dinsdag 27 maart 2012

Nationale Bijspijkerdag Zinsontleding geprolongeerd

"Wat zit jij nou te doen?"
"O niks, ik stel een advertentie op voor de Nationale Bijspijkerdag Zinsontleding 2012."
"Hè? Is dat echt iets? Ik dacht dat dat een grap was."
"Nee hoor, het vorig jaar was dat een groot succes."
"Ga weg! Je gaat me toch niet vertellen dat er docenten zijn die zich een hele dag willen laten bijspijkeren in de traditionele zinsontleding."
"Jazeker wel! Er waren tientallen deelnemers, het lokaal zat vol, en ze kwamen uit het hele land. En uit België, niet te vergeten."
"Dus het was een internationale dag?"
"Ja zo zou je dat kunnen zeggen."
"Maar wat doe je dan zo'n hele dag? Oefenen tot je erbij neervalt?"
"Nee, dat was niet de opzet. Er waren wel praktische opdrachten, maar de nadruk lag op de inhoud."
"De inhoud."
"Ja, die was in twee delen verdeeld."
"Jaja, taalkundig en redekundig. Woordsoorten en zinsdelen."
"Nee, juist niet. In de ochtendsessie namen we de totale theorie van de traditionele zinsontleding door, dus alle woorden en zinsdelen."
"Toe maar! Dat krijg je toch nooit voor elkaar..."
"Jawel, als je maar het juiste abstractieniveau gebruikt, en de concepten áchter de termen bespreekt."
"Nou haak ik al meteen af."
"Vergis je niet: de ochtendsessie was zelfs te volgen voor docenten die van zichzelf vonden dat ze weinig kaas gegeten hadden van de zinsontleding."
"Maar dan zaten de gevorderden er toch gapend bij?"
"Dat was het leuke juist! Doordat de stof op een heel andere manier bekeken werd, was het zelfs voor de doorgewinterde ontleder fris en interessant. Er waren allerlei ideeën voor een andere aanpak. En dan had je natuurlijk het Grote Geheim dat Alle Angst en Onzekerheid Wegneemt."
"Pardon?"
"Tja dan moet je eigenlijk de dag bijwonen, dat ga ik natuurlijk niet zomaar prijsgeven."
"Nou ik weet het niet hoor. En wat gebeurde er dan 's middags?"
"In de middag bespraken we een aantal interessante kwesties, die ook geschikt zijn voor bespreking in de bovenbouw, en we eindigden met een hondsmoeilijke tekst, om te zien hoe goed we na afloop van de dag waren in vergelijking met aan het begin."
"Klinkt ambitieus! En je verwacht dit jaar weer inschrijvingen?"
"Ja hoor, het gaat vast weer vol lopen. Het vorig jaar hebben we al mensen moeten teleurstellen, die komen zeker dit jaar weer aankloppen. En dan maar hopen dat ze er op tijd bij zijn."

vrijdag 16 maart 2012

Perplexe taalprof proeft plots potsierlijke prophecy


Ja nou doe ik het zelf ook! Zojuist gebruikte een reageerder de zin Heeft het gesmaakt? en ik dacht meteen: daar zou ik eerder aanvullen Heeft het goed gesmaakt? en niet Heeft het lekker gesmaakt? Is er dan toch iets mis met lekker smaken? Of is het een self fulfilling prophecy? Dat ik uit empathie me allerlei taalgevoelens ga zitten inbeelden?

Smaken verschillen



Gisteren besprak ik een tweetwisseling tussen @Tjanne, @Onzetaal en @fonolog. @Tjanne vond de taalvorm lekker smaken aanvankelijk heel erg fout, maar liet zich overtuigen door @Onzetaal dat er niets mis mee was. Daarop merkte taalkundige @fonolog een verschil op tussen lekker ruiken en lekker smaken, aldus suggererend dat er toch een basis was om lekker smaken fout te vinden. Dat vond ik een interessante observatie, maar de suggestie leek mij onterecht (en, zo dacht ik, ook onbedoeld).

