dinsdag 7 februari 2012
Wie komt dit van pas?
Nou schreef ik in de vorige brief aanvankelijk: dit komt hen van pas. Bij nalezen dacht ik: hen is hier meewerkend voorwerp, dus dat moet hun zijn. Ik kreeg echter toch een beetje een ongemakkelijk gevoel, omdat je niet echt kunt zeggen Dit komt aan hen van pas, Dit komt bij hen van pas of Dit komt voor hen van pas (deze is misschien nog het beste), dus zo duidelijk is het blijkbaar allemaal niet.
Ik had de inhoud van de brief niet beter kunnen illustreren dan aan de hand van deze zin. Want hoe zit die eigenlijk in elkaar? Dat is helemaal niet zo zeker.
Beste ouders,
ik schrijf u deze brief omdat u op een ouderavond de leraar Nederlands van uw zoon/dochter hebt aangesproken op de grammaticalessen. U vond dat de leraar uw zoon/dochter met te veel onzekerheden opzadelde. U zag liever dat de grammatica op de ouderwetse manier onderwezen werd, met handige rijtjes die je van buiten kunt leren, en ezelsbruggetjes die je snel naar het juiste antwoord leiden. In plaats daarvan begon de leraar Nederlands van elke ontleding een probleem te maken en zelfs in sommige gevallen uit te spreken het ook niet allemaal zeker te weten. Hierdoor raakte uw zoon/dochter in grote verwarring. U suggereerde toen dat de desbetreffende leraar maar eens op een nascholingscursus grammatica zou moeten gaan.
Als taalprof word ik herhaaldelijk geconfronteerd met dit soort verhalen van leraren die op zo'n nascholingscursus geweest zijn. Het eerste wat ze op die cursus namelijk leren is dat de ontleding vol zit met onzekerheden, en dat je in je lessen maar beter kunt proberen om je leerlingen te leren om daarmee om te gaan dan dat je dit krampachtig probeert te verdoezelen.
Ik begrijp heel goed dat uw kinderen (en u zelf) zich wat ongemakkelijk voelen bij onzekerheden, maar ik geef u heel graag de volgende wijsheid ter overweging, die u het beste op een tegeltje aan de wand kunt spijkeren: "Waar de zekerheid begint, houdt het nadenken op."
Vanaf het moment dat je iets zeker weet, verdwijnt de noodzaak om er verder over na te denken. En het voornaamste doel van het onderwijs is om de leerlingen te leren nadenken. Daartoe moeten zij geconfronteerd worden met onzekerheden. Dat moeten wel onzekerheden zijn die hen stimuleren om na te denken, en die niet zo massaal zijn dat ze hen laten dichtklappen (dat is blijkbaar in uw geval gebeurd), maar u zult het met mij eens zijn dat je beter goed voorbereid kunt zijn op onzekerheden in de toekomst dan dat je een heleboel kennis hebt over zekerheden uit het verleden.
In het geval van uw zoon/dochter komt daar nog iets bij: die zit namelijk op het vwo, dat tot doel heeft om de leerlingen voor te bereiden op de wetenschap. En in de wetenschap, kan ik u vertellen, bestaan er bitter weinig zekerheden. In de wetenschap gaat het juist om het omgaan met de onzekerheden. Alleen zo komen we vooruit. Door uw zoon/dochter op het vwo te plaatsen hebt u ervoor gekozen om hem/haar toe te rusten met de vaardigheden om die onzekerheden aan te kunnen. Dan kunt u eigenlijk niet willen dat er meer zekerheden in de lessen moeten zitten.
