maandag 31 juli 2006

Naaien en nieten



In mijn vorige log besprak ik een mop van Max Tailleur. Uit deze bespreking zou gemakkelijk de indruk kunnen ontstaan dat de Taalprof zijn neus ophaalt voor ordinaire woordgrapjes. Niets is echter minder waar! Hij zoekt echter wel altijd naar de grammaticale inhoud. Alleen maar een dubbelzinnigheidje is hem een beetje te makkelijk. Zinsbouw, dat is zijn favoriete terrein, maar ook van klank en betekenis is hij niet vies.

Zinsbouwgrapjes, zijn die zo zeldzaam als Liesbeth Koenen beweert? Zijn dat soms alleen grapjes voor hoger opgeleiden, die, verteld met een sigaar in de ene hand en een glas whisky in de andere, slechts een beschaafde glimlach veroorzaken? Daar lijkt het niet op.

Het volgende grapje ken ik van André van Duin. Ik heb het op een LP staan, waar ik nog wel eens naar luister. Het komt voor in een sketch met Frans van Dusschoten. Van Duin speelt de domme sollicitant die een raadseltje opgeeft. Dat luidt: "Wat is het verschil tussen een naaimachine en een nietmachine?" En het antwoord is "Een naaimachine naait en een nietmachine niet".


Je moet hem horen, denk ik, en Van Duin melkt hem helemaal uit, maar zelfs in deze beknopte vorm zit er al iets leuks in. Maar waarom eigenlijk? Wat is er leuk aan die grap?


Je kunt natuurlijk zeggen (dat was ook mijn eerste gedachte): het is de dubbelzinnigheid van het woordje niet, dat voor de grap zorgt. Niet kan een ontkennend bijwoord zijn, maar ook de persoonsvorm van het werkwoord nieten. Tja. Gaap, is dat leuk?


Toch is het niet zo simpel. Want de grap is leuk omdat je als luisteraar op het verkeerde been wordt gezet. Maar hoe komt dat? Je zou denken, niet als bijwoord komt veel vaker voor dan niet als werkwoord, dus dat zal het wel zijn, maar er zijn twee problemen met die veronderstelling.


Ten eerste: in normale zinnen hebben we helemaal geen moeite met niet als werkwoord. In een zin als Niet jij die blaadjes even aan elkaar komt er niemand op het idee om niet als bijwoord te beschouwen. Dat past niet in de zinsbouw (!). In het mopje staat het woordje niet toevallig (?) op een plaats waar zowel de persoonsvorm als het bijwoord gelezen kunnen worden.


Ten tweede: stel dat je het woordje niet als bijwoord begrijpt, waarom is dat dan leuk? Is dat niet een doodnormale zin? Het antwoord moet zijn: blijkbaar zit er iets in die zin waardoor dat een vreemde lezing wordt. Wat is dat?


Ik denk dat het zo zit: de zin Een naaimachine naait en een nietmachine niet spreek je uit met zogeheten contrastklemtonen op naaimachine en naait, tegenover nietmachine en niet. Daardoor moet het woorddeel naai- gaan contrasteren met het woorddeel niet-, en de persoonsvorm naait met het laatste woord niet. Daarvoor zou je niet als een persoonsvorm moeten lezen. Dat kan ook wel, maar daar denk je in eerste instantie niet aan.


In eerste instantie denk je aan niet als een bijwoord. Maar dan contrasteert het bijwoord met een persoonsvorm. Ook dat kan wel, maar het heeft iets geks. Neem een ander ontkennend bijwoord, dat is uitermate vreemd in deze zin: Een naaimachine naait en een nietmachine nooit. Of: Een naaimachine naait en een nietmachine nauwelijks. Blijkbaar heeft zo'n bijwoord voor contrastwerking een soortgelijk bijwoord in de eerste zin nodig.


Waarom kan dat bij het bijwoord niet dan wel? Omdat je elke gewone zin als een bevestigende mededeling kunt lezen. Het is de bevestiging van de zin Een naaimachine naait die je kunt contrasteren met het woordje niet. Je leest hem dan eigenlijk als Een naaimachine naait wel en een nietmachine naait niet. Voor een normaal contrast zou je wel eigenlijk moeten laten staan, maar omdat het vanzelfsprekend is kan het wegblijven.


