vrijdag 22 juli 2011

Wel of geen zin



Gisteren werd de taalprof attent gemaakt op een discussie op de discussielijst voor docenten Nederlands in de vakcommunity Nederlands van de digitale school. Die had hij al een tijdje niet bijgehouden omdat hij door andere aangelegenheden van epische proporties in beslag werd genomen, maar het was toch weer hartverwarmend om te zien dat elke grammaticale oprisping op deze discussielijst meteen een lawine aan enthousiaste reacties oplevert. Blijkbaar hebben de docenten Nederlands tenminste nog hart voor de grammatica.

De vraag was "Een volledige zin, wat is dat?" Een mooie, abstracte kwestie. Er was natuurlijk ook wel een enkeling die het hele nut van de vraag in twijfel trok, net zoals in vroeger tijden filosofische bespiegelingen vaak weggehoond werden met de norse opmerking dat die ons zielenheil niet bevorderden, maar gelukkig zijn er ook heden ten dage nog onafhankelijke denkers die de grenzen van het menselijke redeneervermogen wensen op te zoeken zonder dat dat meteen tot ethische of economische voorspoed moet leiden.


In de reacties tekenen zich twee kampen af: voor een volledige zin is ten minste een onderwerp en een gezegde nodig, of een persoonsvorm is al voldoende. Er zijn ook docenten die erop wijzen dat een enkel woord in een gesprek al een volledige en zelfstandige betekenis kan hebben, maar de meeste reageerders interpreteren de vraag toch als een vraag naar de definitie van de traditionele term "volzin."

Interessant is dat vertegenwoordigers van het eerste standpunt (onderwerp en gezegde) erop wijzen dat de bekende grondlegger van de moderne taalkunde Noam Chomsky dit beweerd zou hebben. Inderdaad propageerde Chomsky in de jaren zeventig een grammaticaal systeem waarin een zin (S) werd gedefinieerd als een combinatie van subject (NP) en predicaat (VP), maar daar kwamen al snel allerlei elementen bij, zoals een voegwoordpositie (COMP), die kon worden ingevuld met een voegwoord, zodat je een bijzin kreeg, of (onder andere) de persoonsvorm, hetgeen de hoofdzin opleverde. Aan het begin van de jaren tachtig werd die definitie uitgebreid met de abstracte inflectiekenmerken van de zin (aanvankelijk INFL, later I), waardoor de zin NP INFL VP werd, en toen het hek eenmaal van de dam was kwamen daar de tijdskenmerken van de zin bij (T, volgens sommigen T1 en T2), de congruentie van onderwerp met persoonsvorm (AGR-S) en de congruentie van voorwerp met persoonsvorm (AGR-O). En nou stel ik het nog simpel voor. Uiteindelijk werd het standpunt zo'n beetje dat de zin datgene was wat door de invulling van die abstracte kenmerken aan woordvormen werd afgedwongen.

Nou moet ik eerlijk zeggen dat ik denk dat Chomsky en zijn Chomskyanen de hele vraag naar de definitie van de term "volzin" een buitengewoon oninteressante kwestie zouden hebben gevonden. Die vraag behoorde immers tot de verfoeilijke "taxonomische" en "classificationele" praktijken van de "oude grammatica." Weliswaar ging het in de Chomskyaanse taalkunde aanvankelijk veel over "welgevormdheid" en "grammaticaliteit," maar dat moest je toch vooral niet in normatieve zin opvatten.

Maar goed, als je dan toch de Chomskyaanse inzichten met de traditionele grammatica zou willen verenigen, dan zou je denk ik moeten zeggen dat voor Chomsky de tijdskenmerken en congruentiekenmerken essentieel zijn voor de zin. En aangezien deze kenmerken resideren op het werkwoord, heb je als lexicaal element ten minste een werkwoord nodig om een volledige  zin te maken. Voor die congruentiekenmerken heb je wel een onderwerp nodig, maar in hoeverre dat ook een uitgesproken onderwerp moet zijn, dat lijkt me minder duidelijk. Er zijn trouwens genoeg talen waarin het onderwerp in veel gevallen in het werkwoord opgenomen is.

Vanuit een Chomskyaanse opvatting zou je dus tot de conclusie komen dat de persoonsvorm alleen al een volledige zin kan zijn. Maar het is natuurlijk best mogelijk om de term "volzin" te definiëren zonder naar Chomsky te luisteren. En als je dan zou willen zeggen dat een volzin per se een verbinding van onderwerp en gezegde zou moeten zijn is dat een legitieme opvatting.