De grammatica, beste ouders, heeft tot doel te beschrijven hoe de taal in elkaar zit. Grammaticalessen geven uw zoon/dochter de mogelijkheid om daar stukjes van te doorzien. Dit komt hun van pas als zij zich op het gebied van de Nederlandse taal aan de taalnorm moeten houden (want de taalnorm is voor een belangrijk deel gebaseerd op hoe de taal in elkaar zit), en als zij een vreemde taal leren (want vreemde talen worden vanuit dezelfde principes beschreven als het Nederlands, ook in de lesmethodes). Belangrijk bij dit alles is dat zij leren redeneren over de taalvorm. De leraar Nederlands van uw zoon/dochter is bezig om ze dat te leren. Dat is misschien niet de gemakkelijke weg (rijtjes en ezelsbruggetjes zijn makkelijker), maar wel de beste, en misschien ook wel de leukste. Misschien mag ik dat met een vergelijking illustreren.
U maakt in uw vrije tijd vast wel eens een sudoku. Als u dat doet (en vaker doet), dan zult u de ervaring hebben dat de sudokus waarbij te veel cijfertjes al ingevuld zijn, helemaal niet zo leuk meer zijn. Veel te gemakkelijk. Naarmate u beter wordt krijgt u steeds meer behoefte aan sudoku's waarin minder cijfers zijn ingevuld, met andere woorden: waarin de onzekerheden in aantal toenemen. Alleen door sudoku's te maken met voldoende onzekerheden wordt u een betere puzzelaar.
Maakt u zich dus geen zorgen, beste ouders, over de leraar Nederlands die zegt dat de grammaticale ontleding vaak onzeker is. Maakt u zich eerder zorgen om al die andere leraren die alles wel zeker weten. Die horen eigenlijk op het vwo niet thuis.
hoogachtend,
de taalprof
Als taalprof word ik herhaaldelijk geconfronteerd met dit soort verhalen van leraren die op zo'n nascholingscursus geweest zijn. Het eerste wat ze op die cursus namelijk leren is dat de ontleding vol zit met onzekerheden, en dat je in je lessen maar beter kunt proberen om je leerlingen te leren om daarmee om te gaan dan dat je dit krampachtig probeert te verdoezelen.
Ik begrijp heel goed dat uw kinderen (en u zelf) zich wat ongemakkelijk voelen bij onzekerheden, maar ik geef u heel graag de volgende wijsheid ter overweging, die u het beste op een tegeltje aan de wand kunt spijkeren: "Waar de zekerheid begint, houdt het nadenken op."
Vanaf het moment dat je iets zeker weet, verdwijnt de noodzaak om er verder over na te denken. En het voornaamste doel van het onderwijs is om de leerlingen te leren nadenken. Daartoe moeten zij geconfronteerd worden met onzekerheden. Dat moeten wel onzekerheden zijn die hen stimuleren om na te denken, en die niet zo massaal zijn dat ze hen laten dichtklappen (dat is blijkbaar in uw geval gebeurd), maar u zult het met mij eens zijn dat je beter goed voorbereid kunt zijn op onzekerheden in de toekomst dan dat je een heleboel kennis hebt over zekerheden uit het verleden.
In het geval van uw zoon/dochter komt daar nog iets bij: die zit namelijk op het vwo, dat tot doel heeft om de leerlingen voor te bereiden op de wetenschap. En in de wetenschap, kan ik u vertellen, bestaan er bitter weinig zekerheden. In de wetenschap gaat het juist om het omgaan met de onzekerheden. Alleen zo komen we vooruit. Door uw zoon/dochter op het vwo te plaatsen hebt u ervoor gekozen om hem/haar toe te rusten met de vaardigheden om die onzekerheden aan te kunnen. Dan kunt u eigenlijk niet willen dat er meer zekerheden in de lessen moeten zitten.
De grammatica, beste ouders, heeft tot doel te beschrijven hoe de taal in elkaar zit. Grammaticalessen geven uw zoon/dochter de mogelijkheid om daar stukjes van te doorzien. Dit komt hun van pas als zij zich op het gebied van de Nederlandse taal aan de taalnorm moeten houden (want de taalnorm is voor een belangrijk deel gebaseerd op hoe de taal in elkaar zit), en als zij een vreemde taal leren (want vreemde talen worden vanuit dezelfde principes beschreven als het Nederlands, ook in de lesmethodes). Belangrijk bij dit alles is dat zij leren redeneren over de taalvorm. De leraar Nederlands van uw zoon/dochter is bezig om ze dat te leren. Dat is misschien niet de gemakkelijke weg (rijtjes en ezelsbruggetjes zijn makkelijker), maar wel de beste, en misschien ook wel de leukste. Misschien mag ik dat met een vergelijking illustreren.