Je verwacht dus aanvankelijk een persoonsvorm, je krijgt een bijwoord, dat contrasteert niet lekker, en dan denk je ineens, hee, het kan ook een persoonsvorm zijn, maar dan wordt het een triviale mededeling (want bijvoorbeeld Een naaimachine naait en een boenmachine boent is helemaal niet grappig), dus denk je onwillekeurig: ik ga toch weer even terug naar die lezing met niet als bijwoord, en zo kaats je eventjes heen en weer tussen die twee lezingen. Dát is de grap. Al zijn er misschien ook mensen die bij het woord naaimachine al beginnen te gnuiven.

zaterdag 29 juli 2006

Amsterdamse humor




De taalkundige Liesbeth Koenen heeft ooit een taalrubriek in de NRC gehad. Daarin riep zij de lezers een keer op tot het insturen van "taalkundige moppen", moppen met een taalkundige draai erin. De mop die ik gisteren besprak is er zo een. Maar er zijn er ongetwijfeld meer.


Veel moppen zijn gebaseerd op dubbelzinnige woordjes. Dat is grammaticaal niet  zo vreselijk interessant ("dat kan m’n kleine broertje ook", zeg ik dan meestal). Nee, het zijn de moppen gebaseerd op een dubbelzinnige ontleding waar mijn grammaticale middenrif op reageert. Of moppen die over taalverwerking in het algemeen gaan. Zo’n mop is de volgende. Ik meen dat hij van Max Tailleur is, volgens mij heb ik hem ooit op de radio gehoord.
Een Amsterdamse havenarbeider staat aan de kade als er een groot schip binnenvaart. Hij roept naar een matroos die boven op het schip staat: "Hee, gooi effe ‘n laaintje dan ken ik ut vastmake!" De matroos gebaart dat hij hem niet verstaat. De Amsterdammer roept het nog eens, maar nu wat harder:
"Gooi effe ‘n laaintje dan ken ik ut vastmake!"

De matroos begrijpt het kennelijk niet en de Amsterdammer verandert van tactiek. Hij roept "Speak English?" (zwaar Amsterdams accent natuurlijk, het mopje biedt alle kansen tot smakelijk vertellen). Geen sjoege. "Deutsch?" Onbegrip. "Francais?". Ook niets. "Espagnol?" Nu begint de matroos driftig te knikken "Si! Si! Espagnol!" En de Amsterdammer: "Nou, gooi dan effe ‘n laaintje dan ken ik ut vastmake!!"

Moppen moet je niet uitleggen, maar waarom is dit leuk? Omdat wij weten hoe taal in elkaar zit. En omdat de Amsterdammer iets doet wat niet helemaal dom is.

Als je iemand aanspreekt die je niet verstaat, moet je natuurlijk eerst uitzoeken welke taal hij of zij spreekt ("dat is logisch", om even in de Amsterdamse zegswijzen te blijven). De Amsterdammer beschouwt dit echter als het afstemmen van een radiozender. Heb je eenmaal de goede frequentie gevonden, dan kun je praten zoals je gewend bent.

Wat hij over het hoofd ziet is dat taal niet alleen een kwestie van de goede golflengte is, maar ook van de goede code. Je moet niet alleen afgestemd zijn op je gesprekspartner, maar ook dezelfde code gebruiken. Voor ons is dat vanzelfsprekend, omdat wij weten hoe taal werkt. Het mopje maakt daar gebruik van, door een volkomen normale tactiek (afstemmen) te laten uitmonden in een onlogisch gevolg (oude code handhaven).

En iedereen maar denken dat taalkundigen geen gevoel voor humor hebben.

