![](https://dl.dropbox.com/u/11404656/brain01.jpg)
Eindelijk weer eens een grammaticale kwestie op de mailinglist van de vakdocenten Nederlands! Wat is de woordsoort van
zaterdagavond in de zin
Zaterdagavond kwam hij mij feliciteren? Is dat een zelfstandig naamwoord, of is het een bijwoord, omdat
zaterdagavond hier een bijwoordelijke bepaling is?
"Het lijkt mij heel duidelijk," zegt een van de docenten. Het woord vormt in zijn eentje een bijwoordelijke bepaling, en het is vervangbaar door
vandaag, kortom: bijwoord is de enige juiste benoeming. "Pluis de bekende spraakkunsten er maar op na," voegt hij er nog aan toe. Nou, dat doen we dan.
Wat is de bekendste spraakkunst? De
Algemene Nederlandse Spraakkunst,
zou ik zeggen. Wat staat daarin? Ehh, dat is nog wel even zoeken. Een
beetje googelen leert dat alle dagen van de week wel in de ANS
voorkomen, behalve
vrijdag. De ANS-redactie houdt blijkbaar niet van vrijdagen.
Maar even serieus: het woord
vandaag staat inderdaad genoemd
in paragraaf 8.3.2, bij de "bijwoorden van tijd". De dagen van de week
staan daar niet bij. Elders in de ANS (20.10.3.2.1) komen wel
voorbeeldzinnen voor als
Ga woensdag maar!, maar de bijwoordelijke bepaling
woensdag
wordt hier omschreven als een "naamwoordelijke constituent met
substantivische kern". En in 4.6.5.1 staat zelfs expliciet hoe de ANS
erover denkt (cursivering van mij):
"In tijdsbepalingen waarin een tijdstip of periode wordt
aangegeven die voor de hoorder identificeerbaar is, kunnen substantieven
die een bepaalde tijdsruimte aanduiden, waaronder ook de namen van dagen, maanden en seizoenen [...] gebruikt worden"
Met andere woorden: de ANS vindt de namen van dagen "substantieven"
(zelfstandige naamwoorden), ook als ze als tijdsbepaling worden
gebruikt.
In een andere bekende spraakkunst, de
Grammatica van het hedendaags Nederlands, van Wim Klooster, staat het dilemma precies verwoord, in paragraaf 4.1.7:
"Traditioneel wordt een woord dat als bijwoordelijke
bepaling in een zin dienstdoet een bijwoord (adverbium, meervoud
adverbia) genoemd. Een nadeel van deze zienswijze is dat er daardoor
tussen verschillende woordsoorten een grote overlapping ontstaat. Snel heet dan ‘bijwoord’ in Hij rijdt snel, maar ‘bijvoeglijk naamwoord’ in een snel schip, en woensdag ‘bijwoord’ in Ik kom woensdag, maar ‘zelfstandig naamwoord (eigennaam)’ in Woensdag was een fijne dag.
Op die manier wordt zonder klemmende reden de omschrijving van het
begrip ‘bijwoord’ volledig afhankelijk gemaakt van de functie als
bijwoordelijke bepaling."
Klooster beveelt aan om de term "bijwoord" te reserveren voor woorden
die niet als zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord dienst
kunnen doen.
De ANS en Klooster stellen zich dus min of meer op hetzelfde standpunt: je zou
woensdag altijd een zelfstandig naamwoord moeten noemen, ook als het in zijn eentje een bijwoordelijke bepaling vormt.
Dat lijkt bij nadere beschouwing best een redelijk standpunt, in elk geval voor zo’n woord als
zaterdagavond. Als je
zaterdagavond een bijwoord zou moeten noemen in
Zaterdagavond gaan we stappen, hoe zou je het dan moeten benoemen in
Elke zaterdagavond gaan we stappen? Want in die zin is
Elke zaterdagavond
de bijwoordelijke bepaling, en dat lijkt toch een woordgroep met een
zelfstandig naamwoord dat bepaald wordt door een onbepaald
voornaamwoord. Hetzelfde geldt voor
afgelopen zaterdagavond, of
komende zaterdagavond.
Zit hier nou nog een nuttig inzicht in? Ik denk het wel. Van belang
is dat je beseft dat er zelfstandige naamwoorden zijn (en woordgroepen
met een zelfstandig naamwoord als kern) die je als bijwoordelijke
bepaling kunt gebruiken. Of je zo’n zelfstandig naamwoord dan als
bijwoord benoemt als dat het enige woord van de hele bepaling is, lijkt
me van minder belang. Dat kun je doen of niet, maar het zou zonde zijn
als deze benoeming het inzicht zou vertroebelen. Wat je moet zien is dat
zaterdagavond een zelfstandig naamwoord is dat je kunt gebruiken als bijwoordelijke bepaling.
Update
Ook in de bekende spraakkunst van Paardekooper komt het probleem van de woordsoort van
zaterdagavond aan de orde. Paardekooper zegt het volgende (paragraaf 3.5.19.5.1E):
"Ik wou nog een ogenblik terugkomen op het woordsoortprobleem dat ik heel in het begin onder punt 2 noemde in verband met vrijdagavond.
Het unieke daarvan zit hem in het volgende. Tot dusver hebben we bij
versmeltingen (‘zn’ en ‘vn’) altijd te maken gehad met aparte wóórden: vrijdagsavonds en dan bv. waren altijd resp. ‘zn’ en ‘vn’ omdat ze geen voorbep. konden krijgen enz. Maar vrijdagavond is als kern van een ond. meestal een gewoon zn. omdat het dan meestal wel alle voorbep. daarvan kan krijgen: (die twee laatste vrijdagavonden die zo gezellig waren)(vielen)(allebei)[in de zomer] Maar in een bw bep. als vrijdagavond laat zijn die voorbep. allemaal onmogelijk [...] zodat vrijdagavond daar duidelijk een ‘zn’ is."
Nou moet ik bij Paardekooper altijd twee keer lezen, en helemaal snap
ik niet wat hij bedoelt. Hij lijkt eerst af te stevenen op een verschil
tussen de bijwoordelijke bepaling
vrijdagavond laat en
vrijdagavond
als onderwerp, maar toch spreekt hij in beide gevallen over zn.
Gelukkig merkt hij zelf ook twee zinnen later op: "zonder een
aanzienlijke verdere uitbreiding van onze feitenkennis hier, komen we
niet veel verder." En ik signaleer ook maar even dat Paardekooper wél
van vrijdagen houdt.