"De werkwoordelijke uitdrukking ruimt lekker op bij het ontleden," staat er in een handleiding voor leerlingen aan een middelbare school. Ja, zo kun je er ook tegenaan kijken! Maar het ontleden van zinnen is niet bedoeld om "lekker op te ruimen," het gaat erom dat je beschrijft hoe zinnen in elkaar zitten.
Er zijn ook mensen die vinden dat je elke uitdrukking eigenlijk zou moeten dooranalyseren tot de afzonderlijke zinsdelen. Ze wijzen op de Algemene Nederlandse Spraakkunst, waarin gesuggereerd wordt dat dat altijd mogelijk is als je de delen van de uitdrukking letterlijk neemt. Maar waarom zou je dan nog van een werkwoordelijke uitdrukking willen spreken?
Wat ís een werkwoordelijke uitdrukking dan eigenlijk? Wanneer is er reden om iets als een werkwoordelijke uitdrukking te zien?
De meeste definities houden zich een beetje op de vlakte. De ANS zegt het zo: "
Werkwoordelijke uitdrukkingen zijn combinaties van werkwoorden met andere taalelementen die een
gemeenschappelijke (meestal figuurlijke) betekenis hebben," en op de
taaladviessite van Onze Taal staat: "Een
werkwoordelijke uitdrukking is een vaste combinatie van een werkwoord en een of meer andere woorden die samen een betekeniseenheid vormen."
Figuurlijk, gemeenschappelijke betekenis, vaste combinatie,
betekeniseenheid, dat zijn zo’n beetje de kernwoorden van de meeste
definities. Maar hoe bepaal je bijvoorbeeld een "gemeenschappelijke
betekenis"? Een combinatie van een lijdend voorwerp met een werkwoord (
een boek lezen)
heeft toch ook een "gemeenschappelijke betekenis"? Wat is dan het
belangrijkste? Wat maakt een werkwoordelijke uitdrukking tot een
werkwoordelijke uitdrukking? Volgens de taalprof is het dit:
Als de betekenis van de verbinding tussen werkwoord en andere
zinsdelen afwijkt van de normale betekenis, dan is er sprake van een
werkwoordelijke uitdrukking. Nou klinkt dat nog steeds ingewikkeld, maar
misschien maakt een voorbeeld het duidelijk. Neem de uitdrukking
de pijp aan Maarten geven. Die betekent "het opgeven". Waarom is dat nu een werkwoordelijke uitdrukking? Omdat de betekenis van
de pijp aan Maarten geven niet te omschrijven is met
iets aan iemand geven. Als je de pijp aan Maarten geeft, dat geef je niet iets aan iemand. Het zou dus gek zijn als je in de ontleding
de pijp "gewoon" een lijdend voorwerp zou noemen en
aan Maarten een meewerkend voorwerp. Dáárom, en alleen daarom, hebben grammatici ooit de term "werkwoordelijke uitdrukking" bedacht.
Die "niet normale" betekenis van die verbinding zou je "figuurlijk"
kunnen noemen, of "idiomatisch". Vandaar dat de betekenis van de delen
van een werkwoordelijke uitdrukking ook vaak figuurlijk is. Maar een
figuurlijke betekenis van een van de delen is niet voldoende om iets als
een werkwoordelijke uitdrukking te benoemen! Met een voorbeeld: in de
uitdrukking
een dikke pil lezen (voor "een dik boek lezen") is er géén sprake van een werkwoordelijke uitdrukking, want
een dikke pil lezen is nog wel degelijk "iets lezen". Het is alleen het lijdend voorwerp
een dikke pil dat een figuurlijke betekenis heeft. En als je
over koetjes en kalfjes praat, dan praat je misschien wel over onbelangrijke dingen, maar je praat nog steeds over iets. Het is alleen de woordgroep
koetjes en kalfjes die figuurlijk is, niet het
praten. En je kunt wel zeggen dat het een vaste combinatie is, dat je
over koetjes en kalfjes bijna altijd gebruikt met het werkwoord
praten, maar toch is de verbinding tussen die twee zinsdelen niet idiomatisch, en dus geen werkwoordelijke uitdrukking.
