dinsdag 20 januari 2009

Taalprof knust weblog op




Mooi woord gespot! Beetje laat, want het komt al duizenden keren op het internet voor, maar het kan niet al te oud zijn. De taalprof las het in een tijdschrift (?) waar een Ikea-ontwerper het over zijn eigen interieur had. Hij hield ervan de meubels af en toe een nieuw kleurtje te geven, oftewel "op te knussen, zoals we dat bij Ikea noemen."


Opknussen. Gezellig woord, maar hoe zit het in elkaar. Nou, da's toch niet zo moeilijk?
Opknussen, dat is duidelijk een variant van opleuken. Net als opleuken betekent "leuker maken," zo zal opknussen betekenen "knusser maken." Niets bijzonders, zou je zeggen. Maar er zit wel iets eigenaardigs in die woordvorming.

Het woord opknussen is een werkwoord dat is gevormd uit het voorzetsel op en het bijvoeglijk naamwoord knus. Kan dat zomaar? Ja, dat kan. Voorbeelden als opfrissen, opvrolijken en opruwen bestaan al langer en daar kijkt niemand meer van op. Opleuken is wat jonger en doet ongetwijfeld sommige ouderen nog wel eens een wenkbrauw fronsen. Maar het procedé is dus bekend. En toch is het eigenaardig.


Waarom is dat bijzonder, een werkwoord gevormd uit een voorzetsel en een bijvoeglijk naamwoord? Wel, zo'n woordvorming geldt als een samenstelling, dat is een combinatie van werkwoord, bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord of voorzetsel. En samenstellingen hebben geen verandering van woordsoort tot gevolg.


Een samenstelling heeft gewoonlijk de woordsoort van het tweede lid. Pianospelen is een werkwoord omdat spelen een werkwoord is, goedmaken is een werkwoord omdat maken een werkwoord is, marineblauw is een bijvoeglijk naamwoord omdat blauw een bijvoeglijk naamwoord is, enzovoorts. De enige uitzondering die ik ken wordt gevormd door bijzondere (en uitgestorven) woordvormingen als trekkebenen en schokschouderen (waarbij het tweede lid een zelfstandig naamwoord is).


Maar er zijn toch heel veel werkwoorden die beginnen met een voorzetsel? Je hebt opbellen, inzien, overdoen, en noem maar op. Jawel, maar opbellen, inzien en overdoen zijn werkwoorden omdat bellen, zien en doen al werkwoorden zijn. En *knussen is geen werkwoord, net zomin als *leuken, *vrolijken, *frissen en *ruwen (nou ja, die laatste misschien wel).


Dat betekent dat op in opknussen eerder het karakter van een voorvoegsel heeft dan van een zelfstandig woorddeel. En opknussen is dus eerder een afleiding dan een samenstelling.


En hoe zit het dan met woorden als oppimpen, opkuisen, opbellen en oproepen? Dat zijn andere gevallen, omdat het versterkingen zijn van bestaande werkwoorden als pimpen, kuisen, bellen en roepen. Dat zijn dus wel echte samenstellingen, waarbij het woord op ongetwijfeld afkomstig is van een soort resultaatbepaling ("bellen waardoor iemand op springt").


Ook oudere woordvormingen als opkalefateren kunnen verklaard worden uit een bestaand werkwoord kalefateren (het dichten van naden in schepen). En opleuken moet vooral niet verward worden met het oudere opleukeren, dat een versterking is van een bestaand werkwoord leukeren ("warmer maken").


Iets voor een lijstje misschien? Ik geef hier de bijzondere werkwoorden met op uit Van Dale, Aangezien opknussen er niet bij staat, is het best mogelijk dat er nog andere voorbeelden zijn. Ik ben alleen geïnteresseerd in de afleidingen. Voor de duidelijkheid voeg ik enkele gevallen bij die er wel op lijken, maar het niet zijn (met tussen haakjes de reden erachter):


- opblauwen (versterking van blauwen)
- opbleken (opnieuw bleken)
- opblinken (versterking van blinken)
- opbollen (versterking van bollen)
- opbruinen (versterking van bruinen)
? opdiepen (twijfelgeval, er is wel een betekenis "dieper maken")
- opdirken (van zelfstandig naamwoord dirk)
- opdoffen (van zelfstandig naamwoord dof)
- opglanzen (versterking van glanzen)
+ opdikken
- opdrogen (versterking van drogen)
? opdunnen (twijfelgeval, heeft geen lijdend voorwerp)
? opfleuren (twijfelgeval, bijvoeglijk naamwoord is fleurig)
+ opfrissen
+ opgeilen
? opgroenen (twijfelgeval, heeft geen lijdend voorwerp)
+ ophelderen (tegenwoordig alleen in figuurlijke betekenis)
- ophitsen (van werkwoord hitsen)
+ ophogen
+ opklaren
+ opknappen
+ opknussen (niet in Van Dale)
- opkoelen ('koelen' is al een werkwoord)
+ opkorten
+ opkroezen (het haar kroes maken)
+ opleuken (niet in Van Dale)
+ oplichten (in de betekenis "lichter maken")
- oplossen (niet van bijvoeglijk naamwoord los)
+ opmonteren
- oppeppen (van zelfstandig naamwoord pep)
+ opschonen
+ opvrolijken
- opwitten (witten is al een werkwoord)
- opzoeten (heeft niets met zoet te maken)
- opzouten (betekent niet "zouter maken")

37 opmerkingen:

  1. Update: ik zie nu dat 'opknussen' in de column van Van Dale in het dagblad De Pers al gesignaleerd wordt (24 december 2008). Volgens Van Dale opgekomen in november 2008, onder invloed van een reclamecampagne van Ikea. Zo. Iedereen weer een beetje opgeslimd, ehh, opgesmart (die komt eraan).

