In de log
Het verraderlijke voorzetselvoorwerp heb ik het over de moeilijkheden bij de benoeming van het voorzetselvoorwerp. Daar blijkt dat dat nog niet zo makkelijk is. Erger nog, je kunt erover discussiëren of iets nu wel of niet een voorzetselvoorwerp is. Wat moeten we daarmee? Is dat erg? Of kunnen we hier iets moois van leren?
Het is een wijdverbreid misverstand dat in de zinsontleding alles al vaststaat. De ontleding van sommige zinnen is nog een groot probleem, en over veel gevallen rollen taalkundigen vechtend over straat. Nou zou je zeggen: zoek het dan eerst uit en val ons er pas mee lastig als je het zeker weet. Maar dan ga je voorbij aan de lol van de grammatica.
Als je iemand van moord beschuldigt, dan kun je dat officieel, voor een rechtbank doen. Je gaat dan op zoek naar argumenten. Echter, als je er goed over nadenkt, besef je dat bijna geen enkel argument echt bewijst dat iemand de moordenaar is. Iemand kan een bekentenis afgelegd hebben, maar die kan onder dwang verkregen zijn, of de verdachte sprak in een vlaag van verstandsverbijstering. Er kunnen getuigen zijn, maar zijn die wel betrouwbaar? Vingerafdrukken, dna-sporen, dat zijn allemaal sterke aanwijzingen voor schuld, maar de advocaat van de verdachte zal alles in twijfel proberen te trekken. Waar het om gaat is dat je argumenten overtuigend zijn.
Maar zo is het ook in de ontleding. Je zinsdeel- of woordsoortbenoeming is een beschuldiging, die je met argumenten moet waarmaken. Tegenover wie? Nou ja, als je op school zit, tegenover je docent. Zie de docent als een bevooroordeeld rechter, die mogelijk al door andere advocaten (de grammaticaboekjes, of een leermeester) is "bewerkt". Het is jouw opgave om hem of haar van je ontleding te overtuigen. Bedenk dat geen enkele benoeming "waar is". Er zijn alleen ontledingen waar iedereen het tot nu toe over eens is.
Ontleden is dus niet hetzelfde als het oplossen van een puzzel. Bij een puzzel staat de oplossing vast. In de wetenschap zijn alle oplossingen onzeker.