer 1820 al de passage staan: "Ja zoo een boerinneke komt hem van pas." Dus ook met meewerkend voorwerp is het al allemaal eeuwenoud.