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Bij het lezen van je stukje moest ik aan 'opzouten' denken. Je hebt het al in je lijstje staan, maar misschien kun je nog iets over dat woord schrijven?
    Op de één of andere manier vind ik het een merkwaardig ding..
    Het wordt geloof ik gebruikt als 'oprotten' (moet daarbij - ze gebruikt het dikwijls en, nou ja, misschien geldt het eens voor zichzelf - aan die opvallerige mevrouw uit Amsterdam denken), maar ik heb er helemaal niks mee in die betekenis.
    Merkwaardig.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. @james: ik weet het niet zeker, maar ik kan me de volgende betekenisontwikkeling bij het woord 'opzouten' voorstellen: vanuit een oorspronkelijke betekenis "in zout inleggen om te conserveren" krijg je een tweede, afgeleide betekenis in de combinatie 'dat kun je wel opzouten.' Die betekenis gaat in de richting van "vergeet het maar, het heeft geen zin, schei maar uit." Van daaruit wordt datgene wat je dan zou moeten opzouten minder belangrijk, en wordt het 'je kunt wel opzouten' in de betekenis "schei maar uit, je kunt wel gaan." En dan zit je dicht bij de inmiddels gangbare betekenis "hoepel maar op."
    Het woord heeft dus in zijn oorspronkelijke vorm met het zelfstandig naamwoord 'zout' te maken, en niet met het bijvoeglijk naamwoord.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Wat denken jullie dan van het woord 'hoofdbaas' als -naar mijn mening- duidelijker en Nederlandstaliger alternatief voor 'CEO'? Niemand die toch weet waarvoor deze afkorting staat?! Iedereen begrijpt direct wat je bedoelt als je 'hoofdbaas' zegt.
    'Hoofdbaas' naar analogie van 'hoofdmenu', 'hoofdafdeling', 'hoofdartikel' enz. Wat denken jullie?

    BeantwoordenVerwijderen
  5. @Emilie: dit weblog is gewijd aan de grammatica, niet aan de woordenschat van het Nederlands. Er zijn andere websites die over woordenschat (en taalpurisme) gaan.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Ik weet niet zeker of ik je redenering helemaal begrijp, beste Taalprof.
    Je maakt onderscheid tussen samenstellingen en afleidingen en lijkt daarbij het criterium te hanteren: bij samenstellingen bepaalt het rechterlid de woordsoort, en bij afleidingen niet.
    Deze redenering gaat niet op. In de eerste plaats is het rechterlid niet altijd bepalend bij samenstellingen: een roodhuid is niet een soort huid (al geef ik toe dat ik geen gevallen ken waarbij de woordsoort verandert).
    In de tweede plaats is bij de meeste afleidingen ook het rechterlid bepalend voor de woordsoort (woorden op -baar zijn altijd bijvoeglijk naamwoorden, woorden op -heid altijd zelfstandig naamwoorden, enz.)
    Het is wel waar dat er een kleine groep voorvoegsels is die middels afleiding van naamwoorden werkwoorden maken: be- in bestraten, betegelen, enz.; ver- in vervuilen enz.
    Je zou dus kunnen denken dat op- in diezelfde categorie zit, maar dat is ook niet helemaal juist. Anders dan be- en ver- kan op- gescheiden worden van de stam waarbij we het plaatsen. Je kunt naar mijn indruk zeggen 'Ikea knust de woonkamer op', maar niet 'Ik tegel de badkamer be'. Omgekeerd kun je wel zeggen 'Ik betegel de badkamer', maar niet 'Ikea opknust de woonkamer'.
    Het betreft hier dus een beruchte Nederlandse categorie woorden die anders is dan die van de samenstelling of de afleiding, namelijk de zogenoemde scheidbaar samengestelde werkwoorden. En daarvan ken ik geen anderssoortige voorbeelden waarbij het rechterlid *niet* de woordsoort bepaalt. In die zin is je bevinding tamelijk bijzonder!

    BeantwoordenVerwijderen
  7. @Marc van Oostendorp: ik ben het geloof ik helemaal met je eens. Sterker nog: ik zie niet goed waar wij het precies oneens zijn. Inderdaad bedoelde ik dat in samenstellingen het rechterlid de woordsoort bepaalt (met als enige mij bekende uitzondering woorden als 'trekkebenen'). Uiteraard is een dikhuid geen huid, dat geef ik graag toe, maar het tweede lid is wel degelijk bepalend voor de woordsoort. Je zou denk ik zelfs kunnen volhouden dat een dikhuid wél een huid is, maar dat de samenstelling een verplicht metaforisch gebruik kent.
    Alleen bij afleidingen kun je de woordsoort veranderen. Meestal met achtervoegsels, maar zoals je terecht opmerkt ook met sommige voorvoegsels.
    Je merkt ook terecht op dat bij afleidingen meestal het rechterlid de woordsoort bepaalt. Maar er is wel een verschil met samenstellingen: een achtervoegsel als '-baar' bepaalt wel de woordsoort (bijvoeglijk naamwoord), maar het IS zelf geen bijvoeglijk naamwoord. Bij samenstellingen is de woordsoort van het geheel juist gelijk aan de woordsoort van het rechterlid.
    Je voegt hier aan toe, dat voorvoegsels altijd onscheidbare woorden opleveren, alleen samenstellingen zijn scheidbaar. Maar daar staat tegenover dat weer niet alle samenstellingen scheidbaar zijn (alleen sommige samenstellingen met voorzetsels als eerste lid).
    'opknussen' hoort inderdaad bij de scheidbaar samengestelde werkwoorden. Maar binnen die klasse is het in zoverre bijzonder dat het een afleiding van een voorzetsel met een bijvoeglijk naamwoord is, die om onduidelijke redenen een werkwoord geworden is.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Andere invalshoek even: is de recente opleving van de productiviteit van dat 'op' niet in z'n geheel terug te voeren op opzoomeren? Naar de Rotterdamse Opzoomerstraat, die werd opgeknapt? Opleuken kwam volgens mij pas daarna, naar analogie van opzoomeren, en Ikea's opknussen past ook in dit rijtje. Het aardige is natuurlijk dat die straat nou eenmaal zo heette. Volgens mij precies vanwege de associatie met opknappen opzoomeren tamelijk succesvol.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. @Liesbeth Koenen: ja dat zou kunnen. De datering is vrij krap: volgens Nicoline van der Sijs (in het Chronologisch Woordenboek) is 'opleuken' uit 1988, en die Opzoomer-kwestie is uit 1989. Dat zit vrij dicht bij elkaar. Maar dat is ook al weer twintig jaar geleden.