Deze definitie houdt ook in dat de zinsdelen die je kunt invullen met
iets of
iemand niet bij de werkwoordelijke uitdrukking horen. In
de draak steken met iemand is
met iemand gewoon voorzetselvoorwerp, in
iemand een poets bakken is
iemand gewoon meewerkend voorwerp.
Ik heb eens op het internet gezocht naar voorbeelden die worden
gegeven van de werkwoordelijke uitdrukking, en dan met name in uitleg
over zinsontleding en grammatica. Daar zijn nogal wat gevallen bij waar
je kritiek op kunt hebben. Ik zal beneden de hele lijstjes geven die ik
gevonden heb, maar eerst bespreek ik twee grotere groepen verkeerde
voorbeelden.
De grootste groep verkeerde voorbeelden betreft uitdrukkingen met een
koppelwerkwoord of vervangend koppelwerkwoord. Het gaat dan in alle
gevallen om een figuurlijk zinsdeel dat een toestand aangeeft (zoals
in de war, op de hoogte, in de bonen),
waar je in principe elk koppelwerkwoord bij zou kunnen zetten. Dat
betekent: de verbinding tussen zinsdeel en werkwoord is niet
idiomatisch. Als je
in de bonen bent, dan
ben je
iets.
Een andere interessante groep vind ik op de website van
taaladvies.net, de taaladviseurs van de Taalunie. Dat is natuurlijk een
onverdachte bron, maar ik weet toch niet goed of ik het er wel mee eens
ben. Het gaat om het advies over de benoeming van
het in de uitdrukking
het met iets eens zijn. De taaladviseurs spreken hier van een werkwoordelijke uitdrukking, waarin
het een onderdeel is van het naamwoordelijk gezegde
het eens zijn, met
het eens
als naamwoordelijk deel van het gezegde. Ik zou zeggen: dan is het ook
geen werkwoordelijke uitdrukking meer, maar een naamwoordelijk gezegde,
waar je in principe ook andere koppelwerkwoorden kunt invullen. De
taaladviseurs noemen nog een hele groep van "werkwoordelijke
uitdrukkingen en een aantal werkwoorden" met een betekenisloos het, maar
ze zeggen er niet bij welke van hun voorbeelden zij nu een
werkwoordelijke uitdrukking vinden. Nou ja, wie het interessant vindt
moet het
hier zelf maar eens nalezen.
Dit zijn de voorbeelden die ik in een half uurtje verzameld heb van
het internet. De lijst is natuurlijk geen volledige lijst van alle
werkwoordelijke uitdrukkingen in het Nederlands. Dat zou al gauw een
heel woordenboek worden. Dit zijn alleen de voorbeelden die ik het
eerste tegenkwam bij uitleg of oefeningen over de werkwoordelijke
uitdrukking. Let op: de delen tussen haakjes horen
niet bij de werkwoordelijke uitdrukking. Als ergens het bezittelijk voornaamwoord
zijn staat, kunnen daar vaak ook andere bezittelijke voornaamwoorden worden gebruikt (zoals
haar), en soms ook het lidwoord
de. In sommige uitdrukkingen is wat variatie mogelijk, vaak versterking. Dit is niet aangegeven in het lijstje.