Misverstand



"Bep, kom eens gauw!"
"Wat is er? Ik zit net aan de computer!"
"De afvalbak zit vol met beesten!"
"Beesten?"
"Het krioelt van de maden! Op dat vlees van de barbecue gisteren!"

vrijdag 28 juli 2006

Wij zijn schoften (de baas ook)



De titel van deze log is een heel oud mopje, uit de tijd dat het woord schoften een gebruikelijker vorm was van het werkwoord schaften (dat, ik zeg het er maar even bij, "eten" of "lunchen" betekent). De grap is dat bouwvakkers die waren gaan eten de mededeling Wij zijn schoften op een bord hadden geschreven, en dat een of andere grapjas eronder had gezet (de baas ook).


Het grapje is natuurlijk moeilijk te vertalen. Misschien is Wij zijn ouwehoeren wel een mogelijkheid, maar het is onwaarschijnlijk dat je dat op een bord zet*. Dat is jammer, want zo gaat een mooi voorbeeld verloren van het aspectuele hulpwerkwoord zijn.

Het mopje drijft niet alleen op de dubbelzinnigheid van het woord schoften (zelfstandig naamwoord in het meervoud, of werkwoord), maar ook op de twee vormen van het werkwoord zijn: in wij zijn grote schoften is het koppelwerkwoord, en in wij zijn even schoften is het hulpwerkwoord van aspect.

Hulpwerkwoorden van aspect (zie ook deze log) voegen zogeheten aspectuele informatie toe aan de zin. Niet over de voltooiing van een toestand of een gebeurtenis (dat doet het hulpwerkwoord van tijd), maar over het begin ervan (het gaat regenen, hij komt logeren) of over de duur (het blijft regenen). Het aspectuele hulpwerkwoord zijn doet dat eigenlijk allebei. Zeg je ik ben fitnessen, dan druk je uit dat je ergens weggegaan bent voor een activiteit waar je nu mee bezig bent. Je kunt in plaats van fitnessen niet zo makkelijk een werkwoord invullen dat een onbedoelde of korte activiteit uitdrukt (ik ben op de grond vallen, ik ben iemand ontmoeten). Bij korte activiteiten krijg je een soort van herhalingsbetekenis: ik ben springen gaat dan zoiets betekenen als dat je  bijvoorbeeld een atleet bent die op regelmatige basis moet

Al deze betekeniseffecten wijzen erop dat het aspectuele hulpwerkwoord zijn een begin en een duur aan de zin toevoegt. Je zou nu kunnen denken dat in ik ben fitnessen een ander hulpwerkwoord, gaan, is weggelaten: ik ben gaan fitnessen. Dan zou ben een hulpwerkwoord van tijd zijn. Maar dat wordt ontzenuwd door de test die ik hier al eens beschreven heb: zet er zondag bij. In Ik ben zondag gaan fitnessen heb je het hoogstwaarschijnlijk alleen over afgelopen zondag (dat is voltooide tijd), maar in Ik ben zondag fitnessen kun je het alleen over aanstaande zondag, of zondag in het algemeen hebben (tegenwoordige tijd). In die laatste zin kan zijn dus geen hulpwerkwoord van tijd zijn.


In een reactie op deze log was een lezer het niet eens met mijn analyse van ik ben al geweest. Ik merkte op dat geweest hier een hulpwerkwoord van aspect was (en ben hulpwerkwoord van tijd), maar deze lezer vroeg zich af waarom het niet een zelfstandig werkwoord was in de betekenis "zich bevinden".


Je kunt natuurlijk zeggen dat ik heb me daar al bevonden een rare zin is om de betekenis van ik ben al geweest uit te drukken, en ook het weglaten van daar is een probleem dat je in die analyse moet oplossen, maar is die aspectuele betekenis van geweest niet op een betere manier aan te tonen? Ik denk het wel.


Het beginaspect van een gebeurtenis of toestand kun je aantonen met kleine bijwoordelijke bepalingen als meteen of onmiddellijk. Zijn in de betekenis "zich bevinden" kun je niet goed combineren met deze bepalingen, zeker niet als het ook nog eens een voltooide tijd is: ik ben natuurlijk meteen in het park geweest is een hele rare zin, waar je de indruk hebt dat het eigenlijk iets moet zijn als ik ben natuurlijk meteen naar het park gegaan. Maar in onze voorbeeldzin, ik ben natuurlijk meteen geweest is er niets aan de hand, dat klinkt prima. Hoe kan dat, als geweest hier "zich bevinden" moet betekenen?