    BeantwoordenVerwijderen
  10. Toch moet het een ouder proces zijn, zo niet in de Nederlandse standaardtaal, dan toch in de streektalen. In het Fries vind je al in de 19e eeuw soortgelijke gevallen. Voorbeelden zijn "opkreazje" (op + kreas + je, met op=op, kreas=mooi, je=infinitiefuitgang) en "opkwikkerje" (op=op, kwik=vief, er=repetitief/habitueel suffix, je=infinitiefuitang).
    De veiligste synchrone analyse lijkt me om "opleuken" niet uit "leuk" af te leiden, maar het als een lexicaal geval te bekijken, zoals ook "opvrolijken" of "opvijzelen". Door analogie kan er wel eens een nieuwvorming als "opknussen" ontstaan, maar die valt dan ook meteen in het oog en de meeste pogingen om "leuk" door een ander bijv.nmw. te vervangen stranden op ons taalgevoel: *opmakkelijken, *opgezelligen, *opfraaien, *opheerlijken, *opsexyen.

    BeantwoordenVerwijderen
  11. @Henk: ik snap geloof ik niet goed wat je bedoelt. Je stelt voor om 'opleuken' niet van 'leuk' af te leiden "maar het als een lexicaal geval te bekijken." Zo te zien stel je voor om het te beschouwen als een woord dat analoog is aan 'opvrolijken' (met 'leuk' in plaats van 'vrolijk').
    Maar wat is dan het verschil? Om die analogie te kunnen toepassen moet je toch doorhebben dat 'opvrolijken' het bijvoeglijk naamwoord 'vrolijk' bevat. Je moet dus als taalgebruiker enig inzicht hebben in de structuur van een woord, en in staat zijn om diezelfde structuur dan met andere elementen in te vullen. Ik zou dat ook gewoon afleiding noemen.
    Misschien vind je het een probleem dat deze afleiding niet zo productief lijkt (al vind ik 'opfraaien' best voorstelbaar), maar afleidingen zijn altijd wel enigszins beperkt in hun toepassingsmogelijkheden. Je kunt ook niet zomaar elk bijvoeglijk naamwoord met '-ig' aanvullen, terwijl je de woordvorming met '-ig' toch niet als "lexicaal geval" zou willen bekijken, of vergis ik me
    Ik ben het trouwens wel met je eens dat het procedé ouder moet zijn, maar wat Liesbeth Koenen veronderstelde is dat er een plotselinge populariteit van het verschijnsel optrad naar aanleiding van een bepaald incident.

    BeantwoordenVerwijderen
  12. Hallo taalprof,
    Je kunt inderdaad niet zomaar elk bijv.nmw. met -ig aanvullen, maar afleiding met -ig is binnen bepaalde klassen van bijv.nmw. gewoon productief. Kleurnamen die van zichzelf niet op -ig of een volle klinker eindigen laten zo'n afleiding gewoon toe. Als ik weer eens het bestaan van een nieuw "vrouwenkleurtje" ontdek (oker, turquoise, petrol, crème ...), kan ik daar zonder moeite -ig achter plakken.
    Dat is anders bij de op-werkwoorden in je stukje. Zoals je al zegt, doet "opleuken" nog steeds mensen de wenkbrauwen fronsen. En "opknussen" is blijkbaar zo opvallend dat je er een artikeltje aan wijdt. Nieuwe werkwoorden van het type op+A+en ontstaan maar heel sporadisch en zien er dan nog vreemd uit.
    Natuurlijk herkennen we in "opvrolijken" een vorm "vrolijk" en in "opleuken" een vorm "leuk". Maar blijkbaar heeft de taalgebruiker daar niet genoeg aan om te concluderen dat er een morfologische afleiding mogelijk is. Nieuwvormingen doen wat gekunsteld ("Opperlands" als je wilt) aan. Je kunt ze misschien het best op één lijn zetten met nieuwvormingen als "bemensen" (uit "bemannen") en "consuminderen" (uit "consumeren).
    Als je geen afleiding aanneemt, heb je daarnaast het grote voordeel dat je niet hoeft te worstelen met de problemen voor een morfologische analyse zoals je die hierboven schetst. Je hebt dan "gewoon" een scheidbaar samengesteld werkwoord van het type "uitvogelen" of "opdoffen" - zonder aanwijsbare interne structuur.

    BeantwoordenVerwijderen
  13. @Henk: ik snap nu wel wat je bedoelt, maar ik zie het voordeel niet zo. Die productiviteit lijkt mij een glijdende schaal, en je creëert alleen maar een extra probleem als je zou willen besluiten om ergens op die schaal niet meer van afleiding te spreken. En ik geloof er helemaal niets van dat woorden als 'uitvogelen' of 'opdoffen' geen "aanwijsbare interne structuur" hebben. Misschien doel je hier op de betekenis die niet uit de delen afleidbaar is, maar alleen al die scheidbaarheid wijst op een zekere interne structuur. En als het om die betekenis gaat: je wilt toch niet beweren dat mensen de betekenis van 'opleuken' niet begrijpen vanuit de betekenis van 'leuk'?