U maakt in uw vrije tijd vast wel eens een sudoku. Als u dat doet (en vaker doet), dan zult u de ervaring hebben dat de sudokus waarbij te veel cijfertjes al ingevuld zijn, helemaal niet zo leuk meer zijn. Veel te gemakkelijk. Naarmate u beter wordt krijgt u steeds meer behoefte aan sudoku's waarin minder cijfers zijn ingevuld, met andere woorden: waarin de onzekerheden in aantal toenemen. Alleen door sudoku's te maken met voldoende onzekerheden wordt u een betere puzzelaar.
Maakt u zich dus geen zorgen, beste ouders, over de leraar Nederlands die zegt dat de grammaticale ontleding vaak onzeker is. Maakt u zich eerder zorgen om al die andere leraren die alles wel zeker weten. Die horen eigenlijk op het vwo niet thuis.
hoogachtend,
de taalprof
donderdag 2 februari 2012
Mag gezien laten worden
Deze kende ik nog niet, maar ik hoorde hem bij De wereld draait door: ik heb de precieze zin niet opgeschreven, maar het was iets als: De realiteit die best mag gezien laten worden. Mooi voorbeeld van het problematische laten. Er zijn al gevallen gesignaleerd als De mogelijkheden worden voorbij laten gaan, Hier wordt iets laten zien, en Dat mijn minister-president alle hoeken van die zaal wordt laten gezien, maar deze is net weer een beetje anders.
De overeenkomst is de moeilijkheid om het hulpwerkwoord van causaliteit laten te combineren met een lijdende vorm. Dat gaat niet: het hulpwerkwoord laten wil per se het laatste hulpwerkwoord zijn, en worden wil dat ook. Dat kan niet allebei. Om worden te laten volgen door laten zou laten eigenlijk een voltooid deelwoord moeten zijn (worden gelaten zien), of een vervangende infinitief (worden laten zien), maar beide voelen niet goed aan. Dan zou je zeggen: laat laten volgen door de lijdende vorm (laten worden gezien), maar dat levert een kromme betekenis op, omdat juist het causaal gemaakte werkwoord (laten zien) in de lijdende vorm bedoeld wordt. Degene die iets laat moet daardoor in de door-bepaling komen zitten (iets wordt door iemand gelaten).
Waarom is dit geval bijzonder? Omdat hier de uitweg wordt gekozen om het voltooid deelwoord gezien vooraan de werkwoordelijke eindgroep te plaatsen. In plaats van mag laten worden gezien realiseerde de taalgebruikster gezien mag laten worden, waardoor het conflict dat optreedt bij het horen van het voltooid deelwoord op het eerste gezicht vermeden wordt. Volgens mij gaat het nu echter weer mis, omdat gezien nu wordt geïnterpreteerd als een soort naamwoordelijk deel, met worden als koppelwerkwoord. Ongeveer zoals de realiteit die best bekend mag laten worden. Maar ook hier staat worden in het bereik van laten. Dat klopt qua betekenis weer niet, omdat de realiteit zelf niets laat gebeuren, en dat wordt door deze constructie wel gesuggereerd.
Het zou interessant zijn als de zin had geluid de realiteit die best gezien mag worden gelaten. Dat zou syntactisch in orde zijn geweest, naar analogie van de realiteit die best ongezien mag worden gelaten. Maar toch is dat ook weer niet wat de spreekster bedoelde. Dan staat er dat de realiteit best in een bepaalde toestand (de geziene toestand) mag worden gelaten. En zij bedoelde dat de realiteit best mag worden getoond. Door te kiezen voor splitsing van tonen in laten en zien werkte zij zichzelf syntactisch in de nesten.
