Op het omslag van het tijdschrift Quest staat een foto van een vrouw die onder haar blouse een T-shirt draagt met daarop de slogan vrouwen de baas. Daar ontstond afgelopen week op twitter een kleine grammaticale discussie over, naar aanleiding van een grapje van @taaljournalist Gaston Dorren, die veronderstelde dat vrouwen dit zouden lezen als wij vrouwen zijn de baas, terwijl mannen het zouden opvatten als wij zijn vrouwen de baas. En toen begon het.
De vraag werd opgeworpen wat in die laatste zin de functie is van het zinsdeel vrouwen. Lijdend voorwerp? Meewerkend of ondervindend voorwerp? Oorzakelijk voorwerp? De nood steeg zo hoog dat het taalprofsymbool aan de digitale twitterhemel oplichtte. En die snelde natuurlijk onmiddellijk naar de plaats des onheils.
Bij onzekerheid is het altijd belangrijk om eerst te bekijken waar iedereen het over eens is. De zin Wij zijn vrouwen de baas is ongetwijfeld een voorbeeld van een zin met naamwoordelijk gezegde. Je kunt namelijk ook hebben Wij blijven vrouwen de baas, wij worden vrouwen de baas, wij blijken vrouwen de baas. Het werkwoord zijn is dus een koppelwerkwoord, en er wordt iets gezegd over wat wij zijn (niet over wat wij doen).
Het is ook duidelijk dat vrouwen de baas niet zomaar één zinsdeel is. Die drie woorden kunnen niet in alle omstandigheden bij elkaar blijven staan (wat wij zijn is vrouwen de baas, vrouwen de baas is wat wij zijn, wij zijn iets, namelijk vrouwen de baas, dat zijn allemaal heel rare zinnen). Daarnaast kun je ze gemakkelijk splitsen: Wij zijn vrouwen al eeuwenlang -althans in de ogen van veel mensen- de baas. Je kunt ook gemakkelijk het ene zinsdeel verplaatsen en het andere niet: Vrouwen zijn wij altijd de baas geweest. En ten slotte kun je dan ook nog eens het eerste zinsdeel door een voornaamwoord vervangen: Wij zijn jullie de baas. We nemen dus aan: vrouwen en de baas zijn twee aparte zinsdelen.
Van die twee zinsdelen is de baas natuurlijk het naamwoordelijk deel, dat is ook duidelijk. In de zin Wij zijn vrouwen de baas zit de betekenis wij zijn de baas, en niet wij zijn vrouwen. Dat betekent dat vrouwen een ander zinsdeel moet zijn.
Wat voor een zinsdeel kan dat zijn? Het hoort in ieder geval bij dit specifieke gezegde, dat is zeker. Je kunt wel zeggen Wij zijn vrouwen de baas, maar niet Wij zijn vrouwen de knecht, of Wij zijn vrouwen de melkboer of zoiets. Het naamwoordelijk gezegde de baas zijn laat dit zinsdeel toe, andere naamwoordelijke gezegdes niet. Het is dus een voorwerp bij het naamwoordelijk gezegde.
Kan dat zomaar? Ja hoor, je kunt goed voorwerpen hebben bij een naamwoordelijk gezegde. Zo is het heel vaak mogelijk om een meewerkend voorwerp toe te voegen als in Het is mij hier te koud, waarbij je mij ook kunt lezen als voor mij (het is voor mij hier te koud). Sommige grammatici spreken dan van ondervindend voorwerp (omdat het gaat om iemand die iets ondervindt).
Je kunt ook 'klassieke' meewerkende voorwerpen hebben als Ik ben jou geld schuldig, waarbij jou ook gelezen kan worden als aan jou, of Ik ben jou dankbaar, waarbij weliswaar die variant met aan wat ongemakkelijk klinkt, maar best verdedigd zou kunnen worden.