    BeantwoordenVerwijderen
  14. Natuurlijk herkennen sprekers de string "leuk" in "opleuken" en kunnen ze daaruit de betekenis afleiden, zeker in context. Maar of we zulke lexicale strategieën gebruiken was de vraag niet. Het ging er toch om wat de morfologische structuur is van "opleuken"? Ik stel inderdaad in eerste instantie voor dat er synchroon evenmin een "leuk" wordt gebruikt om "opleuken" te maken als dat er een "man" wordt gebruikt voor "bemannen" of een "meer" voor "consumeren". Dat is dan bij sprekers die het woord niet als een Opperlands lolletje (meer) beschouwen.
    Die scheidbaarheid wijst er alleen op dat we te maken hebben met een partikelwerkwoord. Tuurlijk zie je daarin een partikel en een infinitiefuitgang terug, maar dat is uiteraard niet wat ik bedoel met interne structuur. Synchroon kun je de betekenis van "uitvogelen" en "opdoffen" niet uit een som van delen afleiden.
    Je bezwaar snap ik niet goed. Neem een woord als "rommelen". Met wat goede wil kun je daar best "rommel" in ontdekken - ook semantisch, maar je wilt toch niet zeggen dat we daardoor maar moeten aannemen dat "rommelen" een afleiding is van "rommel"? Of "uitpakken" van "pak"? Als de taalleerder zulke gevallen lexicaal analyseert, waarom dan niet "opleuken"? Het zou de uiterst geringe (of afwezige) synchrone productiviteit verklaren.

    BeantwoordenVerwijderen
  15. @Henk: ik zou zeggen dat de taalgebruikers niet alleen de string 'leuk' in 'opleuken' herkennen, maar het bijvoeglijk naamwoord 'leuk' met al zijn betekenisimplicaties. Je zult toch niet bedoelen dat dit van dezelfde orde is dan 'meer' in 'consumeren' of wel?
    Je hebt het over "lexicaal analyseren," maar ik dacht dat je bedoeling was om te beweren dat de taalgebruiker het woord als een morfologisch ongeleed woord beschouwt, en het dus niet analyseert. Tja, misschien praten we een beetje langs elkaar heen, of hebben we onduidelijke uitgangspunten, maar ik wijs er toch op dat jij een vaag begrip als "analogie" nodig hebt om te verklaren dat er meer dan een geval is van 'op' met een bijvoeglijk naamwoord, in een vergelijkbare betekenis. Ik noem dat gewoon afleiding. Volgens jou moet ik nou verklaren waarom die afleiding minder productief is dan andere afleidingen (wat ik doe door erop te wijzen dat productiviteit bij meer afleidingen sterk verschilt). Maar ik denk dat jij die analogie dan eens nader zou moeten beargumenteren.

    BeantwoordenVerwijderen
  16. Misschien is "meer" in "consumeren" niet het beste voorbeeld, omdat we -eren in z'n geheel als uitgang herkennen, maar laten we "rommelen" nemen. Je bent het met me eens dat "rommelen" geen afleiding is van "rommel"?
    Toch vind je in "rommelen" de string "rommel" en vind je iets van de betekenis ervan in "rommelen" terug. Daardoor kun je (op z'n Opperlands) gaan doen alsof er een type afleiding is dat van het zelfs.nmw. "rommel" een werkwoord maakt. Dat zou je kunnen toepassen op een synoniem, bijvoorbeeld "troep". Je krijgt dan als grapje "troepen". Dat kan door intensief gebruik uiteindelijk een vaste plaats in het lexicon krijgen. Dat is overigens geen fictief voorbeeld. Bij mij in de familie wordt "troepen" sinds jaar en dag op die manier gebruikt: "Ik zit wat met klei te troepen" of "X is weer aan het troepen."
    Dat is de analogie die ik bedoel. Die analogie verklaart meteen waarom nieuwvormingen als "opleuken" raar klinken.
    Probleem van je analyse als afleiding is niet alleen dat je de improductiviteit van dit type afleiding moet verklaren, maar ook dat je in een binair model allerlei kunstgrepen moet toepassen om het woord morfologisch te analyseren: precies het bezwaar dat je zelf al aangaf. Neem je aan dat "opleuken" geen "leuk" bevat, maar als gewoon partikelwerkwoord in het lexicon zit, dan ben je van die twee bezwaren af.

    BeantwoordenVerwijderen
  17. @Henk: Ik volg je analogieverhaal, maar waarin verschilt dit van een "echte" afleiding? Je zegt dat je kunt "doen alsof er een type afleiding is dat van het zelfs.nmw. "rommel" een werkwoord maakt. Maar zo'n type afleiding bestáát toch ook ('rommelen' heet dan een "denominatief")? De vraag is of 'rommelen' tot dat type behoort (dan wel of 'rommel' een afleiding is van het werkwoord 'rommelen' - de "deverbatief", die etymologisch juist lijkt), maar als je "net doet alsof" dan zie ik het verschil niet meer met een "echte" afleiding.
    Daar komt bij dat je analogieverhaal er toch een beetje omheendraait, want ik begrijp nu nog niet hoe 'opleuken' als "lexicaal geval" ontstaan moet zijn. Je zegt zelf dat 'opknussen' beschouwd moet worden "zoals 'opvrolijken' en 'opvijzelen'", maar bedoel je dat 'opknussen' en 'opleuken' ontstaan zijn naar analogie van 'opvrolijken'? En hoe is 'opvrolijken' dan ontstaan? Ergens in die geschiedenis moet toch een afleiding zitten, nietwaar? En als dat zo is, waarom is dan 'opknussen' ook niet (al dan niet ten onrechte) volgens die afleiding ontstaan?
    Jij verklaart het "raar klinken" van nieuwvormingen uit een bewuste vorm van humor, maar daar kan natuurlijk ook net zo goed sprake van zijn bij het toepassen van een afleiding op een geval waarbij dat niet gebruikelijk is.
    Misschien raken we nu teveel verzeild in een theoretische morfologische discussie: tot nu toe zijn we er niet in geslaagd om duidelijk te maken wat het verschil is tussen "afleiding" en "lexicaal geval door analogie". En er zullen taalkundigen zijn die zeggen dat dat verschil ook niet bestaat. In dat geval waren we het van het begin af aan al eens.