De oplossing is simpel: in ik ben natuurlijk meteen geweest is geweest geen zelfstandig werkwoord, maar het hulpwerkwoord van aspect. Daar hoort eerder een richtingsbepaling bij dan een plaatsbepaling.


*Deze zou ook nog kunnen: het personeel van een dierenwinkel zet een bord in de etalage met de tekst Wij zijn eten, en zet dat vlak bij die doorzichtige bak met die schattige konijntjes. Iemand schrijft erbij: Prettige Kerstdagen. Maar misschien kan niet iedereen daarmee lachen.



maandag 24 juli 2006

Praten in hulpwerkwoorden



"Ik moet heel erg."
"Nou dan ga je toch?"
"Mag ik?"
"Doe maar!"
"Ik kan niet goed"
"Kun je niet of durf je niet?"
"Laat me nou!"
"Of wil je soms niet?"
"Ja nou hoef ik al niet meer!"
"Waarom zou je ook?"
"Nee, ik ben al geweest."


Deze conversatie is vanuit een grammaticaal oogpunt opmerkelijk. Alle werkwoorden zijn namelijk eigenlijk hulpwerkwoorden. Dat wordt echter niet door alle grammaticaboeken erkend.

zondag 23 juli 2006

Nog even voor je gaat




Ik moet snel zijn wil ik nog iets zeggen wat gelezen wordt. Elke dag halveert het aantal lezers van dit weblog, dus op den duur houd ik maar één lezer over en dat ben ik dan ook nog zelf. Dus nog maar even niet over het voornaamwoord. Misschien dat dat de mensen wegjaagt, en dan heb ik het betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent nog niet eens gehad, dat bewaar ik voor het laatst. Nee, ik wil nog graag heel even iets zeggen over goed en fout.


Hoewel mijn weblog bedoeld was voor mensen die moeite hebben met de grammaticale ontleding, gaan bijna alle vragen die ik krijg over goed of fout. Moet het dit zijn of dat? Is dit wel goed, en is dat niet fout? En ook al had ik het nog zo gevraagd, ook spellingkwesties kunnen blijkbaar niet vermeden worden. Beste lezer (ik gebruik maar vast het enkelvoud), mijn hart bloedt bij al die onzekerheid. Daarom nog één goede raad, voordat je weer verder surft en nooit meer terugkeert.
Het ontleden van zinnen is niet bedoeld om goed en fout van elkaar te onderscheiden. Grammaticale analyse geeft inzicht in de bouw van zinnen, net als een röntgenfoto van een schilderij niets zegt over hoe goed het is, maar wel over hoe de schilder te werk is gegaan. Omdat je zelf de kunstenaar bent van je eigen taal, geeft zinsontleding je zo een doorkijkje naar je eigen denkvermogens. Waarom kun jij het woordje te niet weglaten in een zin als wij zitten te tekenen, en wel in wij hebben zitten te tekenen? Dat staat niet in de grammaticaboekjes, en je hebt er vast nooit bewust over nagedacht, en toch weet ik zeker dat jij zo denkt. Alleen al om dit interessante verschijnsel te beschrijven heb je grammaticale termen nodig. Dáárvoor is grammatica bedoeld.

Maar hoe zit dat dan met dat goed en fout? Niet alles is toch zomaar toegestaan, dat zou een mooie boel worden! Tja, ik weet het niet. Er zijn twee soorten goed en fout: wat je uit jezelf doet (of niet kunt), en wat andere mensen willen dat je doet (of niet doet). Wat je uit jezelf doet, daar hoor je niemand over. Dat vinden alleen taalkundigen interessant (waarom eigenlijk?). Maar sommige mensen hebben de onbedwingbare neiging om te willen dat taalgebruikers het anders doen dan ze het uit zichzelf doen. Hoe komt dat?


Ik heb daar al eens over geschreven in deze log. Simpel gezegd komt het hierop neer: het is naar mijn indruk een overblijfsel uit een vroege leerfase van de taal, waarin de indruk bestond dat er een perfect regelsysteem bestond dat iedereen beheerste. Helaas bestaat zo'n systeem niet, maar op latere leeftijd proberen mensen dat niet-bestaande systeem toch in concrete voorschriften uit te drukken: je moet hier hun gebruiken en daar hen, hier enkelvoud en daar meervoud, hier als en daar dan.