Nu neemt @fonolog die niet geworpen handschoen op in zijn dagelijkse column in het tijdschrift Neder-L. Hij had het toch een beetje zo bedoeld.

donderdag 15 maart 2012

De smaak van lekker


Op vrijdag de 13e kun je beter niet de weg op gaan, want dan heb je een grotere kans dat je iets overkomt. Er is geen enkele aanwijzing dat de toevallige samenloop van een weekdag met een zoveelste dag van de maand een oorzaak kan vormen voor het optreden van ongelukken, maar het volksgeloof is hardnekkig. Zelfs mensen die dit erkennen hebben nog de neiging om toch verklaringen te bedenken waarom er toch een sprankje waarheid in de onzinbewering zou kunnen zitten: misschien zijn er meer bijgelovige mensen op de weg, die overdreven goed opletten en daardoor ongelukken veroorzaken. Ik weet bijna zeker dat er lezers zijn die bij deze verklaring denken: "Hee, ja daar zit toch wat in!"

dinsdag 7 februari 2012

Wie komt dit van pas?


Nou schreef ik in de vorige brief aanvankelijk: dit komt hen van pas. Bij nalezen dacht ik: hen is hier meewerkend voorwerp, dus dat moet hun zijn. Ik kreeg echter toch een beetje een ongemakkelijk gevoel, omdat je niet echt kunt zeggen Dit komt aan hen van pas, Dit komt bij hen van pas of Dit komt voor hen van pas (deze is misschien nog het beste), dus zo duidelijk is het blijkbaar allemaal niet.

Ik had de inhoud van de brief niet beter kunnen illustreren dan aan de hand van deze zin. Want hoe zit die eigenlijk in elkaar? Dat is helemaal niet zo zeker.

Beste ouders,

ik schrijf u deze brief omdat u op een ouderavond de leraar Nederlands van uw zoon/dochter hebt aangesproken op de grammaticalessen. U vond dat de leraar uw zoon/dochter met te veel onzekerheden opzadelde. U zag liever dat de grammatica op de ouderwetse manier onderwezen werd, met handige rijtjes die je van buiten kunt leren, en ezelsbruggetjes die je snel naar het juiste antwoord leiden. In plaats daarvan begon de leraar Nederlands van elke ontleding een probleem te maken en zelfs in sommige gevallen uit te spreken het ook niet allemaal zeker te weten. Hierdoor raakte uw zoon/dochter in grote verwarring. U suggereerde toen dat de desbetreffende leraar maar eens op een nascholingscursus grammatica zou moeten gaan.


Als taalprof word ik herhaaldelijk geconfronteerd met dit soort verhalen van leraren die op zo'n nascholingscursus geweest zijn. Het eerste wat ze op die cursus namelijk leren is dat de ontleding vol zit met onzekerheden, en dat je in je lessen maar beter kunt proberen om je leerlingen te leren om daarmee om te gaan dan dat je dit krampachtig probeert te verdoezelen.

Ik begrijp heel goed dat uw kinderen (en u zelf) zich wat ongemakkelijk voelen bij onzekerheden, maar ik geef u heel graag de volgende wijsheid ter overweging, die u het beste op een tegeltje aan de wand kunt spijkeren: "Waar de zekerheid begint, houdt het nadenken op."

Vanaf het moment dat je iets zeker weet, verdwijnt de noodzaak om er verder over na te denken. En het voornaamste doel van het onderwijs is om de leerlingen te leren nadenken. Daartoe moeten zij geconfronteerd worden met onzekerheden. Dat moeten wel onzekerheden zijn die hen stimuleren om na te denken, en die niet zo massaal zijn dat ze hen laten dichtklappen (dat is blijkbaar in uw geval gebeurd), maar u zult het met mij eens zijn dat je beter goed voorbereid kunt zijn op onzekerheden in de toekomst dan dat je een heleboel kennis hebt over zekerheden uit het verleden.