    BeantwoordenVerwijderen
  18. Ik heb de indruk dat we elkaars invalshoek wel aardig in de gaten hebben. Nog even om je vragen te beantwoorden: "rommelen" is bij mij geen afleiding, maar toch kunnen we bij het vormen van "troepen" doen alsof we met een denominatief te maken hebben. Als grap, buiten de gewone morfologie om. Dat er van een gewone afleiding geen sprake is, zien we aan *zooien, *benden *brollen, ...
    Hoe "opleuken" en "opknussen" zijn ontstaan, is niet met zekerheid te zeggen, maar een verklaring is dat "opvrolijken" model heeft gestaan. Hoe dat "opvrolijken" is ontstaan is in een synchroon model niet van belang. Misschien naar analogie van een Duits woord als "aufmuntern"? Of misschien zit er ergens in de geschiedenis inderdaad een afleiding. Het doet er voor onze discussie niet toe.
    Dat "raar klinken" kun je natuurlijk ook anders verklaren dan door Opperlandse taalkunde te veronderstellen, maar bij een productief proces verwacht je met semantische en/of vormkenmerken een klasse van woorden te kunnen aangeven waarop het afleidingsproces kan worden toegepast. Misschien is dat het geval, maar ik heb geen systematiek kunnen vinden, mij valt op dat "opleuken" en co geïsoleerde gevallen zijn.
    Misschien is dit inderdaad de plaats niet om nog dieper te duiken, maar ik vond de duik tot op de bereikte diepte wel "opfrissend". ;-)

    BeantwoordenVerwijderen
  19. @Henk: Ik zou dat sterretje bij 'zooien' maar weglaten. Uit Van Dale 13: "zooien zooi•en /z’oj@(n)/ onovergank. werkw.; zooide, h. gezooid 1. (informeel) keet schoppen"
    Maar los daarvan: jij veronderstelt dus dat er in een synchrone taalbeschrijving geen plaats (meer) is voor een afleiding waarin een bijvoeglijk naamwoord met 'op' (of andere partikels) tot werkwoord wordt. De bestaande (en nieuwe) gevallen zijn daarmee allemaal ongelede lexicale woorden geworden die door onbekende oorzaak, dan wel door analogie tot stand zijn gekomen.
    Nogmaals: zolang we geen criteria hebben om dit in principe te weerleggen valt er weinig over te zeggen.

    BeantwoordenVerwijderen
  20. Inderdaad, al zou ik "door onbekende oorzaak tot stand gekomen" liever vervangen door "als lexicaal item verworven" of iets in die geest.
    Die criteria hebben we wel. In mijn lexicale scenario verwachten we dat "leuk" in "opleuken" niet zomaar door een synoniem te vervangen. In jouw afleidingsmodel verwacht je dat dat wel het geval is. Ben je niet met me eens dat de volgende woorden de lakmoesproef vormen? *opvetten, *opcoolen, *optoffen, *opstoeren.
    Ja, het zou kunnen dat vet/cool/tof/stoer op een of ander vormcriterium uitgesloten zijn. Als dat aan te tonen is, heb ik natuurlijk ongelijk.

    BeantwoordenVerwijderen
  21. Herman Callens 2 februari 2009 om 10:26

    In de blogosfeer blijken 'opcoolen', 'opstoeren' en 'optoffen' wel eens voor te komen. Gebruikelijker is 'opvetten', maar dan als tegenhanger van 'afslanken'. Het woordenboek hebben ze weliswaar nog niet gehaald, maar uitgesloten zijn ze dus niet.

    BeantwoordenVerwijderen
  22. Een algemene vraag voor de Taalprof. Bent u met naam en toenaam te vinden op het internet? Als voorbeeld, staat u op hyves onder uw eigen naam. Tot slot weet niemand wie u echt bent. ;-)

    BeantwoordenVerwijderen
  23. @KleineBom: de Taalprof is een virtueel persoon. Als zodanig heeft hij (?) natuurlijk geen andere "eigen naam". En hij staat ook niet op hyves.

    BeantwoordenVerwijderen
  24. @Henk: ik vind het geen erg goed criterium, en niet alleen maar omdat je daarmee mijn ongelijk zou aantonen. Maar elke afleiding is toch in zekere zin beperkt? Neem de afleiding met '-ig'. Dat is toch een afleiding, nietwaar? Toch is 'gelig' heel normaal, en 'wittig', 'rodig' en 'zwartig' klinkt gek (wel in Van Dale), en 'oranjig' klinkt nog gekker. 'Levendig' is prima, maar 'dodig' is heel vreemd.
    Of neem de afleiding op '-te' (om het even tot de bijvoeglijke naamwoorden te beperken): wel 'hoogte', 'diepte', 'breedte' en 'lengte', maar 'smalte' klinkt gek, evenals 'kortte' of 'ondiepte' (*'oppervlakkigte'). En bij kleurnamen gaat het al helemaal slechter: ?'bruinte', *'roodte', ?'geelte'. Daar is de nominalisatie met '-heid' gebruikelijker. En die is weer minder bij 'smalheid,' 'diepheid,' 'hoogheid'.
    Met andere woorden: welke van de principiële mogelijkheden er daadwerkelijk gerealiseerd zijn, lijkt voor een deel toeval. Nieuwvormingen (nieuwe toepassingen op gevallen die tot nog toe niet gerealiseerd zijn) kunnen best vreemd klinken, maar na verloop van tijd normaal worden. Alle door jou genoemde mogelijkheden lijken me in principe mogelijk (zoals Herman Callens al aantoont). Daarom vind ik het nog wel degelijk een geval van afleiding.

