woensdag 9 mei 2012

Het zou kennen


Gisteren beantwoordde de taalprof een vraag over het verschil tussen kennen en weten. Wanneer gebruik je het ene werkwoord en wanneer het andere? Naast Ik weet een oplossing kun je best hebben Ik ken een oplossing, maar in andere gevallen zijn de werkwoorden niet allebei te gebruiken. En hoe zit het met het betekenisverschil?

Nou moet je je als modern taalkundige beperken tot de observeerbare feiten, maar de verleiding is groot om te redeneren vanuit de oorsprong.

Het werkwoord weten behoort tot een kleine groep werkwoorden die in de etymologie bekend staan als preterito presentia, werkwoorden die gevormd zijn uit het voltooid deelwoord van een ander werkwoord. Weten is ontstaan uit de voltooide tijd van een werkwoord dat zien, getuige zijn betekende (en dat in het Latijn als videre is overgebleven). Kennen daarentegen is een oude causatief van een vorm van een werkwoord dat in het huidige Nederlands kunnen is geworden. Oorspronkelijk dus zoiets als laten kunnen.

Vanuit die etymologie redeneerde ik gisteren naar een betekenisverschil toe waarbij weten meer de kant uitging van ontdekt hebben, en kennen eerder een bepaalde beheersing benadrukt.


Mooi, maar natuurlijk een te romantische speculatie. Taalkundigen weten dat betekenisontwikkelingen van woorden zich lang niet altijd houden aan een vaste oorsprong, en dat je voor een analyse van de huidige betekenis maar heel beperkt iets hebt (nou ja, eigenlijk niks hebt) aan de etymologie.


Voor de huidige betekenis moet je het hedendaagse gebruik observeren. Dat deed ik gisteren ook wel, maar dat kan wel beter. Zo observeerde ik dat weten als lijdend voorwerp veel meer mogelijkheden heeft: een woordgroep met zelfstandig naamwoord of voornaamwoord als kern (ik weet de oplossing), een bijzin met dat (ik weet dat het regent) een bijzin met of (ik weet of het regent), en dan vergat ik nog de beknopte bijzin (hij wist te ontsnappen). Bij kennen kun je eigenlijk alleen een lijdend voorwerp met zelfstandig naamwoord hebben.


Die verschillen kun je nog wel iets aanscherpen: beide werkwoorden kunnen dus een lijdend voorwerp met zelfstandig naamwoord hebben, maar zelfs daarin heb je verschillen: woordgroepen met bepaald lidwoord (of voornaamwoord) zijn bij weten vaak moeilijk, vooral bij concrete voorwerpen en personen. Ik weet het huis, of ik weet de timmerman is moeilijk, maar ik weet een huis en ik weet een timmerman is prima. Maar bij sommige abstracta kan een bepaalde woordgroep ineens weer wel: ik weet de oplossing.


Kennen heeft bij een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord als lijdend voorwerp minder beperkingen: ik ken het/een huis, ik ken de/een timmerman, ik ken de/een oplossing, het is allemaal mogelijk. Toch heb je ook daar beperkingen. Ik weet iets leuks is geen probleem, maar bij Ik ken iets leuks moet je toch even nadenken wat daarmee bedoeld wordt. In elk geval niet hetzelfde.


Als ik al die gevallen van lijdende voorwerpen bij weten bekijk, zie ik het taalkundige betekenisaspect resultaat opdoemen. Wat je weet is altijd het resultaat van iets, het moet iets resultatiefs hebben. Als je zegt Ik weet een timmerman, dan rapporteer je het resultaat van een zoekproces. Dat kan vaak heel goed bij onbepaalde woordgroepen: daarmee introduceer je iets in het gesprek, en dat kan dus best het resultaat van een zoekproces zijn.


Bij bepaalde woordgroepen is dat een stuk moeilijker. Dan moet het resultatieve al in de betekenis van het zelfstandig naamwoord opgesloten zitten: ik weet de oplossing, ik weet de winnaar. Een zin als Ik weet de nieuwe lijsttrekker van het CDA kan alleen maar betekenen dat je het resultaat van een proces rapporteert. Bij Ik ken de nieuwe lijsttrekker van het CDA zit die betekenis er mogelijk ook wel in, maar dat hoeft niet, en dan nog is die betekenis waarschijnlijk alleen maar afkomstig van de context waarin je weet dat er op dit moment een verkiezingsproces gaande is.


Blijkbaar zit er een resultatief betekenisaspect in het lijdend voorwerp van weten. Wat zit er dan in het lijdend voorwerp van kennen? Volgens mij een zekere interne complexiteit. Als je zegt ik ken de timmerman, dan leg je de nadruk op het complex van eigenschappen dat met die persoon verbonden is (naam, familie, afkomst, vaardigheden, eerlijkheid, noem maar op). Vandaar dat je bij Ik ken iets leuks je wenkbrauwen fronst: die zin heeft alleen maar de bedoeling om iets leuks naar voren te brengen, en met ik ken iets leuks suggereer je een interne complexiteit.


Kijk, nu doe ik het al beter: ik redeneer met behulp van semantische primitieven, kleine, heel algemene betekenisaspecten: resultaat, complexiteit. Nou zou ik dat nog moeten toetsen aan een corpus van taalgebruik. Dat is nog niet zo makkelijk, want daar komt menselijke interpretatie bij kijken, en daar moet je het dan eigenlijk met een paar experts over eens raken, maar zo moet het.


En als ik dat dan allemaal gedaan heb, ja dan mag ik zeggen dat dat resultatieve van weten op een mooie manier overeen komt met een oorspronkelijke betekenis gezien hebben, of ontdekt hebben, en dat die interne complexiteit van kennen mooi spoort met de gedachte dat het om een cognitieve beheersing gaat.


Het is vast een uitzondering, maar dan heb je toch een kleine overwinning van de romantische linguïstiek.

2 opmerkingen:

  1. Ik ken wil zeggen "ik ben er bekend mee". Ik ben er bekend mee is het resultaat van "ik ben er bekend mee geworden," zodat ik er bekend mee ben. Hieruit afleidend drukt "geworden" een perfectief aspect uit. Een rechtsstreekse wijze om het perfectief aspect direct vanuit het werkwoordsuitgang middels een pre of suffix uit te drukken kent het Nederlands niet en dus moet de aspectualiteit uit het zinsverband afgeleid worden.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. @Michiel: Het perfectieve aspect in jouw voorbeeldzin zit in elk geval in de constructie 'ben ... geworden,' want dat is een voltooide tijd. Toch zou je denk ik kunnen volhouden dat het voltooid deelwoord zelf al een perfectief aspect in zich draagt. Als ik het heb over een 'zaterdag gelezen boek,' dan zit daar de bekende dubbelzinnigheid in dat het om afgelopen of aanstaande zaterdag kan gaan. Bij een 'zaterdag lezende student' is dat niet zo. Daaruit blijkt dat het voltooid deelwoord zelf al iets met dat tijdsaspect doet.

    BeantwoordenVerwijderen