De taalnorm klopt nooit
Veel mensen schijnen te denken dat de taalnorm in overeenstemming moet zijn met het taalgevoel van de meerderheid van de taalgemeenschap. Taalnormaanhangers verzetten zich tegen deze gedachte. Ze hebben gelijk.
Ik heb het al vaker gezegd: als de norm gelijk was aan het taalgevoel, dan was hij nergens voor nodig. Misschien scherper gezegd: dan bestond hij niet. Immers, het heeft weinig zin om taalgebruikers als verplicht voor te houden wat ze toch al doen. Die norm zou hooguit bij het onderwijs aan anderstaligen een rol kunnen spelen.
Dat is natuurlijk een extreme situatie: in werkelijkheid zul je altijd taalregels hebben die maar door een deel van de taalgemeenschap als onnatuurlijk worden ervaren, terwijl een ander deel vindt dat het om heel natuurlijke regels gaat. Dat mag zo zijn, maar dan kun je nog constateren dat het belang van de norm afneemt naarmate minder mensen hem overtreden. En dus toeneemt naarmate meer mensen hem overtreden. Nog anders gezegd: hoe meer mensen de norm onnatuurlijk vinden, des te belangrijker wordt hij, omdat het voor de taalgemeenschap moeilijker wordt om hem te handhaven.
Het mag dan op het eerste gezicht een loffelijk streven lijken om de norm zo veel mogelijk te laten aansluiten op het taalgevoel, lukken zal dit nooit.
Hetzelfde geldt voor de verhouding tussen de taalnorm en de taalwerkelijkheid (de taal die wij concreet produceren). Ook daar vind je die noodzakelijke ongelijkheid: als de norm gelijk zou zijn aan de werkelijkheid, was hij daarmee meteen verdwenen.
Hiermee is natuurlijk niets gezegd ten voordele of ten nadele van de norm (of specifieke regels daaruit). Of je de norm een goede zaak vindt is een andere discussie. Maar hij wijkt in elk geval noodzakelijkerwijs af van het taalgevoel.
Ik heb het al vaker gezegd: als de norm gelijk was aan het taalgevoel, dan was hij nergens voor nodig. Misschien scherper gezegd: dan bestond hij niet. Immers, het heeft weinig zin om taalgebruikers als verplicht voor te houden wat ze toch al doen. Die norm zou hooguit bij het onderwijs aan anderstaligen een rol kunnen spelen.
Dat is natuurlijk een extreme situatie: in werkelijkheid zul je altijd taalregels hebben die maar door een deel van de taalgemeenschap als onnatuurlijk worden ervaren, terwijl een ander deel vindt dat het om heel natuurlijke regels gaat. Dat mag zo zijn, maar dan kun je nog constateren dat het belang van de norm afneemt naarmate minder mensen hem overtreden. En dus toeneemt naarmate meer mensen hem overtreden. Nog anders gezegd: hoe meer mensen de norm onnatuurlijk vinden, des te belangrijker wordt hij, omdat het voor de taalgemeenschap moeilijker wordt om hem te handhaven.
Het mag dan op het eerste gezicht een loffelijk streven lijken om de norm zo veel mogelijk te laten aansluiten op het taalgevoel, lukken zal dit nooit.
Hetzelfde geldt voor de verhouding tussen de taalnorm en de taalwerkelijkheid (de taal die wij concreet produceren). Ook daar vind je die noodzakelijke ongelijkheid: als de norm gelijk zou zijn aan de werkelijkheid, was hij daarmee meteen verdwenen.
Hiermee is natuurlijk niets gezegd ten voordele of ten nadele van de norm (of specifieke regels daaruit). Of je de norm een goede zaak vindt is een andere discussie. Maar hij wijkt in elk geval noodzakelijkerwijs af van het taalgevoel.
Abonneren op:
Posts (Atom)