- een bok schieten
- bot vangen
- de benen nemen
- een blauwtje lopen
- de broek aanhebben
- een broertje dood (aan iets/iemand) hebben
- met de deur in huis vallen
- uit zijn dak/bol gaan
- de draak steken (met iemand)
- een flater slaan
- (iemand) een hart onder de riem steken
- de geest geven
- (iemand) met gelijke munt betalen
- (met iets) aan de haal gaan
- de hand in eigen boezem steken
- de handdoek in de ring gooien
- het hazepad kiezen
- zich een hoedje schrikken
- de hond in de pot vinden
- het hoofd verliezen
- door het ijs zakken
- zich de kaas niet van het brood laten eten
- (iemand) op de kast jagen
- (iemand) de kastanjes uit het vuur laten halen
- van een koude kermis thuiskomen
- (iemand) de laan uit sturen
- het land (aan iemand) hebben
- (iemand) voor het lapje houden
- het lid op de neus krijgen
- de lijn trekken ("luieren")
- één lijn trekken ("geen uitzonderingen maken")
- (met iets) in zijn maag zitten
- door de mand vallen
- achter het net vissen
- (iemand) (iets) aan zijn neus hangen
- (iemand) bij de neus nemen
- met de noorderzon vertrekken
- een oogje in het zeil houden
- (iemand) in het ootje nemen
- (iemand) over het paard tillen
- de pest in hebben
- de pijp aan Maarten geven
- de pik (op iemand) hebben
- de plaat poetsen ("vertrekken")
- de plank misslaan
- (iemand) een poets bakken
- (iemand) een riem onder het hart steken
- (iemand) (iets) in de schoenen schuiven
- uit zijn slof schieten
- de spijker/nagel op zijn kop slaan
- spitsroeden lopen
- (iemand) aan de tand voelen
- (iemand) om de tuin leiden
- de eerste/tweede viool spelen
- in zijn vuistje lachen
- in de wacht slepen
- (iets) in de wind slaan
De volgende voorbeelden zijn volgens mij allemaal naamwoordelijke
gezegdes of constructies met een bepaling van gesteldheid. Ik denk dat
het vet en schuin gedrukte zinsdeel zonder het werkwoord steeds
zelfstandig gebruikt kan worden in dezelfde "figuurlijke" betekenis als
in deze verbinding:
- in de bonen zijn
- het eens zijn (met iets/iemand) (ik zou hier eens als naamwoordelijk deel benoemen en het als loos oorzakelijk voorwerp).
- een figuur slaan (anders dan bij een flater slaan bén je hier op de een of andere manier een figuur)
- de kluts kwijt raken (je kunt ook de kluts kwijt zijn of lijken, kwijt kun je opvatten als naamwoordelijk deel, en de kluts is dan een oorzakelijk voorwerp met figuurlijke betekenis)
- in slaap vallen (je bent in slaap, vallen is hier vervangend koppelwerkwoord voor worden of raken)
- (iemand) op de hoogte brengen (je bent op de hoogte, op de hoogte is hier bepaling van gesteldheid)
Bij de volgende voorbeelden twijfel ik, maar ik ben geneigd ze "normaal" te benoemen:
- (iets) op het spel zetten (iets staat op het spel, op het spel is bepaling van gesteldheid)
- tot stand brengen (iets komt tot stand, tot stand is bepaling van gesteldheid)
- voor joker staan (je kunt voor van alles staan, ik zou zeggen: staan is vervangend koppelwerkwoord)
- een kleine/grote boodschap doen (je "doet" je behoefte, zou ik
zeggen, en die behoefte wordt figuurlijk met een grote of kleine
boodschap aangeduid)
- (iemand) (iets) cadeau doen
- ten strijde trekken
- in verzet komen
- in ontvangst nemen
- in vlammen opgaan
- een hekel hebben aan (je kunt van alles hebben: zin in iets, een hekel aan iets, de pest aan iets, misschien hoort het land hebben aan iets hier ook wel bij)
- les geven (dit is volgens mij toch wel "iets geven", je kunt ook college geven, een lezing geven, je mening geven, een bepaalde indruk geven)
- plaats nemen (is dit niet eerder een werkwoord dan een uitdrukking?)
- zijn toevlucht nemen (tot iets) (ook hier allerlei mogelijkheden met nemen: de wijk nemen, de bocht nemen, een afslag nemen; ik denk dat alleen nemen een vage of desnoods figuurlijke betekenis heeft).