    BeantwoordenVerwijderen
  25. Je tegenvoorbeelden overtuigen me niet. Wittig/zwartig/groenig/bruinig/paarsig/grijzig komen op Internet vaak genoeg voor om aan te nemen dat ze voor de taalgemeenschap gewone afleidingen zijn. Bij 'rodig' speelt de concurrentie met het spreektalige 'rooiïg' en 'oranje' onderscheidt zich door z'n vorm van de andere kleuren.
    'Smalte' en 'ondiepte' klinken zeker gek en dat is systematisch. Bij scalaire bijv.nmw. (breed-smal, diep-ondiep, donker-licht, groot-klein, oud-jong ...) wordt alleen de default-vorm met -te genominaliseerd (de vorm die je gebruikt in de vraag: "Hoe ... is dit of dat?") Het andere eind van de schaal laat zich sowieso veel minder snel nominaliseren. "Smalheid" of "ondiepheid" is ook niet gebruikelijk.
    Met het voorbeeld van kleurnamen laat je juist zien dat er systeem in nominalisatie zit. Kleurnamen zijn blijkbaar een aparte semantische klasse van bijv.nmw. die met -heid worden genominaliseerd.
    Dat "dodig" ongebruikelijk is, is ook niet verwonderlijk. Het lexicon heeft al de vorm "doods", die de vorming van "dodig" in de weg zit. Verder kun je je afvragen of "levend" en "dood" door de meeste taalgebruikers wel als gradueel worden gezien. De klemtoonverspringing in het Duitse "lebendig" laat al zien dat de associatie met "lebend" niet sterk is.
    De variatie die we vinden in afleidingen is daarom naar mijn idee veel systematischer dan jij aanneemt. Als je een afleidingsoperatie aanneemt en de ene vorm laat die operatie wel toe en de andere niet, dan moet je dat verklaren. Door dat verschil op toeval te schuiven ontken je dat morfologie systematisch is en dat we met onze beschrijvende regels toetsbare voorspellingen doen over de aanvaardbaarheid van nieuwvormingen.
    Als "opcoolen", "opvetten" enz. voor een deel van de taalgebruikers inderdaad gewoon zijn, dan is er natuurlijk alle reden om te kijken of er voor die taalgebruikers een afleidingsoperatie op+A+en bestaat. Vooralsnog neem ik echter aan dat ze zo ongebruikelijk zijn dat daarvoor geen aanleiding bestaat en dat de geïsoleerde gevallen die we vinden bewuste Opperlandse taalbouwsels zijn, die ook voor de gebruikers ervan vreemd zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  26. @Henk: ik ontken niet dat er systeem zit in die variatie (noch dat je dat systeem zou kunnen beschrijven), ik beweer dat het voor een deel toeval is welke vormen gebruikelijk zijn geworden. Voor de ene afleiding is het aandeel toeval groter dan voor de andere. Dat lijkt me nogal een voor de hand liggende bewering waar je naar mijn idee moeilijk bezwaar tegen kunt maken. Het feit dat 'doods' de vorming van 'dodig' in de weg zou zitten kun je ook niet anders dan door toeval verklaren.
    Op mijn beurt ben ik weer niet zo overtuigd van de winst die je haalt als je de term "lexicaal geval" (met bijbehorend begrip "analogie") erbij haalt. Maar ja, dat komt -ik zeg het nog maar eens- omdat we geen duidelijke criteria hebben om een afleiding van een analogie te onderscheiden.

    BeantwoordenVerwijderen
  27. Dat het voor een deel toeval is welke vormen gebruikelijk zijn geworden, mag waar zijn, maar dan zit je op het vlak van de diachrone taalkunde. In een synchroon model is dat toch van geen belang? Ik dacht dat je het "toeval" introduceerde om te weerleggen wat ik in mijn mail van gisteren 18.00 uur schreef, namelijk dat een afleiding te herkennen zou zijn door "leuk" door een synoniem te vervangen. Als dat toeval geen betrekking heeft op de synchronie, dan begrijp ik je argument niet.

    BeantwoordenVerwijderen
  28. @Henk: zoals ik al zei: we hebben geen duidelijke criteria. Je kunt 'leuk' in 'opleuken' best door andere woorden vervangen, in mijn lijstje staan er al een aantal en je noemde er zelf een paar waarvan Herman Callens aantoonde dat ze (in het hedendaagse taalgebruik) voorkomen. Jouw voorbeeld 'opvetten' bijvoorbeeld komt op een half miljoen pagina's voor.
    Die voorbeelden (of hun beperkte aantal) overtuigen jou niet. Jij ziet ze allemaal als "lexicale gevallen" die hetzij vroeger ontstaan zijn (maar dat is diachroon dus daar praten we niet meer over), hetzij naar analogie gevormd zijn, al dan niet als bewust grappig bedoeld taalspel.
    Je suggereert een beetje dat je als criterium wilt hanteren dat het woord 'leuk' door alle bijvoeglijke naamwoorden, of door een duidelijk omschreven klasse daarbinnen vervangbaar moet zijn, maar mij lijkt dat je daarmee vrij veel afleidingen zou afwijzen. Want er zijn heel veel afleidingen waar niet alle principiële mogelijkheden in het hedendaagse taalgebruik gerealiseerd of gebruikelijk zijn. De niet gerealiseerde of ongebruikelijke gevallen klinken dan in meerdere of mindere mate vreemd. Aan welke factoren dat precies ligt is mij althans onduidelijk, maar het is zeker niet allemaal taalspel.

