Kan dat nou niet eens een keer ophouden? Dat iedereen die het woord "grammatica" of "zinsontleding" in de mond neemt, zich meteen verontschuldigt dat het allemaal zo lastig en vervelend is? Zelfs (juist?) mensen die proberen om grammatica aan een breder publiek uit te leggen maken zich hier schuldig aan. Als je op de markt een schoonmaakmiddel aanprijst, ga je toch ook niet zeggen: "Ja sorry, hier wordt alles vreselijk smerig van maar het is toch beter dat u dit aanschaft"?
Het Vlaamse tekstbureau Renia heeft een website met een "taaltuin" waar verschillende taaltips op staan, onder andere over grammatica. Nou vind ik het al mooi dat iemand de moeite neemt om daar aandacht aan te besteden, dus het is misschien een beetje sneu dat ik daar kritiek op heb, maar you always hurt the one you love denk ik dan maar.
Een van de taaltips draagt te titel Bepalingen. In de tweede alinea is het al meteen raak. Die luidt: "U vreesde het al; het moest er eens van komen... We hebben het over zinsontleding!"
Hier wordt net gedaan of zinsontleding een noodzakelijk kwaad is, dat om een of andere reden onvermijdelijk is. Waarom precies, dat komt niet helemaal uit de verf, maar dat het iets is om bang voor te zijn is blijkbaar vanzelfsprekend. Lekkere binnenkomer voor een uitleg.
Die uitleg, daar word ik dan ook niet echt gelukkig van. Ik zal niet beweren dat het allemaal onzin is, maar helemaal juist lijkt het me ook weer niet. Ik loop het even na, onder de verzekering dat mijn kritiek heus positief bedoeld is.
Het stukje draait om drie zinnetjes:
- De zaakvoerster luisterde ongeduldig naar zijn argumenten.
- De ongeduldige zaakvoerster luisterde naar zijn argumenten.
- Ongeduldig liep de zaakvoerster op en neer.
Het gaat natuurlijk over de verschillende ontledingen van het woord ongeduldig(e). In zin 2 is dat een bijvoeglijke bepaling. Waarom? Omdat, volgens Renia, het "een onderdeel (is) van de woordgroep de ongeduldige zaakvoerster, het onderwerp van de zin". Ja, die feiten kloppen wel, maar het is geen uitleg, en het is maar een halve reden. Ongeduldige is een bepaling bij het zelfstandig naamwoord zaakvoerster om twee redenen:
- Het vormt een predicatie bij dat zelfstandig naamwoord (zie de log Wat de zin bij elkaar houdt), die uitdrukt dat de zaakvoerster ongeduldig is;
- Het staat in de woordgroep waar zaakvoerster de kern van is (in de ongeduldige zaakvoerster is zaakvoerster het kernwoord).
Als iets op die manier een bepaling bij een zelfstandig naamwoord is, noemen we het bijvoeglijk. Waarom? Omdat in dit geval de "bijvoeging" zo belangrijk is dat zelfs de vorm van het woord erdoor kan worden beïnvloed. Hier krijgt ongeduldig zelfs de uitgang -e.
In de zinnen 1 en 3 is er telkens wel een predicatief verband tussen ongeduldig en zaakvoerster (in beide gevallen is de zaakvoerster ongeduldig), maar die twee woorden zitten niet in dezelfde woordgroep. Er is dus niet aan beide voorwaarden voldaan, en het is dus geen bijvoeglijke bepaling. Maar wat is het dan wel? Hier heeft Renia een eigenaardige opvatting over.
Volgens de website is ongeduldig in zin 1 een bijwoordelijke bepaling, en in zin 3 een bepaling van gesteldheid. Vanwaar dit verschil? Wel, volgens Renia omdat ongeduldig in 1 een "bepaling bij de handeling luisteren" is, en in 3 een bepaling bij de "gemoedsgesteldheid" van de zaakvoerster (vandaar de naam "bepaling van gesteldheid"). Dat lijkt me, behalve onduidelijk, ook onjuist.
Die gemoedsgesteldheid, dat is echt onzin. Bepalingen van gesteldheid hoeven niets met gemoedsgesteldheid te maken te hebben, en wat met je gemoedsgesteldheid te maken heeft, hoeft geen bepaling van gesteldheid te zijn. Ongeduldige in zin 2 zegt toch ook iets van de gemoedsgesteldheid van de zaakvoerster? Toch is het daar geen bepaling van gesteldheid. Hoe zit het dan wel? Het is eigenlijk veel eenvoudiger.
Zowel in zin 1 als in zin 3 kun je volhouden dat wel degelijk beweerd wordt dat de zaakvoerster ongeduldig is. Terwijl ze naar zijn argumenten luistert, terwijl ze op en neer loopt, is ze ongeduldig. Welnu, in dat geval is ongeduldig een bepaling van gesteldheid. Niet omdat het iets zegt over iemands gemoedsgesteldheid, maar omdat het een predicatie bij een zelfstandig naamwoord is die niet samen met dat zelfstandig naamwoord in één woordgroep zit. Zo eenvoudig is dat.
Ik snap wel waarom Renia denkt dat ongeduldig in zin 1 een bijwoordelijke bepaling is. Het tekstbureau redeneert: in die zin wordt gezegd dat de zaakvoerster "op ongeduldige wijze" luistert naar iemands argumenten. In dat geval zou niet de zaakvoerster zelf, maar alleen het luisteren ongeduldig zijn. Ja, dán zou er inderdaad sprake zijn van een bijwoordelijke bepaling. Maar ik vraag me dat af.
Ten eerste, wat is dat, "luisteren op ongeduldige wijze"? Hoe doe je dat? En ten tweede: Kun je ongeduldig luisteren zonder dat je ongeduldig bent? Ze luistert wel ongeduldig, maar ze is in werkelijkheid heel geduldig. Ik vind dat maar gek. Dan zou ik nog eerder denken dat je "op een ongeduldige manier" kunt lopen dan luisteren, dus dan zou je eerder zin 3 bijwoordelijk moeten noemen dan zin 1. Maar het lijkt me allebei niet goed. Wat is er mis met de eenvoudige ontleding "bepaling van gesteldheid"? De moeilijke naam?