Toch zou je ook die opvatting waarschijnlijk onmiddellijk willen relativeren: uitingen als 'Wij blij' of 'Ik lachen natuurlijk' bevatten wel degelijk een onderwerp en een gezegde, maar die zou je vermoedelijk toch niet onder de definitie van de volzin willen rekenen. Ik denk dat de meeste mensen daaraan zouden willen toevoegen dat dat gezegde dan ten minste een persoonsvorm zou moeten bevatten.

Vervolgens is de vraag: wat doe je met de gebiedende wijs? Er zijn twee problemen. Het eerste is: is de gebiedende wijs wel een persoonsvorm? Het tweede: de gebiedende wijs bevat geen onderwerp. Het eerste probleem is ingegeven door het feit dat je van de gebiedende wijs geen verleden tijd kunt maken, en dat je persoon en getal niet kunt veranderen. Toch zijn er zinnen als 'Had dat dan gezegd!' die zeker gebiedende wijs zijn, en de vorm 'had' is duidelijk verleden tijd. En ook ouderwetse vormen als 'Komt allen!' zou je gebiedende wijs moeten noemen, en dat is toch echt meervoud. Dus je zou heel goed kunnen volhouden dat de gebiedende wijs een persoonsvorm is.

Dat de gebiedende wijs geen onderwerp bevat lijkt evident. Toch zijn er verschillende argumenten om ook dat te bestrijden. Het beste argument is om te wijzen op uitingen als 'Help elkaar' of 'Zoek jezelf,' waarin de gebiedende wijs gecombineerd wordt met voorwerpen in de vorm van een wederkerig of wederkerend voornaamwoord. Het argument is dat deze voornaamwoorden in andere zinnen noodzakelijk een antecedent moeten hebben, en wel binnen dezelfde deelzin. Zinnen als 'Wij denken dat hij elkaar helpt' en 'Hij zei dat ik zichzelf moest zoeken' zijn al fout, omdat het antecedent van de voornaamwoorden te ver weg staat. Maar als deze voornaamwoorden per se een antecedent in dezelfde deelzin moeten hebben, waar is dat dan gebleven in 'Help elkaar' en 'Zoek jezelf'? Dat kan alleen maar in de persoonsvorm van de gebiedende wijs zitten.

De gedachte dat het onderwerp in de gebiedende wijs opgesloten zit wordt al uitgesproken door de docenten op de discussielijst. Die gedachte sluit ook aan bij de gangbare opvattingen over de vervoegingskenmerken van het werkwoord zelf. Die zouden namelijk rudimentaire overblijfselen zijn van onderwerpen die in de vorm van voornaamwoorden aan het werkwoord vastgeplakt werden. Vandaar dat in sommige talen (zoals het Latijn, of het Turks) de persoonsvorm (met die geïncorporeerde onderwerpen) in zijn eentje een volledige zin kan vormen.

Aan de andere kant zou je kunnen aanvoeren dat in de gebiedende wijs het onderwerp niet is opgenomen, maar juist is weggelaten. Want je kunt het er ook weer bij zetten. Van een zin als 'Kom hier' kun je ook maken 'Kom jij eens hier.' Dat zou je nog steeds gebiedende wijs kunnen noemen, maar er staat wel een onderwerp bij. Maar als het onderwerp is weggelaten, is er dan geen sprake van een elliptische zin? Een voorstelbare gedachte, al zou je daarmee wel zinnen als 'Klopt!' (voor 'Dat klopt!') op één hoop vegen met de gebiedende wijs, en dat heeft ook weer iets tegenintuïtiefs.

Zo eindigt de discussie in onzekerheid, omdat voor elk standpunt wel iets te zeggen is. De winst is echter dat het nadenken hierover ons diepere inzichten heeft opgeleverd in de elementen die essentieel zijn voor de opbouw van de zin. Dat mag ons niet veel verder brengen in de definitie van een term als "volzin," zinvol is het wel.

1 opmerking:

  1. Aanleiding tot die discussie was trouwens, als ik het mij goed herinner, een vraag van Rik Heuvelmans, en laat nu diezelfde vraag op uw blog staan, op 12 juli!

    BeantwoordenVerwijderen