    BeantwoordenVerwijderen
  29. Dat half miljoen is een grapje van Google. Google geeft op z'n eerste pagina wel vaker een veel te hoog aantal vindplaatsen aan. Er zijn maar 179 belegplaatsen van "opvetten" en daar zijn maar heel weinig synoniemen van "opleuken" bij. In de meeste gevallen betekent "opvetten" iets als "dikker worden".

    BeantwoordenVerwijderen
  30. @Henk: ik geef onmiddellijk toe dat aan die googletellingen allerlei haken en ogen zitten. Google geeft maximaal 1000 pagina's. Daarvan zijn er blijkbaar een dikke 800 dubbeltellingen (volgens Google). Ik zou denken dat je die getallen moet extrapoleren naar het totaal. Dus (even afgerond) 80% van een half miljoen is dubbeltelling. Dan kom je toch nog uit op een 100.000 vindplaatsen. Maar desgewenst ben ik ook bereid om te accepteren dat er maar 179 zijn.
    Die betekenis "dikker worden" lijkt me geheel in overeenstemming met de andere vormen. Vanuit de basis "vetter maken" krijg je een ergatieve vorm "vetter worden": 'de boer vet het varken op' -> 'het varken vet op'.

    BeantwoordenVerwijderen
  31. Taalprof, wat noem jij eigenlijk precies een "afleiding"? Bij mij is afleiding een nominalisatie van "afleiden" en als ik "googlebaar" of "lilaheid" afleiding noem, dan is dat omdat ik die woorden ook echt afleid uit verschillende delen. Ze klinken daardoor lang niet zo ongewoon als "opknussen" en "opcoolen", die mijn grammatica blijkbaar niet voor me wil maken. Zou een woord echt raar klinken (zoals "opvetten" in de betekenis "opleuken"), dan is dat voor mij er een aanwijzing voor dat ik uit een aantal samenstellende delen blijkbaar geen nieuw woord kan afleiden.
    Misschien zit "afleiding" zoals jij dat gebruikt in de parser? Stel dat -te niet meer productief zou zijn. Dan is mijn redenatie: ik kan "breedte" niet hebben gevormd uit breed + te, dus heb ik dat woord waarschijnlijk lexicaal verworven. Natuurlijk herken ik er nog "breed" en "-te" in. Ik zou zeggen als strings waarop ik kan associëren, jij zou misschien zeggen als betekenisdragend morfeem. Laten we dat verschil heel even vergeten en ons op de overeenkomst richten. Door het herkennen van "breed" en "-te" kan ik de betekenis van "breedte" herkennen - "afleiden", als je wilt. Dat kan ik zelfs in gevallen als "lengte", waarin ik "lang" en "-te" herken, al zou ik dat woord nooit zelf kunnen maken ("afleiden" zoals ik dat gebruik) omdat het umlautverschijnsel daarin niet in mijn grammaticaal systeem zit.
    Als we op die manier productief afleiden en receptief afleiden scheiden, zijn we het misschien lang ziet zo oneens als het nu lijkt. Ben je met me eens dat we "opknussen" niet zo makkelijk nieuw kunnen maken, maar er naast "knus" wel alle elementen in herkennen die ons uit "opvrolijken" en "opleuken" bekend voorkomen?
    Daarmee zeg ik niet dat ik je afleidingsanalyse nu plausibel vind. Er zijn hierboven al een heleboel bezwaren tegen aangevoerd om ´op´ als prefix te beschouwen. Zoals je terecht tegen Herman Callens zegt dat woordsoortverandering geen detail is, moet je ook de onverwachte de onverwachte scheidbaarheid, de onverwachte klemtoon, het vreemde van een verbaal prefix enz. niet voor dit specifieke probleem als details afdoen.
    Het idee van een fictieve tussenstap met `knus´ etc. als werkwoord is trouwens niet zo buitenissig als jij en ik dachten. Ik vond het ook in Popkema´s nieuwe Friese grammatica als verklaring van ´ontbossen´ en soortgelijke gevallen. Het is geen onproblematische analyse, maar ik heb buiten de lexicale analyse nog geen volkomen bevredigende oplossing gezien.

    BeantwoordenVerwijderen
  32. @Henk: zoals jij het schetst gaat taalverwerving in zijn werk. Woorden worden als ongeanalyseerde "chunks" aangeleerd, en de taalverwerver is in staat om in een mentaal lexicon orde aan te brengen door een soort van heranalyse. Daardoor zie je in de kindertaalverwerving ook vaak het verschijnsel dat sterke werkwoorden aanvankelijk zonder probleem gebruikt worden, en dan, door overgeneralisatie van afleidingsregels, ineens een korte periode worden vervangen door regelmatige vormen (b.v. 'slaapte' in plaats van 'sliep').
    Vanaf het moment dat je als taalgebruiker in staat bent het woord (bewust of onbewust) te analyseren als een afleiding, IS het een afleiding, nietwaar? Ik neem aan dat we op dat punt niet van mening verschillen. Dan is het probleem dat we geen goede criteria hebben om dat moment te bepalen, dat geef ik graag toe. Als ik het moet beoordelen ga ik van mijn eigen taalgevoel uit, althans, wat ik daarvan door introspectie kan bereiken (of denk te bereiken).
    Maar ik laat mij graag door andere criteria overtuigen. Je hebt mij trouwens niet horen zeggen dat de door Herman Callens genoemde criteria details zijn. Ik heb opgemerkt dat op alle criteria (inclusief de door mij aangevoerde) wel iets af te dingen valt. Het woord 'opknussen' is bijzonder in een criterium dat in de meeste gevallen geen problemen oplevert: dat je bij een samenstelling geen woordsoortverandering krijgt. Daar kun je inderdaad constructies voor bedenken als virtuele werkwoorden 'knussen' maar als dat alleen voor deze gevallen moet is dat wel problematisch.
    Ik begrijp niet goed dat je voor 'ontbossen' een virtueel werkwoord 'bossen' nodig zou hebben. Als je accepteert dat afleidingen de categorie kunnen veranderen, dan kun je van het zelfstandig naamwoord 'bos' met het voorvoegsel 'ont-' best een werkwoord maken.

