Mijn vader vertelde vroeger vaker een mopje (en dat doet hij nog wel eens), dat hij gehoord had van een oom van mij die een tijdje op het seminarie gezeten had. Het ging over een aantal studenten, een professor en een eenogige schoenmaker.
Een paar kilometer van het seminarie woonde een eenogige schoenmaker. Die stond wijd en zijd bekend om zijn vakwerk en zijn redelijke prijzen. Hij was vooral populair onder de studenten van het seminarie, want het was een aardige wandeling naar het dorpje waar de schoenmaker woonde, en zo waren ze er eens een dagje uit. Op een gegeven dag raadden zij de schoenmaker aan om ook het seminarie eens te bezoeken, want hun professor droeg tamelijk versleten schoenen, en misschien viel er nog eens iets extra's te verdienen.
De schoenmaker nam deze raad ter harte, en vertrok op een mooie dag voor een wandeling naar de stad. Omdat hij verwachtte een tijd onderweg te zijn, nam hij een pakje boterhammen mee. Op het seminarie aangekomen ging hij naar het kamertje van de professor, klopte aan de deur en trad binnen.
De professor zat verdiept in een geleerd geschrift, en de schoenmaker bleef beleefd op de drempel staan. Na een tijdje keek de professor op, en stak één vinger op. Daarop stak de schoenmaker twee vingers op, en meteen hield de professor drie vingers in de lucht. Toen maakte de schoenmaker een vuist, en de professor trok een la open en haalde er een appeltje uit, dat hij omhoog hield. Vervolgens liet de schoenmaker zijn brood zien, draaide zich om en vertrok.
's Middags tijdens het college sprak de professor zijn studenten toe. Hij bracht in herinnering dat hij aan het begin van het semester had beloofd dat de student die zijn gedachtegang precies kon volgen, een bedrag van 25 gulden zou krijgen. Welnu, vanmorgen had hij een eenogige student ontmoet die aan dat criterium voldeed. Die student was naar zijn kamer gekomen, toen hij net bezig was aan zijn bijbelexegese. Daarop had de professor één vinger voor de student opgestoken, om duidelijk te maken dat er toch maar één kerkelijk feest was dat er echt toe deed, en dat was Kerstmis. Daarop had de student twee vingers opgestoken, waarmee hij blijkbaar bedoelde dat je dan toch eigenlijk ook Pasen moest meerekenen. Akkoord, had de professor aangegeven, maar neem dan ook Pinksteren erbij, dan heb je drie feesten (drie vingers in de lucht). Alles goed en wel, had de student met het opsteken van zijn vuist bedoeld, maar je moet eigenlijk al die feesten van het liturgisch jaar als een geheel beschouwen. Daarop had de professor de student een appel getoond, waarmee hij wilde zeggen dat het allemaal begon met de zondeval van Adam en Eva. En de student had daarop geantwoord dat het breken van het brood tijdens de eucharistieviering juist de vergeving van deze zonde symboliseerde.
De professor was zeer onder de indruk van deze student, die dus zonder woorden precies zijn gedachtegang had kunnen volgen en verklaarde dat hij bij hem zijn prijs van 25 gulden kon komen ophalen. De studenten krabden zich achter hun oren, en vroegen zich af wie dat toch geweest was. Het zou toch niet de eenogige schoenmaker zijn?
De volgende dag gingen de studenten de eenogige schoenmaker bezoeken, om hem te vertellen dat hij bij de professor 25 gulden kon ophalen. Maar meteen toen zij de professor ter sprake brachten, ontstak de schoenmaker in woede en hij brieste: 'Praat me niet van die arrogante kwal! Ik kwam gisterochtend bij hem, en ik was nog niet binnen of hij merkte op dat ik maar één oog had! Daarop liet ik hem weten "Nou en? Jij hebt er twee!" En hij merkte laconiek op "Dat zijn er dan samen drie!" Daarop stak ik een vuist naar hem op, en om het goed te maken wilde hij mij een klein appeltje aanbieden. Ik zei "Barst maar met je appeltje! Ik heb zelf brood bij me!" En toen ben ik weggegaan.'
Waarom vertel ik dit? Eigenlijk is het een linguïstisch mopje. Het toont aan dat de betekenis van losse symbolen vrijwel geheel afhankelijk is van een context. Losse symbolen, zoals opgestoken vingers of voorwerpen, en eigenlijk ook losse woorden, ontlenen hun betekenis vaak geheel aan de situatie waarin ze gebruikt worden. De taal bestaat daarom niet enkel uit losse woorden, maar juist uit manieren om betekenis tussen die woorden te bouwen, en ze op die wijze te verbinden tot een samenhangend verhaal.
Ach ja, eigenlijk gaat elk mopje over taal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten