zaterdag 8 september 2012

De Taalprof ietsjes gemoedelijker

De NRC-columnist Hofland schrijft wel vaker over taal. Soms een beetje aan de nostalgische kant, dat alles vroeger beter was en zo, maar hij gooit er ook wel eens een leuke observatie doorheen. Zoals in zijn column van zaterdag 1 september (overpeinzingen 1676), waarin hij opmerkt dat weerman John Bernard van RTL4 (wie kent hem nog) de taal verrijkt zou hebben met het woord ietsjes. Zoals Hofland het formuleert: "Bij mijn weten is hij degene die het woord ietsje de meervoudsvorm heeft gegeven."

Dat kan niet kloppen.



Bij weten van de taalprof komt het maar heel zelden voor dat een taalvorm, en zeker een heel algemene taalvorm, op één persoon kan worden teruggevoerd. En dan nog gaat het dan meestal om afzonderlijke woorden en uitdrukkingen, niet over een hele woordvormingsoperatie. Het bijwoord ietsjes komt overeen met andere bijwoorden zoals zachtjes, koeltjes, frisjes, en het lijkt dus een algemenere woordvorming bij bijwoorden. Bovendien zijn al die woorden al veel ouder.

Even zoeken op dbnl.org naar ietsjes. Kijk, Van Kooten en De Bie gebruikten het in hun Grote Bescheurboek een aantal keren. Toen hadden we nog geen RTL4. En zelfs Anton Coolen had het in zijn bekende werk Dorp aan de rivier uit 1934 al over een molen waarvan het wiekenkruis "ietsjes scheef en gekanteld" was. Dat was drie jaar voordat John Bernard geboren zou worden.

Als je een beetje toleranter zoekt, vind je nog wel oudere vindplaatsen: zo staat er in de negentiende-eeuwse Shakespeare-vertaling van Burgersdijk, in het toneelstuk De vrolijke vrouwtjens van Windsor de zin: Wat is het? — zet ietsjens op zij; — wat is het? Dat is in 1886.

Eens kijken wat Schönfeld ervan zegt, die merkt dit soort woordvormingsoperaties meestal wel op als ze wat algemener zijn. En ja hoor:
Een opmerkelijke, nu produktieve analogieformatie, wellicht uit de kindertaal overgenomen en vooral in gemoedelijke stijl in gebruik, bestaat in de achtervoeging van de verkleiningsuitgang achter adverbia, en dan ook in praedicatief gebruik; vooral bij zulke, welke het begrip ‘klein, aardig’ aangeven; b.v. mnl. cleinkine, sachtkine, scoonkine, lisekine, stillekine, al eenkine (alleenskine, nu allengskens [onder invloed van lang?], waaruit allengs is geabstraheerd); Kil. schoonkens; oudnndl. eensjes, waeraftichgens (nu waratje), netjes, sobertgiens, swackjes, puntighjes, thansjes (: thans, maar strakjes: straks), lustighjes, warmpjes, klaertjes; ndl. eventjes, innigjes, lustigjes, mooitjes, leukjes, minnetjes, droogjes, frisjes, fijntjes, witjes (lachen), knapjes, bleekjes, magertjes, rustigjes, slapjes, dunnetjes, voorzichtigjes, pasjes, poppigjes, welletjes, zoetjes, stilletjes: stillekens, zachtjes: zachtkens; zelfs zoetjeser (Van Looy, Jaap). Vgl. voor de -s § 194b. In het dialect van Oerle (bij Eindhoven) komen comparativi van dergelijke bijwoorden voor: netjezer, stillekezer, zachjezer (De Bont)

Prachtige passage! Daar kun je als taalprof weinig aan toevoegen, zeker niet in observationele zin. Jammer dat ietsjes zelf ontbreekt (maar Schönfeld streefde vast niet naar volledigheid), maar voorbeelden als eventjes en eensjes zijn zeker overeenkomstig.

Schönfeld heeft het hier dus over de toevoeging van een verkleiningsuitgang achter bijwoorden, die al sinds de middeleeuwen voorkomt, maar hij gaat niet nader in op de vraag waarom het dan -jes is in plaats van -je. Wel verwijst hij naar paragraaf 194, waarin hij de uitgang -s relateert aan de vorming van bijwoorden). Het gaat dus zeker niet om een meervoudsuitgang, zoals Hofland veronderstelt, maar eerder om een uitgang die bij bijwoorden past.