    BeantwoordenVerwijderen
  33. De essentie van mijn vorige mail is dat het kan verschillen wat taalverwervende kinderen met die chunks doen. Een kind dat "dichtheid" tegenkomt, kan daarmee in principe twee dingen doen. Het kan denken: hee, ik kan blijkbaar nominalisaties van adjectieven maken met het suffix -heid. Of dat het geval is, kun je testen door na te vragen hoe aanvaardbaar -heid-nominalisaties van fantasie-adjectieven zijn.
    In het tweede geval wordt "dichtheid" in het mentale lexicon opgeslagen zonder dat het kind de conclusie trekt dat je met -heid nominalisaties kan maken. Natuurlijk heeft de parser bij het spraakverstaan wel steun aan de onderdelen "dicht" en "heid", die hij herkent. Zo weet de parser ook dat woorden op -um vaak naar een gebouw verwijzen, zonder dat iemand zal willen beweren dat -um in "museum" een suffix is. En dat "lengte" met "lang" te maken heeft, is ook al snel duidelijk, ook zonder dat je "lengte" kunt maken door een synchrone regel op "lang" los te laten. En wie het zelfs.nmw. "kosten" voor het eerst hoort, is zeker in staat het met het werkwoord "kosten" in verband te brengen en het te herkennen als meervoud, maar niemand zal het als afleiding van "kost" willen beschouwen.
    Maar stel dat we jouw idee verder uitwerken en dat "ontbossen" en "opleuken" afleidingen zijn met een prefix. Dan neem je denk ik ook aan dat de verbale kenmerken op het prefix zitten, terwijl vrijwel iedereen aanneemt dat het Nederlands een rechtshoofdige morfologie heeft. Hoe wil je die kenmerken dan zonder ad-hoc-oplossingen aan de rechterkant krijgen?

    BeantwoordenVerwijderen
  34. @Henk: ik geloof dat ik het met die essentie wel eens ben. Wat je echter aan het eind zegt over je bezwaren tegen de analyse van 'ontbossen' en 'opleuken' met een prefix, daar plaats ik toch een vraagteken bij. Ik snap wel dat het theoretisch aantrekkelijk kan zijn om te stellen dat het Nederlands een uitsluitend "rechtshoofdige morfologie" heeft, maar dit is pas een interessante aanname als je aangeeft hoe die gefalsifieerd zou kunnen worden. Zo te zien niet door gevallen waarbij de kenmerken van het woord niet kunnen worden afgeleid van het rechterlid. Ik snap ook wel dat je de theorie in dat geval zou kunnen redden door te stellen dat eerst 'bossen' en 'leuken' een werkwoord wordt en dat daar 'ont-' voor kan (voor móét) zodat toch de woordsoort gelijk is aan het rechterlid, maar ja, die aanpak lijkt me altijd mogelijk. Daar zou je dus een onafhankelijke motivatie bij moeten zoeken, anders holt het de theorie uit.
    Hoe wil ik die kenmerken aan de rechterkant krijgen? Hm, moet dat dan? Ik zou zeggen dat de kenmerken van het totaal afgeleid zijn van de kenmerken van zowel linker- als rechterlid. Dat geldt in elk geval voor de betekenis. Dat het rechterlid in de meeste gevallen de kern is, is daarmee niet meteen tegengesproken.

    BeantwoordenVerwijderen
  35. Gaat 'oppimpen' het winnen van 'pimpen'? En zo ja, wat is daarvoor dan de verklaring?
    'To pimp' betekent in het Engels 'verfraaien', ofwel 'zorgen dat iets er hip/gaaf/wreed/dope/strak uitziet'. Vaak met de connotatie 'overdadig', dus net iets té versierd, op het kitscherige af.
    'Oppimpen' en 'opgepimpt' hebben samen al 350.000 treffers met Google. Eerlijk is eerlijk, "pimpen" en "gepimpt" hebben er momenteel nog 45.000 bij, maar ik heb de indruk dat dit vaker in de speciale context van versierde auto's, fietsen en andere vervoermiddelen gebruikt wordt, terwijl de gebruikswaarde van "oppimpen" algemener lijkt.
    De productiviteit van "op..." (opleuken, opscholen) is kennelijk ook van toepassing op leenwoorden die het voorzetsel helemaal niet nodig hebben.

    BeantwoordenVerwijderen
  36. @Hannes Minkema: het gebruik van 'op' als een soort versterking bij al bestaande werkwoorden wordt in de lijst inderdaad ook al een paar keer gesignaleerd (bijvoorbeeld de eerste vijf al).

    BeantwoordenVerwijderen
  37. Herman Callens 30 april 2009 om 14:34

    De verder treurige dag leverde ook een (voor mij) nieuw voorbeeld op, nl. 'opronden', in de context van: "In een volgende uitzending krijgt u de zaken nog eens 'opgerond'..." of zoiets. Het lijkt mij hetzelfde 'op' als in 'opleuken', maar 'ronden' bestond natuurlijk al en 'leuken' (nog) niet. Samenstelling, toch?

    BeantwoordenVerwijderen