Die voorschriften kloppen nooit met wat mensen uit zichzelf doen (anders waren ze natuurlijk overbodig), maar ze versterken de gedachte dat we met zijn allen één taal spreken (wat we maar tot op zekere hoogte doen). Over het nut van die voorschriften kun je discussiëren, maar eigenlijk doe ik dat liever niet. Ik zie dat ze bestaan, dus ze zullen wel enig nut hebben, maar over hoe taal werkelijk in elkaar zit zeggen ze helemaal niets.


Het vervelende is wel, dat de meeste van die voorschriften gebruik maken van grammaticale ontleding. Daardoor ontstaat bij mensen de indruk dat die grammaticale ontleding onlosmakelijk verbonden is met regelzucht. Maar dat is dus niet zo. De grammatica wordt misbruikt door mensen die graag voorschriften maken.


Grammaticale analyse wordt vaak als een argument gebruikt in een goed-of-foutdiscussie. Vaak een blufargument, want de analyse blijft doorgaans beperkt tot het citeren van een paar clichévoorbeelden waardoor de tegenstander zo geïmponeerd raakt dat het pleit al half gewonnen is. Oei, "grammaticaal" (vaak ook nog strikt grammaticaal)! Dan zal het wel kloppen!


Tot overmaat van ramp wordt iemand die zich met grammatica bezighoudt als gevolg hiervan met de nek aangekeken als een strenge schoolmeester of een wereldvreemde studeerkamergeleerde die de levende taal in een keurslijf wil dwingen. Dat is helemaal een schande! Op die manier blijven de echte voorschriftenkampioenen (die meestal zwakke ontleders zijn) buiten schot, en worden de topontleders door iedereen bestookt met vragen over voorschriften. Geen wonder dat de taalkunde zo'n slecht imago heeft.


Dus, beste lezer, gebruik de grammatica nou eens waar hij voor bedoeld is: om erachter te komen hoe fraai en interessant het allemaal in elkaar zit. Voor mijn part zie je de taal als een kunstwerk waar je de ontstaansgeschiedenis van wilt achterhalen, of als je meest toegankelijke denkproces. Of beschouw de taal als cultureel erfgoed, of als belangrijkste sociale identificatiemiddel. Want dat is de taal allemaal. En je kunt er alleen maar iets interessants over zeggen als je het grammaticale instrumentarium kent.

zaterdag 22 juli 2006

Een aantal toevoegingen





Soms flap je er in het vuur van je betoog wel eens wat uit waarvan je later denkt: klopt dat wel? Dan kun je wachten tot iemand je dat vraagt (of net doen of je zelf iemand anders bent en reageren), maar je kunt het je maar het beste openlijk zelf afvragen. Dat levert misschien nog wel eens een interessante log op.


Gisteren had ik het over het getal van een aantal mensen. Ik zei toen twee dingen zonder ze verder toe te lichten: allereerst, dat het aantal mensen "een heel andere constructie" was, en ten tweede, dat de context nooit een enkelvoud kon afdwingen. Klopt dat wel?

vrijdag 21 juli 2006

Eeuwige kwesties (1): een aantal




Hij scoort hoog in de toptien van taalkwesties: moet het zijn een aantal mensen heeft of een aantal mensen hebben? Ook op het taalprofweblog heeft het niet lang geduurd voordat iemand ermee aankwam. Het is een heel oude kwestie, die in alle taaladvieswerken uitvoerig wordt behandeld, meestal ook nog onder het kopje Grammatica. Afgesleten, uitgekauwd en ten onrechte als bijzonder belangwekkend beschouwd. Voor de rest toch verstandige taalkundigen putten zich uit in een omstandige uitleg dat je die constructie op twee manieren kunt bekijken en dat het dus allebei goed is, afhankelijk van hoe je het bekijkt, maar niemand heeft het lef om nu eens te zeggen waar het op staat.