Het is ook mogelijk om een voorzetselvoorwerp bij een naamwoordelijk gezegde te hebben. Dan moet er echt een voorzetsel bij staan (zoals in Ik ben voor niemand bang). Dat kan niet worden weggelaten, tenzij het voorzetselvoorwerp de vorm van een bijzin inneemt. Dan wordt het voorzetsel verpakt in een voornaamwoordelijk bijwoord, dat vaak kan worden weggelaten: Ik ben bang (ervoor) dat het gaat regenen.
En dan heb je ook nog een onduidelijke derde groep van voorwerpen, zoals geld in ik ben jou geld schuldig, of die regen in ik ben die regen beu en de stad in de vijand was de stad meester. Die worden over het algemeen (en misschien wel bij gebrek aan een betere benoeming) oorzakelijk voorwerp genoemd. Niet dat ze altijd een oorzaak aangeven, maar toen de naam bedacht werd, had men sterk de behoefte aan een betekenisrelatie die bij dit voorwerp hoorde.
Waarom noemen we die voorwerpen niet gewoon lijdend voorwerp? Wel, voornamelijk omdat je er nooit een lijdende vorm bij kunt maken. Je kunt wel hebben Ik ben die regen beu, maar niet Die regen is door mij beu geworden. Dat kan bij sommige lijdende voorwerpen incidenteel ook wel niet, maar in deze gevallen (voorwerpen bij naamwoordelijke gezegdes) kan het nooit. Dus is de gedachte dat het toch eigenlijk geen lijdende voorwerpen zijn.
Vaak zijn oorzakelijke voorwerpen vroeger ook zogeheten genitiefobjecten geweest: voorwerpen in een tweede naamval. De meeste daarvan zijn veranderd in voorzetselvoorwerpen met van (sijt des seker, zeiden ze in de Middeleeuwen: wees daar zeker van), maar sommige niet. Bij beu kun je het mooi zien: nog geen eeuw geleden was het gebruikelijk om te zeggen ik ben daar beu van, maar later werd het (alleen) ik ben dat beu.
Wat is vrouwen in wij zijn vrouwen de baas? Je zou een punt kunnen maken voor een meewerkend (ondervindend) voorwerp vanuit een variant wij zijn voor vrouwen de baas, maar ik heb de indruk dat dit toch niet hetzelfde is. In het Woordenboek der Nederlandse taal (waar de uitdrukking al voorkomt) staat de parafrase Wij zijn over vrouwen de baas (in het WNT staat dat niet letterlijk natuurlijk, daar staat iemand (over iemand) de baas worden, zijn, blijven). Dus niet met voor, maar met over.
Aan de andere kant kun je aanvoeren dat het mogelijk een variant is op Wij zijn van vrouwen de baas. Dat lijkt weer meer op zo'n genitiefobject, een oude tweede naamval die met van wordt uitgedrukt, of zonder voorzetsel. Maar ik heb geen aanwijzingen gevonden dat het vroeger echt een tweede naamval is geweest.
Theoretisch is er een manier om het met je taalgevoel te beslissen. Als je een voorkeur zou hebben voor Wij zijn hun de baas tegenover Wij zijn hen de baas, dan beschouw je het dus blijkbaar als meewerkend voorwerp. Heb je het omgekeerde taalgevoel, dan is het volgens jouw taalgevoel oorzakelijk voorwerp.
Het probleem met deze test is dat niemand een betrouwbaar oordeel heeft over hen en hun (althans in het geval van hen/hun als voorwerp). Het is een kunstmatig onderscheid, dat nooit echt wortel heeft geschoten in het nationale taalgevoel. Op de site van Onze Taal wordt aanbevolen om wij zijn hun de baas te schrijven, maar ik vraag me af of dit advies op taalgevoel gebaseerd is, of op de verdedigbare keuze dat het meewerkend voorwerp is. In dat laatste geval zou dus eigenlijk hen ook heel goed verdedigbaar zijn.