Qua betekenis is Schönfeld wat onduidelijker: hij legt een verband met kindertaal en met een "gemoedelijke stijl," en hij merkt op dat de uitgang vooral toegevoegd wordt bij woorden die "klein, aardig" betekenen. Maar hij gaat niet in op de betekenis van de toevoeging zelf.

Toch is dat ook niet zo moeilijk te formuleren. Het verschil tussen straks en strakjes lijkt me allereerst inderdaad een registerverschil: je staat met iemand op goede voet als je dit soort vormen gebruikt. Maar er gaat ook iets geruststellends van uit: het duurt nog wel even (eventjes), maar maak je niet druk, zo lang duurt het nou ook wel niet.

Je zou dit een vorm van afzwakking kunnen noemen, maar dat is een heel algemene term die ruimte laat voor allerlei motieven (luiheid, achterbaksheid, boze opzet). In dit geval zou ik het expliciet pacificerend willen noemen. Daarmee is het een bijzondere vorm van inlevingsmodaliteit: je geeft daarmee aan dat je vermoedt dat voor je gesprekspartner de betekenis van straks minder wenselijk is (modaliteit), en je spreekt uit dat je verwacht dat het met die onwenselijkheid uiteindelijk wel mee zal vallen.

Dat lijkt me ook precies de betekenis van het woord ietsjes in weerberichten: als John Bernard zegt dat het ietsjes frisser wordt, dan anticipeert hij op de teleurstelling bij de kijker en hij pareert die bij voorbaat.

Overigens: het gaat bij ietsjes natuurlijk niet om het voornaamwoord iets. Het gaat om het bijwoord van graad iets (in de betekenis een beetje), waaraan de uitgang is toegevoegd. Precies volgens het procédé dat Schönfeld signaleert.

4 opmerkingen:

  1. In de trein riep een conducteur van de week om dat onze stilstand 'nog heel eventjes' zou duren. Maar hij had net uitgelegd wat de oorzaak was, en daaruit viel af te leiden dat het heel goed 'nog een poos' zou kunnen duren. De -tjes was hier dus inderdaad pacificerend gebruikt, maar ik vermoed bovendien dat het woord 'heel' niet zo zeer op een extra korte tijd sloeg, maar vooral een extra pacificerend effect beoogde. (Uiteindelijk reden we na een minuut of drie, vier verder. Het had dus 'nog even', of eventueel 'nog eventjes' geduurd, maar in mijn beleving niet 'nog heel eventjes' - al is dit natuurlijk allemaal erg onnauwkeurig en aanvechtbaar.)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ja, met feitelijkheden hebben deze vormen weinig te maken, ze vervullen juist hun functie in de sociale verhoudingen. Dat is, zoals in jouw voorbeeld aangetoond, vaak een delicate aangelegenheid, waar je vooral niet te feitelijk over moet gaan nadenken. Zoals Marc van Oostendorp in zijn column in Neder-L (http://nederl.blogspot.nl/2012/09/heeeeel-leuk.html ) opmerkt kun je dan dat 'heel' ook nog uitrekken om het effect te versterken ('heeeeel eventjes').

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Inmiddels is het 2020 en "ietsjes" blijft mij intrigeren. Ik had er nog nooit van gehoord in de spreektaal; het viel mij pas op bij weervrouw Marion ? achternaam even kwijt van Ned.1. Zij heeft het consequent over " ietsjes warmer/frisser/ koeler" enz. Het gebruik in een weerbericht lijkt mij neutraal en niet "paciferend".
    Vraag me nu af, of het bezigen van ietsjes ook streekgebonden kan zijn. Zelf kom ik uit Den-Haag, heb het daar nooit iemand horen bezigen. Woon nu al-na studie in A'dam-al ong. 50 jaar in het Groene Hart, maar ook daar nooit gehoord. Ben benieuwd wie licht kan werpennop deze zaak.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. U bedoelt ongetwijfeld Marjon de Hond. Ik heb geen verdere gegevens over de geografische verspreiding, maar over het algemeen kun je ervan uitgaan dat een woord in het gehele taalgebied algemeen is als in het woordenboek geen speciale beperking wordt vermeld. In de jongste Van Dale staan 'ietsje' en 'ietsjes' zonder regiolabels vermeld. Er staat zelfs niet bij dat het alleen informeel is.

      Ik denk wel dat het vooral spreektalig is (dat vermeldt Van Dale er meestal niet bij). De betekenis ligt in de sfeer van de modaliteit, die betrekking heeft op het inschatten van elkaars wenselijkheden en het geven van signalen die de goede verhoudingen tussen de gesprekspartners bewaren.

      Verwijderen