Het zal wel beleefdheid zijn. Ook de taalprof aarzelt bij een rechtstreekse vraag om niet netjes een antwoord te geven waarbij niemand voor het hoofd gestoten wordt. Maar het is een harde wereld, en zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Daarom, beste taalliefhebbers, het is niet persoonlijk bedoeld, maar bijt even op uw tanden. Of sla de volgende alinea over.



Maar hoe zít het dan met die constructie? Wel, de taaladviseurs hebben gelijk, maar ze zeggen het te voorzichtig. Meestal zeggen ze iets als: eigenlijk (of nog mooier: strikt grammaticaal, wat ís dat in hemelsnaam?) is het enkelvoud, maar het meervoud is goed te verdedigen, of verdient zelfs de voorkeur. Of ze zeggen: soms dwingt de context een meervoud af (zoals in Een aantal mensen druppelden het café binnen).


Naar mijn mening bevestigt deze uitleg alleen maar de mensen die steeds opmerken "Moet dat niet enkelvoud zijn?". Die mensen worden gesterkt in hun kritiek (kijk, dat is tenminste "strikt grammaticaal" juist!).  Maar nooit merken mensen op: "Moet het niet meervoud zijn?". En nooit dwingt de context een enkelvoud af. Dat alles wijst maar in één richting. Dat genuanceerde verhaal, zo gepresenteerd, is onzin.


Wat vindt de taalprof dan van die kwestie? Meestal bij die eeuwige kwesties is het probleem dat het taaladvies de zaak omkeert. De grammaticadeskundigen bestempelen de verkeerde vorm als "strikt grammaticaal juist" (wat een lege formulering is) en de goede vorm wordt gebrandmerkt als "eigenlijk fout, maar we staan het grootmoedig toe". Dat is voer voor de mensen die denken dat grammatica iets is waar je streng over moet doen, waardoor de hele kwestie tientallen jaren blijft aanslepen. Triest, ik heb er geen ander woord voor.


Mensen, luister nou naar de taalprof: een aantal mensen is een meervoudige woordgroep, net als een paar mensen, een heleboel mensen, een stuk of twintig mensen, een dikke honderd mensen. Het is volkomen normaal om te zeggen Een aantal mensen gaven elkaar een hand, en elkaar kan alleen verwijzen naar een meervoud. Ook is Een aantal mensen die ik ken een goede woordgroep, en aantal zou het betrekkelijk voornaamwoord dat vereisen.


Je kunt een aantal mensen bij hoge uitzondering wel in het enkelvoud gebruiken, maar dáár moet dan een speciale reden voor zijn. Dan moet je bijvoorbeeld spreken over een groot aantal (en zelfs dan zou ik het meervoud nog beter vinden), of over het aantal (wat een heel andere constructie geeft). Of je probeert een aantal mensen met alle geweld "collectief" op te vatten, als een groep, die als een eenheid opereert. Maar zelfs in dat geval is mij geen overtuigend voorbeeld bekend waar het meervoud niet ook prima voldoet.


Dus als er nou toch iemand wil spreken van "strikt grammaticaal" (wat ik iedereen zou afraden, want het zet de grammatica alleen maar in een kwaad daglicht), zeg dan dat het meervoud "strikt grammaticaal correct" is. En laat de meerderheid van de taalgebruikers met rust.

Nog niet overtuigd? Lees dan een aantal toevoegingen!


donderdag 20 juli 2006

Wat nu weer?




En nou weer even serieus. Geen tijd om tevreden achterover te leunen. Had ik niet al eens gezegd dat het voornaamwoord een bijzondere woordsoort was? Wel, daar hoef ik geen woord van terug te nemen. Ik wijd er ondertussen al een hele serie aan. Eerder had ik het over het persoonlijk voornaamwoord, het bezittelijk voornaamwoord, en zelfs over het wederkerend en het wederkerig voornaamwoord. En nu is het vragend voornaamwoord aan de beurt. Het vragend wat?