Wat denkt de taalprof zelf? Zoals gezegd: beide ontledingen (meewerkend of oorzakelijk voorwerp) zijn te verdedigen, voornamelijk vanuit (soms twijfelachtige) varianten met voorzetsel. Naar mijn idee is de variant met voorzetsel voor niet echt overtuigend, met name vanwege het duidelijke betekenisverschil (wij zijn vrouwen de baas betekent iets anders dan wij zijn voor vrouwen de baas). Daarom heb ik een voorkeur voor de ontleding oorzakelijk voorwerp.
Zoals opgemerkt ontstond er even een levendige twitterdiscussie, waarbij vooral het woordje hun als een rode lap op twitterstieren leek te werken. Aan het einde merkte nog iemand op: 'En het mooiste is: t is allemaal van geen enkel belang!' En iemand anders vroeg 'Wie heeft er gewonnen?' Het antwoord van @taalprof daarop was: 'de grammatica.'
Ik was bij de tweede alinea even bang dat "de baas" als studieobject werd geïntroduceerd -dat was in mijn ogen niet de twittervraag- maar het bleek slechts een aanloopje tot het eigenlijke probleem. Vrouwen, in de taalkundige zin wel te verstaan.
BeantwoordenVerwijderenEn ja, we hebben er weer van genoten, van dat relatieve en dat absolute. Dat kan er maar een.
Oeps, dat was domweg een foutje. Dank, ik heb het nu verbeterd!
VerwijderenDaar is ie weer, het oorzakelijk voorwerp.
BeantwoordenVerwijderen"Theoretisch is er een manier om het met je taalgevoel te beslissen. Als je een voorkeur zou hebben voor Wij zijn hun de baas tegenover Wij zijn hen de baas, dan beschouw je het dus blijkbaar als meewerkend voorwerp. Heb je het omgekeerde taalgevoel, dan is het volgens jouw taalgevoel oorzakelijk voorwerp."
Meewerkend voorwerp sluit ik uit, want dat zou betekenen dat hun/hen/vrouwen medeplichtig zijn aan hun eigen onderdanigheid. Genetiefobject klinkt logisch, want ik voel in dat 'hun' iets genetiefs - ik ben hun (en van alles erop, erin en eraan) de baas. Dus ik ben het eens met Onze Taal en voel niets voor 'hen', dat ik eerder in verband breng met een lijdend voorwerp dan een oorzakelijk voorwerp. Dat laatste is voor mij persoonlijk meer een kwestie van taalnorm dan taalgevoel.
Voor diegenen met een onzeker taalgevoel heb ik het volgende 'atavistische' ezelsbruggetje bedacht: De Bataven waren de Hunnen de baas.
In dat geval zou je de taalnorm moeten veranderen, want die schrijft voor dat je 'hun' uitsluitend bij meewerkende voorwerpen mag gebruiken. Naar jouw idee heb je hier dan wel bij voorkeur 'hun,' maar toch zou het oorzakelijk voorwerp zijn.
VerwijderenIk ken de taalnorm, maar ik begin nu serieus te twijfelen of de Bataven 'grammaticaal' de Hunnen de baas zijn. Vergelijk de Duitse zinnen:
Verwijderen(1) Das war sehr der Mühe wert (oorz. vw Mühe in de genetief)
(2) Der Kerl ist keinen Pfifferling wert (lijd. vw Pfifferling in de accusatief).
Dat laatste is in de Nederlandse context vreemd, een predikaatsnomen dat lijdend vw is? Het eenvoudige antwoord is dat er geen sprake is van een predikaatsnomen, maar een werkwoordelijke uitdrukking: 'wert sein'. Daarom denk ik dat uitdrukkingen als 'waard zijn' en 'de baas zijn', werkwoordelijke uitdrukkingen zijn die iets 'doen' en niet 'beschrijven' zoals een naamwoordelijk gezegde. Hoe kun je anders (2) verklaren? Daarbij voelt het Duits een verschil tussen (1) en (2), en terecht, vergelijk de betekenisrelatie in (3) en (4) tussen onderwerpen en andere zinsdelen.
(3) Je bent hem niet waard.
(4) Je bent geen knip voor de neus waard.