In het geval van uw zoon/dochter komt daar nog iets bij: die zit namelijk op het vwo, dat tot doel heeft om de leerlingen voor te bereiden op de wetenschap. En in de wetenschap, kan ik u vertellen, bestaan er bitter weinig zekerheden. In de wetenschap gaat het juist om het omgaan met de onzekerheden. Alleen zo komen we vooruit. Door uw zoon/dochter op het vwo te plaatsen hebt u ervoor gekozen om hem/haar toe te rusten met de vaardigheden om die onzekerheden aan te kunnen. Dan kunt u eigenlijk niet willen dat er meer zekerheden in de lessen moeten zitten.

De grammatica, beste ouders, heeft tot doel te beschrijven hoe de taal in elkaar zit. Grammaticalessen geven uw zoon/dochter de mogelijkheid om daar stukjes van te doorzien. Dit komt hun van pas als zij zich op het gebied van de Nederlandse taal aan de taalnorm moeten houden (want de taalnorm is voor een belangrijk deel gebaseerd op hoe de taal in elkaar zit), en als zij een vreemde taal leren (want vreemde talen worden vanuit dezelfde principes beschreven als het Nederlands, ook in de lesmethodes). Belangrijk bij dit alles is dat zij leren redeneren over de taalvorm. De leraar Nederlands van uw zoon/dochter is bezig om ze dat te leren. Dat is misschien niet de gemakkelijke weg (rijtjes en ezelsbruggetjes zijn makkelijker), maar wel de beste, en misschien ook wel de leukste. Misschien mag ik dat met een vergelijking illustreren.

U maakt in uw vrije tijd vast wel eens een sudoku. Als u dat doet (en vaker doet), dan zult u de ervaring hebben dat de sudokus waarbij te veel cijfertjes al ingevuld zijn, helemaal niet zo leuk meer zijn. Veel te gemakkelijk. Naarmate u beter wordt krijgt u steeds meer behoefte aan sudoku's waarin minder cijfers zijn ingevuld, met andere woorden: waarin de onzekerheden in aantal toenemen. Alleen door sudoku's te maken met voldoende onzekerheden wordt u een betere puzzelaar.

Maakt u zich dus geen zorgen, beste ouders, over de leraar Nederlands die zegt dat de grammaticale ontleding vaak onzeker is. Maakt u zich eerder zorgen om al die andere leraren die alles wel zeker weten. Die horen eigenlijk op het vwo niet thuis.

hoogachtend,

de taalprof





donderdag 2 februari 2012

Mag gezien laten worden



Deze kende ik nog niet, maar ik hoorde hem bij De wereld draait door: ik heb de precieze zin niet opgeschreven, maar het was iets als: De realiteit die best mag gezien laten worden. Mooi voorbeeld van het problematische laten. Er zijn al gevallen gesignaleerd als De mogelijkheden worden voorbij laten gaan, Hier wordt iets laten zien, en Dat mijn minister-president alle hoeken van die zaal wordt laten gezien, maar deze is net weer een beetje anders.

De overeenkomst is de moeilijkheid om het hulpwerkwoord van causaliteit laten te combineren met een lijdende vorm. Dat gaat niet: het hulpwerkwoord laten wil per se het laatste hulpwerkwoord zijn, en worden wil dat ook. Dat kan niet allebei. Om worden te laten volgen door laten zou laten eigenlijk een voltooid deelwoord moeten zijn (worden gelaten zien), of een vervangende infinitief (worden laten zien), maar beide voelen niet goed aan. Dan zou je zeggen: laat laten volgen door de lijdende vorm (laten worden gezien), maar dat levert een kromme betekenis op, omdat juist het causaal gemaakte werkwoord (laten zien) in de lijdende vorm bedoeld wordt. Degene die iets laat moet daardoor in de door-bepaling komen zitten (iets wordt door iemand gelaten).