Het vragend voornaamwoord. Makkelijker kunnen we het niet maken, zou je zeggen. Maar schijn bedriegt. Want "vragend", wat is dat eigenlijk voor een wonderlijke eigenschap? Alleen voornaamwoorden en bijwoorden kun je vragend maken. Probeer het woord rood maar eens vragend te maken, of rugzak. Dat kan helemaal niet! Ja, je kunt die woorden wel vragend uitspreken, maar het blijven dezelfde woorden. Maar van iemand of die maak je wie, van iets of dat maak je wat, en van die of deze maak je welke. En van zulke maak je wat voor (dit is één woord, ook wel uitgesproken als "waffer"). Vragende voornaamwoorden zijn vragende varianten van gewone voornaamwoorden (in dit geval onbepaalde of aanwijzende voornaamwoorden).

Het vragend maken van een woord, in de zin van echt een andere vorm ervan maken, dat kan verder alleen maar bij bijwoorden. Van zo maak je hoe, van hier of daar maak je waar, van dan of ooit maak je wanneer, enzovoorts. Over al die bijwoorden zijn ook hele verhalen te vertellen (sommige hebben zelfs iets voornaamwoordachtigs), maar daarover een andere keer. Hier verbaas ik me alleen even over het feit dat dat allemaal zomaar kan.


Is dat moeilijk, een vragend voornaamwoord herkennen? Meestal niet. Ze beginnen allemaal met een w (dat is nog eens een ezelsbruggetje!), ze staan meestal vooraan een zin die op een vraagteken eindigt, en het antwoord op de vraag kan (vrijwel) dezelfde zin zijn, maar dan met de niet-vragende variant in plaats van het vragende voornaamwoord. Wie heeft dat gedaan? Die heeft dat gedaan! Welke CD heb je gekocht? Deze CD heb ik gekocht! Wat voor kleren doe je aan? Zulke kleren doe ik aan!


Waarom zei ik nou "Meestal niet"? Omdat het vragend voornaamwoord ook in een zogeheten "afhankelijke vraag" kan staan. Bijvoorbeeld: Ik weet niet wat voor kleren ik aan moet. Hier is geen sprake van een directe vraag (er staat geen vraagteken achter), de vraag zit als het ware "opgesloten" in een andere zin. Eigenlijk staat er Ik weet het antwoord niet op de vraag: "Wat voor kleren doe je aan?".


Het herkennen van afhankelijke vragen is best lastig. Kijk maar eens naar het verschil tussen Wie dat gedaan heeft wil ik niet kennen en Wie dat gedaan heeft wil ik niet weten. Lijkt erg op elkaar, niet? Toch is alleen de tweede een afhankelijke vraag. Er staat: Ik weet het antwoord niet op de vraag: "Wie heeft dat gedaan?". In de eerste zin staat: Iemand heeft dat gedaan, en die persoon wil ik niet kennen.


Is het nu zo belangrijk dat je dat onderscheid kunt aanwijzen? Er is toch in beide gevallen sprake van het woordje wie? Wat maakt het nou uit of je het een vragend noemt en het ander niet? Hm. Daar zit wat in, maar toch voelt iedereen dat verschil wel blijkbaar onbewust aan. Probeer je bij die twee zinnen een bepaling als het onbeklemtoonde toch te zetten, dan voelt iedereen aan dat dat wel kan bij die tweede zin, maar niet bij de eerste. De zin Wie dat toch gedaan heeft wil ik niet weten klinkt prima, maar Wie dat toch gedaan heeft wil ik niet kennen. De laatste zin kun je alleen lezen met een klemtoon op toch, en dan betekent het "desondanks" of zo.


Dat woordje toch (als in Wat heb je toch?) kan blijkbaar alleen bij vraagwoorden gebruikt worden. Waarom? Geen idee. Maar het is wel een wonderlijk feit in ieders taalgevoel. En je kunt het alleen maar beschrijven door gebruik te maken van de term vragend voornaamwoord.

Taalprof grijpt net naast brons

Zo! Daar ben ik wel even trots op. Web-log.nl houdt een top-50 bij van best bezochte weblogs. En wie staat er op 19 juli 2006 op de vierde plaats? Wie? Ik denk dat ik nog maar eens een logje over het vragend voornaamwoord ga schrijven. Dit neemt niemand mij meer af.