Ha, weer eens een leuke kwestie op twitter! Van @onzetaal ditmaal, die reageert op een zekere @Basvanderveen. Die informeert of @onzetaal bekend is met de uitdrukking iets beu geluisterd zijn. @onzetaal vertaalt dat naar de zin Ik ben die plaat beu geluisterd, en veronderstelt dat het 'de auditieve variant' is van erop uitgekeken. Dat lijkt inderdaad zo ongeveer de betekenis, maar het helpt ons niet verder bij de vraag hoe dit in elkaar zit.
Waarschijnlijk had de vraag van @Basvanderveen ook een normatieve lading, want hij vroeg erbij 'Is dit geaccepteerd Nederlands taalgebruik?' Maar daarvoor moet je niet bij de taalprof zijn. Zeker niet omdat die het afgelopen weekend de jaarlijkse Taaldag heeft bijgewoond, waar taalkundigen uit het hele land elkaar over hun onderzoek kwamen vertellen. En er is niets zo geschikt om je taalgevoel eens flink op te rekken als het bijwonen van een pittige, liefst taaltheoretische uiteenzetting waar de meest onmogelijke zinnen als absolutely fine gepresenteerd worden. Dan leer je het wel af om bij de eerste de beste licht afwijkende uitdrukking naar de rode pen te grijpen.
Maar goed, Ik ben die plaat beu geluisterd. Laten we de normkwestie gemakshalve even terzijde schuiven, want een snelle blik op het internet wijst uit dat het best een aantal keren voorkomt, dus er zijn inderdaad mensen voor wie dit prima is. Hoe zit het dan in elkaar?
De eerste vraag is natuurlijk of de zin werkwoordelijk of naamwoordelijk is, en met name of de kern van de zin is Ik ben die plaat beu of Ik ben geluisterd. De verleiding is groot om het eerste te zeggen, maar wat doet die toevoeging geluisterd daar dan bij? Anderzijds, als het ik ben geluisterd is, waarom is het dan niet ik heb geluisterd? Luisteren krijgt hebben als hulpwerkwoord van tijd.
Je zou het verschil moeten kunnen aantonen met een tijdsbepaling. Als het gaat om ik ben die plaat beu dan is het tegenwoordige tijd, en bij ik ben geluisterd zou het voltooide tijd zijn. Dus, zet er een tijdsbepaling in de verleden tijd bij. Als dat kan, moet het wel voltooide tijd zijn (een tegenwoordige tijd met een bepaling in het verleden kan niet). Maar helaas, omdat het zo'n weinig voorkomende constructie is (of lijkt), laat het taalgevoel ons hierbij in de steek (mij althans). Ik heb geen idee of Gisteren ben ik die plaat beu geluisterd mogelijk of onmogelijk is. Ik heb er simpelweg geen intuïtie over.
Terug naar de tekentafel dus. Hoe kan de constructie opgebouwd zijn? Is die plaat soms het lijdend voorwerp van luisteren (ik luister die plaat)? Er zit iets resultatiefs in de betekenis (ik ben die plaat beu als gevolg van het luisteren), dus wellicht is de constructie verwant aan hij wandelde zijn schoenen stuk, waarbij de schoenen stuk gaan als gevolg van het wandelen.
Dat is een veelbelovende gedachte, want vanuit Hij wandelde zijn schoenen stuk kun je ook een soort lijdende vorm krijgen in de zin Zijn schoenen zijn (helemaal) stuk gewandeld. Ook daar is het hulpwerkwoord van de voltooide tijd dan zijn, terwijl je bij van wandelen in de gewone voltooide tijd hebben zou krijgen.
Er is echter een verschil met onze constructie. Bij hij wandelde zijn schoenen stuk zijn het de schoenen die stuk gaan, en niet de wandelaar, terwijl bij ik ben die platen beu geluisterd juist wel de luisteraar beu is. Dat kan eigenlijk alleen maar als ik ben die platen beu geluisterd de lijdende vorm is van een wederkerende constructie, iets als ik heb mijzelf die platen beu geluisterd. In dat geval is het toevallig dat het onderwerp van beu (degene die iets beu wordt) dezelfde is als de luisteraar.
Is dat een mogelijke constructie? Ik denk het wel. Je hebt immers ook Ik ben moe gewandeld, in de betekenis 'ik heb zodanig gewandeld dat het gevolg is dat ik moe ben.' Die constructie is zeker gewoner dan ik ben die platen beu geluisterd. Hij komt op het internet herhaaldelijk voor, ook al in oudere bronnen en met andere werkwoorden (ik ben moe gegeten, bijvoorbeeld). Ook zie je dit vaak aan elkaar geschreven, zoals in moegestreden.
Hoe zit Ik ben moe gewandeld in elkaar? Dat is niet zo moeilijk. Dat moet inderdaad de resultaatconstructie zijn (ik heb mijzelf moe gewandeld) en daar dan de lijdende vorm van (ik ben moe gewandeld geworden). Iets dergelijks heb je ook bij Ik ben nat geregend, dat moet zijn afgeleid van Het regent met ik (word) nat, waarbij het voorwerp mij verplicht de plaats van het loos onderwerp het inneemt.
Maar wat doet die plaat daar dan nog bij in de zin ik ben die plaat beu geluisterd? Ook dat is niet zo problematisch. Het naamwoordelijk gezegde beu heeft (net als kwijt of meester) de bijzondere eigenschap dat het een voorwerp bij zich kan hebben. Oorspronkelijk een genitief (beu van iets), maar dat zie je nu nergens meer aan. In de traditionele zinsontleding zou je het een oorzakelijk voorwerp moeten noemen.
Conclusie: Ik ben die plaat beu geluisterd is een prima zin ('absolutely fine'), die opgebouwd is als de voltooide tijd van de lijdende vorm Ik word die plaat beu geluisterd (zelfs die komt voor op het internet, puntje in het voordeel van de analyse). Dat is weer de lijdende vorm van Ik heb mijzelf die plaat beu geluisterd, hetgeen een normale resultaatconstructie is die bestaat uit een onovergankelijk werkwoord (luisteren, wandelen), waar een predikaat bij is gezet (beu, moe, stuk) met een onderwerp (mijzelf, schoenen). Het predikaat beu ten slotte vraagt nog om een extra zinsdeel, het oorzakelijke voorwerp (die plaat). Eigenlijk niks vreemds aan dus. Het is alleen een raadsel waarom het zo weinig voorkomt.
Vraag me niet waarom, maar ik krijg bij 'Ik ben die plaat beu geluisterd' een sterke associatie met Koot en Bie. Kan het zijn dat de stijl van deze zin op een 'taalkunstige' vondst van dit duo is terug te voeren?
BeantwoordenVerwijderenKoot en Bie waren wel sterk in het 'oprekken' van constructies, vooral in de tijd van de 'krommunicatie' (zeg maar hun eerste simpelpee), dus misschien heb je een associatie daarmee. Er valt mij niet meteen een overeenkomst in, moet ik eerlijk zeggen.
BeantwoordenVerwijderen