Waarom is dit geval bijzonder? Omdat hier de uitweg wordt gekozen om het voltooid deelwoord gezien vooraan de werkwoordelijke eindgroep te plaatsen. In plaats van mag laten worden gezien realiseerde de taalgebruikster gezien mag laten worden, waardoor het conflict dat optreedt bij het horen van het voltooid deelwoord op het eerste gezicht vermeden wordt. Volgens mij gaat het nu echter weer mis, omdat gezien nu wordt geïnterpreteerd als een soort naamwoordelijk deel, met worden als koppelwerkwoord. Ongeveer zoals de realiteit die best bekend mag laten worden. Maar ook hier staat worden in het bereik van laten. Dat klopt qua betekenis weer niet, omdat de realiteit zelf niets laat gebeuren, en dat wordt door deze constructie wel gesuggereerd.

Het zou interessant zijn als de zin had geluid de realiteit die best gezien mag worden gelaten. Dat zou syntactisch in orde zijn geweest, naar analogie van de realiteit die best ongezien mag worden gelaten. Maar toch is dat ook weer niet wat de spreekster bedoelde. Dan staat er dat de realiteit best in een bepaalde toestand (de geziene toestand) mag worden gelaten. En zij bedoelde dat de realiteit best mag worden getoond. Door te kiezen voor splitsing van tonen in laten en zien werkte zij zichzelf syntactisch in de nesten.

De taalnorm klopt nooit

Veel mensen schijnen te denken dat de taalnorm in overeenstemming moet zijn met het taalgevoel van de meerderheid van de taalgemeenschap. Taalnormaanhangers verzetten zich tegen deze gedachte. Ze hebben gelijk.

Ik heb het al vaker gezegd: als de norm gelijk was aan het taalgevoel, dan was hij nergens voor nodig. Misschien scherper gezegd: dan bestond hij niet. Immers, het heeft weinig zin om taalgebruikers als verplicht voor te houden wat ze toch al doen. Die norm zou hooguit bij het onderwijs aan anderstaligen een rol kunnen spelen.

Dat is natuurlijk een extreme situatie: in werkelijkheid zul je altijd taalregels hebben die maar door een deel van de taalgemeenschap als onnatuurlijk worden ervaren, terwijl een ander deel vindt dat het om heel natuurlijke regels gaat. Dat mag zo zijn, maar dan kun je nog constateren dat het belang van de norm afneemt naarmate minder mensen hem overtreden. En dus toeneemt naarmate meer mensen hem overtreden. Nog anders gezegd: hoe meer mensen de norm onnatuurlijk vinden, des te belangrijker wordt hij, omdat het voor de taalgemeenschap moeilijker wordt om hem te handhaven.

Het mag dan op het eerste gezicht een loffelijk streven lijken om de norm zo veel mogelijk te laten aansluiten op het taalgevoel, lukken zal dit nooit.

Hetzelfde geldt voor de verhouding tussen de taalnorm en de taalwerkelijkheid (de taal die wij concreet produceren). Ook daar vind je die noodzakelijke ongelijkheid: als de norm gelijk zou zijn aan de werkelijkheid, was hij daarmee meteen verdwenen.

Hiermee is natuurlijk niets gezegd ten voordele of ten nadele van de norm (of specifieke regels daaruit). Of je de norm een goede zaak vindt is een andere discussie. Maar hij wijkt in elk geval noodzakelijkerwijs af van het taalgevoel.

zondag 29 januari 2012

Hun dikke ut foorbeeld an

In een opiniestuk in de Volkskrant maakt Jeanet Meijs, bestuurslid van Beter Onderwijs Nederland, zich boos over het niveau van de (nieuwe) leerkrachten in het basisonderwijs. Een van deze "dramatisch ongeschikte mensen" zou beledigd over ouders hebben gezegd: Hun denke dat se alles beter wete als mij.

De taalprof weet te weinig van onderzoek naar het gemiddelde niveau van de basisschoolleerkracht, maar hij ziet wel wat er mis is met de presentatie van dit voorbeeld. Die verraadt namelijk weinig kennis over wat goed en fout is in de taal.

De zin Hun denke dat se alles beter wete als mij ziet er inderdaad erg fout uit. Maar let op: de leerkracht heeft hem zo niet opgeschreven, het gaat om een gesproken taaluiting die door de auteur van het artikel is opgeschreven.

Natuurlijk, in gesproken taal gelden ook taalnormen. Zo is het gebruik van hun als onderwerp een schending van de taalnorm, en ook de constructie beter als mij is al tientallen jaren het klassieke voorbeeld van de taalfout. Dat is inmiddels al zo'n cliché geworden dat je je langzamerhand zou kunnen afvragen waarom de taalgebruikers toch met alle geweld deze fout willen blijven maken. De taalkundige Paardekooper pleit hier al jaren voor als ik (in plaats van -ja ik zeg het er maar voor de zekerheid bij- het correcte  dan ik).

Maar goed, die klassieke fouten, daar hoor je mij niet over. Voor de auteur een gelukkig toeval dat de leerkracht ze zo mooi aan het begin en einde van een relatief korte uiting heeft neergezet, dat citeert lekker, maar akkoord: een leerkracht die dit zo zegt gaat te veel met zijn tijd mee en moet teruggefloten worden. Hij (of zij) zal het niet voor de klas gezegd hebben denk ik, want daar hebben ze wel wat beters te doen, maar goed, leraren moeten ook in de kroeg op hun woorden letten.

Nee, het gaat me om de rest van die uiting. Daar staan drie andere afwijkingen van de schrijftaalnorm in: denke, se, en wete. Daardoor lijkt het allemaal nog een stuk fouter dan dat het al was. De auteur had ook nog beter als baiter kunnen spellen, dat se aan elkaar en als als as, dan was elk woord verdacht geweest.

De suggestie van deze spelwijzen is duidelijk: de leerkracht spreekt het ook nog allemaal verkeerd uit. Maar hoe verkeerd is dat eigenlijk, dat je de slot-n van werkwoorden weglaat? Ik zou zeggen: kijk eens in een uitspraakgids, dan zie je dat dit standaardnederlands is. Met andere woorden: het is geheel in overeenstemming met de taalnorm om denke en wete te zeggen. Vlekkeloze uitspraak van de leerkracht.

Maar dat se dan, dat is toch een schoolvoorbeeld van stadsaccent? Amsterdams bijvoorbeeld (de son in de see sien sakke). Maar ook hier slaat de auteur van het artikel de plank mis: het voornaamwoord ze achter het voegwoord dat ondergaat een fonologisch effect dat voorwaartse assimilatie wordt genoemd: de stemhebbende z wordt de stemloze s onder invloed van de stemloze t. Dat is een uitspraakregel van het Nederlands, die volledig overeenstemt met de norm. Sterker nog: als je geforceerd ze zou willen uitspreken wordt het automatisch iets als dad ze, en dat is zeker fout.

De gewraakte spelwijzen, die dus op schrift er heel fout uitzien, zijn dus precies de weergaven van hoe het hoort. Het is wel duidelijk waarom de auteur dit zo gedaan heeft: om de taalfouten aan het begin en het einde retorisch nog wat aan te dikken. Maar juist hierdoor graaft zij haar eigen graf: in plaats van de leerkracht verder te incrimineren, ontmaskert zij zichzelf als iemand die niet begrijpt hoe de taal in elkaar zit.

zaterdag 28 januari 2012

Het Nederlands is niks veranderd

Het is een van de hardnekkige mythen over onze taal: het Nederlands verandert sneller dan andere talen. Deze gedachte duikt in allerlei varianten op. Gisteren beweerde Arnold Heumakers in de NRC: "Het Nederlands is sinds de 19e eeuw veel meer veranderd dan het Frans, Engels of Duits, het doet nu raar en vreemd aan." Let op de onderbouwing: het Nederlands uit de 19e eeuw "doet raar en vreemd aan." Dus niet alleen raar, maar ook nog eens vreemd. Deze redenering ademt maar één woord: gezichtsbedrog.